De Tijdspiegel. Jaargang 43
(1886)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 252]
| |
Geschiedenis van den dag.
| |
[pagina 253]
| |
het meest van de andere Zuid-Slavische dialecten afwijkt en ook de lichaamsbouw van de Bulgaren iets verschilt van dien der andere Zuid-Slaven. Meer nog komt dat verschil van bloedmenging gewoonlijk uit in het karakter van een volk, in de sympathieën en antipathieën, die het als bij instinct leiden. Zoo ziet men den Bulgaar overal zich afzonderen van den stamverwanten Serviër, van wien hij ook zoowel in karakter als in verstandelijke vermogens zich onderscheidt. De Bulgaar kenmerkt zich door arbeidzaamheid en bijzonderen aanleg voor kunst en nijverheid. Door die eigenschappen brengt hij 't spoedig tot een zekere mate van welvaart. In dat opzicht onderscheidt de Bulgaar zich gunstig van den Serviër. Deze heeft niet alleen minder aanleg voor kunst en nijverheid, maar is ook minder arbeidzaam, in zoover dat hij niet gaarne meer werkt, dan hij voor zijn behoeften strikt noodig heeft. De Servische boer b.v. legt zich bij voorkeur toe op bosch- en veeteelt, daar de landbouw, het algemeene bedrijf der Bulgaren, meer inspanning vordert. Het handwerk is dan ook bij de Serviërs weinig in eere; het gevoel van eigenwaarde doet den Serviër in persoonlijke dienstbaarheid, aan de takken van nijverheid zoo nauw verbonden, iets verachtelijks zien. Matig in zijn levenswijze, onafhankelijkheid boven alles stellend, niet meer arbeidend dan voor 't geen hij noodig heeft, zal de Serviër 't in de wereld niet zoover brengen als de Bulgaar, maar bezit meer aantrekkelijkheid en is meer vatbaar voor 't geen men hoogere beschaving noemt. De edele kunsten, zooals poëzie, zullen meer bloeien bij de Serviërs. Bulgaren en Serven vormden tot op het laatst van de veertiende eeuw onafhankelijke rijken en moesten toen beiden bukken voor de zegevierende macht der Halve Maan. Aan de Serven komt de eer toe, het langst en het hardnekkigst zich tegen de ‘ongeloovigen’ te hebben verzet. Beiden waren reeds schatplichtig aan den Sultan, toen de koning der Serven, Lazarus, zich met de Bosniaken en Abbaneezen verbond, om het juk der Osmanen af te schudden. De vorst der Bulgaren, Sisman, sloot zich bij hen aan, maar toen de Turksche veldheer zegevierend in Bulgarije doordrong, verloor Sisman den moed en kocht leven en vrijheid voor het verlies van zijn land. Bulgarije werd een provincie van het Ottomanische rijk. Niet zoo gemakkelijk gaf de Servische vorst Lazarus den kamp op; hij verzamelde zijn leger op de vlakte van Kossowa, het beroemd geworden Amselveld, waar in Juni 1389 een bloedige slag werd geleverd. Het leger der Christenen was sterker dan dat der Osmanen, maar ten laatste zegevierde de meerdere krijgskunst der ‘ongeloovigen’, die met vaste hand geleid werden; aan de zijde der Serven streed het overschot van het Bulgaarsche leger, dat zich niet had willen onderwerpen aan de Turken en gevlucht was. Koning Lazarus viel in den slag en wat niet door het zwaard was gedood of door de | |
[pagina 254]
| |
vlucht zich kon redden, werd door de Turken gevangengenomen en als slaaf verkocht. Ook de groote Sultan Murad overleefde de overwinning niet lang. Een gewond Servisch edelman, Milosch Kobilowich, drong in het gevolg van den Sultan door en stiet Murad een dolk in het lichaam. En nog altijd leeft in de Servische legende de stoute daad van den moedigen edelman, al kon zijn vaderland daardoor niet meer worden gered, want ook Servië werd een provincie van het Ottomanische rijk. Wij vlechten deze historische herinnering in, omdat zij op het bewustzijn van de tegenwoordige Serven nog altijd invloed uitoefent. Deze ontleenen daaraan het recht, voor het eerste volk op het Balkanschiereiland te worden gehouden, zooals Piëmont tegenover Italië en Pruisen tegenover Duitschland. De Serven zijn 't weder, bij wie het onafhankelijkheidsgevoel het eerst ontwaakte, toen in deze eeuw de macht van het Turksche rijk evenzeer verzwakte, wat zonder twijfel in verband staat met de sterkere ontwikkeling van dit gevoel bij de Serven. Eerst in de tweede helft van deze eeuw zag men een krachtige uiting van het Bulgaarsche nationaliteitsgevoel en twee invloeden van buiten hebben het zeer ondersteund. In de eerste plaats het politiek belang van Rusland, dat op de bestendige verzwakking van Turkije uit was, en ten tweede de onhandigheid der Turksche Regeering, welke door het stichten van Tscherkessenkoloniën in Bulgarije de Bulgaren zelf wakker schudde. De ruwheid van deze Tscherkessen was de eerste aanleidende oorzaak van den bekenden opstand onder de Bulgaren in Mei 1876. De ‘Bulgaarsche gruwelen’ deden toen dienst in de groote politiek. Had het Turksche bestuur geen gegronde aanleiding gegeven tot klachten, Rusland zou toch wel een reden tot oorlog gezocht en gevonden hebben, want sedert lang werd te Petersburg de onafhankelijkheid van de Bulgaren voorbereid. Aanvankelijk schenen de bemoeiingen der Russen vrij onschuldig. De Bulgaren behooren tot de Grieksche kerk en stonden in de laatste eeuw onder den Griekschen patriarch te Konstantinopel. Bij de herleving van het nationaliteitsgevoel verlangden de Bulgaren in de eerste plaats het zelfstandig beheer hunner kerkelijke aangelegenheden; zij wenschten, dat de hoogere geestelijken hun niet uit Konstantinopel werden toegezonden, maar dat zij die geestelijken uit hun eigen midden zouden kiezen. Het was de Russische ambassadeur te Konstantinopel, Ignatieff, die in 1865 daarvoor onvermoeid bezig was. Zijn pogingen slaagden en in 1878 gaf de Sultan toestemming tot de oprichting van een zelfstandig Bulgaarsch Exarchaat. In 1872 kozen de Bulgaren tot Exarch bisschop Anthimos van Widdin, die terstond door den Sultan werd bevestigd. Reeds toen kon men, zonder profeet te zijn, voorspellen, dat de | |
[pagina 255]
| |
kerkelijke zelfstandigheid van de Bulgaren de voorloopster zou zijn van de politieke zelfstandigheid. De Sultan had echter, door Rusland's wensch te vervullen, een nevenbedoeling en meende meer in zijn eigen belang te handelen dan in de Russische kaart te spelen. Er bestond namelijk een toenemend antagonisme tusschen de Grieken en Bulgaren. Naarmate men van den Balkan de Aegaeïsche zee nadert, is de bevolking meer gemengd en staan de Grieken en Bulgaren, beiden Zuid-Slaven maar verschillend gemengd, als twee partijen tegenover elkander. De Grieksche patriarch te Konstantinopel gebruikte dan ook al zijn invloed, om het Grieksche element te bevorderen en zooveel mogelijk de Bulgaren te Helleniseeren. Door de Bulgaren te bevoordeelen, kon de Sultan hopen in hen een tegenwicht te hebben tegen de lastige Grieken. In zeker opzicht was dat dan ook het geval. Sedert de oprichting van het Bulgaarsche Exarchaat werd de tegenstelling van Grieken en Bulgaren scherper en dagteekent een toenemende mate van verbittering. Den grootsten dienst heeft Rusland echter Bulgarije bewezen door den oorlog in 1876, die eindigde met den vrede van San Stefano van 3 Maart 1878, welke vrede op het Congres van Berlijn aan een herziening werd onderworpen. Rusland verloor in dien oorlog 321000 man aan dooden en gewonden, waaronder 2700 officieren, terwijl de Russische financiën een deuk kregen, waarvan zij zich nog niet hebben hersteld. Waar een land zooveel opoffert voor de onafhankelijkheid van een volksstam, zou men zeggen, heeft het zich een eeuwig recht op dankbaarheid verworven. Van die veronderstelling gaan dan ook de Russen uit. Zij vergeten echter daarbij, dat zij wellicht nooit om de Bulgaren zich zouden bekommerd hebben, indien Bulgarije voor hen niet lag op den weg naar Konstantinopel en derhalve minder sentimenteele liefde voor de vrijheid van een klein volk dan wel politiek belang hen tot die kolossale opofferingen heeft bewogen. Het Congres van Berlijn heeft Rusland voor een groot deel van de vruchten beroofd, die het bij den vrede van San Stefano verworven had, en indien de Russen naderhand daarover boos waren, hadden zij van hun standpunt volkomen gelijk. Minder juist was het van hen, dat zij den ‘eerlijken makelaar’, den Duitschen Rijkskanselier, daarvoor aansprakelijk stelden. Deze heeft werkelijk slechts geschipperd tusschen de verschillende partijen en hij was zich zeer goed bewust, dat de verhouding der partijen van dien aard was, dat hier geen duurzaam werk kon worden geleverd. Vooral ten opzichte van Bulgarije werd het Russische werk voor meer dan de helft vernietigd. Het Bulgarije van San Stefano was niet alleen één, maar het strekte zich uit tot aan de Aegaeïsche zee. Voornamelijk door Engeland's gevolmachtigden werd niet alleen Bulgarije | |
[pagina 256]
| |
ten Zuiden zeer ingekrompen, maar bovendien in twee deelen gesplitst, waarvan het eene - het Zuidelijk deel - niet eens den naam van Bulgarije mocht dragen. De Congres-heeren vonden daarvoor - heel kleingeestig - den naam uit van Oost-Rumelië. Deze provincie bleef aan de Porte onderworpen en ook weer niet onderworpen; zij kreeg een Christelijken gouverneur, een eigen militie en de Turksche troepen zouden alleen in bijzondere gevallen den Oost-Rumelischen grond mogen betreden. Men kan de bepalingen van het Berlijnsche Congres ten opzichte van Zuid-Bulgarije politiek misbak noemen, dat zwaar te verteren zou zijn. Het eenige billijke in de inkrimping lag in de meer zuidelijke plaatsen, waar de Bulgaren in de minderheid waren en de Grieksche bevolking geheel aan hen werd overgeleverd. Men kent de reden van de mislukte schepping van Oost-Rumelië: men wilde in elk geval den Balkan als defensie-linie voor Turkije behouden, zonder te begrijpen, dat die linie van twijfelachtige waarde werd, nu men aan de noordzijde het vorstendom Bulgarije kreeg en aan de zuidzijde de Oost-Rumelische militie, die in tijden van gevaar wel voor de bezetting van de Balkanpassen zou zorgen. Maar - de heeren diplomaten wilden het zoo en zij waren naïef genoeg, om te meenen, dat Turkije aan het papieren bezit van de Balkan-linie heel wat zou hebben, wanneer er weer een oorlog met Rusland kwam. Waarschijnlijk is het bijna waardelooze van de Balkan-linie onder de nieuwe omstandigheden voor Rusland een reden geweest, om ten opzichte van de Bulgaarsche quaestie spoediger toe te geven, dan men reden had te verwachten. Trouwens, die quaestie was op het Berlijnsche Congres niet nieuw meer. Zij werd reeds behandeld op de voor-conferentie, welke in December 1876 te Konstantinopel vergaderde. De conferentie vereenigde zich met het voorstel harer commissie, om van Bosnië en Herzegowina één Vilayet te maken, maar Bulgarije in twee deelen te scheiden, waarvan het eene Tirnova, het andere Sofia tot hoofdstad zou hebben. Ignatieff bepleitte de vorming van één groot Bulgarije tot aan de Aegaeïsche zee, maar verdedigde zijn voorstel niet met zijn gewone vasthoudendheid, zoodat toen reeds het denkbeeld moest ontstaan, dat er naar Semitische wijze op de politieke markt door Rusland werd overvraagd. En met deze ervaring der voor-conferentie kon op het Congres van Berlijn geen ernstige weerstand worden geboden aan het voorstel tot verkleining en daarna tot verdeeling van Bulgarije.
Zoo was dan volgens den vrede van Berlijn het nieuwe Bulgarije geboren. ‘La Bulgarie’, zoo bepaalde art. 1, ‘est constituée en Principauté autonome et tributaire sous la Suzeraineté de S.M.I. le Sultan; elle aura un Gouvernement chrétien et une milice nationale.’ Van Zuid-Bulgarije luidde de bepaling volgens art. 13: ‘Il est | |
[pagina 257]
| |
formé au Sud des Balkans une province qui prendra le nom de “Roumélie Orientale” et qui restera placée sous l'autorité politique et militaire directe de S.M.I. le Sultan, dans les conditions d'autonomie administrative. Elle aura un gouverneur général chrétien.’ Het voorloopig bestuur in Bulgarije zoowel als in Oost-Rumelië werd gevoerd door een Russischen commissaris, bijgestaan of gecontroleerd door een Turkschen commissaris en daartoe aangewezen consuls der groote Mogendheden. Beide landen zouden Russische bezetting houden, niet boven de 50000 man en niet langer dan 9 maanden met daarenboven 3 maanden tijd voor ontruiming. De vrede van Berlijn werd geteekend den 13den Juli 1878 en den 23sten Februari 1879 vergaderde de constitueerende Bulgaarsche vergadering te Tirnova. De Bulgaarsche Afgevaardigden gaven terstond blijk, dat zij volstrekt niet doordrongen waren van ontzag, noch van dankbaarheid voor de groote Mogendheden. De Oost-Rumeliërs wilden met geweld deelnemen aan de Bulgaarsche vergadering te Tirnova en het kostte den Russischen gouverneur-generaal Prins Dondukoff heel wat moeite, den heeren te beduiden, dat dit niet ging, omdat het in strijd was met het tractaat van Berlijn. De Russische bezetting boezemde ontzag genoeg in, om aan het voornemen geen gevolg te geven. De Bulgaarsche Afgevaardigden toonden zich even balsturig: een groot deel verklaarden, dat zij over geen constitutie wilden beraadslagen en geen vorst verkiezen, vóórdat de eenheid van Bulgarije was tot stand gebracht. Ook hier moest Prins Dondukoff gebiedend tusschenbeide komen en de heeren neerzetten. Met moeite werden de heeren bewogen, om de door den Russischen commissaris ontworpen staatsregeling voor den vorm te bespreken en daarna te onderteekenen. Naar de mode van de Balkanstaten was die constitutie natuurlijk zeer liberaal, veel te liberaal voor een volk van zulk een geringe politieke ontwikkeling. Op de goedkeuring der constitutie volgde de verkiezing van den Vorst. De vrede van Berlijn bepaalde in art. 3, dat ‘le Prince de Bulgarie sera librement élu par la population et confirmé par la S. Porte avec l'assentiment des Puissances’. ‘La population’ doet denken aan een volksverkiezing, een plebiscit; de verkiezing werd echter opgedragen aan de Nationale Vergadering. De Russische commissaris Dondukoff verklaarde bij de opening van genoemde vergadering, dat er geen Rus mocht worden verkozen, waarop de eerste vice-president, de bisschop van Rustschuk, meedeelde, dat er drie candidaten waren voor de vorstelijke waardigheid: Prins Reuss, Prins Waldemar van Denemarken, voornamelijk door Engeland ondersteund, en Prins Alexander van Battenberg. De vice-president voegde erbij, dat de laatste een neef was van de Keizerin van Rusland en in den oorlog tegen Turkije tot bevrijding van Bulgarije in de | |
[pagina 258]
| |
Russische gelederen had gestreden, en dat hij voor hem stemde. De gansche vergadering stond op en verklaarde Alexander van Battenberg voor Vorst van Bulgarije. De plechtigheid der Vorstverkiezing was hiermee afgeloopen en het scheen, dat er een goede keuze was gedaan. Blijkbaar was de Battenberger de Russische candidaat en hij had het zeldzaam voordeel verwant te zijn aan het Russische keizerlijke huis, zonder te vallen in de verbodsbepaling van art. 3 van het tractaat van Berlijn: ‘Aucun membre des dynasties règnantes des Grandes Puissances Européennes ne pourra être élu Prince de Bulgarie.’ Czaar Alexander II was zeer op zijn neef gesteld; dat was van algemeene bekendheid. Deze was een zoon van Prins Alexander van Hessen, broeder van de Keizerin van Rusland. Half Rus derhalve door de familiebetrekking, was Alexander van Battenberg een Pruis van opvoeding; hij was tweede luitenant bij de Pruisische garde. Toen hij te Potsdam in garnizoen was, heeft niemand iets bijzonders in hem opgemerkt. Daar was ook geen reden voor; zijn familie stond ook niet als bijzonder intellectueel bekend. Ook het uiterlijk van Alexander van Battenberg kenteekent geen buitengewone gaven; wat hij was, scheen hij te danken te hebben aan zijn Pruisische militaire opvoeding, die ongetwijfeld in zeer vele omstandigheden een voorrecht is. Wilde men een aanmerking maken, dan zou men kunnen zeggen, dat de Battenberger wel wat jong was voor zulk een belangrijke en in den aanvang zeker moeielijke betrekking. Alexander van Battenberg toch werd geboren den 5den April 1857 en werd derhalve Vorst van Bulgarije op 22 jaar. Te Petersburg en te Berlijn zal men gedacht hebben, dat de jeugd een kwaal is, die betert met den dag. Den 12den Mei verscheen Alexander van Battenberg te Livadia, om den Czaar dank te zeggen; hij ontving daar de Bulgaarsche deputatie, legde 10 Juli den eed af op de Bulgaarsche constitutie en hield den 13den Juli zijn intocht in de hoofdstad Sofia. Den 3den Augustus verliet het Russische leger Bulgarije en van dien dag af kan men zeggen, dat Alexander werkelijk Vorst van Bulgarije was. Thans zijn wij zeven jaar verder en wij leven onder den indruk van zeer zonderlinge gebeurtenissen; de door Rusland voorgestelde, door het Bulgaarsche volk verkozen, door den Sultan bekrachtigde en door de groote Mogendheden goedgekeurde Vorst van Bulgarije werd door zijn volk in den nacht opgelicht, als een misdadiger over de grenzen gebracht en aan de Russische autoriteiten overgeleverd; daarna door hetzelfde volk teruggeroepen, met toomelooze geestdrift ingehaald, maar nauw in de hoofdstad teruggekeerd, moet hij afstand doen van den troon en met spoed het land opnieuw verlaten, omdat Rusland hem niet langer op den Bulgaarschen troon verlangt en de meerderheid der Mogendheden hem te verstaan geeft, dat hij beter doet | |
[pagina 259]
| |
heen te gaan, daar de vrede van Europa dat offer eischt. Wie in 1879 voorspeld had, dat het zoo zou afloopen met den schier als een zoon door Czaar Alexander II beminden Prins Alexander van Battenberg, zou vreemd zijn aangestaard en voor een broodetenden profeet gehouden. Te recht heeft de openbare meening in Europa, hier en daar zelfs met zekere heftigheid en overdrijving, haar bevreemding, haar verontwaardiging over deze zonderlinge ontknooping aan den dag gelegd. Niet, dat men in de geschiedenis der Bulgaren zoo bijzonder was ingewijd of buitengemeene belangstelling getoond heeft in het lot van dit volk op zichzelf, daarvoor waren althans in Midden- en West-Europa te weinig belangen erbij gemoeid; men heeft echter niet alle gevoel voor grootsche daden uitgeschud en de heldhaftige strijd van dat volk voor zijn vrijheid en onafhankelijkheid, toen het op schier verraderlijke wijze door het stamverwante Servië werd aangevallen, had de sympathie opgewekt en in gedachte heeft men een bravo toegeroepen aan den Vorst, die kloek en manlijk, met gevaar van eigen leven den indringer had teruggeslagen en tot in zijn eigen land vervolgd. Algemeen was men dan ook van oordeel, dat deze bloeddoop der Bulgaren het verbond met den Vorst, met Alexander van Battenberg voorgoed had bevestigd en door dezen roemrijken oorlog de nieuwe dynastie was gegrond. Wat heeft nu de Vorst van Bulgarije in zijn land gedaan, wat heeft hij meer in het bijzonder tegenover Rusland misdreven, dat men zulk een einde kan verklaren? Het eenige, dat licht hierover kan verspreiden, is de geschiedenis van Bulgarije zelf in de jaren van Alexander's regeering.
De taak, welke aan Alexander van Battenberg was opgedragen bij zijn komst in Bulgarije, had veel van het vinden van de quadratuur van den cirkel of van het zoeken naar de vierde dimensie. Hij moest een volk, dat plotseling door vreemden invloed zijn politieke vrijheid verkregen had, een volk, dat op een zeer lagen trap van ontwikkeling stond en onder de Turksche heerschappij nooit eenig denkbeeld had kunnen krijgen van zelfbestuur, - zulk een volk moest hij regeeren met een zeer liberale constitutie - een twijfelachtig geschenk van den Russischen bevrijder. Liberale constituties zijn zeer fraaie dingen onder zekere omstandigheden, maar in den toestand, waarin Bulgarije verkeerde, heeft zoo iets veel van 'tgeen messen en scharen zijn voor kleine kinderen. Na het vertrek der Russische troepen ging het er bij de Bulgaren dan ook op los en weinige dagen na de opening der Nationale Vergadering te Sofia - den 2den November 1879 - lagen de Afgevaardigden overhoop met de Regeering. Misschien had men wel eens gehoord, dat de eigenaardige werking van den constitutioneelen regeeringsvorm bestaat in het omverwerpen van Ministers, juist zooals men in het kegelspel zooveel kegels mogelijk doet tuimelen. | |
[pagina 260]
| |
Hadden de heeren eenig begrip gehad van het werk, waartoe zij geroepen waren, dan hadden zij ingezien, dat zij vooreerst hun handen vol zouden hebben met de organisatie van het land en het onderzoeken van de vele wetten en bepalingen, welke hiervoor noodig waren. Men scheen echter te denken, dat dit wel vanzelf zou komen, en wierp zich terstond op het eenige, waarvan men iets meende te weten, maar dat juist door het congres van Berlijn gemaakt was tot een verboden vrucht, - de eenheid van Bulgarije, m.a.w. de vereeniging met Oost-Rumelië. Laten wij ter eere van de Noord- en Zuid-Bulgaren hierbij voegen, dat zij van het begin af tegen de politieke fout of, zoo men wil, tegen de politieke noodzakelijkheid van het congres van Berlijn geprotesteerd hebben. De Oost-Rumeliërs zonden reeds tijdens het Berlijnsche congres adressen en deputaties naar de ambassadeurs te Konstantinopel, om te zeggen, dat hetgeen te Berlijn bepaald werd, een onmogelijkheid was, omdat Bulgarije één moest zijn. Toen dit niet hielp, kwam 3 Augustus 1878 een deputatie bij den Russischen commissaris-generaal Prins Dondukoff, om op de vervulling van den nationalen wensch aan te dringen. De Russische commissaris antwoordde, dat dit niet ging; Oost-Rumelië had nu een christelijk bestuur en een eigen militie; de vereeniging met Bulgarije moest overgelaten worden aan den tijd; voor 't oogenblik was er niets aan te doen. Van politieke noodzakelijkheden of van ontzag voor de groote Mogendheden hadden noch de Zuid-, noch de Noord-Bulgaren veel begrip. Zij dachten: de eenheid moest en zou tot stand komen. De meerderheid van de Nationale Vergadering te Sofia bestond uit even vurige als liberale voorstanders der unie en tot voorzitter en onder-voorzitters werden mannen gekozen, die de afscheiding van Oost-Rumelië niet erkenden. Het waren Karaveloff, Stojanoff en Tischeff. Dat de heeren van geen klein gerucht vervaard waren, bleek uit de aanneming van een adres van wantrouwen in het gematigde en daarom voor conservatief gehouden Ministerie - een adres, dat de Vorst weigerde aan te nemen. Het Ministerie nam op grond van dat adres zijn ontslag, dat door den Vorst werd aangenomen. Deze belastte daarop Karaveloff met de samenstelling van een nieuw Kabinet, zooals dat in constitutioneele landen gebruikelijk is. Karaveloff kon echter geen Ministerie bijeenkrijgen, waarschijnlijk, omdat de heeren zelf eigenlijk niet wisten, wat zij wilden, en 't nooit eens waren. Den 5den December werd daarop de Nationale Vergadering ontbonden en door den Vorst een voorloopig Ministerie aangesteld, met den bisschop van Tirnova, Wranitzki, als president en tevens voor Eeredienst. Eenige maanden rust kon voor de Nationale Vergadering geen kwaad en eerst den 4den April 1880 kwamen de heeren Afgevaardigden weder bijeen. Zij waren er echter niet beter op geworden. Weer kozen zij Karaveloff tot president, maar thans gelukte het, een radicaal-nationaal | |
[pagina 261]
| |
Ministerie tot stand te brengen. Als president van het Kabinet, tevens belast met Buitenlandsche zaken en onderwijs, trad op Zankoff; Karaveloff nam Financiën. Spoedig moest het Ministerie echter gewijzigd worden; Zankoff was vergeleken met de andere heeren te gematigd; hij kreeg Binnenlandsche zaken, terwijl Karaveloff president werd met Justitie. Zoo ging het nog niet en in December verliet Zankoff het Kabinet, dat daarmee een nog radicaler tint verkreeg. De hooge politiek zat den heeren nog in het hoofd; nummer één van hun program was nog altijd de Bulgaarsche unie of de vereeniging met Oost-Rumelië. De heeren wilden echter ook hun radicale beginselen meer in toepassing brengen en vonden, dat de staatsregeling te groote macht aan den Vorst had toegekend en deze macht noodwendig moest worden beperkt. Zoo nam de Nationale Vergadering in overleg met het Ministerie een legerwet aan, waarin bepaald werd, dat de opperbevelhebber van het leger niet zou worden benoemd door den Vorst, maar door de Nationale Vergadering verkozen. De Vorst weigerde deze wet te bekrachtigen. De min of meer gespannen verhouding tusschen den Vorst en het Ministerie met de Nationale Vergadering duurde voort tot in het voorjaar van 1881. Vorst Alexander was tot inzicht gekomen na de ondervinding van twee jaren, dat het land op deze wijze niet te regeeren was. De Ministers lieten zelfs Nihilistische denkbeelden verspreiden, juist in den tijd, toen Czaar Alexander II op afschuwelijke wijze werd vermoord (13 Maart 1881). Vorst Alexander schreef den 24sten Mei 1881 een brief aan het Ministerie, waarin hij het resultaat van zijn ervaring meedeelde en kennis gaf, dat hij verlangde, dat het land zou beslissen tusschen een 7jarige dictatuur of zijn aftreden. Het Ministerie werd ontslagen en de Minister van Oorlog, Generaal Ernroth, belast met de samenstelling van een nieuw Kabinet. Geheel Bulgarije werd in staat van beleg verklaard en de Vorst reisde hier en daar rond, om aan al wie het hooren wilde, te vertellen, hoe hij over de zaken dacht. Of 's Vorsten woorden ingang vonden, dan of de schrik onder de kiezers gevaren was door den staat van beleg, valt moeielijk uit te maken; zeker is het, dat de verkiezingen van den 3den Juli een geheel andere Nationale Vergadering leverden. De voorstellen van den Vorst werden door de nieuwe Kamer bij acclamatie goedgekeurd en deze daarop naar huis gezonden. De Vorst wilde de Regeering beproeven met een staatsraad, die zou bestaan uit de Ministers, één door de Synode gekozen bisschop, 8 leden, door het volk gekozen, en 4 leden, door den Vorst benoemd. In het nieuwe, door den Vorst gekozen Ministerie werden twee Russische generaals, Soboleff en Kaulbars, benoemd voor Binnenlandsche Zaken en Oorlog. Uit dit feit moet men opmaken, dat Alexander toen nog op goeden voet stond met den Czaar; waarschijnlijk was hem zelfs uit Petersburg | |
[pagina 262]
| |
deze methode aan de hand gedaan. Men zou deze periode de Russische proef met Bulgarije kunnen noemen - een proef, noodzakelijk geworden, omdat de liberale of nationale heeren de zaken deerlijk in de war stuurden. Het regeeren was nu vrij wat gemakkelijker. Men had geen radicale Kamer en kon alles afdoen met den staatsraad. Buitendien waren de twee voornaamste hoofden van de radicale partij, Karaveloff en Slavejkoff, naar Oost-Rumelië gevlucht, waar zij hun werkzaamheid tot verwezenlijking van de Bulgaarsche unie voortzetten en niet veel goeds vertelden van Vorst Alexander en zijn Russische Ministers. Zankoff, een ander hoofd der radicalen, maar minder heftig, werd gearresteerd wegens ophitsing der bevolking en te Wraza geïnterneerd. Wellicht had nu voor Bulgarije een tijd van langzame ontwikkeling en vastheid van bestuur kunnen aanbreken, indien de Russische generaals, die den boventoon voerden in het Ministerie, meer tact hadden getoond, om de Bulgaren te leiden. Daaraan ontbrak echter zooals gewoonlijk schier alles. De Russen, opgevoed in de absolutistische regeeringsbeginselen, meenden, dat het hier ging evenals bij hen: gehoorzamen of de knoet. Zelfs met hun ambtgenooten stonden Soboleff en Kaulbars weldra op een slechten voet. Zij verlangden, dat de Minister van Buitenlandsche zaken en Openbare werken, Wulkowics, zou worden afgezet. De andere Ministers verklaarden, dat zij in dat geval eveneens zouden aftreden. De twist werd bijgelegd, maar het volgend jaar moest Wulkowics toch aftreden en werd vervangen eerst door Stojilof en toen door Kiriaki Zankoff, terwijl er weer een Rus, prins Hilkoff, als Minister van Koophandel in het Kabinet trad, dat nu drie Russen telde. Zoowel voor het militair als voor het civiel bestuur bestond onder de Bulgaren weinig geschikt timmerhout. Waar hadden zij 't ook kunnen leeren; zij waren pas ontslagen van de Turksche regeering, waar zij geen aandeel in het bestuur hadden. Het lag derhalve voor de hand, dat voor bijna al de hoogere betrekkingen Russen moesten worden aangesteld. Dat hinderde natuurlijk de Bulgaren verschrikkelijk. Bij al de vaderlandsliefde werd toch de staat ook beschouwd evenals door de paarden de ruif, waaruit gegeten wordt; ja, het partijwezen berustte voor een goed deel niet op een welgevestigde overtuiging, het resultaat van nauwgezet onderzoek en ernstig nadenken, maar op de vraag: wie zullen het dichtst bij de staatsruif staan. De Russische ambtenaren beschouwden de Bulgaren als te dom, om het bestuur te organiseeren, en daar hadden zij eigenlijk wel gelijk in, maar zij lieten dat te veel blijken en dat moest kwaad bloed zetten. Met een weinig goeden wil waren er wellicht meer Bulgaren bruikbaar geweest; van aanleg zijn deze niet dom en voor vele staatsbetrekkingen is meer routine noodig dan hooge ontwikkeling. Het optreden der Russen was echter in den regel Russisch, d.i. stuitend. | |
[pagina 263]
| |
Ook zal wel niet het beste deel der Russen naar Bulgarije gekomen zijn; wie zijn plaats vindt in zijn vaderland en daar vooruitzichten heeft op grond van zijn bekwaamheden, gaat niet naar den vreemde en er zullen onder de Russen niet weinig fortuinzoekers zijn geweest, heel of half verloopen lieden, met wie in hun vaderland niet veel te beginnen was. Ook trachtten de Russen niet een partij te vormen, die het bestuur van het land over eenigen tijd zou kunnen aanvaarden, - neen, zij traden tegen de gematigden of conservatieven even kras op als tegen de liberalen of radicalen en het gevolg was, dat er in het land een vrij algemeene afkeer ontstond van de Russen. Men vreesde - en de feiten waren aanwezig, om die veronderstelling te wettigen, - men vreesde, dat straks het geheele Ministerie door Russen zou zijn bezet en het eind van de zaak zou zijn, dat de Bulgaren het Turksch bestuur verruild hadden voor het Russische. De ervaring leerde tevens den Bulgaren, dat dit laatste op den duur wellicht beter kon zijn voor hun ontwikkeling, maar het eerste toch - met uitzondering van den omgang met de Tscherkessen - aangenamer. De Russische dressuur werd ingevoerd met volle toestemming van den Vorst; immers, in Mei van 1882 bracht Alexander nog een bezoek aan Petersburg en was blijkbaar met Czaar Alexander III op een goeden voet. Men had nu in Bulgarije drie partijen. In de eerste plaats de Russische partij, want al waren de Russische bestuurders in 't algemeen volstrekt niet bemind, er waren ook weer lieden, die hun voordeel zagen in deze regeling en die van de andere partijen weinig te wachten hadden. In de tweede plaats de gematigde of conservatieve partij, welke streefde naar de onafhankelijkheid des lands en niet blind was voor de eischen der werkelijkheid. In de derde plaats de liberalen of radicalen, die zich het brevet van nationaliteit toeëigenden en op dien grond de vereeniging met Oost-Rumelië eischten, zonder zich om het tractaat van Berlijn of de groote Mogendheden te bekommeren. Even eigenzinnig als zij waren op dit punt, waren zij monomaan in het geloof aan de radicale beginselen; de herstelling van de in 1881 opgeheven constitutie was volgens hen het eenig middel, Bulgarije binnen korten tijd tot een ongekende mate van bloei en welvaart te brengen. Natuurlijk was de constitutie nog niet liberaal genoeg en moest o.a. de macht van den Vorst aanmerkelijk besnoeid worden. Een staaltje van dien liberalen ijver zagen wij straks in de bepaling, dat de opperbevelhebber van het leger niet zou worden benoemd door den Vorst, maar verkozen door de Nationale Vergadering, waarvan vele leden nauw twee volzinnen achter elkander konden uitspreken. Dat de ervaring met die liberale constitutie in de eerste twee jaren van Bulgarije's bestaan juist niet gelukkig was geweest, werd door geen enkelen radicaal ingezien. De heeren waren op sommige punten stekeblind. | |
[pagina 264]
| |
Men kan zich met deze gegevens ongeveer den toestand in Bulgarije voorstellen; de Russische proef had nog niet zoo lang geduurd als de liberale en men bemerkte bijna overal teekenen van ontevredenheid. Onder de Russische leiding werd zonder twijfel beter voor de organisatie van het bestuur des lands gezorgd, maar weinige Bulgaren waren in staat dit te waardeeren, hetzij uit onkunde, hetzij uit partij-blindheid. Vorst Alexander liet de Russische generaals begaan; hij maakte in April van 1883 een reis naar Konstantinopel, Athene en Montenegro, terwijl het Regentschap in dien tijd was opgedragen aan het Ministerie, d.w.z. aan de Russische generaals. De klachten over de Russische willekeur moeten echter ook den Vorst wel ter oore zijn gekomen en zij zullen bij hem ook wel ingang gevonden hebben, daar Soboleff en Kaulbars ook tegenover hem wel eens de vormen der beleefdheid uit het oog verloren, in zoover dat zij den Vorst lieten gevoelen, dat hij slechts de uitvoerder was van de Russische bevelen. Toch had de minder aangename verhouding bij het gezag, dat de Russische generaals hadden, nog geruimen tijd kunnen voortduren, indien Soboleff en Kaulbars niet met een eisch waren opgetreden, die in de gegeven omstandigheden meer dan vreemd was. Terwijl in 1881 de constitutie buiten werking was gesteld en de tijd nog te kort was, om over de werking van het nieuwe stelsel te oordeelen, kwamen de Russische generaals op zekeren dag met den Russischen diplomatieken agent Jonin bij den Vorst en verlangden, dat hij een commissie zou benoemen, welke een wetsontwerp zou samenstellen tot opheffing van de buitengewone volmacht, aan den Vorst verleend. Redenen hiervoor werden voor zoover bekend niet opgegeven, maar men kan moeilijk een anderen grond hiervoor vinden dan de veronderstelling, dat de Russische heeren den Vorst niet meer vertrouwden en vreesden, dat hij met de een of andere Bulgaarsche partij zich tegen hen zou keeren. Er werd gemompeld van een aansluiting van den Vorst bij de gematigde of conservatieve partij. Hoe dit zij, Vorst Alexander weigerde aan het verlangen der Russische generaals te voldoen en verzocht, dat de heeren hun ontslag zouden indienen. Nu kwam de aap uit de mouw. Soboleff en Kaulbars lieten Alexander de schriftelijke bevelen van den Czaar zien, waarin hun werd gelast, dat zij Bulgarije niet mochten verlaten, ook wanneer de Vorst het hun beval. De Russische gezant Jonin mengde zich direct in het geschil en eischte van den Vorst, dat hij afstand zou doen van de hem verleende buitengewone volmacht, binnen zes maanden de groote Nationale Vergadering bijeenroepen tot herziening der constitutie en het bestuur des lands intusschen overlaten aan Soboleff en Kaulbars. Het zal menigeen bevreemden, vooral in verband met de latere gebeurtenissen, dat Vorst Alexander, na eenige dagen over den Russischen eisch te hebben nagedacht, dezen inwilligde en den 4den September | |
[pagina 265]
| |
een manifest uitvaardigde, waarin hij meedeelde, dat hij besloten was een commissie te benoemen, om onder meewerking van de Ministers een nieuwe constitutie te maken, welke aan de goedkeuring van de Nationale Vergadering zou worden onderworpen. Door het ultimatum van den Russischen gezant aan te nemen, verraadde de Vorst òf zwakheid van karakter, òf hij erkende, dat het in het belang van Bulgarije was, dat hij alleen als Russisch gouverneur optrad, handelende en sprekende op last van den Czaar. De mijn, door de Russische generaals gelegd, om een constitutie te verkrijgen, welke geheel aan hun wenschen beantwoordde en waarbij de macht van den Vorst zonder twijfel zou worden beperkt, - iets, wat noodzakelijk was bij de Russische opvatting van de positie van den Bulgaarschen Vorst, - sprong verkeerd. Soboleff en Kaulbars hadden gerekend op de meewerking van de radicalen, met wie zij ruggespraak hadden gehouden. Deze waren aanvankelijk verrukt bij het denkbeeld van de herstelling van den constitutioneelen toestand. Toen zij echter over de Russische plannen eenige dagen hadden nagedacht, kwamen zij tot een andere conclusie dan hun Vorst en zagen zij achter het constitutioneele voorhangsel de Russische dictatuur. Weigerden zij medewerking aan de Russische generaals, dan bestond er waarschijnlijkheid, dat deze zich zouden wenden tot de hoofden der conservatieven en deze hun hulp zouden verleenen, want hier zooals overal gold het bij de partijgenooten niet te leven en te werken voor hun beginselen, maar eerst de partij en daarmee zichzelf er bovenop te helpen en dan om de zoogenaamde beginselen te denken, die vooral in de toepassing zeer rekbaar zijn. De radicalen wendden zich daarom tot de conservatieven, wezen op de gevaren, welke beide partijen van den kant der Russen bedreigden, en vonden een gereed oor. Het slot der samensprekingen was, dat er beproefd zou worden een Ministerie te vormen, bestaande uit leden der beide partijen, en dat men den Vorst zou verzoeken het daarmee te beproeven. Toen de buitengewone Nationale Vergadering werd geopend, wezen de Russische generaals de punten aan, welke zij verlangden, dat uitsluitend zouden worden behandeld. De vergadering stoorde zich daaraan niet, maar richtte den 18den September 1883 een door al de leden onderteekend adres aan den Vorst, waarin op de herstelling der constitutie met de wenschelijk geachte veranderingen werd aangedrongen, opdat de ontwikkeling en de onafhankelijkheid des lands zouden worden verzekerd. De Russische Ministers zagen, dat de beide partijen zich tegen hen verbonden hadden, en verzochten den 19den September hun ontslag, dat terstond door den Vorst werd aangenomen. Eenige dagen later verlieten de Russische generaals, op grond van den last, dien zij uit Petersburg ontvangen hadden, de Bulgaarsche hoofdstad en keerden naar | |
[pagina 266]
| |
Rusland terug. Toen generaal Soboleff van den Vorst afscheid nam, voegde hij hem de woorden toe: ‘Dat is uw laatste zet, Hoogheid, en ook de laatste streek, dien de Keizer wellicht ongestraft zal laten.’
Wat in 1883 in Bulgarije geschiedde, geeft den sleutel tot de latere houding van Rusland tegenover Vorst Alexander. Had men zich dan ook in deze dagen herinnerd, wat in 1883 was voorgevallen, men zou zich minder verbaasd hebben over Rusland's tegenwerking ten opzichte van al de ondernemingen van Alexander. Men stelle zich, om onpartijdig te oordeelen, een oogenblik den toestand voor, zooals die is: Rusland had Bulgarije vrijgemaakt; het had daarvoor veel bloed en veel geld geofferd; het congres van Berlijn beroofde Rusland voor de helft van het voordeel, op het slagveld behaald; het werd daarvan beroofd door het verzet van zijn ouden vijand, van Engeland, dat voor de Bulgaren niets dan woorden overhad en in weerwil van de groote sympathie voor de ‘gruwelijk mishandelde’ Bulgaren toch in 't eind ter wille van de zoogenaamde hooge politiek de zaak der Bulgaren verraadde, door de eenheid te vernietigen. Rusland trok loyaal het bezettingsleger terug, maar verlangde om bekende politieke redenen zijn invloed te behouden op den gang van zaken in Bulgarije. Toen de proef met het zelfbestuur in Bulgarije mislukte, toen de zoogenaamde radicale partij tot de anarchie begon te naderen en zelfs een nihilistisch streven, althans nihilistische sympathieën zichtbaar werden, toen werd - zonder twijfel in overleg met Vorst Alexander - besloten het bestuur op een andere leest te schoeien en de Bulgaren aan zekere dressuur te onderwerpen. Dat de Russische generaals, aan wie dit werk werd opgedragen, niet zeer handig te werk gingen, kon men verwachten; dat zij voor de macht van den Vorst even weinig eerbied toonden, als vroeger de radicalen hadden bewezen, bleek bij ervaring. Toch is het vreemd, dat Alexander zich na een paar dagen bedenkens aan de Russische eischen onderwierp en weinigen tijd later zich met de hoofden der Bulgaarsche partijen verbond tegen de Russen. Er zou meer karakter in de houding van Alexander geweest zijn, indien hij aan de Russische eischen niet had toegegeven. Na de ervaring, welke hij vroeger van de Bulgaarsche radicalen had opgedaan, kon hij begrijpen, dat hij een gevaarlijk spel speelde. De buitengewone omstandigheden, waarin hij verkeerde, kunnen wellicht tot verontschuldiging strekken van hetgeen er weifelachtig en onzeker is in zijn handelwijze. En onze daden hebben hare onvermijdelijke gevolgen en die gevolgen moeten wij dragen. Noch Bulgarije, noch Alexander konden voortaan rekenen op den steun van Rusland; beiden hadden van dien kant eerder tegenwerking te wachten, indien het voortging op den weg, dien men thans had ingeslagen. Men zal niet kunnen beweren, dat | |
[pagina 267]
| |
Rusland ooit Alexander of de Bulgaren in dat opzicht in het onzekere heeft gelaten. Rusland is zichzelf gelijk gebleven en het woord van generaal Soboleff is vervuld geworden. Het schijnt echter, dat noch Alexander, noch de Bulgaren zich volkomen bewust waren van de gevolgen, welke hun handelwijze tegenover de Russische Ministers moest hebben. Denzelfden dag, waarop Soboleff en Kaulbars hun ontslag vroegen, werd het nieuwe Bulgaarsche Ministerie benoemd, waarin vier radicalen en slechts twee conservatieven zitting hadden. Om de ongelijke verhouding der partijen iets te compenseeren, benoemde de Vorst den conservatieven afgevaardigde Grekoff tot voorzitter der Kamer. President van het nieuwe Kabinet, tevens belast met Binnenlandsche zaken, was Dragan Zankoff. De meerderheid der Ministers behoorde tot de nationale partij, op welker vaandel in de eerste plaats de vereeniging van Noord- en Zuid-Bulgarije geschreven stond. Karaveloff en Slavejkoff, die in 1881 naar Oost-Rumelië gevlucht waren, keerden met hun groote nationale plannen naar Sofia terug. De nieuwe Ministers, en naar 't schijnt ook Vorst Alexander, verkeerden in de naïeve meening, dat het met Rusland zulk een vaart niet zou loopen. De portefeuille van Oorlog werd opengehouden, om daarover met Rusland te onderhandelen. De Minister van Buitenlandsche zaken, Balabanoff, ging daarover spreken met den Russischen gezant Jonin, maar werd zoo onbeleefd ontvangen, dat hij onverrichter zake moest vertrekken. Even naïef was de brief, welken Balabanoff daarop den Russischen gezant zond; hij verklaarde daarin, dat Jonin's houding tegenover den Vorst en tegenover het land niet minder bijdroeg tot vervreemding van het Bulgaarsche volk van Rusland dan het stuitende optreden van generaal Soboleff en Kaulbars. De Russische gezant antwoordde daarop, dat hij beter wist, hoe hij zich gedragen moest dan de Bulgaarsche Ministers. Om nu toch een Minister van Oorlog te hebben, benoemde de Vorst zijn adjudant, den Russischen generaal Lessevoy, en wachtte op de goedkeuring van deze benoeming door den Czaar. Weinige dagen later kregen generaal Lessevoy en kapitein Polsikoff, eveneens in Bulgaarschen dienst, uit Petersburg bevel Sofia binnen 48 uren te verlaten. Van dit bevel werd den Vorst niet eens vooraf kennis gegeven. De Bulgaarsche Regeering was boos over deze beleediging en beraamde plannen van weerwraak; men wilde de Russische officieren in Bulgaarschen dienst ontslaan en de Bulgaarsche officieren, welke voor hun opleiding in Russischen dienst waren, terugroepen. Een botsing werd alleen vermeden, doordat ook Rusland thans inbond en eenige inschikkelijkheid begon te toonen. Generaal Kaulbars keerde naar Sofia terug en er kwam een overeenkomst tot stand, waarbij bepaald werd, dat de Minister van Oorlog benoemd zou worden door den Vorst in overleg met den Czaar; het recht van ontslag zou aan den Vorst zijn. Tot | |
[pagina 268]
| |
Minister van Oorlog werd daarop benoemd generaal-majoor prins Kantakuzenos, welke benoeming door den Czaar werd bekrachtigd. De Bulgaarsche Nationale Vergadering nam in het laatst van 1883 de gewijzigde constitutie aan, welke voor drie jaren van kracht zou zijn; daarin werden een Senaat en een Kamer van Afgevaardigden ingesteld, de eerste uit 45, de laatste uit 100 leden bestaande. In de troonrede, waarmee de Nationale Vergadering gesloten werd, werd Rusland niet genoemd.
Toen den 16den Sept. 1885 het bericht kwam, dat in Philippopel een omwenteling was uitgebarsten, dat de Oost-Rumeliërs hun gouverneur Gawril Pacha hadden gevangengenomen, de eenheid van Zuid- en Noord-Bulgarije geproclameerd, met uitnoodiging aan Vorst Alexander, om zoo spoedig mogelijk naar Philippopel te komen, om de regeering over te nemen, - keek men vreemd op. En toch was die omwenteling een zoo rijpe vrucht, dat men zich veeleer moet verwonderen, dat zij niet eer van den boom gevallen is. De Oost-Rumeliërs hebben nooit vrede gehad met het tractaat van Berlijn. Straks wezen wij er reeds op, dat zij door deputaties en adressen aan de ambassadeurs te Konstantinopel, door verzoekschriften aan den Russischen commandant van het bezettingsleger tegen de scheiding der Bulgaren opkwamen, toen het congres van Berlijn nog vergaderd was. De Oost-Rumeliërs kregen na den vrede van Berlijn een Christelijken gouverneur; de zonderlinge betrekking tot het Turksche rijk werd geregeld, maar de Zuid-Bulgaren bleven woelen en werken voor de unie. Het land was overdekt met nationale vereenigingen, die zich de aansluiting aan de Bulgaarsche broeders ten doel stelden. In 1884 verscheen er een deputatie bij Vorst Alexander te Tirnova, om op de unie aan te dringen. De Vorst gaf het dubbelzinnige antwoord: ‘Als Bulgaar sympathiseer ik met de nationale beweging; als Vorst, volgens het tractaat van Berlijn gekozen, moet ik zeggen, dat de tijd nog niet gekomen is.’ Men moet zich bij eenig nadenken verbazen over de besluiten van het Congres van Berlijn, meer dan over de Oost-Rumelische revolutie. Dat men het Bulgarije van den vrede van San Stefano weigerde te erkennen, daarvoor zijn gewichtige politieke redenen aan te voeren. Alleen de Balkan-linie maakte dat verklaarbaar en men kon er toen nog niet aan denken, om Turkije aan de Noordergrens schier weerloos te maken. De consequentie had nu ertoe moeten brengen, dat men Oost-Rumelië geheel aan Turkije liet. Maar dat durfde of wilde men ook niet. Men liet de provincie, waar zulk een krachtig nationaal streven bestond, over aan de militie, terwijl de Turksche troepen er niet mochten komen, tenzij de binnen- of buitenlandsche veiligheid werd bedreigd, en ook in dat geval nog moest de Porte hiervan kennis geven aan de Mo- | |
[pagina 269]
| |
gendheden en het bewijs der noodzakelijkheid leveren. Het gevolg van de bepalingen der wijze Berlijnsche congresheeren was, dat de Oost-Rumelische revolutie geen druppel bloeds kostte. Men was het reeds lang over de zaak eens, zoowel in Zuid- als in Noord-Bulgarije; de Oost-Rumeliërs pakten eenvoudig den Christelijken gouverneur in een rijtuig, zonden hem naar Konstantinopel terug en braken aan de Turksche grenzen den spoorweg op, zoodat voor de Turksche soldaten het verkeer gestremd was. Daarmee was de zaak in orde. Of Vorst Alexander vooraf kennis heeft gedragen van de Oost-Rumelische omwenteling, is tot heden niet uitgemaakt. Zeker is het, dat zijn Minister-president Karaveloff, zijn vertrouwde, in al de geheimen van de Oost-Rumelische nationalen was ingewijd; dat hij hun plannen heeft bevorderd, de geheele zaak met hen geregeld. Karaveloff had zoozeer het vertrouwen van den Vorst, dat deze, toen hij in het voorjaar van 1885 op reis ging, het regentschap niet opdroeg aan het Ministerie, zooals vroeger, maar aan den Minister-president. Daaruit vloeit echter niet voort, dat Karaveloff den Vorst van alles op de hoogte heeft gebracht, want naderhand heeft dezelfde Karaveloff in de revolutie tot verdrijving van den Vorst een verraderlijke rol gespeeld. Toch blijft de zaak eenigszins vreemd. De woeling onder de nationale partij in Oost-Rumelië was zoo sterk, de sympathie van Karaveloff was van vroeger en later zoo algemeen bekend, dat men een omwenteling vreezen moest, en indien Karaveloff de zaak heeft stil kunnen houden voor den Vorst, heeft deze weinig blijk gegeven van doorzicht. Op den dag, dat de omwenteling te Sofia uitbrak, was Alexander te Varna en juist teruggekeerd van zijn reis naar Oostenrijk, waar hij de militaire manoeuvres bij Pilsen had bijgewoond en ook een bezoek gebracht aan den Russischen minister van Buitenlandsche Zaken Giers, die te Franzensbad vertoefde. Indien daar de mogelijkheid van een omwenteling in Oost-Rumelië niet is besproken, ligt het voor de hand, dat men van Russische zijde den Vorst òf van dubbelzinnigheid, òf van gebrek aan doorzicht verdacht. In elk geval staat het feit vast, dat Vorst Alexander, toen de omwenteling was uitgebroken en hij de uitnoodiging ontving naar Philippopel te komen en de regeering te aanvaarden, zich weinig of niet heeft bedacht, maar zonder gedachtenwisseling met de Russische regeering - wat met de telegraaf toch niet zoo moeilijk was geweest - zich ter beschikking van de Oost-Rumeliërs heeft gesteld. Den 20sten September had de omwenteling plaats en den 21sten September was Alexander op reis naar Philippopel. Dat de Oost-Rumeliërs zich niet om de Mogendheden bekommerden, laat zich eenigszins begrijpen; dat hebben zij van het begin af niet gedaan en liet zich van hun geringe politieke ontwikkeling, in verband met hun nationale manie, verwachten. Van iemand, die een Pruisi- | |
[pagina 270]
| |
sche opvoeding heeft ontvangen, te Berlijn in garnizoen is geweest, kon en moest men iets anders verwachten. Of meende Vorst Alexander wellicht, dat, aangezien de ontwerpers van de scheiding van Bulgarije door de Balkan-linie, de Engelschen, thans anders dachten over de Bulgaarsche unie dan op het Berlijnsche congres en de andere Mogendheden, - ook Oostenrijk, dat de Engelsche voorstellen in 1878 zoo ijverig ondersteunde; ook Rusland, waarmee de verhouding in den laatsten tijd zooveel te wenschen overliet, - de omwenteling zouden goedkeuren? Zulk een naïveteit is wel wat groot. Men heeft gezegd: de Vorst stond tusschen de keus, de uitnoodiging van de Oost-Rumeliërs aan te nemen of door zijn volk te worden weggejaagd, en hij wilde, door naar Philippopel te gaan, de beweging in toom houden en zorg dragen, dat de brand niet oversloeg naar Macedonië, waarvoor veel waarschijnlijkheid bestond. Er ligt in die verontschuldiging iets gezochts. De Oost-Rumeliërs waren meester in hun huis; zij waren de zaak onder elkander volkomen eens; de Porte zou zich met het oog op de bepaling van het tractaat van Berlijn niet zoo erg haasten, haar troepen Oost-Rumelië te laten binnenrukken, en er was dus volstrekt die haast niet bij de beantwoording van de uitnoodiging uit Philippopel, dat reeds den volgenden dag aan het nationaal verlangen moest worden voldaan. Zonder eenige gedachtenwisseling met Rusland of althans een der andere groote Mogendheden aan de Oost-Rumelische revolutionnaire stem gehoor te geven, moge het advies geweest zijn van den radicalen Minister-president Karaveloff, van politieken tact getuigt het niet. Men komt daardoor vanzelf tot het denkbeeld, dat Alexander Bulgarije een zelfstandige rol wilde laten vervullen en, zonder aan den oorsprong van zijn macht gedachtig te zijn, als Vorst een zelfstandige beslissing nemen. Daarop wijst ook zijn verdere handelwijze. Alexander zond, na de uitnoodiging uit Philippopel te hebben aangenomen, een telegram naar Konstantinopel, waarin hij kennis gaf van de revolutie; hij gaf daarbij de naïeve verzekering, dat de beweging volstrekt niet gericht was tegen den Sultan en hij de oppersouvereiniteit zoowel voor Noord- als voor Zuid-Bulgarije bleef erkennen. Daarop volgde een nota aan de Mogendheden, waarin eveneens van het gebeurde werd kennis gegeven en verzocht, om haar invloed bij den Sultan aan te wenden, opdat deze in het gebeurde zou berusten. Alweder zeer naïef! Alsof er geen Congres van Berlijn was geweest, alsof er geen Rusland meer bestond, alsof er geen Oostenrijk was, dat een groote uitbreiding van Bulgarije niet kon gedoogen, èn met het oog op zijn plannen in de richting van de Aegaeïsche zee, èn met het oog op de bescherming van en de belofte aan Servië! De eerste stap der Porte moet Vorst Alexander en zijn radicale omgeving uit den droom hebben wakker geschud en hem herinnerd aan de werkelijkheid. De Porte zond namelijk 23 September een circu- | |
[pagina 271]
| |
laire aan de Mogendheden, waarin zij kennis gaf, dat zij op grond van art. 16 van het Tractaat van Berlijn van haar bevoegdheid zou gebruik maken en haar troepen Oost-Rumelië laten binnenrukken. Of dit de Porte ernst was, valt moeilijk te beslissen, maar zij deed, wat haar recht was. Duitschland en Oostenrijk gaven haar echter den practischen raad, voor 't oogenblik nog geen troepen te zenden, omdat de zaak daardoor wel erger maar niet beter zou worden. En wat deed Rusland, dat slechts als een der groote Mogendheden, niet als direct belanghebbende door de Bulgaarsche Regeering werd erkend, ook niet door Alexander persoonlijk? - Het antwoordde, door onmiddellijk èn den Bulgaarschen Minister van Oorlog Kantakuzenos en de Russische officieren in Bulgaarschen dienst terug te roepen. Dit antwoord was kras, echt Russisch, maar - was het geheel onverklaarbaar? Onze daden hebben onvermijdelijke gevolgen en het was wel wat mosterd na den maaltijd, toen de Vorst na de terugroeping van de Russen uit Bulgarije aan den Czaar telegrapheerde, dat hij bereid was af te treden, indien Rusland de unie onder zijn bescherming wilde nemen. Dit telegram werkte evenmin iets uit als het zenden op 3 October van een deputatie van Bulgaren en Oost-Rumeliërs naar den Czaar, die toen te Kopenhagen was. De Czaar weigerde eerst de deputatie te ontvangen en toen hij de heeren eindelijk toeliet, gaf hij een ontwijkend antwoord; hij ‘zou beproeven in overleg met de andere Mogendheden de Bulgaarsche quaestie langs vredelievenden weg op te lossen’. De Bulgaarsche heeren kregen persoonlijk den indruk, dat de Czaar niets voor hun land zou doen, zoolang Alexander van Battenberg Vorst bleef, - een indruk, die blijkens de latere gebeurtenissen niet verloren ging, - een indruk, die versterkt werd door het twee dagen later, 5 November, bekend geworden besluit van den Czaar, waarbij Vorst Alexander van de Russische officierslijst, waar hij als luitenant-generaal à la suite werd gevoerd, werd geschrapt. Men is over 't geheel niet gelukkig geweest in de dusgenaamde pers bij het zoeken naar de verklaring der feiten. Zoo wilde men ook hier een bijzondere aanleiding hebben, om het gedrag van den Czaar te verklaren. Men vertelde, dat de Russische agent te Sofia, Kojander, onjuiste berichten naar Petersburg had gezonden over een toespraak, door den Vorst tot de Bulgaarsche officieren gehouden; er waren, zoo heette het, minder gunstige uitdrukkingen gebezigd over de Russische officieren. Toen Kojander eenigen tijd later werd verplaatst, schreef men dat toe aan het onjuiste rapport en verbeidde nu ook de herstelling van den Vorst in zijn eer, het weer opnemen in de officierslijst. Men wachtte echter van de eene week tot de andere, de eerherstelling kwam niet. Het is dan ook waarschijnlijk, dat er weinig of geen verband be- | |
[pagina 272]
| |
staat tusschen het schrappen van Vorst Alexander van de Russische officierslijst en de meer of minder onjuist gerapporteerde toespraak aan de officieren. Die Russische daad is een gewone schakel in het logisch verband van de Russische politiek ten opzichte van Bulgarije: geen zelfstandig, onafhankelijk Bulgarije; de regeling der zaken in Bulgarije moet geschieden onder Russische leiding en een Vorst, die dit beginsel uit het oog verliest, heeft voor Rusland geen recht van bestaan. Vorst Alexander volgde in den laatsten tijd een eigen politiek, of liever, hij liet zich drijven door de radicale partij, zonder op de Russische belangen veel acht te slaan. De Engelsche inblazingen vonden te Sofia meer gehoor dan de Russische raadgevingen; de Regeering over Oost-Rumelië werd aanvaard, zonder zelfs Rusland in die gewichtige zaak te kennen; de Bulgaarsche Regeering meende 't zonder Rusland te kunnen doen, wanneer zij zich van de welwillendheid der Porte verzekerde en de bescherming der Mogendheden inriep. Dit laatste moest Rusland geheel van den Vorst vervreemden; Alexander van Battenberg werd te Petersburg uitgeschrapt.
Men heeft zich vooral in West-Europa niet dan oppervlakkig met de Bulgaarsche zaken bemoeid, totdat de oorlog met Servië de Bulgaren met hun Vorst op eens op een voetstuk ter verheerlijking bracht, waarvan men vroeger moeielijk had kunnen droomen. Dit is in zoover een heuglijk verschijnsel, dat daaruit blijkt, dat ook in onzen voor zeer materialistisch gehouden tijd, waarin geld en genot zulk een overwegenden invloed uitoefenen, nog sympathie bestaat voor daden van moed en dapperheid. Men zoekt nog altijd naar een voldoende reden voor de Servische oorlogsverklaring, te meer, daar de Serven van aard zoo oorlogzuchtig niet zijn. Indien er buitenlandsche intriges in het spel zijn, wat volstrekt niet onmogelijk is, hebben wij in de eerste plaats aan Oostenrijk te denken, dat op het Balkan-schiereiland een weinig eervolle rol speelt en zelfs de vergelijking met Rusland niet kan volhouden, dat althans ronder uitkomt voor zijn staatkunde en daar voor ook redelijker gronden kan aanvoeren. Vermoedelijk zit de zaak aldus in elkander: de troon van Koning Milan stond nooit zeer vast en dat is er niet beter op geworden, sedert hij geheel op het kompas der Oostenrijksche politiek zeilde en zich van Rusland vervreemdde. Dynastieën, die zich zwak gevoelen, zoeken afleiding naar buiten, hebben neiging tot hetgeen men een coup de theâtre zou kunnen noemen. Napoleon III had daar zoo goed slag van en het is hem meermalen gelukt, behalve de laatste maal, toen hij alles verspeelde. De Serven hebben, evenals de Balkan-Slaven, hun grootheidswaanzin; zij droomen van een ontzaglijk Servisch Rijk, dat aan de spits staat van al de Balkan-staten en dezen, zoo niet de wet voorschrijft, dan toch den toon aangeeft. Het werkelijke Servië vormt nog | |
[pagina 273]
| |
altijd een treurig contrast met dien droom. Vele Serven zijn nog onder vreemden schepter. Zeide niet de Oostenrijksch-Hongaarsche Minister Andrassy tijdens het Berlijnsche congres tot Ristitsch: ‘Laat Servië zich tegen Bulgarije uitbreiden, zoover ge wilt, maar Bosnië houden wij geheel voor ons.’ Nu kon de gelegenheid worden waargenomen. Aanvankelijk dacht men te Belgrado, - en dat dacht men meer, ook te Athene - dat de omwenteling in Oost-Rumelië veel grooter afmeting zou aannemen. De brand, zoo meende men, zou overslaan naar Macedonië en men zou een herstelling beproeven van het Bulgaarsche Rijk, zooals het bij den vrede van San Stefano werd vastgesteld. In dat geval was het gedaan met het Turksche Rijk en zouden al de Balkan-staten grijpen, wat zij konden. Kon Servië dan rustig blijven wachten, kon het lijdelijk aanzien, dat Bulgarije, waar de Russische invloed overheerschend was of worden zou, het machtigste Rijk werd, dat de kracht bezat overwicht uit te oefenen op de andere Staten? Dat ware in strijd met de oude Servische traditie niet alleen, maar ook met Servië's geschiedenis van deze eeuw. Hoeveel Servisch bloed was er niet vergoten in den strijd tegen de Turken, terwijl de Bulgaren hun vrijheid te danken hadden niet aan eigen kracht, maar aan het zwaard der Russen. Er kwam bij, dat de Servische Regeering een wrok had tegen de Bulgaren. Toen Servië in 1884 een opstand dempte tegen Milan, vluchtten de muiters naar Bulgarije. Daar werden deze wel geïnterneerd, maar op de voor Servië gevaarlijkste plaats - op de grenzen. Al de vertoogen van de Servische Regeering tegen deze onhebbelijkheid waren vergeefsch en de Bulgaarsche Regeering nam van de Servische eischen zoo weinig notitie, dat zij zelfs een ultimatum van Servië onbeantwoord lieten liggen. Reeds toen zou het tot vijandelijkheden gekomen zijn, indien de Duitsche, Oostenrijksche en Russische gezant niet tusschenbeide gekomen waren. Van naderbij gezien is dan ook de Servische oorlogsverklaring zoo vreemd niet, als het schijnt. De Mogendheden hadden ook thans wel gebiedend tusschenbeide kunnen komen, maar - de Bulgaren hadden door hun revolutie tegen den zin der Mogendheden zichzelf in ongelegenheid gebracht en moesten nu maar zien, hoe zij zich redden. Voor de Porte was dat oorlogje zelfs een gewenschte afleiding, want de Bulgaren werden daardoor in toom gehouden, om de revolutie verder uit te breiden, en moesten een toon lager zingen. Algemeen verwachtte men, dat de Bulgaren spoedig het onderspit zouden delven. De krachten waren, zoo rekende men uit, veel te ongelijk. Aan het Servische leger was in de laatste jaren veel zorg besteed; het telde ruim 100000 man, terwijl het Bulgaarsche leger slechts 36000 man sterk was, daarbij weinig geoefend en, daar de Russische officieren - de hoofdofficieren - waren teruggeroepen, zonder leiding. Van den kant van Servië meenden de Bulgaren niets te | |
[pagina 274]
| |
vreezen te hebben en de troepen waren in Oost-Rumelië, om eventueel een aanval van het Turksche leger af te slaan; Bulgarije met de hoofdstad Sofia lag dus ongeveer open voor de Serven, toen de oorlog verklaard werd. Het was dan ook voor geheel Europa, waarschijnlijk voor de Bulgaren zelf ook, een verrassing, toen de oorlog anders afliep. Vorst Alexander stelde zich aan de spits zijner Bulgaren, deed een gelukkige keus onder de jeugdige officieren, om bevelhebbers te scheppen, trok ijlings de Serven tegen, vocht zelf mee, om de troepen aan te vuren, en binnen weinige dagen waren de Servische indringers over de grenzen teruggeslagen en de Bulgaren zouden verder in Servië doorgedrongen zijn, indien zij niet gestuit waren door de verklaring van den Oostenrijkschen gezant Khevenhüller, dat de Bulgaren kennis zouden maken met de Oostenrijksche bajonetten, indien zij verder in Servië voortrukten. Den 13den November werd door Servië de oorlog verklaard, en Vorst Alexander wierp zoo snel zijn Bulgaren uit Oost-Rumelië tegen de Serven, dat deze den 17den November bij Slivnitza werden teruggeslagen en den 23sten Zaribrod weder werd bezet. Wel eischten de Mogendheden den volgenden dag staking der vijandelijkheden, maar Alexander rukte, zonder zich daaraan te storen, voorwaarts. Hij was aangevallen en hij meende recht te hebben niet eer te rusten, vóórdat hij den vijand in zijn eigen land had teruggeworpen. Den 26sten November trok de Vorst de Servische grenzen over, waar de bestorming van Pirot volgde, - een dapper stuk van de Bulgaren -; Alexander steeg zelf van 't paard en stelde zich aan het hoofd van een stormcolonne, zoodat een officier hem terug moest dringen buiten de lijn der vijandelijke kogels. Daar was de Pruisische officier op zijn kracht, daar toonde hij zijn talent, daar won hij de sympathie van Europa, ook van de Russen, zoodat de Czaar den heldenmoed der Bulgaren moest loven, zonder echter - kleingeestig - den naam van den Vorst te noemen; aan de opleiding door de Russische officieren werden de overwinningen der Bulgaren toegeschreven. Grootmoediger toonde zich Vorst Alexander, door in een dagorder bij het succes van het Bulgaarsche leger de zorg van den Czaar en de opleiding door de Russische officieren te gedenken. Bovendien werd een brief aan den Czaar gericht in denzelfden geest, zonder echter iets uit te werken. De verliezen der Serven in dezen oorlog bedroegen 7000 man, die der Bulgaren 3000 man. Het overwonnen Servië kon zich niet schikken in zijn lot; het bleef weerbarstig en de Mogendheden moesten nog tusschenbeide komen, om den wapenstilstand te sluiten, - den 21sten December - terwijl de vrede eerst drie maanden later met een paar woorden te Bucharest gesloten werd. Alexander had intusschen zijn Bulgaren ten bloeddoop geleid en daardoor een band gevlochten met zijn volk, die onverbreekbaar scheen. Den 26sten December hield hij zijn intocht in Sofia, met geestdrift toege- | |
[pagina 275]
| |
juicht. Europa juichte in gedachte mee en men verkeerde algemeen in den waan, dat het thans moeielijk zou vallen, de vereeniging van Noord- en Zuid-Bulgarije te verhinderen. De Bulgaren hadden in den oorlog met Servië een kracht ontwikkeld, waarmee rekening moest worden gehouden, en na hetgeen gebeurd was, ging het niet aan, met geweld de unie ongedaan te maken. Buitendien, wie zou dat doen? Dat was op het Balkan-schiereiland reeds zoo dikwijls de moeielijke vraag geweest, zoo moeielijk, dat er in 't eind niets werd gedaan. Bij de opvatting van de Bulgaarsche zaken liet de openbare meening in Europa zich echter leiden door haar gevoel, door den indruk, dien de dapperheid der Bulgaren had gemaakt. Deed dat gevoel goed, bij eenig nadenken viel het niet te ontkennen, dat er wel wat oppervlakkig werd geoordeeld. Met den Bulgaren hun zin te geven, was men van de zaak niet af, want hier stonden de Serven, daar de Grieken met hongerige kaken, om ook een deel te hebben van den buit. Begon men weder aan het wijzigen van de kaart van het Balkan-schiereiland, dan wist men wel, waar men begon, maar niet, waar men eindigde. Het tractaat van Berlijn was, ja, een zonderling lapwerk, maar alles bijeengenomen wist niemand er wat beters op. Vandaar, dat het nog zoo kwaad niet gezien was, dat de vrede van Berlijn vooreerst nog de grondslag moest blijven; daarmee konden èn de Serven èn de Grieken naar huis gezonden worden. Er kwam iets anders bij. De Bulgaren hadden geen vrienden onder de Mogendheden. Rusland, de schepper van Bulgarije, wilde niets van Bulgarije weten, zoolang Vorst Alexander daar aan het hoofd stond, de man, die tegenover den Czaar, tegenover zijn bevrijder trouweloos had gehandeld. Waar Rusland stond, vond men Duitschland, dat, zelf geen belang hebbend bij het lot van Bulgarije, gedachtig was, hoe kwalijk Rusland 't had genomen, dat de ‘eerlijke makelaar’ in 1878 geen hooger percenten had kunnen of willen bedingen bij het redderen van den boedel van den vrede van San Stefano. Van Oostenrijk hadden de Bulgaren nooit iets ondervonden dan tegenwerking en reeds door de ten opzichte van Servië gevolgde politiek was Oostenrijk verhinderd, iets voor Bulgarije te doen. Italië volgt onder de groote Mogendheden zelden een zelfstandige rol, terwijl Frankrijk, met al zijn groote woorden over zijn onafhankelijkheid, slechts kniebuigingen maakt voor Rusland in de hoop, met de Slaven eens te kunnen oprukken tegen zijn aartsvijand, het fel gehate Duitschland. Men ziet, ongunstiger kon de verhouding dus niet zijn voor de Bulgaren. De eenige Mogendheid, die zich voor hen in de bres stelde, was Engeland, dat door zijn influisteringen voor een deel aansprakelijk was voor de Oost-Rumelische revolutie. Maar Engeland is altijd een zwakke hulp, waar 't op daden aankomt; de woorden zijn er goedkoop. | |
[pagina 276]
| |
Engeland's houding ten opzichte van Bulgarije is tevens een sprekend bewijs van de wisselvalligheid der politiek. In 1878 wist Engeland de eenheid van Bulgarije tegen te houden; Beaconsfield en Salisbury dreigden het Berlijnsche congres te verlaten, indien de Balkan-linie werd prijsgegeven, en in 1885 intrigeerde datzelfde Engeland, om langs revolutionnairen weg de Bulgaarsche unie tot stand te brengen. Waarom was de Balkan-linie in 1885 overbodig geworden? Omdat Engeland in 1878 in Bulgarije zag een voorpost van Rusland op den weg naar Konstantinopel; in 1885 werd datzelfde Bulgarije door Engeland geacht een voorpost te zijn tegen het voortdringen van Rusland op het Balkan-schiereiland. In 1885 meende Engeland, dat de zucht naar onafhankelijkheid van de Bulgaren onder Alexander van Battenberg sterk genoeg was, om in geval van nood op een emancipatie van Russischen invloed te kunnen rekenen. En juist om dezelfde reden moest Rusland Alexander van Battenberg opgeven, waren de Czaar en de Vorst door een onoverkomelijke klove gescheiden. Rusland zou ontrouw aan zichzelf hebben moeten worden, indien het Alexander van Battenberg had laten begaan. Voor Rusland gold de vraag, of de vrucht van den laatsten grooten oorlog tegen Turkije, die door de herziening van den vrede van San Stefano toch reeds zoo gehavend was, geheel moest wegvallen. Op de conferentie te Konstantinopel werden dan ook geen gevoelszaken behandeld, maar Rusland en Engeland stonden tegenover elkander, zooals zij dat altijd deden in de Oostersche quaestie en indien men daarbij de houding der andere Mogendheden nagaat, moest Engeland in 't eind het onderspit delven. De Russische diplomatie werkt steeds langzaam, maar zeker; kan zij haar doel voor 't oogenblik niet bereiken, dan maakt zij den grond bereid voor de toekomst, om straks onverwachts haar slag te slaan. De Russische diplomatie doet, wat haar tactiek betreft, denken aan de listige bewegingen van de kat, die door haar geduld verbaast en met één sprong straks haar doel bereikt. Zoo ging het b.v. ook met de quaestie van Batum. Er was op het Congres van Berlijn een sterke oppositie tegen den afstand van Batum aan Rusland; Beaconsfield verklaarde om verschillende redenen, o.a. omdat de Turksche handelsweg naar Perzië over Batum ging, op dit punt van geen concessie te willen hooren, en alle bemiddeling van Bismarck bleek vergeefsch te zijn Daar komt Gortchakoff op eens met de mededeeling, dat de Czaar hem gemachtigd heeft, Batum tot een vrijhaven te laten verklaren. Eenigen tijd geleden nu werd Europa verrast door het besluit van den Czaar, dat Batum had opgehouden een vrijhaven te zijn; m.a.w. de stad werd in strijd met het tractaat van Berlijn geannexeerd en reeds waren door Rusland aanstalten gemaakt, om de stad in een vesting te herscheppen. Aan de tegenwerping, dat dit in strijd was met het tractaat van | |
[pagina 277]
| |
Berlijn, stoorde men zich te Petersburg niet; men beweerde daar, dat de bepaling van de vrijhaven berustte op een vrijwillige concessie van den Czaar, een concessie, die daarom ook weder kon worden ingetrokken, en dat te meer, omdat het motief, de handel naar Perzië, vervallen was; die handel had sedert een anderen weg genomen en een vrijhaven was voor Rusland te lastig en niet geschikt, om de ontwikkeling der stad te bevorderen. Wie de moeite neemt, de handelingen van het Berlijnsche Congres na te gaan, zal zien, dat de Russische bewering een drogreden is. De Czaar heeft de concessie schijnbaar uit vrije beweging gedaan; ware zij niet gedaan, dan was Batum aan Turkije gebleven. Rusland heeft intusschen in 1886 doorgedreven, wat het in 1878 niet verkrijgen kon, en Engeland heeft er wel wat van gezegd, maar het is bij woorden gebleven; men kon over de schending van zulk een betrekkelijk ondergeschikt punt van den vrede van Berlijn geen oorlog gaan voeren. Dat wist men te Petersburg wel. Toch was datzelfde tractaat van Berlijn weer de grondslag, waarop Rusland bouwde, om de Bulgaarsche unie niet te erkennen. Men weet de lange, lange onderhandelingen, welke daarover te Konstantinopel zijn gevoerd, en ik zou te veel van het geduld der lezers vergen, indien ik in bijzonderheden al de diplomatieke kruisgangen naging. De Mogendheden lieten aanvankelijk de regeling der zaak over aan de Porte en, Vorst Alexander, natuurlijk onder voorbehoud van haar latere goedkeuring en bekrachtiging. Opmerkelijk is, dat Vorst Alexander ook hier weer een weg insloeg, welke in strijd was met de Russische politiek. Soms maakt de houding van den Vorst dan ook den indruk, dat hij nooit iets van de geschiedenis der betrekkingen tusschen Rusland en Turkije gehoord had. De Vorst ging uit van het beginsel, dat de belangen van Turkije zoo nauw mogelijk moesten verbonden zijn aan die van Bulgarije. Op die wijze zou de Porte het gemakkelijkst te bewegen zijn, aan Bulgarije ten opzichte van de unie uitgebreide concessies te doen. Het ging zelfs zoover, dat in de ontwerp-overeenkomst tusschen Turkije en Bulgarije een bepaling was opgenomen over een of- en defensief verbond, zoodat de Bulgaarsche troepen naast de Turksche zouden staan, waar het de verdediging gold van het Ottomanische rijk. Men heeft in die houding van den Vorst een bewijs gezien van zijn politieken aanleg. Mij dunkt, die gevolgtrekking is wel wat oppervlakkig. Zulk een overeenkomst was, ja, goed om de Porte concessies te ontlokken, maar zij was onnatuurlijk, in strijd met den aard der beide volkeren en hun geschiedenis, en geheel in strijd met alle politiek overleg, waar het vaststond, dat die overeenkomst door de Mogendheden moest worden goedgekeurd. Hoe kon men toch ter wereld ooit van Rusland redelijkerwijs eischen, dat het met zulk een bepaling genoegen nam? Het eerste, wat Rusland deed, was dan ook onvoor- | |
[pagina 278]
| |
waardelijk de verwijdering eischen van deze bepaling, waaraan de Porte terstond voldeed. De overeenkomst kwam verder in hoofdzaak hierop neer, dat de Vorst van Bulgarije overeenkomstig art. 17 van het tractaat van Berlijn gouverneur-generaal zou zijn van Oost-Rumelië; een Turksch-Bulgaarsche commissie zou binnen vier maanden de bestaande bepalingen aangaande de verhouding van Oost-Rumelië herzien en daarna deze onderwerpen aan de goedkeuring der Mogendheden. Op dezen grondslag werd door de Porte een uitnoodiging gezonden, om te Konstantinopel een conferentie te houden ter bekrachtiging van de overeenkomst tusschen Turkije en Bulgarije. Rusland handelde op die conferentie ten opzichte van Vorst Alexander naar het spreekwoord: leer om leer. Had de Vorst - wel naïef, maar niet politiek - bij de ontwerp-overeenkomst met Turkije eigenlijk gedaan, alsof Rusland niet bestond, Rusland negeerde nu geheel Vorst Alexander. De overeenkomst mocht niet gesloten worden tusschen de Porte en Vorst Alexander, maar tusschen de Porte en den Vorst van Bulgarije; de benoeming van Alexander zou niet gelden voor onbepaalden tijd, maar voor vijf jaren, zoodat Rusland, indien Alexander over vijf jaren nog bestond en geen betere opvatting had leeren krijgen van de Russische belangen op het Balkanschiereiland, niet langer als gouverneur-generaal van Oost-Rumelië door Rusland zou kunnen worden erkend. En zoo geschiedde het. De eene leugen brengt de andere voort en de leugenaars ondervinden daarvan al de onaangename gevolgen; zij hebben opgehouden zichzelf te zijn en staan als onder een onzichtbare vreemde macht, die hen drijft en jaagt als in een gevangenis. De eerste leugen redde voor 't oogenblik uit een moeilijkheid, om later veel grootere moeilijkheden te geven. Zoo was indertijd de schepping van twee Bulgarije's op Engelsch advies een leugen, iets, wat in strijd was met den aard der dingen. Had men de Balkan-linie willen behouden, dan had men ook Oost-Rumelië met volle rechten aan Turkije moeten laten; het zoogenaamde organieke statuut van Oost-Rumelië was een halfheid, die gewroken moest worden, zooals alle onnatuur zich wreekt, ook in de politiek. Ook de nieuwe overeenkomst, door de conferentie te Konstantinopel bekrachtigd, was een halfheid, een knoeierij, die wrange vruchten moest brengen. Dat ondervond Vorst Alexander spoediger, dan hij dacht. Met die overeenkomst was de Gordiaansche knoop niet ontward; hij was alleen verlegd. De quaestie van de unie kwam terug, toen met de Turksche commissarissen de nieuwe organieke bepalingen voor Oost-Rumelië moesten worden vastgesteld. De provincie was van September 1885 af in Bulgaarsche handen geweest en men had zich gehaast, het bestuur op Bulgaarschen voet te brengen. De provincie bleef onder Bulgaarsch bestuur, totdat de nieuwe | |
[pagina 279]
| |
organieke bepalingen zouden zijn vastgesteld, want volgens het besluit der conferentie te Konstantinopel zou Oost-Rumelië zoo lang worden overgelaten aan de ‘sagesse et fidélité’ des Vorsten. Deze woorden klonken wel fraai, maar de Vorst scheen van de beteekenis niet het rechte begrip te hebben. Hij liet de Oost-Rumelische afgevaardigden naar Sofia komen, om zitting te nemen in de Bulgaarsche Nationale Vergadering, zoogenaamd om de overeenkomst met Turkije goed te keuren. In de troonrede ter opening der Nationale Vergadering werden eenige onvoorzichtige uitdrukkingen gebruikt, alsof de unie eigenlijk toch haar beslag had gekregen. Men heeft ook dit weder verklaard voor een bewijs van politiek inzicht van den Vorst. Men kan 't ook anders opvatten. De conferentie te Konstantinopel had opnieuw kunnen leeren, dat er met de groote Mogendheden niet te spotten viel en een zekere omzichtigheid zeer aan te bevelen was. De Vorst scheen echter door den omgang met de Bulgaren een soort van minachting voor de Mogendheden te hebben overgenomen, die voor de toekomst niet veel goeds voorspelde. Zeker, de positie van den Vorst tegenover zijn volk was niet gemakkelijk. Er bestond ontevredenheid over het afstaan van het Rhodope-district aan de Porte en het tegenwerken van de unie moest nog meer voet geven aan zijn vijanden, de Russisch gezinde partij, die hem verraad van de nationale zaak verweet. Toch is nergens de vaste hand bemerkbaar, die het staatsschip stuurde buiten het bereik der klippen, welke aan den kant der groote Mogendheden gelegen waren. De moeielijkheden vermeerderden, toen de Turksche gedelegeerden bij de onderhandelingen over de herziening van de organieke bepalingen betreffende Oost-Rumelië een weinig toegeeflijke houding aannamen. Die gedelegeerden waren daarbij formeel in hun recht, want op de conferentie was bepaald, dat de Vorst van Bulgarije gouverneur-generaal van Oost-Rumelië zou zijn, maar overigens het tractaat van Berlijn van kracht zou blijven. Moest nu aan de eischen van de Turken voldaan worden, dan ging de unie, die feitelijk reeds voor een goed deel haar beslag gekregen had, weer eenige schreden terug, en dat scheen den Vorst een onmogelijkheid. De Turksche gedelegeerden moesten de gevraagde concessies wel weigeren, omdat zij wisten, dat anders de Mogendheden de nieuwe organieke bepalingen niet zouden goedkeuren. Vermoedelijk werden de Turksche afgevaardigden in hun halsstarrigheid in 't geheim gesteund door Rusland, dat te Konstantinopel in den laatsten tijd een grooten invloed uitoefende, waarbij het aanzien van Engeland geheel in de schaduw was getreden. De verhouding tusschen de Turksche gedelegeerden en Vorst Alexander werd scherper; de unie bleek weer een vrucht te zijn, die vooralsnog te hoog hing voor de Bulgaren. Zoo stonden de zaken in Augustus van dit jaar, toen Europa verrast | |
[pagina 280]
| |
werd door een ander soort van Bulgaarsche revolutie. De Vorst werd den 21sten Augustus in zijn bed opgelicht, gedwongen zijn naam te zetten op een stuk papier, dat voor een verklaring van afstand van den troon moest gelden, in een rijtuig gepakt en onder militaire escorte over de grenzen gebracht niet alleen, maar ook in handen gesteld van de Russische politie te Reni. Hier werd Alexander van Battenberg, naar men zegt deels ten gevolge van een beleefd verzoek van den Duitschen Keizer, op vrije voeten gesteld, om na verloop van eenige dagen naar Bulgarije terug te keeren, waar hij ontvangen werd met een geestdrift, niet ongelijk aan die van den vader, die naar luid der gelijkenis den verloren zoon omarmde. De revolutie te Sofia was namelijk spoedig opgevolgd door een tegenrevolutie, - welke ook weer zonderling in haar werk ging. In Bulgarije wordt namelijk bij revoluties geen lood kruit verschoten, tenzij voor vreugdebetoon, en geen druppel bloed vergoten, want de hoofden van de partijen gaan een meer of minder aangenaam vergelijk aan, als zij zien, dat de zaak niet opneemt. Het groote publiek blijft toeschouwer en schijnt voor den loop der zaken zich niet bijzonder te interesseeren; alleen is het zeer luidruchtig, wanneer er bij intochten feest gevierd wordt. Inderdaad, men heeft in Europa - de van zenuwachtigheid getuigende artikelen in de dusgenaamde pers getuigden 't - veel gedweept met Vorst Alexander en zijn Bulgaren, maar wanneer men met eenige kalmte de feiten nagaat, dan zal men moeten erkennen, dat de openbare meening eigenlijk in beweging werd gebracht door het dramatisch element, dat er in de Bulgaarsche comedie gelegen is. Want op een comedie lijkt het en men kan er als bijschrift onder plaatsen: ernst of kortswijl. En Vorst Alexander zelf, wien men zooveel politiek talent heeft nagegeven, heeft ruim het zijne ertoe bijgedragen, om van de geschiedenis der Bulgaren in den laatsten tijd een comedie te maken. Aan comische tusschenscènes, om het bedrijf wat op te vroolijken, ontbreekt het ook niet. Zoo zou een Bulgaarsche boer, toen hij hoorde, dat er weer wat gebeurd was te Sofia, hebben uitgeroepen: ‘Goddank! nu gaat onze Vorst met de dochter van den Czaar trouwen.’ Wanneer de tijd de gemoederen wat zal hebben afgekoeld en de zenuwachtigheid is bedaard, zal menigeen onder de bewonderaars van de Bulgaren en hun Vorst een glimlach niet kunnen onderdrukken. Immers, wat is dat voor een houding in den Vorst, om naar Bulgarije terug te keeren, zich overal te laten inhalen met uitbundige geestdrift en dan een telegram van onderwerping aan den Czaar te richten, zoo gedwee, dat het door zijn raadslieden werd afgekeurd, en zoodra het blijkt, dat de onderwerping niet wordt aangenomen, afstand te doen van den troon en naar huis te gaanGa naar voetnoot(*). Eerst op de inbla- | |
[pagina 281]
| |
zingen van de Engelschen mee te doen met de revolutionnairen, zonder den Czaar of de Mogendheden te kennen; dan met de Porte 't aan te leggen, om een voordeelig verdrag te bekomen voor Oost-Rumelië, en wanneer het blijkt, dat de zaken op deze wijze niet tot een goed einde kunnen geraken, den Czaar weer om vergeving te vragen, - inderdaad, dat is een zonderlinge wijze van handelen! 't Is waar, het telegram aan den Czaar was voor een goed deel het gevolg van de moeilijke positie, waarin de Vorst zich bevond, toen hij naar Sofia terugkeerde. De onderhandelingen met de Turksche gedelegeerden moesten weder aanvangen en het scheen onmogelijk, deze tot een goed einde te brengen en tevens de nationale wenschen te bevredigen; om de orde binnenslands te herstellen, moest streng gericht worden gehouden met de revolutionnairen, maar de keizerlijke Mogendheden, althans de Russische en de Duitsche agent, waarschuwden voor strafoefeningen, terwijl het de vraag was, of de aanhangers der revolutionnaire partijhoofden zich rustig zouden houden, wanneer er met de revolutie-mannen werd gehandeld, zooals dat in gewone staten gebruikelijk is, maar - deze toestand was voor een deel het gevolg van de wel wat onbedachtzame wijze, waarop de zaken door den Vorst waren behandeld. Vorst Alexander heeft onder de Bulgaren zonder twijfel velen, die persoonlijk aan hem gehecht zijn, vooral onder de militairen, die den beroemden oorlog tegen de Serven hebben meegemaakt. Het gemeenschappelijk gevaar, het onbetwistbaar talent van Alexander als militair aanvoerder verklaren dat geheel. Ook wat zijn karakter betreft, is Alexander, voor zoover men weet, een onbesproken man, - een man, die het goede wilde met de Bulgaren, maar niet minder waar is het, | |
[pagina 282]
| |
dat zijn wil beter was dan zijn verstand. De politieke leiding was onder hem te onvast, te wispelturig, getuigt niet altijd van doorzicht, en ook wat de toekomst betreft, kon men bezwaarlijk voorspellen, dat hij de Bulgaren niet in moeilijkheden zou hebben gebracht. Wat de Bulgaren zelf aangaat, is er vooralsnog weinig reden, om veel van hen te verwachten. Er zijn onder de hoofden der partijen enkele mannen van karakter, zooals b.v. Stambuloff, maar ook niet weinige draaiers, omkoopbare personen, zooals Karaveloff, thans nog lid van het Regentschap, een man, die maanden lang de vertrouwde is geweest van Vorst Alexander en toch kennis droeg van de samenzwering, welke de Zankoff-partij beraamde. Was het omkoopbaarheid of werkelijke overtuiging, dat Bulgarije zonder Rusland's hulp niet te redden was, welke Karaveloff deed besluiten, aldus als verrader op te treden? Wij weten 't niet en over 't geheel zijn de berichten over de sterkte der partijen in Bulgarije zeer onzeker, eigenlijk omdat de Bulgaren zelf te weinig ontwikkeld zijn, om te weten, wat zij willen. Een vrij algemeene karaktertrek is, dat zij veel ophebben met persoonlijk voordeel en van de politiek te weinig begrip hebben, om zich niet gemakkelijk op dit laatste punt te plooien, wanneer het eerste naar hun zin is. Om die reden is ook moeilijk te voorspellen, wat de Russische leermeesters nog van de Bulgaren zullen maken. Waren de Russen met meer tact opgetreden, zij zouden 't reeds verder gebracht hebben, maar in dit opzicht laten de Russische zendelingen alles te wenschen over. Wat de berichten dezer dagen uit Bulgarije meedeelden over de manieren van Generaal Kaulbars, grenst inderdaad voor een diplomatieken agent aan het ongeloofelijke. Men spreekt gewoonlijk van den Russischen beer; welnu, de bewegingen van de Russische agenten op het Balkan-schiereiland doen, wat plompheid en ruwheid betreft, gedurig aan de logge bewegingen van dit beest denken. En 't gaat met de Russen overal zoo op het Balkan-schiereiland. De Rumenen en de Serven, die eveneens hun onafhankelijkheid voornamelijk aan Rusland te danken hebben, haten de Russen, omdat zij als leermeesters schier altijd stuitend, grof en onhandig waren. Met de Grieken heeft Rusland dezelfde ervaring opgedaan. Maar waarom vereenigen dan de Zuid-Slaven, de Serven en Bulgaren en de Grieken en de Romaansche Rumenen zich niet met elkander; waarom vormen zij geen Statenbond, om elke vreemde inmenging af te wijzen en de kracht te zoeken in zichzelf? Die vraag is meermalen gedaan; zij ligt ook voor de hand; 't is een zeer verstandige vraag, maar - het gaat hier zooals op meer plaatsen en met meer dingen in de wereld: juist omdat het redelijk is, geschiedt het niet. Om de verstandige dingen te doen, staan de menschen maar al te dikwijls zichzelf in den weg. | |
[pagina 283]
| |
In de eerste plaats is aan een vereeniging van de Zuid-Slaven op het Balkan-schiereiland niet te denken, omdat Serven, Bulgaren en Grieken ieder hun eigen grootheidswaanzin hebben. Zij droomen allen van een groot rijk, waaraan de andere Balkan-staten meer of minder ondergeschikt zijn. De Serven en de Grieken en de Bulgaren - de laatsten zeker met het minste recht - beroepen zich op de aloude geschiedenis en de vroegere grootheid schemert hun voor den geest. Vandaar hun onderlinge naijver. De Bulgaarsche unie gaf onlangs daarvan het sprekend bewijs. Waren de Mogendheden niet tusschenbeide gekomen, de Serven aan den eenen, de Grieken aan den anderen kant waren met de Bulgaren aan 't vechten gegaan, wellicht zoolang, totdat er weinig meer dan de staarten ware overgebleven. Er komt bij, dat de grenzen tusschen de verschillende volksstammen moeilijk zijn op te geven. Zoo kon Servië met ethnographisch recht van Bulgarije het bezit van zoogenaamd oud-Servië eischen, ingeval de unie werd doorgedreven. Naarmate men beneden den Balkan zuidwaarts trekt, zijn Bulgaren en Grieken meer gemengd en op sommige plaatsen heeft het land uit een ethnographisch oogpunt iets van mozaïek. Dat is ook in andere landen het geval, in het naburige Hongarije b.v.; daar evenwel is men sedert eeuwen aan het verschil gewoon en men leert erin berusten, omdat men behoort tot een vast geordenden staat, waarvan de organisatie niet zoo gemakkelijk verbroken wordt; men groeit als 't ware op den langen duur in zulk een staat vast. Op het Balkan-schiereiland echter is alles nog in wording, het nationaliteitsbeginsel wordt overdreven, men verkeert in het tijdperk van gisting. Het grootste ongeluk is wellicht, dat het natuurlijke wordingsproces telkens verstoord wordt door hetgeen men het spel der groote politiek zou kunnen noemen. Ik bedoel de voortdurende inmenging van de groote Mogendheden. Oostenrijk, Rusland en ook Engeland, soms ook Frankrijk, bemoeien zich telkens met het lot der Balkan-Slaven, in schijn om de vrijheid en onafhankelijkheid van de Zuid-Slaven te verzekeren, maar inderdaad alleen om haar eigen belangen te bevorderen. Dat de fraaie leuzen van Oostenrijk, Rusland of Engeland door menigeen nog altijd voor goede munt worden aangenomen, moet men wel hieraan toeschrijven, dat men over 't geheel nog niet genoeg doordrongen is van de waarheid, dat men, vooral in de politiek, groote deugd altijd moet wantrouwen. Onbegrijpelijk echter is het, dat men daarbij zooveel meet met verschillend gewicht en de eene Mogendheid als een groot onrecht aanrekent, wat men bij de andere als een meer of minder natuurlijke zaak beschouwt. Wanneer Rusland zijn invloed in Bulgarije wil doen gelden en aan den Balkan geen staat duldt, die niet in zekere dingen gehoorzaamt aan het wachtwoord uit Petersburg, dan vindt men dat ongehoord. En | |
[pagina 284]
| |
toch heeft Rusland daarop een zeker recht. Allereerst, omdat werkelijk Rusland de Bulgaren heeft vrijgevochten; de Bulgaarsche onafhankelijkheid is het werk van Rusland, heeft Rusland millioenen gekost. Rusland heeft die opofferingen niet gedaan, gedreven door edele aandrift, - dat is leugen - maar omdat het lag op zijn weg, omdat het meester wilde zijn van de Balkan-linie en daarmee half van Konstantinopel. Sinds eeuwen werkt Rusland aan het vrije bezit van de Zwarte Zee en van den sleutel van die zee, den Bosporus. Dat is Rusland's natuurrecht en het is altijd een onzinnigheid geweest van de Westersche Europeesche politiek, Rusland dat recht te betwisten. In het Noorden gedurende een groot gedeelte van het jaar door ijs ingesloten, moet Rusland in het Zuiden de vrije vaart eischen, ook voor zijn oorlogsschepen. Tijdelijk kan de macht van den sterkste dat recht belemmeren, zooals o.a. geschiedde in den Krimoorlog; de ervaring leerde, dat Rusland eenvoudig een streep haalde door den vrede van Parijs, toen de machtsverhouding was veranderdGa naar voetnoot(*). En wie betwist vooral aan Rusland dat recht? Engeland, dat het meest van Rusland heeft te vreezen; Engeland, dat voorliefde huichelt voor de vrijheid van anderen, maar Gibraltar en Malta en Cyprus en Egypte bezet houdt, door geheel vreemde, in het minst geen stamverwante volken bewoond. De valsche rol, door Engeland gespeeld komt ook nu weer uit in de houding ten opzichte van Bulgarije. In 1878 was Engeland het, dat de vorming van een nationalen Bulgaarschen staat verhinderde, omdat het in Bulgarije een voorpost van Rusland zag op den weg naar Konstantinopel. In 1886 intrigeert Engeland voor de unie van Bulgarije, omdat het van den nieuwen staat een bolwerk tegen het voortdringen van Rusland wil maken. Bij Engelschen en Russen beiden is de onafhankelijkheid van Bulgarije voorhangsel, de bevordering van eigen macht, het drijven van de | |
[pagina 285]
| |
politiek hoofdzaak. De Engelschen houden daarbij den vorm in het oog en handelen sluw, intrigeerend; de Russen treden ruw en plomp op, herinneren, dat niet de fijnheid der Westersche beschaving hun eigen is en het Mongoolsche bloed hun door de aderen stroomt. Er is verschil van vorm, niet van wezen, en dat dient in aanmerking te worden genomen. Wanneer men de Oostenrijkers tegen de Russische politiek op het Balkan-schiereiland hoort uitvaren; wanneer men den Hongaarschen minister Tisza in het Lagerhuis plechtig hoort verzekeren, dat het beginsel van de Oostenrijksch-Hongaarsche staatkunde is, de vorming van vrije, zelfstandige staten op het Balkan-schiereiland te bevorderen, dan kan men een glimlach niet onderdrukken. De slimme Andrassy wist op het Berlijnsche Congres aan Oostenrijk het bezit te verzekeren van Bosnië en Herzegowina onder den naam van ‘occupatie’, aan Oostenrijk, dat voor de vrijheid der Zuid-Slaven geen druppel bloed had vergoten, geen florijn had uitgegeven. Oostenrijk richtte zich in die Servische provincies in voor feitelijk bezit en een opstand moest worden onderdrukt omdat de Bosniërs en Herzegowineezen de Oostenrijkers beschouwden als vreemdelingen, als onderdrukkers. Oostenrijk heeft in den laatsten tijd veel gedaan, om die provincies te ontwikkelen; het heeft wegen aangelegd, scholen gesticht, een geregeld bestuur ingevoerd, maar het heeft de bevolking niet met haar lot verzoend, en alleen de vrees voor de Oostenrijksche bajonetten houdt deze Zuid-Slaven van een nieuwen opstand terug. In Servië zelf ondersteunt Oostenrijk een regeering, die zwak is, omdat zij evenmin steunt op de nationale beweging, maar dat alles geschiedt onder de gebruikelijke beschaafde vormen, die vormen, welke de Rus òf niet kent òf niet in acht neemt, omdat zij strijden met zijn aard. De staatkunde van Rusland op het Balkan-schiereiland boezemt weerzin in, maar zij is bij al haar ruwheid te open, om niet door iedereen doorzien te worden; de staatkunde van Oostenrijk op het Balkan-schiereiland is Macchiavelli waardig. Bij beiden is het een streven naar macht op de gewone wijze der dusgenaamde politiek. Wanneer Oostenrijk in den laatsten tijd de Russische politiek in Bulgarije min of meer tegenwerkt, dan heeft dat een goede reden. Oostenrijk heeft meermalen Rusland's toestemming gevraagd, om de ‘occupatie’ van Bosnië en Herzegowina te veranderen in een officieel bezit, want om de rechten van den Sultan van Turkije bekommert niemand zich meer sedert het Congres van Berlijn. Rusland heeft bestendig geweigerd en te recht, want het zou daarmee de nationale zaak der Zuid-Slaven verraden. Men heeft gezegd, dat er een geheime afspraak is tusschen Rusland en Oostenrijk, volgens welke Rusland in het oostelijk, Oostenrijk in het westelijk deel van het Balkan-schiereiland den meesten invloed zou | |
[pagina 286]
| |
uitoefenen; wanneer Rusland naar Konstantinopel oprukt, zou Oostenrijk de hand leggen op Saloniki, om den weg vrij te hebben naar de Aegaeïsche zee. Nog onlangs is dit in het Hongaarsche Lagerhuis officieel tegengesproken. Toch schijnen èn Oostenrijk èn Duitschland erkend te hebben, dat Rusland in Bulgarije bijzondere belangen, heeft en het toelaten van de Russische bewerking der Bulgaren is in lijnrechten strijd met het geproclameerde Oostenrijksche beginsel van de zelfstandigheid der Zuid-Slavische Balkanstaten. De Zuid-Slaven worden gebruikt voor de hooge politiek. Dat zal zoolang duren totdat zijzelf tot inzicht komen van het spel, dat er met hen wordt gespeeld, en zij zich vereenigen, om macht tegenover macht te stellen. Dan beslist zooals gewoonlijk de macht van den sterkste. Van dat tijdstip zijn wij echter nog ver verwijderd. Daarvoor is de naijver onder de Zuid-Slaven op het Balkan-schiereiland te groot; daarvoor hebben zij nog te weinig begrip, dat wie macht wil uitoefenen in de wereld, beginnen moet met macht te hebben over zichzelf, d.i. in de eerste plaats zichzelf te besturen. Inderdaad, wanneer men onpartijdig nagaat, uit welke elementen het Balkan-schiereiland met zijn Serven, Bulgaren. Grieken is samengesteld; wanneer men de invloeden ziet, waaraan zij zijn blootgesteld met de verschillende belangen der steeds strijdvoerende politiek der groote Mogendheden; wanneer men daarbij let op de ervaring, dat in den strijd des levens niet het recht, maar de macht van den sterkste zegeviert: dan kan niemand voorspellen, wat er uit den heksenketel van het Balkan-schiereiland in 't eind nog zal te voorschijn komen.
10 October 1886. noorman. |
|