De Tijdspiegel. Jaargang 43
(1886)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De levensverzekering.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der rechtsgedachte min of meer tot het uitwendig karakter der verzekering en plaatste haar economischen en socialen inhoud op den achtergrond. De daardoor veroorzaakte eenzijdigheid hield de rechtsontwikkeling op dit gebied tegen. Het verzekeringsrecht hield buitendien te weinig rekening met de historische ontwikkeling der maatschappij. Dientengevolge kan de samenstelling en verwerking der rechtsgedachte, voor zoover er van het verzekeringswezen sprake is, op geene volledigheid aanspraak maken. De juristen trachtten de verzekeringsovereenkomsten tegen elken prijs in het welgevormd keurslijf van het Romeinsche recht te bannen; zij opereerden uitsluitend met Romeinsche rechtsbegrippen en toetsten de karakteristieke eigenschappen der verzekering aan de bekende voorbeelden uit den bloeitijd der Romeinsche juridieke techniek. Nu bezaten de Romeinen ontegenzeggelijk de eigenschap, om de rechtsregelen zoowel scherp en juist te formuleeren als in overeenstemming te brengen met veranderde levensbetrekkingen. Hun geheele geestelijke wezen ging in het recht op en hunne wetenschap in de juridieke techniek verzekerde hun ten allen tijde grooten invloed op de ontwikkeling van het rechtsbewustzijn van onze maatschappij. Maar onze maatschappij heeft in niet geringer mate den invloed ondergaan van het Canonieke en het Germaansche recht. Onze hedendaagsche rechtsvoorstellingen staan zelfs - in lijnrechte tegenstelling van die der Romeinen - bij voorkeur stil bij de economische waarde van het menschelijk leven. Deze is voor ons van niet minder belang dan de ethische en intellectueele en verlangt eene bijzondere behandeling. De economische waarde en hare verzekering tegen onvoorziene, maar met bijna wettelijke regelmatigheid wederkeerende gevaren van den meest verschillenden aard mag dan ook niet zuiver rechtskundig opgevat worden. Het is eene verdienste der historisch-economische richting, dat zij het zwaartepunt der verzekering in het beginsel der gemeenschap gelegd heeft en daarmede in overeenstemming aan den economischen en socialen inhoud vastknoopte. Daarmede betrad zij ten opzichte van het verzekeringswezen het gebied der wederkeerige ondersteuning, die in den vorm van eigen hulp een nieuw soort associatie ontwikkelde. In de verzekering wordt tegenwoordig te recht eene karakteristieke en vrije uiting gezien van den echt Germaanschen volksgeest. Haar oorsprong is weer te vinden in de volksgelagen, de vriendschapsbonden, de broederschappen, de gilden en de zoodanige vereenigingen, die steun verschaffen door middel van eene vrijwillig voor een zuiver practisch doel gevormde associatieGa naar voetnoot(*). Deze associatie is tevens de practische toepassing van het Woord der Schrift, neergelegd in den Brief van den apostel Paulus aan de Galaters: ‘Draagt elkanders lasten.’ Het spreekt wel vanzelf, dat er hierbij in den eigenlijken zin des woords noch van eene werkelijke verzekering van het leven als anderszins sprake kan zijn, want dat is eenvoudig onmogelijk. Er wordt niets | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
anders beoogd dan de uitkeering van eene schadeloosstelling voor de nadeelige gevolgen, die voor derden uit een nog niet voorzien scheiden van deze aarde voortvloeien. Het woord ‘levensverzekering’ is onjuist gevormd en daaraan is het in hoofdzaak toe te schrijven, dat er omtrent de beteekenis der eigenlijke verzekering geruimen tijd misverstand bestond; dat de ethische bedenkingen zooveel gewicht in de weegschaal legden. Dit staat zelfs nog steeds in het oog van velen eene wettelijke regeling in den weg. De verzekering tegen schade wordt opgebouwd op het beginsel, dat de verzekering uitsluitend dient tot behoud van reeds voorhanden vermogen; dat schadeloosstelling verleend wordt voor een geleden verlies, en dat de verzekering nooit eene bron van winst mag vormen. Daarmede in overeenstemming is bij de verzekering tegen brandschade te hooge verzekering als een prikkel ter brandstichting verboden, geldt alleen de werkelijke waarde als de basis van het verzekeringscontract en wordt met de vermindering van die waarde door het gebruik, enz. rekening gehouden. Te hooge verzekering van roerende goederen is zelfs in de meeste gevallen bij de wet strafbaar. Bij de verzekering tegen brandschade dient de premie ter dekking van ontstane verliezen; zij staat in verhouding tot het belang, dat de verzekerde aan het behoud heeft, en zij kan den verzekerde nooit vermeerdering van zijn vermogen opleveren. Anders ligt de zaak bij de levensverzekering. Bij deze wordt de premie rentegevend belegd en draagt zij het karakter van een spaarpenning. In economischen zin is de verzekerings- of verzorgingskas eene spaarkas; er is bij haar sprake van het sparen voor gemeenschappelijke rekening op wetenschappelijken grondslag. Reboul zegt in zijne Études sur les Assurances, Assurances sur la vie, treffend: ‘Or, les assurances sur la vie, en procurant la sécurité, en consolidant l'épargne, en amortissant les dettes, en constituant des patrimoines, des dotations, des retraites etc., créent des valeurs nouvelles, multiplient les capitaux et les propriétaires suivant le voeu émis par Napoléon I au Conseil d'État. En un mot: elles font passer ceux qui ne possédent pas dans la classe de ceux qui possédent. Donc elles enrichissent l'État, donc elles accroissent l'ordre, ce qui est toujours le voeu du gouvernement, qui en retour leur doit toute sa sollicitude, comme le dit Laplace.’ Is dit juist, dan bestaat er een groot verschil tusschen de verzekering tegen schade en de levensverzekering, dan mist de laatstgenoemde meerdere karakteristieke eigenschappen der eigenlijke verzekering. Dit verschil is zelfs van principieelen aard en heeft tot de vraag aanleiding gegeven, of de levensverzekering wel werkelijk eene assurantie is. In zoover echter blijft er tusschen beiden gemeenschap bestaan, dat de deelnemer bij beiden tegen het gevaar verzekert. Het gevaar ligt bij brandverzekering in het gevaar der mogelijkheid van het verbranden der verzekerde voorwerpen en bij de levensverzekering in het gevaar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der mogelijkheid van het bezwijken, alvorens de gewenschte kapitaalvorming uit de jaarlijks betaalde, vastgestelde bijdragen en uit de daarmede verkregen rente bereikt is. Dit wijst wel op de noodzakelijkheid, beide takken der verzekering afzonderlijk bij de wet te regelen, niet echter op eene afwijking van het wezen der verzekering. Het ‘Wetboek van Koophandel’ houdt met het verschil tusschen de beide takken geene rekening, wanneer het in art. 246 zegt: ‘Assurantie of verzekering is eene overeenkomst bij welke de verzekeraar zich aan den verzekerde, tegen genot eener premie, verbindt om denzelven schadeloos te stellen wegens een verlies, schade of gemis van verwacht voordeel, welke dezelve door een onzeker voorval zoude kunnen lijden.’ Volgens deze rechtsformuleering wordt schadeloosstelling van den verzekerde beoogd, eene schadeloosstelling opvorderbaar krachtens een onzeker voorval. Nu verzekert de assurantie voor den levensduur niet een tijdstip, welks wisselvalligheid den verzekeraar al dan niet ontheft, maar eene vergoeding, verschuldigd onverschillig wanneer eene gebeurtenis plaats grijpt, van wier onontwijkbare zekerheid ieder volkomen overtuigd is. Voorts is de strekking der levensverzekering in beginsel, door spaarzaamheid en bijna onmerkbare geldbelegging waarborgen te vinden tegen eene ongewisse toekomst. De bovengenoemde wettelijke formule is dus niet van toepassing op de levensverzekering en laat in geen enkel opzicht recht wedervaren aan het economisch en sociaal karakter der verzekering. Dr. Rudolff Elster houdt het niet voor mogelijk, eene definitie te geven van de verzekering, die voor alle takken bruikbaar is. Volgens hem moet de levensverzekering van de gewone verzekering gescheiden worden, hoewel ten opzichte van haar wezen het verschil niet zoo buitengemeen groot genoemd mag worden. ‘Door de verzekering’, zegt hij, ‘worden de nadeelige gevolgen van eene toevallige en onvoorziene gebeurtenis - schade veroorzakende aan het vermogen van eenig persoon - opgeheven of althans verminderd.’ In dezen zin is de verzekering een middel ter bevrediging voor onzekere, eventueel eerst later optredende behoeften. Ten opzichte van de levensverzekering moet deze definitie nog eene belangrijke uitbreiding ondergaan, zal zij alle karakteristieke eigenschappen nauwkeurig uitdrukken. Alleen Professor A. Wagner acht het mogelijk, alle verzekeringsvormen van zuiver theoretisch standpunt in één enkele definitie samen te vatten en daarin zoowel het economisch als het juridiek beginsel neder te leggen. Hij onderschrijft tevens het oordeel van den jurist Malss, n.l.: ‘Het recht moet ook op het gebied der verzekering ten slotte aan de volkshuishoudkunde ondergeschikt zijn, want het sociaal-politieke standpunt is en blijft de hoofdzaak.’ Adolph Wagner formuleert van sociaal-politiek standpunt het verze keringsbegrip aldus: ‘Verzekering is de zoodanige economische inrichting, die de nadeelige gevolgen van enkele voor de betroffenen toevallige en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dus ook in het enkele geval onvoorziene gebeurtenissen - schade veroorzakende aan het vermogen van eenig persoon - deze opheft of althans vermindert, dat zij hen over eene reeks van gevallen verdeelt, waarin hetzelfde gevaar dreigt, maar niet werkelijk plaats vindt.’ Het verzekeringsbeginsel verlangt eene vereeniging van vele gevallen, waarin in economischen zin nadeelige gevolgen dreigen, dus mogelijk zijn, en wel met het doel, om eene overbrenging der gunstige op de ongunstige gevallen te doen plaats vinden. Het karakteristieke der verzekering ligt derhalve in de vereeniging, de overbrenging, de gelijkmaking der risico's. De practische toepassing der verzekering is daarmede in overeenstemming alleen mogelijk door de vorming van gevaren-gemeenschappen. Deze bieden goede waarborgen aan, indien zij op zorgvuldige statistieke waarnemingen berusten, waaraan de premie-rekening ontleend is. Bij elke verzekering moet in den een of anderen vorm onzekerheid voorhanden zijn. Zij kan enkel-, twee- en drievoudig wezen, n.l. of de gebeurtenis plaats vindt, wanneer zij geschiedt en in welken omvang zij optreedt. Bij de levensverzekering is dit ‘of’ geheel bijzaak, maar treedt daarvoor als karakteristieke eigenschap de nieuwe kapitaalvorming in de plaats. Om nu aan de eischen der verzekering te voldoen, is het noodig: a. dat de dreigende gebeurtenis voor den daardoor betroffenen het karakter van een toeval bezit, alzoo noch door hen te voorschijn geroepen werd noch met hun eigenbelang in strijd is; b. dat zij ten opzichte der oorzaak te controleeren en met zekerheid te onderscheiden is; evenzeer moet zij naar soort en omvang nauwkeurig bepaald kunnen worden; c. dat zij niet in alle of in de meeste gevallen gelijktijdig en op eens plaats vindt; derhalve, dat haar optreden overeenkomstig de waarschijnlijkheid over tijd en ruimte te verdeelen is (geen localisatie); d. dat haar voorkomen zooveel mogelijk door de ondervinding gadegeslagen en door de wetenschap der statistiek vastgesteld is, zoodat de waarschijnlijkheid van haar wederkeer met de wet der regelmatigheid in verbinding gebracht kan worden. Met al deze vereischten moet de rechtsformuleering van het verzekeringswezen rekening houden; geene juridieke bepaling mag daartegen strijden of deze verwaarloozen. De verzekering, die als een product van het vrije verkeer te beschouwen is, mag niet aan de juridieke dogmatiek ten offer vallen. Bij de wettelijke regeling der levensverzekering, die mede onder de rubriek der verzekering tegen eene schade gebracht is, bieden de door velen geopperde gewetensbezwaren eene groote moeilijkheid. Niet zonder reden is de voorstelling voorhanden, dat 's menschen leven voor geene waardeering vatbaar is en dat de economische waarde van het leven niet gemeten of berekend kan worden. Hugo de Groot leert reeds: ‘Men mag alles doen verzekeren, uitgezeid 's menschen leven.’ Eene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fransche ordonnantie uit het jaar 1681 zegt: ‘Elke verzekering van 's menschen leven is verboden.’ De bekende juristen Portalis en Corvetto verklaarden tijdens de afkondiging van het Code Napoléon: ‘Zij wisten wel, dat er landen bestonden, waar de leer van eene gezonde moraal in zóó hooge mate verduisterd en door veilen handelsgeest onderdrukt was, dat levensverzekeringen, die in Frankrijk verboden waren, geduld werden.’ Andere theoretici achtten de levensverzekering in strijd met de openbare zedelijkheid. Deze en dergelijke ethische bedenkingen hebben de oplossing der verzekeringsvraag tegengehouden en tot opvattingen aanleiding gegeven, die het wezen der eigenlijke verzekering niet raken. Zij mogen niet lichtvaardig op zijde gezet worden, want daardoor ontstaan verwikkelingen, die de beschaving belemmeren. Het is nu juist eene groote verdienste der nieuwe sociaal-economische school en bovenal der historische richting, dat zij aan de ethische elementen ook op sociaal en rechtskundig gebied groote waarde toekennen en de daaruit voortvloeiende bezwaren uit den weg trachten te ruimen. Op het gebied der verzekering komt haar daarbij te stade, dat de verzekering ook volgens haar geene handelszaak is of als een product van den handelsgeest beschouwd mag worden, maar met het ethisch beginsel van het wederkeerig hulpbetoon in nauw verband staat en als het ware daaruit voortgekomen is. Daarentegen neemt de zuivere rechtsschool met de groote meerderheid der juristen een geheel ander standpunt in. Zij namen waar, dat er bij de verzekering van rechtsverhoudingen sprake was en overeenkomsten gesloten werden, waarvoor in het positieve recht bijna elke basis ontbrak. Deze waarneming geschiedde, toen de verzekering reeds een vrij hoogen trap van ontwikkeling bereikt had. In de leemte van het recht op het gebied der verzekering moest voorzien worden. Er werd daarom voor de verzekeringsovereenkomsten naar eene bepaalde rechtsklasse gezocht en aannemende, dat bij de beoordeeling van het eigenlijk karakter dier contracten het zwaartepunt in de werking van het toeval lag, rangschikte men hen onder de aleatore overeenkomsten. Daarmede werd echter de verzekering tot eene gewaagde zaak gestempeld en verscheiden juristen plaatsten de verzekering zelfs op gelijke lijn met het gelukspel, met eene loterij. Het scherpzinnigst ontwikkelt E. Hermann deze theorie in zijne Theorie der Versicherung en hij deinst daarbij niet voor de uiterste consequentie terug. Volgens hem neemt de verzekerde de plaats in van den speler, terwijl de verzekeraar als bankhouder optreedt. Daar evenwel bij de verzekering van geene vermeerdering van bezit door onverwachte winst sprake is, kan het doel der verzekering in geen geval met het gelukspel iets te maken hebben, en daardoor wordt deze vergelijking reeds uit den aard der zaak bedenkelijk. Het kan overigens ook door niemand ontkend worden, dat de genooten van eene onderlinge verzekeringsmaatschappij geen inzet op de tafel plaatsen, die de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ongelukkige partij verliest, terwijl de gelukkige het geheele bedrag wint. Integendeel, alle genooten vormen slechts één enkele partij, waarvan de leden niets winnen, maar slechts - b.v. bij de verzekering tegen brandschade - een deel der schade willen dragen, die zonder de verzekering, uitsluitend één enkelen persoon getroffen zou hebben. Knies zegt te recht in zijn: Der Credit (1879), dat het doel der verzekering geen ander is, dan ‘het in de toekomst door het toeval te voorschijn geroepen onderscheid tusschen geluk en ongeluk daardoor op te heffen, dat allen gemeenschappelijk aan de gevolgen van het ongeval deelnemen’. Er is van juridieke zijde eene omvangrijke letterkunde in het leven geroepen, om de theorie van het gelukspel voor de verzekering te kunnen handhaven, maar deze voorliefde voor de formuleering van het uitwendig karakter der verzekering stond zichtbaar onder den invloed van den wensch, om de verzekeringsovereenkomsten volgens een gegeven model te kunnen classificeeren. Hoogstens is de juridieke classificatie van toepassing op de tontine, die mede in de verzekering ingang gevonden heeft en de levensverzekering voor velen smakelijker maakt. De tontine is eene vereeniging van personen, die een kapitaal bijeenbrengen met het doel de renten daarvan jaarlijks onder de nog levende leden te verdeelen, zoodat de langstlevenden van jaar tot jaar een grooter aandeel bekomen en alles ten slotte aan den overblijvende toevalt. Strikt genomen is de tontine van Lorenzo Tonti meer eene instelling ter wederkeerige beërving dan eene levensverzekering in den strengen zin van het woord. Zij heeft als zoodanig groot nut gesticht en is voor bepaalde kredietvormen van zeer veel waarde. Vooral ter verbetering van het staatskrediet en ter verschaffing van lijfrenten heeft het tontine-stelsel historische beteekenis verkregen. De eerste sterftetafels dateeren uit den tijd der eerste toepassing van Lorenzo Tonti's voorstellen en de politieke arithmetica kreeg eerst in die dagen practische beteekenis. De invloed, daardoor op de mathematische waarschijnlijkheidsberekening uitgeoefend, kan niet hoog genoeg aangeslagen worden. Het is bekend genoeg, welke groote verdiensten zich Johan de Witt op dit gebied verwierf en zijne Calculatie van de waardije der lijfrenten door J. de Witt in de Resolutie van Holland uit 1671 getuigt nog heden ten dage daarvan. Oldenbarneveld ried het tontine-stelsel voor staatsleeningen aan en het financieel beleid van vele steden rekende met de tontine; men denke slechts aan de stad Groningen. Ook voor de kassen van weduwen en weezen, alsmede voor sterftefondsen werd aan dezen kredietvorm de voorkeur gegeven. Frankrijk voerde in 1653 de tontine officieel voor staatsleeningen in en brak eerst in 1770 met dit stelsel. De Fransche levensverzekeringsmaatschappijen namen de tontine veelal tot voorbeeld, en Amerika maakte vlijtig van haar gebruik, om een speculatief doel in de levensverzekering op den voorgrond te kunnen plaatsen. De tontine prikkelt onwillekeurig de hartstochten en begunstigt het streven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar bijzondere winsten. Beide eigenschappen zijn op het gebied der verzekering van onberekenbaar nadeel. Wat zelfs in de verste verte in de verzekering aan het gelukspel herinnert, moet buitengesloten worden, en indien de particuliere onderneming toch dien weg inslaat, dan is staatsinmenging wenschelijk, om een einde aan het spel - onverschillig in welken vorm het optreedt - te maken. Reeds alleen met het oog op het oorspronkelijk verzekeringsbeginsel is de vergelijking der verzekering met eene bank, resp. met den bankhouder en den speler, ongelukkig gekozen. Ware zij werkelijk op haar van toepassing en drukte zij den inhoud der verzekeringsgedachte uit, dan zou de oppositie tegen haar van ethisch standpunt volkomen gerechtvaardigd zijn. Nu daarentegen kan er slechts van eene misvatting en een misverstand omtrent het wezen der verzekering sprake zijn. Niet alle juristen plaatsen het toeval in de verzekering op den voorgrond. Endemann b.v. stempelde de verzekeringsovereenkomst tot eene eenvoudige geldzaak en om dit theoretisch aanneembaar te maken, legde hij den klemtoon op de ‘zekere gebeurtenis’. Het gevaar had in zijn oog geringe beteekenis. Om ook van historisch standpunt de juistheid van zijne opvatting aan te toonen, nam hij aan, dat het canonieke recht grooten invloed op de verzekeringsbeginselen uitgeoefend had, en de nadeelige werking van dat recht werd schering en inslag van zijn betoog. Zijne zienswijze is niet door velen gevolgd. Eerst later werd erop gewezen, dat het beginsel, wat de schadeloosstelling betreft, lang bestond, alvorens zich de theologen of de kerk om de zaak bekommerden. Historisch beschouwd vloeit het economisch verzekeringsbeginsel voort uit de vereeniging van velen ter wederkeerige ondersteuning. Dit moet in den rechtsvorm neergelegd worden en duidelijk genoeg voor allen zichtbaar zijn en dit verschuift het zwaartepunt naar de sociaal-politieke zijde der vraag. Het ligt voor de hand, dat het verschil van opvatting op juridiek gebied de wettelijke regeling der verzekeringsvraag bemoeilijkt en vertraagt. Hierbij komt, dat de invloed der juristen tegenwoordig nog grooter is dan die der sociaal-politici, terwijl de publieke opinie en hare organen er niet aan denken, om een sterken druk te gaan uitoefenen. Toch zal de wettelijke regeling der verzekeringsvraag overeenkomstig het sociaal-politiek karakter van het verzekeringswezen niet geheel in het vergeetboek geraken, omdat zij in alle Europeesche landen aan de orde is en omdat de gebreken der particuliere verzekering eene uitbreiding der staatsbevoegdheid op de eene of andere wijze noodzakelijk maken. De meeste verzekeringsbelanghebbenden dringen om de laatstgenoemde reden op eene verzekeringswet aan. De juristenvergadering trad ten gunste van eene hervorming op dit gebied op en trachtte de hoofdpunten te formuleeren. Desniettemin ligt eene werkelijk afdoende regeling, eene principieele hervorming waarschijnlijk nog in een ver verschiet, al neemt ook eene staatscommissie de zaak | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in overweging. Reeds alleen de vraag: ‘of partieele dan algemeene herziening’, houdt de gemoederen nog geruimen tijd in beweging. Geene herziening is mogelijk zonder beperking der persoonlijke vrijheid en wordt die beperking in een wetsvoorstel vastgesteld, dan begint eerst de strijd over den graad der noodzakelijke beperking en over de wenschelijkheid der beperking in het algemeen. Daarom is de vraag naar de algemeene gezichtspunten nog geenszins overbodig geworden. De ondervinding heeft geleerd, dat het concessie-stelsel nog geene voldoende zekerheid tegen misbruiken op het gebied der verzekering aanbiedt. Het is b.v. niet mogelijk, zich op grond van eenige concessie omtrent de doelmatige inrichting en de soliditeit van eenige verzekeringsmaatschappij te overtuigen. Nergens heeft de concessie de staking van betalingen verhinderd en in de practijk wordt aan de verleening van concessie zeer weinig waarde toegekend. De concessie wiegt hoogstens het publiek in slaap en is in de meeste gevallen niets anders dan eene lastige en met kosten verbonden formaliteit. Langs dezen weg is dus verbetering van den heerschenden gebrekkigen toestand niet te verwachten. Meer waarborgen bieden de volgende voorschriften aan: 1o. verplichte en volstrekte publiciteit, alzoo nauwkeurige aangifte van hetgeen eene verzekeringsmaatschappij wil, hoe zij haar doel tracht te bereiken, over welke middelen zij beschikt en welke resultaten zij van jaar tot jaar verkregen heeft; 2o. de verplichte scheiding der levensverzekering van alle andere verzekeringstakken en de storting van een waarborgkapitaal; 3o. eene contrôle der personen, die eene verzekeringsmaatschappij leiden en voor de toepassing der gezonde verzekeringsbeginselen zorg te dragen hebben; 4o. de nauwkeurige opgave van de streken, die eene verzekeringsmaatschappij voor haar doel wil bewerken; 5o. de toevoeging der noodige ophelderingen van alle in toepassing gebrachte bruto- en netto-tarieven, zoodat het publiek zonder groot bezwaar de voor- en nadeelen zelf kan uitrekenen; 6o. de vaststelling der tarieven onder medewerking en toezicht der regeering of van eene door haar met die taak belaste commissie; 7o. eene organisatie der verzekeringsmaatschappijen, die aan de verzekerden invloed op den gang van zaken verleent, voornamelijk op de keus der directie, daar het kapitaal, door de verzekerden aan de maatschappij toevertrouwd, van jaar tot jaar stijgt, terwijl dat der aandeelhouders steeds op dezelfde hoogte blijft of althans niet in evenredigheid toeneemt; 8o. eene scherpe contrôle op alle buitenlandsche verzekeringsmaatschappijen, die niet alleen aan dezelfde bepalingen als de binnenlandsche moeten voldoen, maar ook slechts dan op toelating aanspraak mogen maken, indien de binnenlandsche onder gelijke voorwaarden in de landen toegelaten worden, waar zij haar rechtsdomicilie hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Buitendien zijn alle buitenlandsche maatschappijen verplicht, alle verzekeringsovereenkomsten ingeval van strijd voor de binnenlandsche rechtbanken te brengen en zich onvoorwaardelijk aan het oordeel der rechterlijke macht te onderwerpen. Elke afwijking van het wederkeerigheidsbeginsel en elke bevoorrechting ten opzichte der rechten en der lasten zijn nadeelig en in strijd met het algemeen belang; 9o. eene nauwkeurige omschrijving der bevoegdheden van de beambten-, de begrafenis- en de gewone ondersteuningskassen onder toepassing van strenge technisch-wetenschappelijke beginselen, die op dit gebied nog zeer zelden ingang gevonden hebben. De voldoening van deze en dergelijke eischen veronderstelt eene wijziging in de opvatting omtrent de persoonlijke vrijheid. Deze ligt op den weg der verdere sociale ontwikkeling, maar van hare noodzakelijkheid is de groote meerderheid nog niet doordrongen. Zelfs ontbreekt in vele kringen nog het onmisbaar staatsbewustzijn en zonder deze eigenschap is aan geene grondige verbetering der bestaande sociale en economische toestanden te denken. De gisting echter, die onder alle klassen en standen der maatschappij heerscht, belooft juist in dit opzicht beterschap en wanneer zij geëindigd is, zal de rechtsformuleering der verzekeringsbeginselen overeenkomstig het sociaal-politiek karakter van het verzekeringswezen moeten geschieden. Vooralsnog is het noodzakelijk zich met minder te vergenoegen. Gewoonlijk wordt Italië het land der lijfrenten, der kloosters en van het dolce far niente genoemd, terwijl Engeland en Duitschland dat der levensverzekering en der weduwenverzorging heeten. Wat de levensverzekering betreft, zoo schoot in Engeland de kapitaalverzekering door bemiddeling der maatschappijen op aandeelen wortel, terwijl Duitschland op dit gebied het beginsel der onderlinge verzekering, de idee der vrije gemeenschap ontwikkelde. Dit geschiedde het eerst te Gotha - de stille Duitsche binnenstad aan den grooten weg, die van Frankfort a/M. naar Leipzig leidde, - en wel in den vorm van eene nationale instelling. Zij was in den eigenlijken zin des woords eene schepping van den middelstand, die bovenal in de kleine steden zetelt en volgens Lichtenberg meer in het bijzonder als representant der deugd beschouwd moet worden. Onder deugd verstaat hij: familiezin, eenvoud, spaarzaamheid en goede trouw. De eerste uiting van deze deugd waren op economisch gebied: de spaar- en weduwenkassen; later ontwikkelde zij de levensverzekering. De stichting te Gotha onderscheidt zich van hare zusteren door de gelukkige verbinding van het ethisch, het economisch en het rechtsbeginsel en is te danken aan het vrije initiatief van de nijvere bevolking. Haar eigen karakter, hare solide en eenvoudige basis en hare beteekenis voor de ontwikkeling van het verzekeringswezen maken het noodzakelijk, deze stichting nader in het oog te vatten. Zij is vastgeknoopt aan den naam van Wilhelm Arnoldi, die te recht als een der verdienstelijkste weldoeners der maatschappij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vereerd wordt. Hij vond den juisten vorm, om samenwerking tusschen alle gelijkgezinden in de Thüringsche staten te verkrijgen, die eene heldere voorstelling der eigenlijke economische waarde van het kapitaal bezaten, en hij wist deze samenwerking dienstbaar te maken aan de algemeene en de nationale belangen. Die samenwerking wortelde in het beginsel van wederkeerige hulp op grond van eigen arbeid en eigen spaarzaamheid. De moeilijkheid, om dit groote werk tot stand te brengen, lag hierin, dat de tijd, waarin met den gemeenschappelijken arbeid begonnen werd, gekenmerkt was door geringe soliditeit en veel reclame in alle takken van bestaan. Nergens werd op beginselen, maar overal op personen gelet en nergens heerschte zin voor een flink en waardig optreden. Arnoldi opende daarom zijne hervormingen met een voorstel ter vorming van een fabrikantenbond, die de bevrijding van de gildenbanden ten doel had en de ontwikkeling der gematigde vrijzinnige handelspolitieke beginselen moest voorstaan. Hij maakte van de bestaande vereenigingen gebruik, om de achting voor solide beginselen te doen herleven en om de opvoeding van den handelsstand met beleid en energie te organiseeren. Alleen met behoorlijk geschoolde beroepsgenooten, die gezonde idealen in zich op konden nemen, wilde hij zijne verzekeringsplannen ten uitvoer brengen. Het onkruid werd eerst uitgeroeid, de grond bereid en toen begon de arbeid van den economischen hervormer der practijk. Arnoldi was een idealist, maar geen droomer, die de phantasie ongestoord laat voortwoekeren; hij plaatste zich op den bodem der werkelijkheid en behield daardoor een helder oog voor de dingen, die hem omgaven en waarmede hij uit den aard der zaak rekening moest houden. Hij nam de wereld der feiten tot uitgangspunt, bevruchtte deze met zijne ideeën en maakte haar dienstbaar aan zijn wil. Hij wist zijne omgeving met geestdrift te vervullen en koesterde omtrent haar eigenlijk karakter geene illusies, zoodat het hem steeds mogelijk was, binnen de grenzen van het bereikbare te blijven. Hij geloofde in de roeping van het Duitsche volk, maar hij bezat geduld en volharding. Hij was vervuld met liefde voor de vrijheid, maar hij zocht hare kracht in de gemeenschap. Zijne persoonlijke belangeloosheid, zijne kennis en zijne ondervinding wekten vertrouwen en zijne buitengewone energie vond navolging. Het eigenaardige, dat Arnoldi's stichtingen kenmerkt en dat het meest tot haar bloei bijgedragen heeft, verlangt eene meer uitvoerige behandeling en deze moet het slot van deze studie vormen, omdat daaruit tevens kan blijken, op welke wijze de gezonde verzekeringsbeginselen op de practijk over te dragen zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verzekeringsbank te Gotha.In Januari 1818 werd het hoofdgebouw der tabaksfabriek van de firma Arnoldi, Bühner & Co. te Gotha eene prooi der vlammen. De schade bedroeg de toen niet onaanzienlijke som van fl. 17000 en was door geen verzekeringscontract gedekt. De Londensche brandverzekeringsmaatschappij ‘the Phoenix’, die te Gotha vertegenwoordigd was, had eene premie verlangd, die buiten elke verhouding tot het risico stond. Daarentegen waren de nevengebouwen met de daarin opgestapelde bewerkte en onbewerkte tabak bij haar verzekerd. Nu wilde het toeval, dat juist daags vóór den brand eene partij tabak nabij het hoofdgebouw opgeslagen moest worden en, omdat het regende, voorloopig in de niet verzekerde overdekte ruimte eene plaats vond. Deze partij ging door het vuur te gronde en hoewel de ‘Phoenix’ formeel het recht had, ook daarvoor elke schadevergoeding te weigeren, meende de firma in dit geval op eene uitzondering te kunnen rekenen. Haar verzoek om schadevergoeding vond echter te Londen geen gehoor en deze weinig coulante handelwijze veroorzaakte eene tot dusver ongekende algemeene verontwaardiging in de Duitsche handelswereld. De toongevende handelskringen weten het verlies aan de Engelsche brandverzekeringsmaatschappij, omdat deze van haar feitelijk voorhanden monopolie misbruik gemaakt had en in den vorm der verzekeringspremie eene aanzienlijke belasting van den Duitschen koopman hief, eene belasting, die met het nut der verzekering in lijnrechten strijd stond. Deze verontwaardiging deed den voortvarenden en kundigen Ernst Wilhelm Arnoldi besluiten, om met zijne verzekeringsplannen voor den dag te komen en de hervorming in economisch-practischen zin voor te bereiden. Arnoldi's vader was een eenvoudig kruidenier, tevens administrateur van eene porceleinfabriek. Hij liet zijn oudsten zoon Ernst Wilhelm, geboren in 1788, voor den kleinhandel opleiden, maar daar deze de leerjaren te Hamburg mocht doorbrengen, werden geheel andere denkbeelden in hem gewekt, die in de oude zaak des vaders slechts ten deele te verwezenlijken waren. Ernst Wilhelm had aan de oevers der Elbe de macht van het geld en van het krediet, het verband tusschen kunsten, wetenschappen, handel en nijverheid, het karakter van den bevruchtenden ondernemingsgeest en de leidende gedachte der economische maatschappij bestudeerd en was doordrongen van het gevoel, deze kennis en de daarmede verbonden practische ondervinding op Thüringen te moeten overdragen. Dit Thüringen, dat op den weg der kooplieden lag, die van Frankfort a/M. naar de Leipziger jaar- en handelsmarkt trokken, kon op deze wijze voor Duitschland economische beteekenis verkrijgen. Te klein, om eene zelfstandige politieke rol te spelen, had Thüringen reeds herhaaldelijk een beslissenden invloed uitgeoefend op het intellectueele en godsdienstige leven der Duitsche natie en niet ten onrechte wordt dit gebied nog in onzen tijd het hart | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het Duitsche volk genoemd. Geen wonder, dat dit hart zich niet bepaalde tot den opbouw van kerk, school en wetenschap, maar evenzeer naar een vorm zocht, om de vrije ontwikkeling der economische organisatie tot heerschappij te brengen. De stad Gotha is er trotsch op, dat de beroemde stichter der wijdvertakte inrichtingen van onderwijs te Halle, August Hermann Francke, zijne opleiding in haar gymnasium ontving; dat Justus Perthes met zijne vermaarde geographische ondernemingen in hare aarde wortelt, en dat de groote economische weldoener Ernst Wilhelm Arnoldi haar zoon genoemd mag worden. Arnoldi had drie eigenschappen uit Thüringen naar Hamburg medegenomen, n.l. arbeidzaamheid, eenvoud en vroomheid. Hij volgde Franklin's leefregelen, dronk water en bepaalde zich tot broodvruchten. Hij werkte dag en nacht aan zijne practische en theoretische ontwikkeling, voornamelijk zich toeleggende op de kennis der handelswetenschappen, der talen en der economische begrippen. Hij gehoorzaamde aan de bevelen van zijn kinderlijk geloovig gemoed en bleef sterk tegenover de verleiding en de weelde der groote handelsstad. Juist daarom was Hamburg voor hem in den waren zin des woords de hoogeschool, waarop hij zich voor zijne latere practische taak kon voorbereiden. In Hamburg volgde hij de lessen van den mathematicus Büsch, wiens Allgemeine Uebersicht des Assuranzwesens tot een onderwerp van studie gekozen werd. Bij dezen leeraar kon hij tevens de critische en mathematische methode beoefenen, zoodat hij op het gebied van het verzekeringswezen geen vreemdeling gebleven was. Na een vijfjarig verblijf in het groote centrum des Duitschen handels keerde hij naar Gotha terug, om in de eerste plaats zijn vader behulpzaam te zijn bij de leiding der bestaande zaak. De jonge koopman verliet een der eerste kantoren, om tehuis achter de toonbank te gaan staan en uit te voeren, wat zijn vader hem beval. Maar welke plannen hij toen ook reeds koesterde en hoe moeilijk het hem ook viel, de indeeling in gilden en hetgeen daarop betrekking had, steeds in het oog te houden, Arnoldi besloot onmiddellijk zijne hervormingen aan de bestaande economische vormen vast te knoopen en eerst het vertrouwen der toongevende kringen te winnen. De door hem voorgestelde verbeteringen moesten als het ware uit de natuur der zaak voortvloeien en eerst het eigendom der meerderheid worden. De rol van wereldverbeteraar wees hij van de hand en voor zijne persoonlijke ijdelheid verlangde hij geen offer. Hierin lag de kracht van zijn streven, dat hij niet meer wilde zijn dan een lid der vrije gemeenschap, dan deel van het geheel. Hij kon en wilde wachten. De duurte der graanprijzen in 1816 en 1817 gaf Arnoldi aanleiding, om zich met anderen te vereenigen ter organisatie van den directen invoer op groote schaal uit Rusland, en toen deze zaak tot genoegen der kooplieden afliep, werd hij tot meester van het handelsgilde gekozen. Door de hervorming van het bierbrouwershandwerk, dat hij tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene technische corporatie op genootschappelijke basis verhief en als actiemaatschappij van belanghebbenden voor den nieuweren rechtsvorm op handelsgebied geschikt wist te maken, had hij zich reeds vroeger vele vrienden verworven. Als leidsman van het gilde legde hij den grondslag tot de oprichting van eene handelsschool en wist hij de voorrechten en beperkingen der oude gilde-instelling allengs te vervangen door eene vrije gemeenschappelijke vaststelling der solide handelsbeginselen. Hiertoe werden geregelde samenkomsten gehouden met het doel, den handelsstand te verheffen door inwendige verjonging en veredeling. Het gilde werd eene kamer van koophandel en nijverheid en de hervorming bezat inwendige kracht, omdat zij uit het midden van het eigen handelslichaam als een product der natuurlijke ontwikkeling te voorschijn trad. Deze handelskamer, waarvan Arnoldi voorzitter was, behandelde in de eerste plaats alle handelsbelangen en alle practische en theoretische handelsvragen. Zij nam levendig deel aan de voorbereidingen van het Duitsche tolverbond; in haar boezem werd ook de verzekeringsbank het eerst in overweging genomen. Arnoldi maakte tevens vlijtig gebruik van de pers, om zijne plannen toe te lichten en voor allen bevattelijk te maken. De Allgemeine Anzeiger te Gotha, het eenig publiek orgaan van belang, dat in die dagen in Duitschland verscheen, bevatte o.a. zijn project ter stichting van een Duitschen fabrikantenbond en zijn eerste ontwerp voor eene Duitsche verzekeringsmaatschappij. Bij beide voorstellen legde hij den klemtoon 1o. op het algemeen en bijzonder handelsbelang en 2o. op de nationale gedachte. Emancipatie van Engeland werd uitdrukkelijk als eene eerste noodzakelijkheid vooropgeplaatst. Wat lang onopgemerkt bleef, kreeg door de handelwijze van den ‘Phoenix’ tegenover de firma Arnoldi, Bühner & Co. op eens beteekenis. De gemeenschappelijke brandverzekering, voorloopig alleen uitgebreid over Thüringen, werd in overweging genomen. 18 Gothaer firma's onderteekenden den oproep; 118 handelshuizen betuigden hunne sympathie en den 1sten Januari 1821 begon de Gothaer brandverzekeringsbank hare werkzaamheden. Drie maanden later was reeds voor 5 millioen thaler bij haar verzekerd en deze som steeg nog in het loopende jaar op ruim 13½ millioen. De eerste balans liet eene vergoeding der premie aan de verzekerden toe ter hoogte van niet minder dan 31% der reeds betaalde premie. Aanvankelijk strekte zich de verzekering niet verder uit dan tot koopmansgoederen, koopmanshuizen en den daartoe behoorenden inboedel. De verzekerden moesten tot den koopmansstand behooren, solvent zijn en de algemeene achting genieten; als maximum der verzekeringssom waren 3000 thlr. aangegeven, waarbij onbepaald bleef, of dit bedrag door den deelhebber niet overschreden mocht worden, dan wel de hoogste verzekering voor eenig bepaald risico in zich sloot. De eerste gemiddelde premie bebroeg ⅜%. Ter verhooging der zekerheid deponeerden de deelhebbers prima wissels ten bedrage van 2 à 3% | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der door hen verzekerde bedragen; de deelhebbers waren persoonlijk verantwoordelijk voor alle handelingen der directie, terwijl de directie de zaken gratis waarnam. Eerst in 1825 werd de verzekering tot alle standen uitgebreid en eerst in 1831 nam de bank verzekeringen in geheel Duitschland aan. Arnoldi beschouwde de onderlinge verzekering als eene verzekering van het eigen risico en vatte de geprojecteerde bank op als eene spaarkas, waarin de contributie gestort werd, die tot dusver aan de Engelsche ondernemingen uitgekeerd was. Hij ontwikkelde zijne gedachte aldus: Nemen wij aan, dat van het beweeglijk eigendom des Duitschen handelsstands ter waarde van 100 millioen thaler verzekerd is. Daarvan bedraagt de gemiddelde premie, per jaar ad ¼% berekend, van vier tot vier jaren 1 millioen thaler. Derhalve zou in 100 jaren voor 25 millioen thaler der voor 100 millioen verzekerde pakhuizen, goederen en machines in asch herschapen moeten zijn, indien ¼% niet als eene verkwisting van belang kon gelden. Eene vereeniging van vele spaarpotten biedt nu in de eerste plaats de grootste zekerheid en de beste verhindering van de geringste verkwisting. Het eerst van allen moet de handelsstand daarvan de voordeelen genieten. De gedachte, geene handelsonderneming winsten uit de verzekering te laten trekken en daartoe van het genootschappelijk beginsel gebruik te maken, vond weerklank. De Phoenix verzekerde overigens niet beneden ¼% en steeg tot op 2%, dus moest de bezuiniging bij eene juiste toepassing der onderlinge verzekering zeer aanzienlijk zijn. Aan het oorspronkelijk beginsel werd ook later vastgehouden. Evenals vroeger aan den Phoenix werden de hooge premiën betaald, maar voor den inleg van elken deelhebber opende de bank een conto en pro rata particieerden de deelhebbers in de winst en in het verlies. De inleg wordt rentegevend belegd en de overschotten kunnen òf goed geschreven òf in ontvangst genomen worden. Eigenlijk was daarbij sprake van eene depositobank en dit karakter is zooveel mogelijk tot op heden behouden. De groote beteekenis der eerste onderlinge verzekeringsonderneming lag niet alleen in haar economisch beginsel, maar ook in hare oprichting door den gezeten handelsstand der vijf belangrijkste steden van Thüringen. Het beginsel was dientengevolge gemeengoed geworden van zeer vele personen, die gewoon waren op winst bedacht te zijn en derhalve in alles eene handelszaak zagen. Zij plaatsten ten opzichte der verzekering het algemeen belang op den voorgrond, wel is waar eerst dat van hun stand, maar toch ook ter wille van de maatschappij in het algemeen. De verzekering werd beschouwd als eene vraag voor de vereeniging en als eene zaak, waarbij de winst geene rol mocht spelen. De idee der wederkeerige hulp werd op dit gebied in zuiveren en eenvoudigen vorm op eene nieuwe periode van ontwikkeling overgebracht. Economie, de ethische levenseischen en de practijk hadden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarin elkander vriendschappelijk de hand geboden. De nieuwe bank werd in de kleine stad Gotha gevestigd en is daar gebleven; zij was daar ontrukt aan den directen invloed van den groothandel en wist zich vrij te houden van den materialistischen geest, die de verkeerscentra kenmerkt; zij is eene weldaad voor alle standen en rangen en legt nog steeds op de handhaving van haar oorspronkelijk beginsel het grootste gewicht. Arnoldi vergenoegde zich echter niet met deze schepping; hij werkte rusteloos voort, om ook hetzelfde beginsel op de levensverzekering toe te kunnen passen. Aan ‘de voorziening in de behoefte van een gezin, dat zijn hoofd en geldwinner verloren heeft’, wijdde hij zijne verdere krachten en op dit gebied moeten wij den wakkeren volkseconoom een oogenblik volgen, om te zien, met welk resultaat hij hier werkzaam was.
Toen de laatste stamhouder der Saksen-Gotha-Altenburgsche lijn, Hertog Frederik IV, in 1822 aan de regeering kwam, verplichtte hij zich de schulden van zijn broeder en voorganger August in vastgestelde termijnen binnen de eerste vijf jaren van zijn bewind te betalen. Hoewel Frederik IV lichamelijk gezond was en sedert jaren alleen met zwakte van hoofd en een beletsel der spraak te strijden had, die volgens het oordeel der geneeskundige wereld geene verkorting van het leven des Hertogs ten gevolge zouden hebben, meenden de schuldeischers toch, zich door eene levensverzekeringspolis tegen een plotseling overlijden te moeten dekken. Zij zetten dan ook eene levensverzekering voor den duur van vijf jaren door en wel voor een bedrag van 140000 thlr. De Engelsche levensverzekeringsmaatschappij ‘Union’ verklaarde zich bereid het contract te sluiten, teekende zelf 4000 p. st. en plaatste een gelijk bedrag bij vier andere maatschappijen: ‘Atlas’, ‘Eagle’, ‘London Assurance Corporation’ en ‘West of England’. Daar de Hertog niet in staat was, eene eigen verklaring uit te vaardigen, werden gemotiveerde adviezen van zijne beide lijfartsen voldoende geacht. Het beletsel der spraak, dat sedert 1819 geconstateerd was, werd daarin vermeld, maar van de zwakte van hoofd was geene sprake, omdat over den psychischen toestand geene inlichtingen verlangd werden. Evenwel had de agent in zijne correspondentie met de directie der Engelsche maatschappij daarvan melding gemaakt. De verzekering kwam tegen de meer dan tweevoudige premie tot stand. Het tarief stelde voor eene 5- à 7jarige verzekering van het leven eens 50jarigen eene premie van ₤ St. 2. 8. 11 v. per ₤ St. 100 vast en voor den Hertog moesten ₤ St. 50 betaald worden. De schuldeischers protesteerden hiertegen, maar werden op het buitengewone risico gewezen. Na afloop van het eerste jaar stierf de Hertog aan de gevolgen van eene beroerte. De geneesheeren constateerden, dat alle inwendige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
organen normaal waren met uitzondering van den schedel, die eene organische anomalie aantoonde, waaraan de zwakte van hoofd en het beletsel der spraak toegeschreven moesten worden. Vroeger was als oorzaak heftige gemoedsbeweging opgegeven. De beide levensverzekeringsmaatschappijen ‘Union’ en ‘West of England’ betaalden, terwijl de drie overige zonder omschrijving van redenen de uitkeering weigerden. De schuldeischers waren nu genoodzaakt, eene klacht te Londen in te dienen, maar ter wille der kosten bepaalden zij zich voorloopig tot den ‘Atlas’, die ₤ St. 3200 verzekerd had of liever, voor ⅘ der oorspronkelijke som verantwoording schuldig was, omdat ⅕ reeds vóór den dood des Hertogs uit de staatskas betaald was en alleen de feitelijke schuld verzekerd kon worden. De premie van het afgeloste ⅕ was reeds verloren. Na 1 ½ jaar, waarvan 5 maanden door eene Engelsche commissie gebruikt waren, om te Gotha een gerechtelijk onderzoek in te stellen, zou de zaak voor de Kingsbench te Londen voorkomen. De verzekeringsmaatschappij beriep zich voor hare weigering op de zwakte van hoofd. Wel was daarnaar bij de sluiting van het contract niet gevraagd, maar de vraag was gesteld: ‘Zijn u geene andere omstandigheden bekend, die aan de directie medegedeeld moeten worden?’ Beide lijfartsen hadden het antwoord in ontkennenden zin opgesteld en een derde geneeskundige verklaarde na het overlijden, dat het euvel niet noodzakelijk het leven van den Hertog had moeten verkorten, maar dat het wenschelijk geweest ware, dit in een gezondheidsattest op te nemen. Lord Brougham verdedigde de Thüringers en zette uiteen, dat de beantwoording aan het eigen individueel oordeel der artsen was overgelaten; dat de directie door den agent met het euvel bekendgemaakt was, en dat dientengevolge eene hoogere premie verlangd werd. Daar een nieuw onderzoek gelast werd en de voorloopige kosten reeds thlr. 27000 bedroegen, liet Gotha de zaak vallen. Arnoldi had met de zaak te doen gehad; hij leerde in 1826 het standaardwerk van Charles Babbage: A comparative view of the various institutions for the assurance of Lives, kennen en besloot nu van de verontwaardiging van het proces gebruik te maken. Wijzende op de noodzakelijkheid, om zich van Engeland te emancipeeren, slaagde hij erin, zijne levensverzekeringsplannen op genootschappelijke basis ten uitvoer te brengen. Arnoldi haalde uitdrukkelijk Babbage aan, om op grond der daarin voorkomende vergelijkende samenstelling der Engelsche verzekeringsmaatschappijen te betoogen, dat nergens het wederkeerigheidsbeginsel nog zuiver toegepast was, want dit verlangt: 1o. dat alleen de kosten van beheer in rekening gebracht worden, en 2o. dat aan het slot van het jaar eene nauwkeurige en overzichtelijk gerangschikte balans gepubliceerd wordt. Hij vroeg: ‘Hoe staat het met onze weduwenkassen? Wien behoort het fonds, dat in den loop der jaren opeengehoopt is? Onlangs stierf een grijsaard van 90 jaren, die als koetsier van eene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hooggeplaatste familie levenslang bijdragen aan de weduwenkas had moeten leveren. Hij stierf als weduwnaar en omdat zijne kinderen meerderjarig waren, konden de zijnen niet over deze bijdragen beschikken.’ De nu voorgestelde bank plaatste voorop: 1o. onvoorwaardelijke en onbeperkte wederkeerigheid; 2o. strenge rechtvaardigheid, en 3o. onbeperkte openbaarmaking van hetgeen er omging. De bank begon met de beperking van het deelhebberschap tot Thüringen, maar liet van den beginne het beroep vrij. Drie besturen, gevestigd te Erfurt, Gotha en Weimar, moesten voor de nakoming der bepalingen instaan en elk bestuur koos één lid in het hoofdbestuur, dat met de directie te Gotha werkte. Den 1sten Januari 1829 opende de bank met 846 polissen, die eene verzekeringssom van 1.253.000 thaler vertegenwoordigden. Arnoldi legde het grootste gewicht op de verdeeling der overschotten, en de ontwikkeling der verzekeringsbank staat in nauw verband met de wijze van dividendenuitkeering. Als sterftetafel werd de tabel van Babbage aangenomen. In plaats van het 98ste werd echter het 90ste als grens van den bereikbaren leeftijd vastgesteld en daarmede in overeenstemming de tabel omgerekend. Van 14-57 jaar bestaat er tusschen de eerste Gothaer tafel en Babbage geen verschil; van 57-90 noteert Gotha eene grootere sterfte. De ondervinding der eerste 48 jaren wees op geringe afwijkingen met het oog op de werkelijkheid, zoodat de verbeteringen van ondergeschikten aard konden zijn. Als rentevoet nam reeds Arnoldi 3% aan en rekende daarbij: 1o. op het zinken van den rentevoet bij toenemende verkeersontwikkeling; 2o. op het voorhanden zijn van groote sommen, die niet onmiddellijk rentegevend te beleggen zijn; 3o. op het uitstel van 4 weken, ter betaling der premie verleend, en 4o. op de begunstiging der uitkeering van alle voorschotten. Verzekerd werd: a. voor den geheelen levensduur en b. voor korten tijd van 1-10 jaren. Bij de verzekering voor korten tijd was de bruto-premie in verhouding hooger dan bij die voor den geheelen levensduur. Intusschen is dit van weinig belang, daar het gezamenlijk bedrag der bureaukosten en der provisiën nog geen 5,03% der jaarlijksche inkomsten bedraagt. Alleen de verzekerden voor den geheelen levensduur zijn deelhebbers. De hoogste som, die aanvankelijk verzekerd mocht worden, was 5000 thlr., maar dit bedrag is gaandeweg gestegen; nog voor weinige jaren was 10000 thlr. het maximum. In den beginne werd eene entrée van 25% van alle nieuwe deelhebbers geheven, maar dat is later weggevallen. Voor niet voldane premie is de verjaringstermijn tot op 2 jaren verschoven, terwijl klachten over de gesloten verzekeringscontracten 6 maanden lang aangenomen worden. Vrijwillig uittredenden hebben recht op eene schadevergoeding uit het reservefonds tot een bedrag van 50% der uit de verzekering gevormde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reserve en dientengevolge kunnen alle deelhebbers voorschotten op polissen van de bank verlangen. De Gothaer bank had niets te verzwijgen of te verrekenen; zij kon direct op openbaarmaking der balansen prijs stellen en de eenvoudigste economische beginselen toepassen. Zij concentreerde hare kracht in de organisatie en had het voordeel, hare contrôle niet buiten de grenzen des lands te moeten uitbreiden. Hare gunstige stelling was buitendien nog hiervan het gevolg, dat zij uit het eigen initiatief der bevolking te voorschijn gekomen was, in het nijvere volk wortelde en van winst afzag. Zij was eene hoog ontwikkelde economische instelling, die den vrijen gemeenschapszin belichaamde en nog door alle richtingen en partijen voor de zuiverste vertolking van het verzekeringsbeginsel in de practijk gehouden wordt. Zij vooral heeft Arnoldi's naam onsterfelijk gemaakt. Het is niet alleen van belang, op het beginsel en de toepassing in de practijk te letten, maar ook op de wijze, waarop later daarvan gebruik gemaakt wordt, om de wetenschap een stap verder te brengen. En juist op het gebied der verzekeringswetenschap zijn de verdiensten van Gotha van de grootste beteekenis. De fijne kenner der biologische statistiek en hoogst verdienstelijke econoom Gustav Hopf leidde tot 1872 de Gothaer verzekeringsbank en maakte hare practische ondervinding dienstbaar aan het onpartijdig wetenschappelijk onderzoek. Hij begon o.a. in 1852 met eene bewerking der statistiek van de Duitsche levensverzekeringsmaatschappijen. In zijne voetstappen trad Dr. A. Emminghaus, die in 1880 door zijne Mittheilungen aus der Geschäfts- und Sterblichkeits-Statistik der Lebensversicherungsbank für Deutschland zu Gotha von 1829-1878 eene bijdrage leverde, die zoowel in wetenschappelijk-economische als in geneeskundige en practische kringen ver buiten de Duitsche grenzen opzien baarde. De statistiek is eene nog zeer jeugdige wetenschap, die langzaam voortschrijdt en zich nog geenszins binnen vastafgebakende grenzen beweegt. Worden de bouwstoffen, die in ondernemingen van dien aard als de stichtingen van Arnoldi opeengehoopt liggen, bewerkt, ontleed en aan de wetenschap toegevoerd, dan kan die wetenschap hopen tot eene grootere zelfstandigheid te geraken. De verdiensten der Gothaer bank liggen bovenal in de systematische behandeling der bouwstoffen. Hoe verleidelijk het ook is, hier is het niet de plaats, uitvoerige statistieke opgaven mede te deelen, die veelal vrij omvangrijke ophelderingen zouden behoeven. Hier is het voldoende te wijzen op de eenheid tusschen theorie en practijk, op het economisch belang van groote genootschappelijke ondernemingen met het oog op de opvoeding der natie en op het maatschappelijk karakter, dat zulke instellingen moeten trachten te handhaven. Hoezeer het noodig is, daarop een groot gewicht te leggen, blijkt hieruit, dat de directiën van 34 gevestigde Duitsche verzekeringsmaatschappijen, die met ruim 4000 agenten het volk voor het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verzekeringswezen trachten te winnen, niet sterk genoeg zijn, om de Amerikaansche tontine te weren. Terwijl vele verzekeringsondernemingen aan bloedarmoede bezweken zijn, omdat het aantal vrienden der verzekering niet in verhouding staat tot het toestel van bewerking; terwijl alle directiën over toenemende moeilijkheden klagen, is het een feit, dat juist de Amerikaansche tontine in Europa goede zaken maakt. Dat is niet alleen het gevolg van hare reclame en voorspiegelingen, maar evenzeer van de nog steeds heerschende neiging voor het spel, die in de loterij meer bevrediging vindt dan in de verzekeringsspaarkas. De ‘New-York’ en de ‘Equitable’ beloven o.a. aan den veertigjarige, die jaarlijks fl. 310,80 aan premie betaalt, eene som van fl. 6000 voor de erfgenamen, indien hij vóór het einde van het 20ste verzekeringsjaar sterft; leeft hij nog in het 20ste jaar, dan bekomt hij deze fl. 6000 voor zichzelf en buitendien nog fl. 7002 - fl. 9930 voor de erven. Zulke beloften, die met aanprijzingen van allerlei aard gepaard gaan, bederven maar al te spoedig de methode, waarmede de maatschappijen werken, om het groote publiek te winnen. Daar de zegen der verzekering niet alleen door den verzekerde of door zijne nabestaanden ondervonden wordt, maar ook door de geldbelegging aan andere takken van bestaan ten goede komt, is het geene onverschillige zaak, hoe de verdere ontwikkeling op dit gebied plaats vindt. Niet minder dan 3-400 millioen der Duitsche verzekeringsfondsen zijn op landbouwkundig bezit uitgeleend en daardoor is de Duitsche landbouw in staat, jaarlijks 3 à 4 millioen mark te sparen. Met een overzicht der beroepscategorieën, die in 1878 bij de Gothaer verzekeringsbank verzekerd waren, wil ik deze beschouwing sluiten. Gotha had den 31sten December 1878 verzekerd: 52.668 personen voor een bedrag van Rm. 347.119.300. Daaronder behoorden 50.213 tot het mannelijk geslacht met 96,77% der verzekeringssom en 2.455 tot de vrouwen met 3,23% der verzekeringssom.
Van de mannen waren:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ambtenaren nemen met 35,94% ten opzichte van het getal en 27,70% ten opzichte der verzekeringssom de eerste plaats in; daarop volgen de kooplieden met 17,45% en 30,81% en de zelfstandige handwerkslieden met 15,57% en 13,28%. Natuurlijk heeft de sociale stelling der agenten invloed op den stand, die zich aansluit, maar toch moet gezegd worden, dat de behoefte het meest voorhanden is bij den ambtenaar, die een vast inkomen geniet.
Dusseldorf, 1885. a.j. domela nieuwenhuis. |
|