De Tijdspiegel. Jaargang 44
(1887)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
Uit het memoriaalboek van burgemeesteren en regeerders van Delft.Behalve een stads-timmerman, een stede-smid, een stads-advocaat e.a. hield Delft er vroeger ook een stads-metselaar op na. Uit de volgende aanteekening blijkt zijn eigenlijke titel en het bedrag van zijne jaarlijksche verdiensten. ‘Op den 27 Juny 1564 is Jacob Aertz. gecontinueert tot “stedemeester vande metserye” op zijn oude, gewoonlijke daggelden, als: 8 sts. 'sdaagsGa naar voetnoot(*) ende op een jaarlijksche wedde en de gagie (gage, loon) van V₤ gr. vlaams, te verschijnen Meidage; mits, dat hij belooft heeft van “gheenighe” knechts eenig profijt te nemen, dan alleen van den leerjongen ofte leerknecht. Dies is hem mede geaccordeert, indien hij des marktdaags aan de Koornmarkt te doen heeft, dat hij een ure lank aldaar zal mogen gaan, zonder aan zijn “huyeren” (huur, bezoldiging) gekort te worden.’
Als eene niet onbelangrijke bijdrage tot de kennis van den voet, waarop, ruim drie eeuwen geleden, onder de overige ‘meesters’ van der stede schole die voor de laagste klassen werd aangesteld, moge deze aanteekening dienen. Men kan er allicht uit opmaken, dat ‘voorheen’ en ‘thans’ ook te dien opzichte hemelsbreed verschilden, al ware het slechts op het punt van bezoldiging en waardeering van den leeraar en den ambtenaar, die immers zijn aandeel moet leveren tot de vorming van eenigen dergenen, die later ‘het volk’ of, gelijk men vroeger sprak, ‘de gemeente’ op verschillend gebied zullen leiden en vertegenwoordigenGa naar voetnoot(†). ‘Den laatste derzelver maant November 1560 zijn Burgemrn. dezer stede overgekommen (overeengekomen) ende geaccordeert met Mr. Arent Geometrius - d.i. de Lantmetere, als geslachtsnaam - van Herck uiten lande van Luyck, dat de voorz. G. de jongers dezer stede schole | |
[pagina 58]
| |
getrouwelijk zal institueren ende leeren, ten contentemente van de voorz. Burgemrn., ende voorts al (alles) doen, sulks hij metten rectoir overgekomen ende geaccordeert is, zoowel beroerende de toezigt van der KerkeGa naar voetnoot(*) ende zijne huizingeGa naar voetnoot(†), als ook van der schole ende anders (anderszins). Ende zal voor zijnen dienste jaarlijks hebben ende genieten 18₤ gr. vlaamsch, ende voor een ‘dranckpenninckGa naar voetnoot(§) ofte gratuiteyt’ 2₤ gr. VI. aan gereden gelde. Wel verstaande, dat zoo verre hij zijnen dienste continueert ende daarinne blijft den tijt van drie jaren, dat hij alsdan de voorz. 2₤ vl. in vrijen eigendom behouden zal, maar zoo verre hij na den tijt van twee jaren, die hij in allen gevalle gehouden zal zijn hier te blijven, zoude willen vertrekken, zonder het voorz. derde jaar uit te dienen ende te blijven, dat in dien gevalle de voorz. 2₤ vl. hem aan 't laatste ende tweede jaar gekort zal worden. Is mede bevoorwaart, dat zoo verre de voorz. G. niet en volbragte tgunt hij den voorn. Burgemrn. ende rectoir ende een iegelijk van hen belooft heeft, dat alsdan de voorz. rectoir hem zal mogen laten gaan ende zijnen dienst opzeggen, mits hem waarschouwende een half jaar te voren. Ende zal de tijd van den voorz. G. innegaan ende beginnen te loopen van zijn arrivemente ende nedercompste alhier ende dat hij begonnen zal hebben in zijn officie te treden. Mijnheeren hebben den voorz. Mr. Arent ten voorz. dage geleent 3₤ vl., die zij hem korten zullen aan (van) 't eerste jaar’Ga naar voetnoot(**). Het gezegde: ‘Pauper Aristoteles cogitur ire pedes’, in tegenstelling van Galenus en Justinianus, aan wie respectievelijk rijkdommen en eerbewijzen - opes en honores - worden toegedacht, was dus ook op Mr. A. van toepassing. Tegenwoordig is de financieele positie der leeraren bij het H.O. wat beter geworden, doch, in verhouding bijv. tot die van schoolhoofden en andere onderwijzers bij het L.O., niet billijk geregeld. Het is hier echter de plaats niet, om dat punt te bespreken.
In de Tresoriers-rekening van Delft van 1571 komt o.a. deze post voor: ‘Betaelt het convent van Sint Aechten binnen deser stede, van een maeltijt ende wijn aldaar gehouden ende geleyt (beleid, belegd, ingericht) by mijn Heeren den Burgemrn., ten tyde als mijn Heer den Commissaris Quesnoy hier binnen was omme te hooren die Hooftingelanden van Delfflandt, als: den Abt van Egmondt, den Commanduyer (Commandeur) in Maeslandt, die Proost van Coninxvelt, Mijnvrouwe van Aerenberghe, enz.’Ga naar voetnoot(**). Hieruit blijkt, dat genoemde hooge geestelijke Heer landerijen, enz. | |
[pagina 59]
| |
in Delfland bezat, en vindt onderstaande aanteekening tevens hare verklaring. ‘Op huiden den 25. Junij 1568 hebben mijnheeren de Burgemrn. ende Regeerders Mr. Chrystiaen van der Goes, Schout dezer stede, toegezeit ende belooft, om de jurisdictie vander stede voor te staan ende te defenderen, (hem) te indemneren, kosteloos ende schadeloos te houden van alle processen, kosten ende moeiten, die hem gemoveert ende angedaanGa naar voetnoot(*) zouden mogen worden by den Eerw. Heer den Abt van Egmondt ofte eenige anderen, ter cause van zekere apprehensie ende examinatie daarna gevolgt, bij den voorz. Schout gedaan an den persoon van Herman van Yp ofte Eep, krijgsman, op te woninge van Pieter SasboudtGa naar voetnoot(†), ter cause van eenige insolentie, “smaeckende gewelt”, bij den voorz. Herman aldaar gepleegt.’ In het 1ste Crimineelboek van Delft wordt het strafbare feit, door Herman van Eep gepleegd, aldus vermeld: ‘Alzoo mynheeren van den geregte gebleken is van de groote petulantie ende insolentie (brooddronkenheid en baldadigheid), geperpetreert (begaan) bij Harmen van Eep, gevangen, geboren uit den lande van Gelder; smakende genoeg kracht ende geweldGa naar voetnoot(§), ende dat op de Schie op de woningen van Pieter Sasbout ende elders; sprekende ook eenige seditiose (oproerige) ende “oproerighe” woorden, roepende: Vive le goes (geus, gueux)Ga naar voetnoot(**), wèl bij den drank wezende. Al twelke zaken zijn van zeer kwade consequentie, die ten exemple van anderen niet ongestraft en behoort blijven. Zoo is 't, dat Schepenen den voorz. H.v.E., gevangen, gecondemneert hebben ende condemneren mits deze, geleit te worden op het schavot, gedresseert (opgerigt) op het marktvelt dezer stede ende aldaar wel strengelijk gegeeselt te worden; condemneren hem voorts gebannen te wezen uit de stede van Delft, vrijheit van dien, den Baljuwschappe van Delflant ende anderhalf mijle rondsomme der stedeGa naar voetnoot(††), (daar) uit te gaan binnen 's daags zonneschijn, (voor) den tijt van 6 jaren, daar niet wederom in te komen binnen den voorz. tijt, op peine van 6 jaren gebannen te worden op de galeyenGa naar voetnoot(§§). Wort nog gecondemneert in de kosten van zijn gevangenisse, enz. Actum den 10. Junij 1568.’ | |
[pagina 60]
| |
BleyswijckGa naar voetnoot(*), wiens relaas omtrent het begin en den voortgang der Reformatie te dezer stede een der belangrijkste gedeelten zijner doorwrochte Beschrijving van Delft uitmaakt, zegt o.a., dat in den loop van 1567 ten gevolge van de algemeene verslagenheid, door ‘de vervolgingen en Geloofsbedwangh’ in de zuidelijke Nederlanden ontstaan, waarbij nog kwam het gerucht, dat uit Spanje een machtig heir onder het bevel van den Hertog van Alva in aantocht was, de vluchtelingen uit Vlaanderen en Brabant en de Waalsche gewesten hier in Holland, ‘daer het tot noch toe wel alderveyligst was’, dagelijks met groote menigte voor de stadspoorten zich vertoonden. Zoo ook hier ter stede, waar zij echter, zooveel maar mogelijk was, werden buitengesloten. De geest der Hervorming zat echter, gelijk men zegt, in de lucht en al trachtte men den invloed van buiten door alle bereikbare middelen af te wenden, in het hart der steden zelve en in de gemoederen van velen harer bewoners had de ‘nieuwe religie’ bereids gereeden ingang gevonden, welke echter door de berichten van hen, die herwaarts een goed heenkomen zochten, en ten gevolge van den later ontstanen tijdelijken ommekeer van zaken aanvankelijk werd belemmerd, zoodat zelfs sommige weifelmoedigen en gansch verslagenen tot de ‘oude religie’ terugkeerden, ‘gelijk de hond tot zijn uitbraaksel’, om met een geschiedschrijver, die het beeld van den Apostel bezigde, te spreken. Men leze hierover Bleyswijck, bl. 427 vv., die, zoo iemand, den loop der zaken hoogst nauwkeurig en onpartijdig heeft te boek gesteld. Hijzelf doelt daarop in de Na-reden en Aenhangsel zijner Beschr., waar hij (bl. 26) zegt: ‘In sulker voege heb ick dan in 't generael den ganschen op-komst van de veranderinge in de godsdienst (sonder op vrient of wederpartye te passen) na de rechtschapene gestalten der voorgevallen saken - d.i. overeenkomstig de juiste, onvervalschte gedaante der gebeurtenissen - onpartydighlijck willen verhandelen, oock den Roomschgesinden gelijck gevende, daer sy gelijck in hadden, ende die van myn eygen gesinte niet ontsiende te bestraffen, daer sy te bestraffen waren.’ Ziedaar, gelijk ik bereids meermalen omtrent B. deed opmerken, een liberaal van den echten stempel, en wel in het midden der XVIIde eeuw, toen Mozes en Aäron erg overhooplagen en de laatdunkende aristocraten en patriciërs, waar Mr. Dirk v. Bleyswijck par droit de naissance toe behoorde, oppermachtig geboden! Onder de maatregelen, die tot het tekeergaan van alles, wat in de nieuwe orde van zaken scheen te wortelen, en om hare aanhangers te breidelen en onschadelijk te maken, moesten medewerken, behoorde het aannemen van soldaten door den stedelijken magistraat. Dat geschiedde ook hier en de instructiën, welke zij, die tot dat rustbewaarders-korps behoorden, moesten volgen, werden in eenige artikelen vervat, welke ik, als niet van belang ontbloot, hier laat volgen. | |
[pagina 61]
| |
‘Articulen ende poincten, die de soldaeten der stede van Delft in 't annemen van heuren dienste sullen zweren tonderhouden. In den eersten zal elk van de kapiteinen ende soldaten zweren ende beloven, dat hij de Ko. Mt., Borgemrn., Schepenen ende Regeerders dezer stede “hou ende ghetrou”Ga naar voetnoot(*) zijn zal; dat hij denzelven Borgemrn. ende Regeerders ende hunne gedeputeerden gehoorzaam ende onderdanig zijn zal in alle tgunt zijlieden hun bevelen zullen. Dat hij zal zweren ende beloven te beletten ende te behinderen alle overlast ofte gewelt, dat eenige, wie die ook waren, zouden pogen te doen anden Regeerders dezer stede, aan eenige kerken, kloosters ofte aan eenige burgershuizen, ende generalijk aan eenige personen, geestelijke ofte waarlijke (wereldlijke), ende dat hij alle dezelve zal helpen beschermen ende voorstaan. Dat hij zooverre voorneemptGa naar voetnoot(†) (verneemt) ofte verhoort van eenige vergaderinge, muitery ofte heimelijke conspiratie tegen deze stad, tegen de Regeerders derzelve ofte tegen eenige kerken ofte kloosters ofte eenige personen, geestelijke ofte waarlijke, dat zij tzelve terstont borgemrn. te kennen zullen geven, het ware of alzulke conspiratie gedaan werde bij borgers ofte vreemden. Indien hij verhoort ofte ontwaar wordt, dat binnen deze stad ware gekomen of poogden te komen eenige menigte van vreemde personen, tegen dewelken vermoeden en suspicie mogte zijn van eenige kwade aanslagen, zal hij diesgelijks borgemrn. dat terstont te kennen geven. Dat hij, wezende in de wacht van de poorten of watergatenGa naar voetnoot(§), 't oog daarop hebben ende scherpelijk toezien zal, dat binnen de voorz. stede niet en komen eenige vagebunden, bedelaars ofte eenige andere leêggangers, ende dat zij dezelve buiten der stede zullen houden. Dat hij ook, voor zoo verre hij eenige van den geenen, die, ter cause van deze troublen ende insolentiën gepleegt, uitter stad geweken ende by den Officier (Schout) ter oorzake van dien in regten betrokken ofte ballingen lands geleit zijn, binnen der stad zag komen, dat hij tzelve den Officier ofte Regeerders dezer stede terstont te kennen geven zal ende ook het oog daarop hebben en na doen volgen zal, omme te zien, waar zij hun logies nemen ofte ingaan zullen. Dat hij, zoo wanneer de klok geslagen zal worden, tzij ter cause van brant, ofte commotie (oproerige beweging), ofte dat hem bij andere | |
[pagina 62]
| |
manieren de weetGa naar voetnoot(*) gedaan zal worden, tzij bij dage ofte bij nachte, gehouden zal zijn terstont met zijn geweer in 't Stadhuis, ofte daar hem bevolen zal zijn, te komen, omme de voorz. Borgemrs. ofte Regeerdag te assisteren, alware hij ook terstont van de wacht gegaan. Forme van eedt opte voorz. artlen. Ik zwere, dat ik onderhouden ende volbrengen zal alle tgunt mij voorgelezen is. Zoo waarlijk helpe mij God en alle zijne heiligen’Ga naar voetnoot(†). Gelijk bekend is, ondervond Delft nooit de ellende eener belegering, zooals de meeste harer zustersteden in Zuid-Holland moesten verduren, dank zij den maatregelen harer regeerders en de goede wacht harer burgers, die ten gevolge van eene vergissing, welke zeker voor hunne waakzaamheid pleit, zich een jaar of vijf later den spotnaam verwierven, waarmee de Delftenaars onder de bewoners der overige Nederlandsche steden nog altijd worden aangeduid. Hoe menige ‘bok’ wordt er overigens niet geschoten, die den schutter vergeven en tevens vergeten wordt, terwijl de herinnering van het historische ‘kalkalfschot’ in den loop der tijden niet verloren ging, maar daarentegen meer dan drie eeuwen, nadat het viel, als ‘alias’ mijner stadgenooten en van mij, hun verdediger tegen eene onverdiende blaam, zijne kracht en beteekenis heeft bewaard.
Te midden der van 1537-1574 geregeld doorloopende aanteekeningen, in het 1ste Memoriaal van Burgemrn. vervat, wordt fo. 170 vv. eene opgave gevonden van eenige punten, die, tot de stedelijke inrichting en het politiewezen, binnen den bevoegdheidskring van Burgemrn. liggende, betrekkelijk, achtereenvolgens dienden te worden behandeld en geregeld. Het opschrift luidt: ‘Voor burgemrn.’, en daaronder: ‘Memorie voor den burgemrn.’ Ofschoon er geene datums in worden opgegeven, blijkt zoowel uit het schrift als uit deze aanteekening: ‘Ende op d'inhaelen vande prynse’, d.i. den intocht van Filips in 1549, - zie boven - dat die punten ter memorie waarschijnlijk sedert 1548, zoo niet vroeger, zijn begonnen te worden opgeteekend. Natuurlijk handelen zij over alles en nog wat en wordt men erdoor in de gelegenheid gesteld, de ‘besognes’, die tot de dagelijksche zorg van Burgemrn. - het tegenwoordig College van B. en W. of van D.B. - worden gerekend, in hare bonte verscheidenheid en haar wijden omvang te leeren kennen. De voornaamste of liever die, welke ik voor de lezers van dit tijdschrift van meer belang acht dan de rest, welke op ondergeschikte zaken slaat, volgen in de orde en in de | |
[pagina 63]
| |
spelling en taal, waarin zij door mijn ambtsvoorganger vóór bijna drie en eene halve eeuw in het Memoriaal werden opgeteekend. ‘Inde nyewestraet t ordonneren die banckenGa naar voetnoot(*) sulxs t behoirt.’ ‘Die bordelen t ordonneren ande veste of dair ontrent’Ga naar voetnoot(†). ‘Personen, sittende in oneghte openbaerlick, te causeren (in regten te betrekken) ende d'een bynnen die stede ende d'ander buyten te bannen.’ ‘Te beletten meer coeltuynen (kool- of moestuinen) ofte bleyckvelden gemaakt te worden in de rietvelden ande Oostzijde van de Schie.’ ‘Die nyewe wintmolen inne doen halen buyten die watersloet, gelijk 't hem (den molenaar) geordonneert is’Ga naar voetnoot(§). ‘Die propinen (drinkgelden, fooien, douceurs) vande corsavonden (Kersavonden) worden zie boven ende andere dienairs ongelijck betaelt ende die quitancie van dien qualick gemaect.’ ‘Die opernellen (oprellen, opritten) altsaem meest weder gemaect aende windtmolens dienende, upter vesten staende, ende die sloeten (sloten) vande draybomenGa naar voetnoot(**) verloren ende afgebroken, sulxs dat die besten (beesten, koeien, enz.) overal moeghen (kunnen) comen.’ ‘Ende vernemen off men upte Haven (Delftshaven) gheen lakenen en vercoept boven die IX Sts, ende off men up die solderen ofte achter inden huysen gheen zeylen en maect. Ende die huysen tot dien ende besoken (bezoeken, huiszoeking doen). Oyck, van waeren te vercoepen, die by Keure verboden zijn’Ga naar voetnoot(††). ‘Die tapperie storen by Delfgaeu. Enighe Kueren (Keuren) vande brouwerie wat vermaken (wijzigen).’ ‘Nae die groote Schole sien’, d.i. de localiteit aldaar gaan opnemen, waaromtrent wellicht klachten waren ingekomen van de zijde der Heeren ‘Curateurs’ ofte ‘School-besorgers’, wier bevoegdheid zich toen verder uitstrekte dan die, welke hun bij de thans vigeerende wet op 't H.O. is toegekendGa naar voetnoot(§§). | |
[pagina 64]
| |
‘Te bekueren alle, die privaten staende hebben ande vesten, sonder een besluten (besloten) putte te hebben, daer den dreck invalt, contrarie die kueren.’ Toen moest ieder op zijn erf een besloten beerput hebben, volgens de keur, ‘dat alle huysen of hairtsteden dairmen inwoent, sullen hebben een heymelicheede beslooten up hun erf, alleen of ghemeen mit anderen, dair sij gelijck, sonder ofghesloestn te wesen, up mogen gaen’Ga naar voetnoot(*), enz. ‘Omme den dreck, comende uytte privaten, te moghen brenghen ende berriggen upt landt dat men daertoe bequaemelick sal moghen toe huyren’Ga naar voetnoot(†). ‘Alle die uytsteken (uitstekken) gestelt upter stede straten ende steghen te doen demoliëren (afbreken) ende die boeten daervan eyschen ende ontfanghen.’ Dit slaat niet op de luifel, welke boven de stoep uitstak, toen nog als eigendom van het huis, waarvoor zij lag, beschouwd. Nu wordt de ruimte, begrepen tusschen den voet van een huis en de gracht of tusschen twee tegenover elkaar staande huizen of rijen van huizen, als publieke weg of straat aangemerkt. ‘Te verbieden mit ghenen waghnen te moeten (mogen) draven ofte rennen bynnen deser stede, dan alleen die paerden daerinne te stappenGa naar voetnoot(§), ende die tpaert ment by die waghen te gaenGa naar voetnoot(**), up die boeten van XXIV Sts.’ Nagenoeg dezelfde voorschriften bevat de thans vigeerende verordening op de straten, wegen en voertuigen in artt. 31 en 33. ‘Die boden te lasten, dat zij bekueren, die mit scarpe cloetenGa naar voetnoot(††) bynnen deser stede varen.’ ‘Te ordonneren hoe voirtan inde principael jaer-marckdaghe die wagenen, mit casen ofte anders comende, strecken ende staen sullen. Ende wraer die scoemakers, warmoeslidens (lieden), coelen (koolen), | |
[pagina 65]
| |
potten te samen ende die mandemakers staen sullen, ten einde die wagenen op t marckvelt staen sullen moghen, etc.’ Ofschoon het marktveld ruim genoeg was, om den wekelijkschen kramers eene behoorlijke staanplaats aan te bieden, moest gedurende de Kermisweek op Donderdag, als ‘principael jaer-marckdagh’, van den gewonen regel worden afgeweken en aan bovengenoemde neringdoenden op dien druksten dag van het jaar eene plaats worden aangewezen, waar zij hunne koopwaar konden uitstallen, zonder het verkeer te belemmeren en den kermisgangers in 't algemeen hinderlijk te zijn. Zulke maatregelen zijn nu uit den tijd geraakt, omdat de toestanden sedert zoozeer zijn veranderd, dat er, behalve wat meer geuren en lawaai, tusschen een gewonen weekmarktdag en den weleer zoo vermaarden Donderdag van Kermis geen merkelijk verschil meer bestaat. Eindelijk zal de jaarmarkt met haar bijloop te harer tijd wel verdwijnen, edoch haar op te heffen - dat gaat met een historisch volksgebruik niet licht.
‘Remediëren (voorzienen) in d'ongeregeltheyt van den turfdragers.’ Toen de stad Delft nog bloeide door de drie neringen, die haar naam binnen enger of wijder kring eene welverdiende vermaardheid bezorgden, nl. de brouwerij, de lakenbereiding of draperie en de plateelbakkerij, werd daar veel turf gestookt. Sedert verdorden die takken van nijverheid en gingen ten laatste zoo goed als dood, terwijl zich bij de mindere behoefte aan turf het steeds meer en meer veldwinnend gebruik der steenkolen voegde. Het turfdragersgilde telde in de 16de en 17de eeuw eene menigte van leden en zijne financiën lieten toe, dat de gildebroeders in 1628 een eigen ‘dobbelhuysken’Ga naar voetnoot(*) aankochten, dat in Febr. 1881 door de laatstovergebleven leden van het bestuur der Turfdragersvereeniging met hare overige bezittingen te gelde werd gemaakt en het bedrag onder de hoofdlieden en leden, die nog in leven waren, te zamen 18 in getal, evenmatig verdeeld. Zij waren steeds van een vrij onrustigen, dorstigen aard en het oud-Delftsch, dat hen placht te laven, bezorgde hun tevens maar al te dikwijls een ‘kwaden dronk’, waarvan de gevolgen zelden uitbleven. Evenals de rook van de brandstof, die door hen ten zolder werd gedragen, is hun gilde met zooveel andere, die hier weleer bestonden, in 't niet verdwenen en op hun voormalig gezelschap is het ware woord: Fumus gloria mundi, rook is 's werelds roem, zeker ten volle van toepassing.
‘Ende in 't drincken dagelixs van die vanden H. geest levenGa naar voetnoot(†), ende bysonder cruyers ende calckdraigers, etc.’ | |
[pagina 66]
| |
Dat dagelijks drinken bestond hoofdzakelijk in zwaar bier, dat de liefhebbers ervan vechtlustig maakte, en in brandewijn, den voorlooper van de jenever, welke, zooals ik reeds mededeelde, eerst ruim eene eeuw later hier in zwang begon te komen. Kruiers, kalkdragers en dergelijken waren door hun werk 't best in de gelegenheid, om aan Gambrinus en Brandemoris te offeren. Thans maakt de gelegenheid, evenals toen, die soort van arbeiders vooral tot bezoekers van plaatsen, waar den ‘jeneverduivel’ wordt gediend. Jammer, dat het kwaad van zich in het gebruik van sterken drank te buiten te gaan, - ik doel hier op de ‘liefhebbers’ van elken rang en stand - dikwijls, men kan haast zeggen meestal, door vervalsching van het geestrijk vocht - juister: bocht - nog in zoo hooge mate verergerd wordt, dat de gevolgen der onmatigheid die van vergiftiging nabijkomen. Vroeger heb ik mijn gevoelen hierover reeds kenbaar gemaakt.
Men weet, dat EmbdenGa naar voetnoot(*) in Oost-Friesland na Alva's komst herwaarts een der hoofdtoevluchtsoorden werd voor hen, die om der religie wille ten lande uitweken. Natuurlijk werden de correspondentie en de betrekkingen onderling tusschen de voortvluchtigen en hunne achtergebleven familie en vrienden, zooveel doenlijk, onderhouden, hetgeen met de grootste bezwaren over en weer placht gepaard te gaan. Hier te Delft schijnt de verstandhouding tusschen de afwezigen en de nabestaanden en geloofsverwanten alhier evenmin te zijn afgebroken, wat uit de volgende resolutie van Burgemrs. is op te maken. ‘Den 7. Augustus 1568 hebben Burgemrs. naer (nadat) zijlieden, omtrent Paschen, van te voren vermaant ende verboden hadden Cornelis Jansz., loopende bode, te gaan tot Eemden, nochte aldaar noch vandaan eenige nieumaeren (nieuwstijdingen) te brengen; ende dat nochtans de voorz. C. Jz. niet en desisteerde (ophield) aldaar te gaan, den voorz. C. Jz. verboden te dragen der stede wapen ende bussche’Ga naar voetnoot(†). (Wordt vervolgd.) Mr. J. Soutendam. |
|