| |
| |
| |
Nieuwe uitgaven en vertalingen.
Spreken en Zingen, in verband gebracht met de Nederlandsche taal, door A.M. Eldar.
De schrijver wijst in eene korte inleiding op eene leemte in het onderwijs aan de lagere school, waar doorgaans niet de noodige zorg wordt besteed aan de vorming van de spraak van het kind. Hij constateert het onwedersprekelijke feit, dat onze taal over het algemeen slecht wordt gesproken, - en dat niet alleen in de lagere kringen - en stelt in het licht, van hoeveel belang het is, dat iedereen zuiver spreekt, o.a. voor den volkszang. Zijn werkje is in hoofdzaak eene handleiding voor de uitspraak. Eene beschrijving van het stemorgaan en het gebruik daarvan gaat natuurlijk vooraf. Dan worden de ademhalingswerktuigen, de ademhaling en hare verschillende soorten, de stem en hare registers, de toonvorming besproken. Eene tweede afdeeling is bepaaldelijk aan de uitspraak gewijd: aan de vocalen en de vormen, die de mond moet aannemen, om de verschillende vocalen voort te brengen; aan de tweeklanken; talrijke spreekoefeningen zijn hierbij gevoegd; zeer uitvoerig handelt de schrijver over de consonanten en ook hier geeft hij oefeningen voor de uitspraak. Ten slotte volgt een en ander over het zingen; de heer Eldar geeft slechts korte aanwijzingen en die kortheid deed soms afbreuk aan de duidelijkheid; bijv. waar hij over de registers spreekt. Maar de heer Eldar beoogde ook niet eene handleiding over de techniek van den zang te schrijven. Inmiddels zal men hetgeen hij hierover uit de beste bronnen putte, met vrucht kunnen raadplegen. Zeer nuttig is de aan Stockhausen ontleende tabel der registers voor de verschillende stemsoorten. Wij vergaten nog te zeggen, dat in de eerste beide afdeelingen een aantal goede teekeningen den tekst verduidelijken. Over het geheel verdient de schrijver om de klaarheid van zijn stijl en zijne voorstelling lof; men kan zeggen, dat zijn werkje inderdaad in eene leemte voorziet en tot die geschriften behoort, die allicht den lezer tot verdere studie opwekken. De heer D. Mijs te Tiel zorgde voor een voortreffelijken druk. Navolging verdient de
wijze van uitgeven in een eenvoudig, maar net bandje (half linnen, half karton). Zóó blijven de boeken goed bewaard en het meerdere, dat de uitgever voor zulk een bandje in rekening moet brengen, is in elk geval minder, dan men anders zou moeten betalen.
Den Haag, December 1886.
J. de Jong.
| |
| |
| |
Astra. Roman van Carmen Sylva door F. Smit Kleine. 2 Dln. Amsterdam. P.N. van Kampen & Zoon.
Een romantisch verhaal, gedeeltelijk in brieven medegedeeld, gedeeltelijk bestaande uit aanteekeningen in een dagboek, door in het verhaal voorkomende personen gehouden, - en toch een heusche roman, zelfs geen plat-bij-den-vloersche, alledaagsche roman, gelijk trouwens ook niet te verwachten was van eene zoo begaafde schrijfster als Carmen Sylva.
De heer Smit Kleine, de bescheiden vertaler van het werk, heeft den roman in eene studie over de werken van Carmen Sylva (Nederland. Jaargang 1886, No. 3) in bijzonderheden ontleed en geeft in zijne ‘Inleiding’ voor dit werk, in enkele trekken, zijne hooge ingenomenheid ermee te kennen en voert daarbij de redenen aan, waarom hij Astra in zijne studie een koninklijk boek noemde.
Het geschetste verhaal levert ons in zijne ontwikkeling en ontknooping een tragisch tafereel, dat nu eens weemoedig stemt en dan weder met diep medelijden ons vervult, maar niet kan nalaten onze levendige deelneming in den gang der gebeurtenissen tot den einde toe te wekken.
Er behoort een zielkundige blik toe, om zoo onbeneveld te staren in de diepten van het menschelijk hart, en eene groote mate van moed, om, zooals de heer S.K. te recht aanmerkt, ‘den strijd der hartstochten niet slechts halverwege, maar ten einde toe te beschrijven; moed, om bij eene zielkundige analyse, als de schrijfster beoogde, niet trillend het scalpel te hanteeren’.
Er zullen wel lezers zijn, die de schrijfster niet geheel vrijpleiten van het schetsen van overdreven karakters en gevoelsuitingen, die de grens van het onnatuurlijke naderen. Misschien hebben ze ook niet geheel ongelijk, als zij het verhaal onder de sensatieromans zouden rangschikken. Doch hoe dat zij: men vergete niet, dat we hier met een forschen kunstarbeid te doen hebben van eene Vorstin, aan wie ieder ontwikkelde, aesthetisch gevormde en diep gevoelende gaarne de verschuldige hulde toebrengt, ook voor dit boek, dat niet alleen eene groote studie vereischte, maar aan welks niet gewonen vorm ook de grootste zorg is besteed.
H.
| |
De particuliere Secretaris. Uit het Engelsch door A.E. 2 Dln. Nijmegen, H.C.A. Thieme.
Het behaaglijk en smaakvol uitwendig voorkomen van dit door een ongenoemden auteur geschreven boek noodigt ongetwijfeld tot openslaan en lezen uit. De vraag nu, of de inhoud beantwoordt aan het technisch schoon uitgevoerde omkleedsel, is voor den lezer allermeest van belang. Wij aarzelen niet, op deze vraag een toestemmend antwoord te geven.
De hoofdinhoud van het verhaal heeft een natuurlijken gang, en hoe eenvoudig de intrige ook is, men leest het werk met klimmende belangstelling en boeiende aandacht.
Robert Clifford, een om zekere redenen door zijn oom, op gestelde voorwaarden, tot zijn erfgenaam benoemd jongmensch, is daardoor in het genot van een zeer rijk inkomen gesteld. Op zeer eenvoudigen voet levende en van nature philanthroop, besteedt hij zijn 5000 pond inkomen hoofdzakelijk tot inrichting en steun van weldadige instellingen. Schuw en eenigszins traag
| |
| |
van aard zoekt hij voor zijne uitgebreide correspondentie een secretaris. Tot de mededingers naar dien post behoort ook eene jonge dame, Hilda Reid genaamd, en aan haar valt die betrekking te beurt. We leeren haar kennen in hare vele uitnemende hoedanigheden, waaronder hare onbaatzuchtige opoffering ons niet het minst treft. Clifford blijft niet ongevoelig voor dat verstandig, lief en zacht meisje, dat hem wederkeerig om zijn persoon genegen is. Maar door zijn oom bestemd, om met zijne nicht, eene coquette, lichtzinnige schoonheid te huwen, kan hij Hilda niet trouwen zonder het verlies van zijn inkomen, waardoor hij, niets overgelegd hebbende wegens zijn weldadig leven, doodarm zou zijn. De lezer vermoedt, welk een uitweg hij, na hevige worsteling, vooral van den kant zijner geliefde, kiest. Hoe hooger hij den schat, die hem in het bezit van Hilda is te beurt gevallen, waardeert, des te meer wordt hij door gewetenswroeging gekweld, die hem nog niet geheel verliet, nadat alles op ongedachte wijze is terechtgekomen en het later wettig verbonden echtpaar in al de zegeningen deelde, die wederzijdsche reine liefde en beproefde trouw ten gevolge hebben.
De auteur moge voor zijne anonymiteit zijne redenen hebben, maar hij behoefde zijn naam niet te verbergen uit vrees, dat deze vrucht van zijne pen minder smakelijk mocht bevonden worden. Wij althans hebben haar niet zonder goeden nasmaak ook genoten.
H.
| |
De andere. Naar het Hoogduitsch, van W. Heimburg. Vertaling van Hermina. Arnhem, P. Gouda Quint.
De ingenomenheid van ons lezend publiek met de onderhoudende vertellingen dezer sympathieke schrijfster werd dezer dagen nog weer klaarblijkelijk bewezen door de hernieuwde uitgave in Nederduitsch gewaad van haar bekend en geliefd verhaal Liesje van den lompenmolen. Ook werd in dit tijdschrift, bij de aankondiging harer jongste werken, meermalen met waardeering gesproken over het schoone en aantrekkelijke dier eenvoudige vertellingen, die toch getuigen van zooveel rein en dichterlijk gevoel, van zooveel diepe kennis van het menschelijk, vooral van het vrouwelijk gemoed. Meest op het bescheiden gebied van 't huiselijk en familieleven blijven zich hare helden en heldinnen bewegen. In de diepste verborgenheden van het zieleleven dringt zij niet door; aan de schildering van groote, demonische hartstochten of tragische toestanden waagt zij zich niet, waarom ze ook aan hoogere eischen stellende lezers op den duur niet zal voldoen; maar dat neemt haar meesterschap niet weg op het gebied, waarop zij zich wel beweegt en waarop zij geacht mag worden volkomen te huis te zijn.
In de bladzijden van het hierboven aangekondigde romantische verhaal volgt de lezer, gedurende een paar jaren, op haar levenspad een paar halfzusters van geheel uiteenloopenden aanleg en gemoedsaard, Lotje en Tonia von Werthern, verarmde weezen van een adellijk hoofdofficier. De eene, het verwende prinsesje, de gevierde schoone, eigenlievend en wuft; ‘de andere’, van kindsbeen af aan bij hare jongere zuster achtergesteld als eene persoon van den tweeden rang, ook inderdaad de dienende bescheidenheid en de toewijdende liefde zelve. In hare verhoudingen tegenover eene trouwe grootmama, een loszinnigen broeder, eene oudere vriendin en be- | |
| |
schermster met haar eenigen zoon en eindelijk tegenover een prins van den bloede treden de eigenaardige, uiteenloopende karakters der zusters in 't licht. In verband met beider aard en sympathieën voert het leven haar op uiteenloopende wegen. Den verstandigen lezer wordt het oordeel gelaten, wie van de twee zich het beste deel verworven heeft.
Behoudens een enkel bezwaar tegen de o.i. min of meer gerekte verwikkeling in het laatste gedeelte kan de lezing van dit verhaal met vrijmoedigheid worden aanbevolen. De lectuur kan niet anders dan eenige uren van aangename verpoozing schenken en wellicht nog enkele goede indrukken achterlaten.
Eene goede vertaling en nette uitvoering verhoogen de waarde van het boek.
H.
Tépé.
| |
Belinda. Uit het Engelsch van Roda Broughton door Maria Van Terp, 2 dln. Haarlem, De Erven Loosjes.
De romans Met vuur gespeeld, De roos in knop, enz. hebben deze schrijfster hier te lande bij een bepaalden kring van lezers zekere sympathie doen verwerven. Ze heeft dan ook in haar gemakkelijken verhaaltrant, in hare frissche natuurschilderingen en in het teekenen van dramatische toestanden eigenaardige verdiensten. We betwijfelen evenwel, of de hierboven genoemde roman veel tot den roem van haar naam zal toevoegen.
Belinda is een allerzonderlingst en moeilijk te begrijpen meisjeskarakter, altijd onbeslist of van het eene uiterste in het andere vervallend. De inhoud van onzen roman is de geschiedenis van haar zwaar geteisterd en slingerend hart, waar ze, in eene oprechte liefde bedrogen, naar ze waant, en daarover onredelijk verbitterd, hare hand geschonken heeft aan een bejaarden, ziekelijken geleerde. Hij zal haar een leidsman zijn, om door ontwikkeling en verrijking van haar geest haar dor en ledig bestaan een doel te geven, maar toont zich een afschuwelijk egoist en gierigaard, die haar tot gezelschaphoudster zijner idiote moeder en als zijn eigen amanuensis verlaagt. Daar treedt de oude en eerste geliefde weer op haar weg en een geweldige strijd tusschen plichtsgevoel en hartstochtelijke liefde moet doorstreden worden, waarop het ‘bijna bezweken’ kan worden toegepast. Bij de schildering van dezen zielestrijd, waarin zich Belinda's karakter vertoont als een chaos van tegenstrijdigheden en uitersten, heeft de auteur zeer juist en geestig in het licht gesteld, hoe een mensch zichzelf bedriegen en met zijn geweten schuilhoekje spelen kan.
Veel is er voorts in dezen roman, dat ons weinig of niet voldoet. De intrige is zwak in elkaar gezet en berust geheel op het ongemotiveerde feit, dat David Rivers, de ware Jozef, gedurende anderhalf jaar taal noch teeken van zich geeft, en op den onzinnigen stap van Belinda met haar huwelijk. De aardigheden van de coquette zuster Sarah zijn meer grappig dan geestig en een persoon van eenige beteekenis zoekt men in het geheele werk tevergeefs. Rivers heet het te zijn, maar treedt te veel op den achtergrond en is te passief, om achting of sympathie op te wekken.
Een bezwaar van algemeenen aard geldt ten slotte de soort, waaronder deze roman moet worden gerangschikt. Hij behoort tot het genre, dat meer
| |
| |
en meer in den smaak schijnt te komen, dat bij voorkeur mislukte huwelijken en verboden minnarijen tot stof van behandeling kiest.
Of de lectuur daarvan, tenzij dan van de hand der uitnemendsten, wel altijd onschuldig mag worden genoemd, wagen wij te betwijfelen.
De uitvoering is eenvoudig; de vertaling, hoewel los en vrij, munt niet uit door correctheid van taal en woordenkeus.
H.
Tépé.
| |
Liefde's lijden door Laurence Alma Tadema. Uit het Engelsch door Mevr. Van Deventer-Busken Huet. Haarlem, de Erven F. Bohn.
De inhoud van dit boek beantwoordt volkomen aan zijn titel, en het zeer hartstochtelijk onderwerp is, als zoodanig, goed en boeiend beschreven.
Eduard Field, een door zijn oom bemind en veelszins begunstigd jongeling, ontmoet in een deftig huis ter plaatse zijner inwoning een door hare naaste betrekkingen veronachtzaamd en mishandeld ouderloos meisje, Rosamund Merry geheeten. Diep medelijden met de ongelukkige verstootene gaat bij Eduard over tot warme liefde voor haar, en deze doodt in hem de opgevatte genegenheid voor Anna Merry, de buitengewoon schoone dochter des huizes. Een rijk, zeer begaafd, hoog aanzienlijk jongmensch, Sebastiaan Erle, laat ook het oog op Rosamund vallen en heeft spoedig een zetel in haar hart veroverd. Eduard's oom ontfermt zich intusschen over de beklagenswaardige weeze, neemt haar als zijne dochter aan en ziet met welgevallen, dat zijn neef het hart van Rosamund tracht te winnen. Hier begint hare lijdensgeschiedenis. Met hartstochtelijke liefde voelt zij zich aan Sebastiaan Erle verbonden. Eduard ontdekt dat en nu breekt ook zijne lijdensure aan. Sebastiaan's liefde voor Rosamund sluimert wegens zijne ijdele eerzucht in, en hij bekent haar, dat hij haar om vele uit zijn maatschappelijken stand en zijne betrekkingen voortvloeiende redenen niet tot vrouw kan nemen. Na deze bittere teleurstelling stemt Rosamund er eindelijk in toe, om met Eduard te trouwen. Toch behoort haar hart hem niet geheel en onverdeeld. Door die ontsluiering lijden beiden, hoe zij 't ook voor elkander zoeken te verbergen. Sebastiaan Erle gevoelt later al het pijnlijke en verwijtende van het offer, dat hij aan zijne eerzucht gebracht heeft. Zijne liefde voor Rosamund, die voor hem verloren was, wast grenzenloos aan en zijn hartdoorvlijmend lijden eindigt met een vreeselijken dood, die in hetzelfde oogenblik ook zijne aan hem zielsverknochte Rosamund treft.
Ziehier eene korte schets van den hoofdinhoud des verhaals, dat met talent geschreven en goed vertaald is. De lezer begrijpt, dat lijden door liefde het doel was, dat Laurence Tadema zich voorstelde. Hoogst gevoelige lezers en lezeressen zullen onder het lezen menige teedere snaar in hun hart voelen trillen door de aangrijpende tafereelen, die zich aan hun oog voordoen, en weemoedig zullen zij medelijden met de ongelukkige lijders. De meer nuchtere genieters van het boek zullen er echter eene ernstige waarschuwing in opmerken voor ongebreidelden hartstocht en nauwelijks verschoonbare misleiding. Zij zullen, ja, de lijders beklagen, maar meest, omdat zij door eigen schuld zich dat lijden hebben op den hals gehaald. Als Rosamund sterk genoeg was geweest, om zich voor het spelen van een voor haarzelve bedrieglijke rol te vrijwaren; als Eduard, die het ondubbelzinnigste bewijs had
| |
| |
gekregen, dat hij het hart van Rosamund niet kon bezitten, zich door zijn hartstocht niet had laten verblinden en geheel overmeesteren; als Sebastiaan zich niet moedwillig beroofd had van een hart, dat voor hem slechts klopte en hem steeds bleef toebehooren, - de lijdensgeschiedenis zou zich tot eene enkele bepaald hebben en dan voorzeker niet zoo zwaar zijn te doorleven geweest bij het bewustzijn, dat de persoon, dien men liefheeft, gelukkig is.
Het hier geschetste liefdeslijden behoort intusschen niet tot de gewone verschijnselen op dat gebied.
Op bl. 37 vinden we het niet gewone woordje ‘weerwerk’ - dat, meenen we, eene hier niet toepasselijke beteekenis heeft - gebezigd in den zin van terugwerking of sympathie.
H.
|
|