De Tijdspiegel. Jaargang 44
(1887)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
Japansche nalezingen.Er is misschien geen volk ter wereld, waarover in den laatsten tijd zoovele boeken zijn geschreven als het Japansche; reisbeschrijvingen, encyclopedische werken, zedenschetsen, historische geschriften zonder tal; de een schrijft den ander na en voegt er zijne persoonlijke waarnemingen aan toe, en de oude dwaalbegrippen ziet men telkens weder opdoemen, eerst langzaam verdwijnende voor de toenemende critiek. Hoe zijn die dwaalbegrippen ontstaan? Tot aan het midden dezer eeuw was Japan gesloten voor het volkerenverkeer. Met jaloerschen ijver liet de Yedosche Regeering geen middel onbeproefd, om te beletten, dat noties over het volk, zijne sterkte, zijn rijkdom, zijne taal, zeden en gewoonten naar Europa werden overgebracht. De Hollanders op Desima werden zooveel mogelijk geïsoleerd; de uitvoer van kaarten, wapens en vele andere voorwerpen was verboden; ja, in de voor den uitvoer toegelaten boeken werden vooraf op hoog bevel eenige zinsneden onleesbaar gemaakt. Het mocht niet baten. Allerbelangrijkste werken werden door de wakkere beambten onzer factorij te Desima, inzonderheid door de geneeskundigen, over Japan geschreven; ja, zelfs de bouw der taal werd door den Leidschen Hoogleeraar Hoffmann in het licht gesteld, de dwalingen der Japansche taalvorschers door hem aangetoond en de Japansche letterkunde voor de wetenschap ontsloten. Doch wat op deze wijze in Kaempffer's, Titsingh's, Thunbergh's, Doeff's geschriften, in Siebold en Hoffmann's Nippon Archiv werd aan het licht gebracht, waren òf indrukken, op de periodieke reis naar Yedo opgedaan, in spijt der waakzaamheid van de omringende beambten, òf mededeelingen van tolken, dikwijls van twijfelachtige waarde, òf eindelijk - en dat waren voorzeker wel de allerbeste bronnen - eenige weinige vertalingen van inlandsche geschriften, door Titsingh tersluiks van tolken verkregen en door hem meegedeeld òf, dank zij Hoffmann's studiën, in het Nippon Archiv gepubliceerd. Nu was het te verwachten, dat de onjuistheden, die onder deze berichten voorkwamen, als kaf voor den wind zouden wegstuiven bij de openstelling van Japan voor het Europeesch verkeer. Doch dat is niet geschied; zij werden steeds herhaald, met andere vermeerderd en slechts zelden | |
[pagina 234]
| |
wederlegd, en dat alleen nog maar in de laatste 8 of 9 jaren, nu zulke voortreffelijke werken als van Black, Rein, van Satow, Junker von Langegg, Morse, Guimet en anderen het licht hebben gezien. De reden daarvan is in den Japanschen volksaard gelegen, in de moeilijkheid, om juiste, betrouwbare inlichtingen te verkrijgen. Daarover zijn alle berichtgevers het eens. Ik doe slechts een greep uit vele: ‘Gij zult op uwe reis van het volk niets te weten komen; wij, die reeds 15 jaren hier vertoeven, wij zouden ons wel wachten, één regel schrifts te laten drukken over dit onverklaarbare volk’Ga naar voetnoot(*); met deze woorden werd de heer Guimet door zijne landgenooten te Yokohama ontvangen. ‘Wij moeten wel in het oog houden, dat wij hier te doen hebben met een volk van geheel bijzonderen ontwikkelingsgang en dat in velerlei opzicht op eene geheel andere wijze denkt en handelt, en juist hiervoor ontbreekt het den meesten vreemdelingen, die met Japanners in aanraking komen, bij de groote moeilijkheden, die de taal aanbiedt, en hunne terughoudende inborst zeer dikwijls aan het rechte begrip.’ Zoo luidt het oordeel van den heer Rein, die een zoo uitstekend werk over Japan geschreven heeft. ‘Het is in dat land’, zegt Hoffmann, ‘een karakteristiek verschijnsel, dat men de hoofdzaken voorbijziet en bijzaken vooropstelt’, en tot dat resultaat zal een ieder komen, die tracht het een of ander uit Japansche bronnen te vernemen; tal van bijzonderheden komt men te weten, maar de samenhang, het innerlijk verband, de hoofdzaak, dat, waarop het aankomt, blijft verborgen. Zóó is de Japansche volksaard, of liever zoo was die tot voor dezen: oppervlakkig, zonder eenheid van conceptie. Tal van eeuwen reeds vóór Christus' geboorte hebben de Japansche geschiedschrijvers alle bijzonderheden, alle voorvallen met angstvallige nauwgezetheid opgeteekend, en nochtans - de wijsbegeerte, die aantoont, hoe ieder voorval in het leven der volken van vroegere toestanden afhangt en daarmede in het nauwste verband staat, die wijsbegeerte is hun volslagen onbekend. De taalkunde bestaat er in een groot getal verhandelingen over de beteekenis van sommige woorden, zonder eenig beginsel terneergeschreven, - het wezen, den samenhang en den groei der taal kenden de geleerden niet. Eene menigte van wetten op allerlei gebied hielden de maatschappelijke krachten in evenwicht, regelden zelfs de onbeduidendste zaken - van een Japansch recht, als wetenschap beoefend, is tot heden nog geen spoor gevonden. In de sterrenkunde, de plant- en dierkunde is met noeste vlijt alles opgeteekend, wat der vermelding waardig scheen; de boeken over deze vakken zijn ware schatkameren van kennis voor hem, die het goud eruit weet op te delven, - maar de natuurwetenschap was kort geleden in Japan nog in hare allereerste kindsheid. Ja, zelfs op het gebied der kunst valt | |
[pagina 235]
| |
hetzelfde verschijnsel waar te nemen. Hoe schoon en juist de afbeeldingen der enkele voorwerpen ook zijn - de perspectief, die men het wetenschappelijke in de beeldende kunst zou kunnen noemen, is den teekenaar ten eenen male vreemd. De Japanner ziet de boomen, het bosch ziet hij niet. Vandaar die voorliefde voor het zonderlinge, voor de caricatuur, die trek naar het grillige, het phantastische, die zich in teekeningen, in de vormen van vazen en andere kunstvoortbrengselen nergens verloochent. Terwijl de wetenschappelijke Europeaan den regel in het oog vat, treft den Japanner vooral de afwijking, de uitzondering, het ongewone. Geen wonder, dat waar de natie zelve niet doordringt tot het wezen, het onderling verband der dingen, het voor den vreemdeling hoogst moeilijk is, zich van onjuiste waarnemingen en averechtsche oordeelvellingen over Japansche aangelegenheden vrij te houden. Dat is de reden, dat vele onderling tegenstrijdige opgaven te goeder trouw zijn waargenomen en opgeteekend, zonder dat het mogelijk was, de oplossing dier tegenstrijdigheden te vinden. Zoo komt het, dat we niettegenstaande al wat over Japansche toestanden geschreven is, nog telkens kennis krijgen van bijzonderheden, die ons een licht doen opgaan over zeden en gewoonten, die we tot dusver enkel in haar uiterlijk karakter kenden, zonder dat we hare beteekenis bevroedden. Door onze studie der Japansche taal- en volkenkunde daartoe in staat gesteld, zullen wij thans trachten eenig licht te werpen op Japansche toestanden, die naar ons oordeel tot dusver minder juist begrepen zijn. | |
De Tokugawa's.In alle werken, die de geschiedenis van Japan behandelen, vindt men eene lange reeks Siyoogun's, te beginnen met Minamoto Yoritomo, (1186) en men ontvangt daaruit den indruk, dat alzoo in 1186 het Siyoogunaat werd ingesteld als eene eigenaardige instelling, waardoor een dualistische regeeringsvorm werd in het leven geroepen met een Mikado als schijnmonarch, door de vreemden ook wel geestelijk Keizer genoemd, en een Siyoogun, verkeerdelijk Taikun geheeten, die als zoogenaamd ‘wereldlijke Keizer’ alle macht in handen had. Deze voorstelling is in hare algemeenheid onjuist. Toch is zij aan Japansche opgaven ontleend, zoo b.v. aan de Japansche kroniek Wa - nen - kei, door Hoffmann in Von Siebold's Nippon Archiv met de Duitsche vertaling in het licht gegeven. Maar die kronieken zijn opgesteld gedurende het bewind der Tokugawa Siyoogun's (1603-1868) en het was den kroniekschrijver erom te doen, zich bij het Hof te Yedo aangenaam te maken en het te doen voorkomen, alsof het Siyoogunaat, zooals het door de Tokugawa Siyoogun's uitgeoefend werd, eene instelling was uit de grijze oudheid, zonder welke men zich het Japansche volk ter- | |
[pagina 236]
| |
nauwernood kon denken. De Japansche geschiedenis wordt ons duidelijker, wanneer we minder het oog vestigen op de historische figuren en meer de aandacht wijden aan de clans. Het woord clan, aan Schotsche toestanden ontleend, wordt telkenmale gebezigd, zonder dat het ons tot dusverre heeft mogen gelukken, eene afdoende verklaring van dit woord te vinden. Wat nu de Japansche clan betreft, men vindt dat woord in de Japansche woordenboeken met zok vertaald. Maar zok wordt nu eens voor eene groep of klasse van menschen in het algemeen gebezigd, dan weder voor familie, voor stam en eindelijk voor dat vrij onbestemde begrip ‘clan’. Bij de Europeesche schrijvers over Japansche geschiedenis worden de woorden clan en familie eindeloos dooreengehaspeld; kortom, er zijn omtrent het woord clan nog slechts vage voorstellingen voorhanden. Wij vragen ons af, of het woord clan een genealogisch, een historisch dan wel een conventioneel begrip is, m.a.w. of de leden van de clan eene gemeenschappelijke afstamming aannemen, dan wel of zij zich beschouwen als de nakomelingen van lieden, die eeuwenlang te zamen hebben gewoond, of eindelijk of de clan een eenvoudig conglomeraat is van personen, die zich om één vaandel scharen. Zonder deze vraag voor andere gewesten te willen oplossen, meenen we voor Japan te moeten aannemen, dat de clan is eene voortzetting of liever een overblijfsel van den stam. Die stammen zijn te zamen tot één volk versmolten; door eeuwenlange samenwoning zijn ze volkomen aan elkaar gelijk geworden in taal, in zeden en gewoonten; maar de geslachten, die vroeger tot eenzelfden stam behoorden, bleven eene zekere solidariteit onder elkander gevoelen en droegen die over tot in het verste nageslacht. Wèl is van de meeste clans de oorsprong geschiedkundig niet meer aan te toonen, omdat hare genealogieën en kronieken verloren zijn gegaan. Ook beschouwen vele clans als haar grondlegger of stamvader een of ander held der oudheid, die het eerst de clan tot eenig aanzien deed komen, of wel zij leiden willekeurig haar oorsprong af van een Mikado uit den aanvang der geschiedenis. Maar vatten we de clans op als eene voortzetting van de stammen, die oorspronkelijk Japan veroverden, dan is daarmede veel verklaard, wat anders raadselachtig blijft. In den loop der eeuwen gebeurde het niet zelden, dat men zijne clan verliet, om in eene machtiger clan te worden opgenomen, en het stelsel der adoptie, dat in Japan steeds op zoo ruime schaal werd toegepast, staat ongetwijfeld hiermede in het nauwste verband. Ook is het voorgekomen, dat zwakkere clans zich in machtiger clans hebben opgelost. We lezen dan ook, dat Toba Mikado (1108-1124) onderscheidene verordeningen uitvaardigde, om te beletten, dat zoovele edelen zich in de clans der Minamoto's en der Taira's deden opnemen. | |
[pagina 237]
| |
Zoo was dan oorspronkelijk de clan een historisch en later een conventioneel begrip op historischen grondslag. Ieder Japanner, die op een stamboom kan bogen, zal nog heden ten dage, met of zonder grond, de clan weten aan te wijzen, waartoe zijne familie behoort. De woelingen, de burgeroorlogen, waarvan de Japansche geschiedenis zoo vol is, hadden voornamelijk hun oorsprong in den strijd om den voorrang tusschen de verschillende clans. Zoo was nu de eene, dan de andere clan aan het roer en oefende het hoofd van die clan feitelijk het opperbestuur uit onder den titel, die aan de clan van oudsher was geoctroyeerd. Zoo was ook de Mikado niet anders dan de drager van die waardigheid, die erfelijk was in zijne clan, weleer de machtigste van alle, onder wier aanvoering eenmaal Japan op de autochthone barbaren veroverd was. Het werkelijk gezag was alzoo nu eens in handen van den Mikado, dan weder in die van den Kuwan-bak (Regent) of van den Kuwan-riyou, (Onderkoning der acht oostelijke gewesten), een andermaal in die van den Dai-ziyoo-dai-zin (Ministerpresident), al naarmate de clan, waarin die titel erfelijk was, de andere overschaduwde. De titel Sei-i-tai-Siyoo-gun (‘Veldmaarschalk, geesel der barbaren’), vroeger eene enkele maal door den Mikado aan uitstekende veldheeren verleend, werd later erfelijk in de clan der Minamoto's en met het jaar 1603 meer bepaald in de voornaamste familie van die clan: de Tokugawa's. Terwijl alzoo eeuwen lang het opperbestuur werd uitgeoefend onder verschillende titels door verschillende clans, kwam in 1186 Yoritomo, de groote veldheer, aan het roer met den titel van Sei-i-tai-Siyoo-gun, en deze behoorde tot de clan der Minamoto's. Daarom stellen de Japansche kroniekschrijvers Yoritomo voor als den grondlegger der zoogenaamde Siyoogun-dynastie. Maar we hebben reeds gezegd, dat de dynastieke lijst der Siyoogun's geene waarde heeft; want ze geeft ons niet de opvolgende reeks van werkelijke heerschers. Immers, ook nà Yoritomo is het herhaaldelijk voorgekomen, dat een Kuwanbak of ander titularis den Mikado en den Siyoogun overschaduwde, ja, zelfs wegjoeg en een ander in zijne plaats benoemde. Zij geeft ons evenmin de lijst der opvolgende bekleeders van het Siyoogun-ambt, want sommige personen, op die zoogenaamd dynastieke lijst vermeld, hebben nooit den titel van Siyoogun gehad, zoo onder anderen de groote veldheeren Ota Nobunaga en Taikosama, die dan ook niet tot de clan der Minamoto's behoorden. Ze is derhalve eene tendenzlijst, alleen geschikt, om de regeerende machten te behagen en ons een verkeerd begrip der Japansche historie te geven. Toen in 1603 Iyeyasu, hoofd der Tokugawa's van de Minamoto-clan, de teugels van het bewind in handen kreeg, was hij erop bedacht, die herhaalde worstelingen om het gezag tusschen de verschillende clans voorgoed te doen ophouden en het overwicht van zijne clan op | |
[pagina 238]
| |
duurzame grondslagen te vestigen. Dit verklaart ons de buitengewone maatregelen, die hij nam, om de verschillende machten binnen de perken der gehoorzaamheid te houden, en het verklaart ons tevens, dat die dwangmaatregelen mogelijk waren en werden gehoorzaamd, aangezien niet slechts zijn huis, maar de gansche machtige Minamoto-clan er belang bij had, zijne politiek te steunen. Tokugawa Iyeyasu, de grootste staatsman, dien Japan ooit gehad heeft, heeft een stelsel in het leven geroepen in Machiavelistischen geest, een stelsel, gegrond op wantrouwen en op de consequente toepassing der leuze: verdeel en heersch. Voor een tijdperk van nagenoeg 250 jaren heeft hij het Japansche volk in ijzeren boeien gekneld en het wetboek, waarin zijne beschikkingen vervat zijn, is genaamd het testament van Gongensama, de naam, waaronder de groote staatsman na zijn dood vereerd werd. Den Mikado werd de laatste zweem van macht ontnomen. De bevoegdheid, om ijdele titels te verleenen, werd hem onder zekere voorwaarden gelaten en ook hierin werd een middel ter bevestiging der Siyoogun-heerschappij gevonden. De waardigheden van Kuwanbak, van Dai-ziyoo-dai-zin en andere werden tot bloote hofambten en titels verlaagd, op de wijze der Hofraden, Geheimraden, enz. der Europeesche maatschappij, en de goederen van vele clans gesequestreerd en aan eigen clansgenooten in leen gegeven. Deze leenmannen waren de Dai-miyoo's en Hatamoto's, terwijl de hoofden der andere, niet gesequestreerde clans mede den titel van Dai-miyoo ontvingen. De Samurai waren de eigenlijke clansmen, bij wie de herinnering aan het clanverband bewaard gebleven was, in tegenstelling met de landbouwers en andere klassen van het volk, bij wie die herinnering veelal verloren was gegaan. Zij waren de militaire stand, die opgekomen was gedurende de groote burgeroorlogen in de middeleeuwen en die zoowel het staande leger als de administratieve macht uitmaakte in dienst der Dai-miyoo's of van den Siyoogun. Eene streng afgebakende hiërarchie werd onder hen ingevoerd of liever gehandhaafd; want het eigenaardige van Gongensama's testament bestond hierin, dat het weinig nieuws tot stand bracht, maar dat het aloude instellingen weder deed opleven en tot een systeem vereenigde. Ja, de spionnen, door de Hollanders op Desima dwarskijkers genoemd, bestonden reeds sinds eeuwen, doch werden onder de Tokugawa Siyoogun's tot een geregeld korps georganiseerd, bestemd, om de geringste blijken van wederspannigheid aan het staatsbestuur in de geboorte te verstikken. Even streng werden de standen ook onder het niet-militaire volk in wezen gelaten; ze werden onderling volkomen geïsoleerd. En de kroon werd op het werk gezet door eene verordening van den derden Tokugawa Siyoogun, dat de leenmannen hun domicilie te Yedo moesten hebben en dat zij met achterlating van hun gezin ieder tweede jaar in hun gewest moesten doorbrengen, en wel zoo, dat nooit twee na- | |
[pagina 239]
| |
burige of bevriende leenmannen tegelijkertijd te Yedo aanwezig waren. Ja, de reisroute, de uren van oponthoud, de grootte van den stoet, alles was tot in de kleinste bijzonderheden voorgeschreven, zoodat ook alle ontmoetingen onmogelijk waren. Kortom, alles was gereglementeerd; de etiquette heerschte als oppermachtig gebiedster in het Japansche Rijk; allerlei intriges en kuiperijen om de gunst der grooten waren aan de orde van den dag. De beschrijving, die Madame Craven in Fleurange geeft van de toestanden in Rusland onder de regeering van den eersten Alexander, kan ons dienen als een beeld van de Japansche maatschappij onder de Tokugawa Siyoogun's: ‘Hetzij uit voorzichtigheid, hetzij uit slaafschheid, hetzij uit vrees, onthield men zich onwillekeurig van elke uitdrukking in het openbaar ten aanzien van de daden van het staatsbestuur. Zelfs de vleierij was op hare hoede, uit vrees van tot gesprekken aanleiding te geven, waaruit critiek geboren werd. De Regeering verlangde geene toejuiching; zij eischte enkel gehoorzaamheid, geen oordeel over hare daden.’ Het Tokugawa-regime is thans ineengezakt; een leeftijd van tweehonderd vijftig jaren was te lang voor een kunstmatig organisme. De openstelling voor de vreemdelingen heeft zijn val wellicht nog eenigszins verhaast, maar niet teweeggebracht, zooals dat wel eens is beweerd; want beide, èn de Siyoogun- èn de Mikado-regeering, hebben als om strijd de Westersche beschaving ingevoerd. Maar de Minamoto-clan is van de baan geschoven en de andere met de Mikado-dynastie bevriende en verwante clans hebben de suprematie herkregen. Thans staat ter zijde van den troon een uit de Fuziwara-clan, de staatsman Sanzeu Saneyosi, met den alouden titel van Dai-ziyoo-dai-zin. Dàt is de ware beteekenis van de revolutie van 1868. En wij verheugen ons over die revolutie, wij noemen haar een zegen voor Japan, niet omdat ze ten gevolge had een al te haastig, ja, roekeloos overnemen van Europeesche instellingen, zeden en gewoonten; maar omdat daardoor aan het afschuwelijk systeem van dwingelandij en achterdocht, verspieding en huichelarij een einde is gemaakt; de zon der vrijheid is voor het Japansche volk opgegaan.
Tyrannie baart revolutie. Waar de uitingen der volksmeening worden onderdrukt, waar de onderdanen nooit zichzelven zijn, steeds het masker der voorzichtigheid voor het gelaat dragen, daar worden de zaden van het oproer gestrooid; daar hoopt de ontevredenheid zich op, gelijk de stoom in den ketel tot spanning geraakt, totdat de ijzeren wanden geen weerstand meer bieden aan den hoogen druk van binnen. Een wijs bestuur zal daarom oogluikend toelaten, dat bij enkele | |
[pagina 240]
| |
gelegenheden de tucht een weinig minder streng worde toegepast, dat eene veiligheidsklep geopend worde, waardoor de overtollige stoom zich een uitweg banen kan. Wij zullen thans nagaan, hoe dit denkbeeld voor de Japansche maatschappij onder het Tokugawa-regime werd verwezenlijkt. | |
Yosiwara.Yedo, de residentie der Tokugawa Siyoogun's en thans onder den naam van Tôkiyo de zetel van het Keizerlijk bestuur, is niet meer de schoone stad van vóór den burgeroorlog. Het paleis der Siyoogun's is verwoest; de tallooze vorstelijke verblijven der Dai-miyoo's, met de vele bijgebouwen voor hunne dienaren en volgelingen, zijn voor een groot gedeelte òf verbrand òf ingericht tot ministeriën of andere administratieve gebouwen. Veel van den vroegeren luister is verdwenen of naar Europeeschen trant veranderd; maar toch is Tôkiyo vooral voor hem, die de geschiedenis des lands beoefent, een uiterst belangwekkend oord. Verplaatsen we ons in de gedachten naar Nihonbasi, het oudste en dichtst bevolkte kwartier, nabij de brug van dien naam, vanwaar alle afstanden in het Japansche Rijk berekend werden. Het is een aardig gezicht, die straten in de oude stad. Aan weerszijden winkelhuizen en werkplaatsen, meest van één verdieping, alles houtconstructie, ongeverfd, met overhangende daken en vooruitspringende luifels, waaraan eene soort van schoorsteenvallen hangt, bedekt met opschriften in witte kleur in sierlijk Chineesch cursiefschrift. Tal van lantarens en uithangborden van hout, papier en doek geven ons die hoogst decoratieve schriftvormen in allerlei grootten te bewonderen; want de Japanner heeft eene ware schrijfmanie. Overal zijn de luiken weggenomen en de papieren vensters op zij geschoven, zoodat we een vrijen blik in de huizen kunnen werpen, waar we overal pratende en rookende groepjes ontwaren. Gelukkig land, waar het produceeren nog niet alle krachten in beslag neemt en waar het volk nog ruimschoots tijd heeft, om van het leven te genieten. De straten vullen zich met wandelaars, met koopers en verkoopers, meest in Japansche, doch vaak, helaas! in Europeesche kleederdracht. De aloude draagstoel is meer en meer vervangen door het wagentje, door een of twee mannen voortgetrokken. Wij nemen daarin plaats, en in vliegende vaart gaat het in noordoostelijke richting, totdat we de rivier de Sumida genaderd zijn, waar zij door de beroemde Riyoogokubasi overspannen wordt. Wij gaan haar niet over, maar aan den rechteroever blijvende, volgen wij den stroom in opwaartsche richting, totdat wij den gewijden grond van Asakusa betreden. Hier vinden we | |
[pagina 241]
| |
een heerlijk park van pijnboomen, cypressen en cryptomeriën met fraaie tempels daartusschen. Vijvers en rotsen, steenen lantarens en rustieke bruggen geven dat eigenaardig schoone, echt Japansche karakter aan het landschap en doen het tot een lustoord zijn. Wij laten die tempelhoven links liggen en gaan steeds voort in noordelijke richting, totdat we in eene lange straat komen, in welker midden ongeveer zich eene poort verheft, die toegang geeft tot Yosiwara. Yosiwara, de wijk des vermaaks; wie is er, die Yedo bezocht heeft, die dezen naam niet kent! Niet gelijk in onze groote steden, waar de ontucht zich schaamteloos aan ieders blik vertoont, is zij te Tôkiyo in bepaalde wijken gevestigd en met een muur omgeven en onder toezicht van de overheid. Zulk eene wijk is Yosiwara; maar terwijl de andere beruchte wijken met gelijksoortige buurten in de steden van Europa zijn te vergelijken, biedt of liever bood Yosiwara een schouwspel aan, zoo eigenaardig, dat zij inderdaad tot de bezienswaardigheden der oude Siyoogunstad gerekend worden kan. Als men de poort is doorgegaan, komt men in eene breede straat, aan weerszijden waarvan theehuizen zijn gelegen, het eene al prachtiger dan het andere; gebouwen, zooals er met uitzondering van de woningen der edelen in de geheele stad niet zijn te vinden; die straat is de Naka no tsiyo, dat is de middenstraat. Rechts en links loopen zijstraten op de middenstraat uit. De theehuizen van de Naka no tsiyo behooren bijna alle tot den eersten rang, en gelijk alles in Japan aan bepaalde regelen gebonden was, waren deze huizen enkel aan gezellige bijeenkomsten en aan feestgelagen gewijd en werd niets onbehoorlijks daar toegelaten. Ja, de dans- en zangmeisjes, die toch ook veelal binnen de muren van Yosiwara hare woning hadden, moesten van onbesproken gedrag zijn, niet omdat hare eer der Regeering zoozeer ter harte ging, maar - en dat is kenmerkend voor het Tokugawa-regime - omdat een ieder binnen de perken van zijn stand moest blijven en zij den prostituées geene concurrentie behoorden aan te doen. Wenschte men een feest, men had zich te wenden tot een der bureau's van geisiyas (zang- en dansmeisjes) en deze tak van administratie zorgde voor het benoodigde aantal van sujetten. Niet ieder werd toegelaten in een theehuis van den eersten rang. De bezoeker moest er eerst door een habitué aan den eigenaar worden voorgesteld als een wel ter faam staand en als welgesteld bekend persoon. De samurai - en zij waren de gewone bezoekers van die inrichtingen - legde bij het binnentreden zijne groote sabel af en behield alleen het kleine zijdgeweer, doch hij ontdeed zich van zijne bovenkleeding en verruilde die tegen een prachtig gewaad, waarop het wapen van het huis stond geborduurd; met zijn kleed verliet de bezoeker dan zijn officieel karakter en verbrak daarmede voor eene poos de kluisters van de etiquette. Binnen de muren van Yosiwara verkeerde | |
[pagina 242]
| |
hij incognito; men was er naibun, dat is ‘binnenkant’, zooals men dat te Desima in tolken-Hollandsch placht te noemen. Daar in die theehuizen van den eersten rang werden dan vrijelijk de zaken besproken, die men in het dagelijksch leven niet gewaagd zou hebben aan te roeren. Lieden, tusschen wie de etiquette zich als een onoverkomelijke scheidsmuur stelde, kwamen hier samen zonder eenige terughouding, en diplomatieke onderhandelingen, financieele operatiën werden ongehinderd en van mond tot mond hier afgedaan, in plaats van langs den langen weg van tusschenpersonen en met inachtneming van formaliteiten zonder eind. Yosiwara was eenigszins, wat de club en wat de beurs zijn in de moderne Europeesche maatschappij. Doch, gelijk we in den aanvang dezer beschrijving reeds gezegd hebben, niet alleen voor zaken en voor onschuldig en gezellig tijdverdrijf was Yosiwara de aangewezen plaats: het was vooral een oord der vrije liefde en der ontucht. De theehuizen stonden in betrekking met bordeelen van denzelfden rang, die in de zijstraten gelegen waren, en derwaarts richtte de bezoeker dan zijne schreden, voorafgegaan door een bediende in de uniform van het theehuis, voorzien van eene lantaren, waarop het wapen van het huis stond afgebeeld. Des bezoekers keuze was meestal reeds vooraf bepaald. De beroemde oiran's toch waren aan ieder bekend, evenals de groote actrices ten onzent, en bij de vijf groote feesten verdrong zich de Yedosche beau-monde in de Naka no tsiyo, om den optocht der oiran's te zien, wanneer ze in nieuwe en kostbare zijden gewaden, overeenkomstig het jaargetijde met bloemen, vogels, besneeuwde takken, enz. bestikt, en prachtig gekapt in feestelijken optocht door de middenstraat trokken. Zij, die het fraaist gekleed waren, werden afgebeeld en in gekleurde houtsneden overal bewonderd. Men vond daarin niets onbehoorlijks, en ook wij hebben allerminst het recht, ons daarover te ergeren, wanneer wij lezen, dat nog in het begin dezer eeuw de goede burgerij van Amsterdam gedurende de kermis naar de Pijl ging, om het dansen der publieke vrouwen aan te zienGa naar voetnoot(*). De bezoeker dan ging zijne opwachting maken aan zijne uitverkorene, die hem ontving in gezelschap eener sinzoo of gouvernante en van eene of twee kamuro's, jonge meisjes, die tot het eerloos bedrijf harer meesteres werden opgeleid. Onder veel plichtplegingen had de eerste kennismaking plaats, waarbij dan een geschenk, gewoonlijk een prachtig kleedingstuk, gegeven werd; ook de gouvernante en kamuro's werden rijkelijk bedacht. Eerst den volgenden avond werd de bezoeker weder toegelaten, en was alles naar den zin der oiran, zoo werden de ceremoniën nagebootst, die aan de voltrekking van een huwelijk voorafgaan en die uitvoerig zijn beschreven in Titsingh's bijzonderheden over Japan. De | |
[pagina 243]
| |
oiran was hoegenaamd niet verplicht den bezoeker, die haar niet aanstond, te ontvangen, en een populaire roman behandelt de geschiedenis van een der grootste vorsten, die niettegenstaande al zijne pogingen er niet in slaagde de gunst eener oiran te verwerven. Alles werd met eene in ons oog belachelijke kieschheid ingericht; ja, de eigenaar van het theehuis belastte zich met alle betalingen, die hij dan natuurlijk later op den gast verhaalde. Dit waren de vrouwen uit de publieke huizen van den eersten rang. Ze werden ook naka no tsiyo geheeten, omdat ze het recht hadden, aan den hiervoor genoemden feestelijken optocht in die straat deel te nemen. Op haar volgden de vrouwen van den tweeden rang, tsiyo nami geheeten, dat is: ‘in het zog van de naka no tsiyo’ (vergeleken bij een schip). Ze behoorden tot publieke huizen, die tot theehuizen van den tweeden rang in betrekking stonden. Bij haar waren veel minder formaliteiten in acht te nemen; ze waren eene flauwe kopie van de naka no tsiyo en vormen den overgang tot de gewone bordeelen of komise (winkeltjes), waarin de vrouwen voor het oog der bezoekers worden uitgestald in een salon, dat aan de straatzijde van houten traliën is voorzien; dan zijn er nog weer minder aanzienlijke inrichtingen, de kirimise of nagaya, dat is: ‘lang huis’, waarin iedere vrouw slechts een kamertje bewoonde van een paar meter in het vierkant. Wij hebben voor ons liggen een jaarlijkschen gids door Yosiwara, waarin de platte grond gegeven wordt met vermelding van ieder theehuis en bordeel van het eerste tot het laatste toe; het wapen van het huis staat erop afgebeeld; de namen van de vrouwen en van de kamuro's staan erop vermeld, ja, zelfs de prijzen der verschillende klassen van sujetten; zóó was alles in Japan onder de Tokugawa's onderworpen aan de almachtige administratie, die alles op schrift bracht, alles reglementeerde en tarifieerde. Eene afzonderlijke terminologie was in die wijk in zwang, en menige uitdrukking in dien gids is voor den niet ingewijde volkomen onverstaanbaar; die uitdrukkingen zijn evenwel voor den taalkundige van het hoogste gewicht, omdat in Yosiwara, gelijk aan het Hof van de Mikado's, het zuiverste Japansch gesproken werd met behoud van elders reeds in onbruik geraakte woorden en zonder veel vermenging met Chineesch. Er is veel geschreven over het begrip van zedelijkheid bij de Japanners. Er zijn schrijvers, die gezegd hebben, dat eene prostituée niet als een oneerbaar vrouwspersoon werd aangezien en dat zij na afloop van den tijd, waarvoor ze zich verbonden had, veel kans had een goed huwelijk te sluiten. Dat is bepaald onwaar. De schrijver heeft tusschen de bewoonsters der bordeelen niet weten te onderscheiden. Het mag eene enkele maal zijn voorgekomen, dat eene publieke vrouw een goed huwelijk sloot; dat is ook bij ons niet geheel onbekend, | |
[pagina 244]
| |
maar in den regel zullen het wel de geisiya zijn geweest, die in dien poel van zonde hare eer bewaard en met zang en dans vaak een niet onbelangrijk vermogen bijeengebracht hebben. Het bedrijf der publieke vrouw werd wel degelijk als eerloos gebrandmerkt. In de Japansche encyclopedieën, waarin alle wezens der natuur met inbegrip der menschen in klassen worden afgedeeld en die klassen afzonderlijk beschreven, staan in de laatste klassen de verschillende soorten van zedelooze vrouwen opgegeven, te gelijk met de dieven en rabauwen, de booswichten van allerlei aard, en onmiddellijk achter Yosiwara ligt het kwartier der hi-nin, dat is ‘niet-menschen’, eene soort van paria's, waartoe de vilders, beulen en de doodgravers behoorden. Een ander schrijver meldt ons, dat de bewoonsters der bordeelen in Japan integendeel zoozeer den druk gevoelen van de schande, die haar aankleeft, dat men heeft moeten bepalen, dat ieder bezoeker aan den ingang van het huis zich van zijn zwaard ontdoet, om te voorkomen, dat eene dier vrouwen soms met dat wapen zelfmoord plegen zou. Wij hebben reeds gezien, dat de samurai zijne lange sabel aan den ingang aflegt en den korten bij zich houdt; zoo doet men in 't algemeen, als men bij iemand een bezoek brengt; de ongerijmdheid van de mededeeling behoeft derhalve niet nader te worden aangetoond. De wijken der ontucht zijn in Japan veeltijds in de nabijheid der tempels gelegen. Rein, in zijn meer aangehaald uitnemend boekwerk, ziet hierin een overblijfsel van een alouden phallusdienst. Wij kunnen voor zulk eene wilde conjectuur geene sympathie gevoelen. Of zal het iemand in den zin komen, te spreken van een alouden Bacchusdienst ten onzent, omdat men in onze dorpen en kleine steden de kroeg meestal nabij de kerk kan vinden?
Niet alleen in Yosiwara werden voor eene wijl de slagboomen opgeheven, die de verschillende standen van elkander scheidden; wij zullen zien, dat dit ook nog plaats had bij de | |
Tsiya no yu.Dr. Hjalmar Stolpe, de Zweedsche ethnoloog, teruggekeerd van eene reis rondom de wereld met een schat van ethnographische voorwerpen, waaronder schoone collectiën uit Japan, heeft daarvan eerst te Stockholm en thans te Göteborg eene tentoonstelling gehouden en publiceert daarover nu en dan artikelen in Zweedsche tijdschriften. Zoo gaf hij in de Ny illustrerad tidning van 23 October des vorigen jaars eene beschrijving van de voorwerpen, die gebruikt worden bij de theeceremonie in Japan, genaamd de tsiya no yu. | |
[pagina 245]
| |
‘Om deze recht te verstaan’, zegt hij, ‘moet men zich herinneren, dat het gebruik en de aanplant van thee omstreeks de 8ste eeuw na Chr. uit China naar Japan werd overgebracht, en dat aan dezen drank tevens van den aanvang af buitengewoon heilrijke invloeden werden toegeschreven. De thee was iets vreemds, iets mystieks, en dit denkbeeld werd vooral gesteund door de omstandigheid, dat het buddhistische priesters waren, door wier tusschenkomst zij werd ingevoerd. Het duurde niet lang, of de nieuwe drank werd een algemeen geliefkoosde volksdrank, des te welkomer, daar deze in Japan nagenoeg geheel ontbrak. Desniettemin bleef de nimbus bewaard, die den nieuwen drank van den aanvang af omgeven had, en zij, die weten, hoe de volksgeest in Japan op etiquette is verzot, zullen het niet vreemd vinden, dat deze zucht zich hier eene nieuwe uiting zocht, die spoedig eene zoodanige ontwikkeling heeft gekregen, dat er ten slotte behoefte ontstond, ze aan bepaalde regelen te binden. Men moet daarom echter niet gelooven, dat al het theedrinken even vormelijk geschiedde; de vastgestelde regelen golden natuurlijk alleen eene soort van samenkomsten, die bijna het karakter hadden van feestelijke gedenkdagen. De bijzondere wijze, waarop de thee bereid wordt (tot poeder gemalen en tot schuim geklopt), de eigenaardige gereedschappen, die nooit tot andere doeleinden worden aangewend, de bij reglementen nauwkeurig voorgeschreven vormenGa naar voetnoot(*), dat alles droeg ertoe bij, om aan deze bijeenkomsten een feestelijk karakter bij te zetten.’ Als een voorbeeld, hoe tot in de minste kleinigheden alles bij de theeceremonie is geregeld, verhaalt de schrijver ons verder, dat ‘midden op den vloer eene lamp staat van bamboe, rustende op een plankje in den vorm van een kwartcirkel, waaraan de volgende geschiedenis verbonden is: Een beroemd professor in de theeceremonie had eens het ongeluk, eene halfcirkelvormige houten schijf, die, in een boom gehangen, hem diende, om met een hamerslag zijn gasten het teeken te geven, dat alles in gereedheid was, in tweeën te breken. Hij wilde de beide brokken niet wegwerpen, daarvoor was de houtsoort te fraai; zouden ze nog tot iets kunnen dienen? Ja, hij nam het eene stuk, maakte de ruwe kanten met een mes een weinig glad en gebruikte het als voetstuk voor zijne lamp. Sedert dien tijd moesten alle aanhangers zijner school hun lampenvoet hebben in den vorm van eene gehalveerde signaalplaat, langs welker eenen kant steeds eenige onregelmatige kerven gezien worden, gelijk aan die, welke het toeval aan het model deed ontstaan.’ Wij kunnen nog hieraan toevoegen, dat bij de theeceremonie voor iedere maand eene andere soort van kopjes wordt gebezigd en dat men zich van een waterschepper bedient met een bamboezen steel eraan, welks einde schuin is afgesneden; voor de wintermaanden is de snede naar | |
[pagina 246]
| |
onder, voor de zomermaanden is de snede naar boven gericht. Zoo zijn er honderden kleinigheden op te merken. Het gaan en komen van den gastheer, die alles zelf moet dienen en bereiden, het aantal van de gasten en de kopjes, de beleefdheidsvolzinnen, die in den aanvang van de plechtigheid worden uitgesproken, dat alles is nauwkeurig voorgeschreven en wordt met angstvallige oplettendheid gevolgd. Voorzeker, elk dier beuzelachtige détails heeft zijne historische of symbolische beteekenis; maar wat de reden is, dat eene zoo schijnbaar niets beduidende vertooning eeuwenlang door gansch een volk in eere is gehouden, daaromtrent laten de Japansche werken ons in het duister. De heer Stolpe geeft ons de verklaring: ‘Men moet ook niet voorbijzien het geprononceerd democratisch element, dat, anders zoo geheel in strijd met den aristocratischen volksgeest in Japan, hier op den voorgrond treedt. Wie ook, aanzienlijke of laaggeborene, rijke of arme, indien hij maar volkomen met de etiquette is vertrouwd, kan bij zich noodigen, wien hij maar wil’ (en eene weigering staat met eene doodelijke beleediging gelijk). ‘Maar wee hem, wanneer niet alles volkomen in orde is, wanneer de etiquette niet geheel wordt nageleefd of wanneer iets aan de gereedschappen ontbreekt; dan gaan de gasten ieder zijns weegs, zonder vaarwel te zeggen; een teeken van minachting, des te sprekender nog in Japan, waar het afscheidnemen tot de langwijligste zaken behoort, die men zich denken kan. Wel is er bij de instelling der tsiya no yu bepaald, dat de politiek zou verbannen zijn bij de bijeenkomsten, maar toch schrijven de Japanners zelven aan deze oogenschijnlijk zoo onschuldige ceremonie eene groote politieke beteekenis toe. Zij is voor een deel hierin gelegen, dat de tsiya no yu, gelijk hierboven reeds is aangestipt, de verschillende volksklassen bijeenbracht, en verder in de omstandigheid, dat zij smaak gaf voor de dingen des vredes, dat zij het volk nog iets anders te bewonderen gaf, dan enkel persoonlijken moed in den krijg’ (de schrijver verzuimt hierbij aan te stippen, dat de theeceremonie tevens eene soort van kunstbeschouwing is). ‘Van dezen stand van zaken werd ook op vernuftige wijze partij getrokken door den Siyoogun Yosimasa (1449-1472), die gebroken heeft met de aloude gewoonte, om belangrijke krijgsbedrijven steeds te beloonen met geschenken van wapens en harnassen; hij gaf in de plaats daarvan - een stel tsiya no yu gereedschappen en droeg daardoor niet weinig bij tot het invoeren van mildere zeden. Ten slotte zou het een openbaar geheim geweest zijn, dat de theeceremoniën, trots het verbod van politieke en andere maatschappelijke discussiën, toch de gelegenheden zijn geweest, waar menige gewichtige staatsgreep is voorbereid geworden.’ | |
[pagina 247]
| |
Wij hebben alzoo een blik geslagen in de politieke en maatschappelijke toestanden van Japan gedurende het bestuur der Tokugawa's. Wij hebben daarbij gelegenheid gehad, om eenige dwaalbegrippen te wederleggen en een naar onze meening juister licht op die toestanden te werpen. Wij zagen, hoe de Japansche maatschappij van 1603 tot 1868 in ijzeren boeien was geslagen en hoe de Tokugawa's behendig wisten partij te trekken van het Japansche volkskarakter, dat steeds een hang naar etiquette had. Wij hebben dat dwang-systeem zien staan en vallen met de suprematie van de Minamoto clan. En aan den anderen kant hebben wij geleerd, dat de vrijheidszin van een volk zich nooit geheel verloochent en dat daarop toepasselijk is, wat van het bloed gezegd wordt: ‘Het kruipt daar, waar het niet gaan kan.’ Bij eene nadere bekendheid met de toestanden verdwijnt veel van wat bij oppervlakkige beschouwing ons wonderbaarlijk toescheen; maar dan is juist het doel van het critisch onderzoek bereikt, want de belangstelling begint daar, waar de verwondering ophoudt. Leiden, 20 Maart 1887. Serrurier. |
|