De Tijdspiegel. Jaargang 43
(1886)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Immuniteit of vrijdom van stads-accijnzen.Meermalen had ik gelegenheid te doen opmerken, dat de meeste overheidsambten in de steden van ons vaderland oudtijds onbezoldigd waren, m.a.w. last- en eereposten, die de titularissen ‘ten oirbaer van 't gemeen’ op zich namen en bekleeddenGa naar voetnoot(*). Evenwel waren er indirecte voordeelen aan vele stadsbetrekkingen verbonden en daaronder behoort de exemptie of vrijdom van de stads-accijnzen, - accijsen of - excijsen, gelijk die belasting heette. Zij werd in den loop van Delft's bestaan dikwijls uitgebreid en beleefde haar bloeitijd in de vorige eeuw, totdat de noodzakelijkheid of liever de geldnood hier en elders de stedelijke besturen drong, hunne vrijgevigheid te beperken en tot stijving der stads-financiën het privilege tot eenige weinige begunstigden te blijven uitstrekken. Zelfs tot in onzen tijd, die alle voorrechten afschafte en althans privilege op 't stuk van belastingen weerde, komen als overblijfselen uit den ‘bon vieux temps’ nu en dan nog enkele feiten aan den dag, die maar al te duidelijk bewijzen, dat de traditie en de gewoonte een taaier leven hebben, dan de wetgever wel vermoedde, toen hij het beginsel van gelijkheid voor de wet van alle belastingplichtigen verkondigde en tot regel verhief. Natuurlijk, dat het oude gezegde: Waar niet is, verliest de Keizer zijn recht, van toepassing moest blijven. Als een staaltje, waaruit blijkt, hoever die vrijdom in de XVIIde eeuw te dezer stede zich uitstrekte, deel ik hier mede een uittreksel uit de ‘Generale voorwaerden, onder den welcken alle der stede Delffs goederen voortaen verhuyrt sullen worden. Ghedruckt, Anno 1628’. In het 17de art. wordt over dat punt gehandeld en al dadelijk op den voorgrond gesteld, dat ‘van de betalinghe van des stadts accijsen en sal niemandt woonende binnen deser stadt ende jurisdictie van dien, vry wesen, uytgesondert dat’, etc. Nu volgen twee bladzijden in 4to met de excepties op den regel, die o.a. voor vele zoogen. ‘groote en cleyne officyers’ en andere dienaren der stad niet bestond, welke zoodoende, in plaats van voor hunne bemoeienissen te worden gedefroyeerd, in hare lasten wat minder behoefden bij te dragen, wat men | |
[pagina 63]
| |
een vermomde belooning of een negatieve uitgaaf voor den begunstigde zou kunnen noemen. Bij slot van rekening ontving men geen traktement, maar - hield in den zak, wat het gros der stedelingen aan den Thesaurier moest helpen betalen. ‘Uyt gesondert’ - zoo vervolgt het art. - ‘dat van de Bier-accijsen, Wijn-accijsen, Vleesch-accijsen, van den Accijs opten Turf ende vant Ghemael, vry sullen wesen: de Vrouwe Douagiere (douairière) Princesse van Orangien, etc. ende de naghelaten kinderen ende kints kinderen van sijner Princelijcker Excellentie, hooger Memorie; alle Fursten, Hertogen, Princen ende Graven, midtsgaders haerluyder Vrouwen ende Weduwen Douagieren, ende den Baron van Donau (Dona)Ga naar voetnoot(*) met sijn familie ende Hofghesin. De Weduwe van den Heer Pieter Heyn, Admirael van Hollant, met haer huysgezin. Item, alle Ambassadeurs van Coningen, Republijcquen, Landen ende Heeren, met haerluyder familien ende gevolge, so wanneer sy selfs Hof ende Keucken sullen houden. De Stadt Delff van 't gunt de selve op vergaderingen van mijnen Heeren in legghen (opdoen, inslaan) ofte besighen sal, ende den Turf die de Stadt, so op 't Stadhuys als ooc in de Poorten ende opten Wachten, als ooc op de LoyhalleGa naar voetnoot(†) verbesigen, ende aen den Armen ofte deur de Camer van Charitaten doen uytdeelen sal. Mijnen Heeren de SchoutGa naar voetnoot(§), Burgemeesteren ende SchepenenGa naar voetnoot(**), de drie Weesmeesteren ende drie Have-meesteren, twee Tresoriers metten laesten afgegaen Tresorier, de Pensionaris, den Secretaris dezer Stadt, den gesubstitueerden Secretaris, ende de Secretaris vande Wees-camer. Item alle de Predicanten dezer stede, metten Weduen vanden selven Heeren Schout, Burgemeesteren, Schepenen, Weesmeesteren, Pensionaris, Secretarissen, Predikanten, indien zyluyden inden selven respectiven dienst quamen te overlijden, ende dat voor soo langhe de selve Weduen onverhuwelijckt blyven; de twee gegaigeerde (bezoldigde) stadts Doctoren inder Medicijnen, den Rector van de groote ofte publijcke Schole. Item den Dijckgraef, de hooge Heemraden van Delfffant met haer-luyder Secretaris, ende Adriaen Adamsz. van KerckhoveGa naar voetnoot(††) als der selver gewesen Secretaris metten weduen vanden selven hoge Heemraden ende Secretaris als voren, in alles voor hen ende heuren familien, midtsgaders de Gasthuysen, Leprooshuysen, Wees-huysen, mitsgaders den Schoenmaker int Wees-huys | |
[pagina 64]
| |
woonende, ouden Mannen ende VrouwenGa naar voetnoot(*), Sint Joris gasthuys; de Kercken van den wijnGa naar voetnoot(†), die sy van doen heeft; ende andere diergelijcke Huysen van der Aelmisse levende: Sullen oock vry wesen van den Accijs van Wijn ende Bier, de Rotten vande Schutterije, als sy-luyden vergadering houden, van heur eygen Bier ende Wijn, datse inleggen ende drincken ter plaetsen heurder vergaderinghe. Dat mede vry wesen sullen van alle excijsen die vande Engelsche Court vande Marchans advonturiers, binnen deze stadt residerende, alwaert oock dat sy buyten de Court, ofte de logement van dien, woonden’Ga naar voetnoot(§). Na 1628 werden verscheiden ampliatiën aangenomen. Zoo genoot o.a. de Schutterkoning van de Handbusse vrijdom van wijn en bier voor zich en zijne familie sedert 1644; de vier Stads-Kapiteinen, de Majoor of drilmeester van de stad sedert 1645; de ‘snijer’ van't Weeshuis sedert laatstgenoemd jaar; sedert 1637 de Drost of Grootbaljuw van Delfland, zoolang hij hier ter stede verblijf hield, terwijl na 1653 Burgemm. en Schepenen vrij zouden zijn van stads ‘acchijsen, haer leven lang geduyrende’. Eindelijk werd het privilege, wanneer blijkt niet, maar zeker na 1628, ook verleend aan de HH. ‘Dijckgraeff ende Hoge Heemraden van Delfflant, van 't gene sij by tijde t'haerder bijeencomsten in desselffs logement alhierGa naar voetnoot(**) souden mogen van doen hebben ende consumeren, mitsgaders haer Ed. Secretaris ende Penninckmr. voor haere familien, die in t'voors. logement woonachtig sijn’. De plaatselijke accijnzen zijn thans, op enkele uitzonderingen na, overal in den Lande afgeschaft en andere belastingen daarvoor ingevoerd. Dat de gemeentefinantiën door die afschaffing zouden zijn verwoest is wel wat al te sterk uitgedrukt, maar dat eene weleer ruim vloeiende bron van inkomsten dientengevolge opdroogde, zoodat het leeningssysteem daarvoor moest worden ingevoerd, is buiten kijf. De tijd zal hier moeten beslissen, of de nieuwere theorieën zoo steekhoudend zijn, als hetgeen de praktijk het voorgeslacht als productief en niet vexatoir had doen kennen en waardeeren. Ook op dit stuk geldt de spreuk der Oudheid, die o.a. het Haagsch stadhuis versiert: Ne Jupiter quidem omnibus. Evenwel meen ik te hebben bespeurd, dat het veroordeelde stelsel genade begint te vinden bij hen, die het vroeger onvoorwaardelijk afkeurden. Mr. J. Soutendam. |
|