De Tijdspiegel. Jaargang 44
(1887)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 357]
| |
Uit het memoriaalboek van burgemeesteren en regeerders van Delft.Ofschoon de Baljuw van Delfland een zeer aanzienlijk personage was en zijne rechtsmacht zich over gansch Delfland, uitgenomen het rechtsgebied van de stad Delft, uitstrekte, was hij toch gehouden, na door de Staten van Holland en Westfriesland te zijn verkozen en den ambtseed voor het college van gecommitteerde Raden te hebben afgelegd, bovendien aan Burgemeesteren van Delft den eed te doen, dat hij de privilegiën dier stad zou voorstaan en volgens die van Delfland recht doen. Het gebeurde evenwel dikwijls, dat hij, hoe dan ook, zijne bevoegdheid te buiten ging en bijv. op Delftsch grondgebied misdadigers deed vatten, hetgeen aanstonds conflicten en akten van non praejudicie deed ontstaan; m.a.w., de Baljuw van Delfland trad in de rechten van de regeerders van Delft, die onmiddellijk zorgden, dat zoo'n inbreuk op hun rechtsgebied voor 't vervolg geene aanleiding zou kunnen geven, om dergelijke feiten, als binnen Delfland's ban gepleegd, ongehinderd te kunnen herhalen. Door eene schriftelijke verklaring, waaruit bleek, dat de vergissing of machtsoverschrijding voor den vervolge zonder consequentie werd geacht, was de zaak dan geregeld en het recht der stad gewaarborgd. Twee aanteekeningen, op den Baljuw slaande, laat ik hier volgen. ‘Op huiden den 8 Januarij 1561 heeft Adriaen Adriaensz. van der Does, “baeliu van Delflant”, zijnen behoorlicken eed gedaan in handen van Jan Sasboutsz., als ouste Burgemr., al (alles) volgende de privilegiën dezer stede. Ten zelfden dage heeft de voorz. baljuw borghen gesteld voor zijn pachteGa naar voetnoot(*), volgende de privilegiën daarvan zijnde, ende zijn zijn borgen geworden Adriaen FijckGa naar voetnoot(†) ende Pieter Verghoes (Van der Goes)Ga naar voetnoot(§). | |
[pagina 358]
| |
Alzoo van wegen den “bailliw” van Delflant an de Burgemrs. der stede van Delft verzoek gedaan is geweest om, tot examinatie van des voorz. baljuus gevangene om “ter tortuire” geleit te worden, daartoe te mogen bezigen hier in de Stadhuis der burgemrs. kamer; is tzelve den voorz. baljuw, bij schout, schepenen, burgemrs ende 't volle collegie, dempto (behalve) Huig de Groot, om der consequentie wille ende om andere redenen, mijnheeren daartoe moverende, ontseyt. Actum den V Decr. 1562.’ Uit eene latere aanteekening, van 2 Maart 1571, blijkt echter, dat toen door den magistraat vergunning werd verleend, om een zekeren gevangene in Burgemrs. kamer te doen torqueren, edoch voor één enkele reis, ex gratiâ (bij vergunning). Mr. Christiaan had eigener autoriteit zijn broeder vergund, dien gevangene ‘tot betere bewaring’ op het Stadhuis, in plaats van op de Waterslootsche poort, waar de kerker van Delfland was, in hechtenis te brengen. Daartegen werd door Burgemrs. geprotesteerd, opdat dit feit hun tot geenen tijden prejudiciabel zou wezen. Het ‘sla eijeren in de pan’, enz., de vrije vertaling van het nooit genoeg te betrachten: Principiis obsta, etc., werd hier ambtshalve in practijk gebracht. Ter torture leggen, torqueren, examineren, scharp examen zijn uitdrukkingen, die alle hetzelfde beteekenen, nl. pijnigen, op de pijnbank leggen, om bekentenissen af te dwingen. De overblijfselen van dit foltertuig worden thans op de Gevangenpoort in Den Haag, te midden van andere hulpmiddelen der voormalige lijfstraffelijke rechtspleging, bewaard en, aangezien men zegt, dat de moordenaar van Willem I daarop werd ‘getorqueerd’ en ‘getortueerd’, met nog dieper afgrijzen en, naar ik durf veronderstellen, ook met nog meer dankbaarheid voor de humane begrippen der XIXde eeuw beschouwd dan de overige ‘instrumenten’, waaraan dergelijke historische herinneringen niet zijn verbonden.
Gelijk ik vroeger reeds deed opmerken, waren sommige stedelijke ambten weleer louter eereposten, terwijl andere werden bezoldigd en bovendien een jaarlijksch geschenk aan hunne bekleeders werd vereerd. Zoo lang de lakenfabrikage hier nog bloeide of liever de Delftsche lakens hun ouden roem bleven handhaven, bestond dat cadeau in de zoogen. stedekleeding of het tabbaardlakenGa naar voetnoot(*), dat aanvankelijk in natura, d.i. in den vorm van eenige ellen van 't beste zwarte laken, den stadsambtenaren, die daarvoor in aanmerking kwam, werd geschonken. Later, toen de nering en het fabrikaat verloopen waren, trad daar een | |
[pagina 359]
| |
zeker bedrag in geld voor in de plaats, dat echter dezelfde benaming bleef dragen. Daarop hebben de volgende aanteekeningen betrekking. ‘Heer tresorier, Pieter Vranckensz., Burgemrn. ordonneren, “uw”Ga naar voetnoot(*) te leveren Sasbout Cornelisz., IIc ₤ van XL groot vlaamsch tpont, omme daarmede te koopen de lakenen voor mijnheren van de Wet. Actum den 10 April 1554. Op huiden den XX Novr. 1556 is bij de Burgemrn. ende Schepenen geaccordeert voor de stedekledinge te nemen voor toekomende jaar van de beste “puycken”Ga naar voetnoot(†), ende hebben tot dien einde Michiel Jansz., burgemr. ende Jan Jan Apertsz., schepen, de commissie aangenomen omme eenige “trapenierders” te spreken, dat zij hem (zich) furneren (voorzien) van de beste wolle, die zij zullen mogen krijgen, ende dezelve daartoe doen employeren ende ook beschikken aan den verwer, omme dezelve wol geverft te worden; ofte, zoo verre de trapenierders daartoe niet en zullen willen verstaan (overeenkomen), dat zij zelven omme dezelve wolle zullen doen schikken (zenden) ende de voorz. puiken doen maken ende bereiden, als voren. Actum by den Schout ende alle de Burgemrn. ende SchepenenGa naar voetnoot(§). Op huiden is bij mynheeren van den Geregte ende Raad der Stede van Delft geaviseerd ende gestatueerd, dat Schout, Burgemrn., Schepenen, die jaarlijks voor een “tabertlaecken” van den trezorier der Stede van Delft plegen te ontvangen 8 gouden AndriesguldenGa naar voetnoot(**), in de plaatse van dien van nu voortaan van alzulke laken, als de stad jaarlijks koopen zal, daarvan iegelijk ontfangen zal vijf t'alf ellen. Item de Secretarissen, Trezoriers, Weesmrs. ende de Havenmrs. zullen in de plaatse van 6 car. guld., die zij gewoonlijk zijn geweest tontfangen, voortaan jaarlijks van den trezorier ontfangen elk 10 gelijke guld. Aldus geaviseerd ende gesloten (besloten) op den 29 Decr. 1562’Ga naar voetnoot(††). | |
[pagina 360]
| |
Op den 7den Januari 1563 werd wederom door het gerecht ter contrarie geadviseerd, nl. dat Schout, Schepenen en Burgemeesteren, in de plaats van ‘vijfft alff elle’, uit handen van de Trezorieren jaarlijks voor een tabberdlaken ontvangen zouden 22 car. guld. van XL groten. Ten derden male werd de zaak van het tabberdlaken op den 6den Mei van evengenoemd jaar besproken in het college van de Wet en accordeerden Burgemrn. en Schepenen ‘eendrachtelicke met den andere’, dat zij voor dat doel niet meer dan 8 Andries guld. zouden ontvangen, evenwel met deze bepaling: ‘Des zoo sullen Burgemeysters ende Schepenen van nu voirt an voor hoirluyden presentie ende comparitiegelt des daechs ontfangen elcx twe stuvers, die alleen die presentenGa naar voetnoot(*) uytgereyckt sal worden, in der stathuyse gecompareert zijnde voor die clocke halff uyre tien geslagen sal zijn.’
Om, zooals de Franschen dat uitdrukken, ‘graisser la patte’ van een ‘goeden heere’, Raadsheer in den Hoogen Raad van Mechelen, werd in 1563 een half vat boters vanwege de steden Delft en Gouda daartoe bestemd, blijkens deze aanteekening: ‘Jacob Herweyer - de voormalige procureur - heeft door ordonnantie ende beveel van borgemrn. van Delft ende van der Gouwe tot avancement van beider steden zaak tegen den tollenaar van den Brabantschen tol, geschonken een goeden heere tot Mechelen een half vat boters, kostende de inkoop 18 gl. 15 sts. ende van 16 pont overwigt, tpont 2½ st., komt 2 gl., ende van kruijen 1 st.; komt te samen: 20 gl. 16 st. Hiervan moeten die van der Goude deze stede rembouseren de helfte, ten ware zake, dat de Staten van Hollant de kosten van dit proces schuldig zouden zijn te dragen, soe (gelijk) die van der Goude willen zeggen.’ Tusschen Delft en Gouda, de derde en de vijfde der stemhebbende steden in de Statenvergadering van Holland, bestond steeds de beste verstandhouding en harmonie. Onderscheiden bewijzen daarvan zou ik kunnen bijbrengen, maar die laat ik rusten en herinner alleen, dat genoemde steden in 1658 in Den Haag een eigen logement voor hare respectieve afgevaardigden ter vergadering van Holland's Staten aankochten en, elk voor de helft, den koopprijs ervan betaalden. Dit was geen toeval of speculatie, maar een natuurlijk gevolg van de vriendschappelijke betrekking, die tusschen de Goudsche ‘gapers’ en de Delftsche ‘kalveschieters’ sedert jaren her bestaan had.
Dat de veiligheid van personen en eigendommen in vroegere dagen | |
[pagina 361]
| |
zeer veel te wenschen overliet, mag in verband beschouwd met den toenmaligen toestand der maatschappij, welke over de waarborgen en beschermende maatregelen van later tijd niet vermocht te beschikken, geene verwondering wekken. In ‘turbulente’ tijden en wanneer het brood duur was, moest de gewone politiemacht dan ook vaak versterkt worden en werd eene zoogen. ‘stille wacht’ haar toegevoegd. Op dien buitengewonen maatregel heeft de volgende aanteekening betrekking. ‘Op huiden den 14 Decr. 1563 zijn aangenomen omme “die stille wacht” te bedienen deze nageschreven personen, omme mit hun geweer de straten te bewandelen van des avonds te 5 uren tot des nachtsGa naar voetnoot(*) te 10 uren, ende wederomme van 's morgens te 5 uren tot 7 uren toe. Ende dat te bedienen naar de Instructie hunlieden bij monde gegeven. Ende zullen hebben 's daags van ommegaan tusschen den avond ende den morgen 2 stuvers de man. Ende is over hen lieden geordonneert als Hoofdman Willem Kammelaer.’ Onder hem stonden elf wachters, waaronder 1 volder, 6 kruiers, 2 linnenwevers, 1 kalkdrager en 1 turfdrager, waarschijnlijk allen pootige gasten en in staat, om, behalve de noodige waakzaamheid, bij occasie ook de kracht hunner respectieve armen te betoonen bij de apprehensie van allerlei verdachte en gevaarlijke personen, waarvan onze goede stad, blijkens de Crimineelboeken, toen wemeldeGa naar voetnoot(†). Onze hooggeloofde XIXde eeuw, al moge zij in menig opzicht worden overschat, verdient ontegenzeggelijk hierom te worden geprezen, dat alles, wat onder den onvertaalbaren term van politie wordt gerekend, gedurende haar loop een hoogen trap van ontwikkeling heeft bereikt, waardoor het maatschappelijk belang, dat in de persoonlijke veiligheid en in de bescherming van ieders bezittingen gelegen is, ten zeerste wordt bevorderd en gebaat.
Reeds vroeger maakte ik in den loop dezer aanteekeningen gewag van de neiging, die den Baljuw van Delfland ertoe bracht, om zijn machtskring te buiten te gaan en het recht der stad Delft te miskennen, zoo niet te trotseeren. Dat blijkt duidelijk uit een paar aanteekeningen, die ik hier laat volgen. | |
[pagina 362]
| |
‘Op den 27. Julij 1564 is voor mynheeren gecompareert Pieter Cornelisz., wonende aan de oostzijde op de Schie bij Coninxvelt, die verloren heeft “een kyndeken out omtrent II jaeren”, 'twelk in't water voor zijn deure verdronken is. Ende heeft de Baljuw van Delfland aldaar gezonden omme 'tvoorz. kint te beschouwen 3 van zijn dienaarsGa naar voetnoot(*), met zijnen secretaris, dewelke hem voor 't schouwen van 't voorz. kint “offghenomen” hebbenGa naar voetnoot(†), de dienaars elk VI sts. ende de Secretaris X sts.; doende hem nog passeren ter zelver oorzake een obligatie van X car. guldens, “willende anders niet ghehenghen (gedoogen), dat voorz. kint begraven mogt worden.”’ Drie getuigen werden tot bevestiging van het ‘enorme fayct’ door den vader der drenkelinge opgenoemd, wien Burgemrn. ongetwijfeld, als aan hun medepoorter, recht zullen hebben verschaft. Jammer, dat de afloop van dit conflict van jurisdictie, door usurpatie met concussieGa naar voetnoot(§) van des Baljuws zijde ontstaan, niet wordt medegedeeld. Bij de andere aanteekening is dat wel het geval. Daarin is sprake, niet van den Baljuw zelf, maar van zijn plaatsvervanger of ‘substituyt’, omtrent wien dit wordt vermeld: ‘Op den 16. Januarij 1564 is Pieter Hofflandt, substituut van den “baliuwe” van Delflant van (door) Burgemrn. zijn poortregt (burgerregt) opgezeid, omme redenen dat hij, bij Burgemrn. ontboden zijnde ter zake, des stads jurisdictie “ghevioleert” (geschonden) hadde in 't bekeuren van een lantman, die omtrent den aanslag bij Coninxvelt in de Schie gebaggert hadde ende (hem) sijnen “baggert” (bagger)Ga naar voetnoot(**) ende diergelijke benomen (ontnomen) hadde.’ (Wordt vervolgd.) Mr. J. Soutendam. |
|