De Tijdspiegel. Jaargang 43
(1886)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd[Derde deel] | |||||||||||||||||||
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||
De levensverzekering.
| |||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||
de inrichting van het staatsgebouw een uniform, rechtlijnig en vierhoekig plan gereed, dat elke vrije uiting van het sociale leven onderdrukte en dat met eenige algemeene en voor allen bevattelijke stellingen verdedigd werd. De afschaffing van het particulier en plaatselijk initiatief, de vernietiging der zelfstandige vereeniging en der corporatieve wetgeving, de oplossing der levensvatbare sociale groepen en de bestrijding der vrije gedachte stonden daarmede in nauw verband. Met het oog op de staatkundige en sociale plannen van Napoleon III kreeg de staatsmonopoliseering van het verzekeringswezen eene bijzondere beteekenis, want deze vereenigt alle spaar- en verzekeringspenningen in de handen des staats en kon ertoe dienen, om aan Napoleon de middelen te verschaffen voor doeleinden, die met de verzekering niets meer gemeen hadden en alleen zijn gezag bevestigden. Ook ditmaal ontkwam de verzekering aan de staatsomarming en zelfs Magnin moest erkennen, dat de overdraging aan den staat met te groote bezwaren verbonden was. De gedachte aan de staatsmonopoliseering is evenwel niet verdwenen; integendeel, zij woekert ook onder de Republikeinsche regeering voort en wordt telkens opnieuw te berde gebracht, zoodra het socialisme het hoofd verheft. Dat de Napoleontische verzekeringsorganisatie niet tot stand kwam, is voor geen gering deel toe te schrijven aan de talentvolle bestrijding van Alfred de Courcy, die in zijn: l'Assurance sur l'État de theorie en practijk der particuliere verzekering toelichtte en voornamelijk de verzekeringstechniek aan een nauwkeurig onderzoek onderwierp. Hij wees o.a. op het groote gevaar, dat de concentratie der verzekeringsgelden in de handen des staats voor de maatschappij kan opleveren. Die concentratie maakt een der hoofdvereischten der verzekering - de zekerheid - geheel denkbeeldig, want in dagen van crisis, nood en oorlog is het vertrouwen in het gezag des staats gewoonlijk meer geschokt dan dat in de maatschappij en wordt door den staat veel spoediger misbruik der bevoegdheden gemaakt dan door de te controleeren particuliere ondernemingen. In 1848 zonk het krediet van den Franschen staat op hoogst bedenkelijke wijze, terwijl dat der particuliere verzekering onafgebroken bleef stijgen. Van niet minder belang is het, dat de staatsorganisatie zelfs van theoretisch standpunt niet op alle takken van het verzekeringswezen voor toepassing vatbaar is. De Fransche regeering zag geene kans, om het vee, de koopmansgoederen en de industrieele werktuigen van staatswege te verzekeren. Courcy toont de onmogelijkheid aan ten opzichte der zee-assurantie. Deze laat zelfs de onderlinge verzekering slechts bij wijze van uitzondering toe en rekent bijna uitsluitend met de verzekering tegen eene vaste premie. Daardoor alleen kan op dit gebied voldoende rekening gehouden worden met de eigenschappen van het schip en de lading, van den reeder, den kapitein en de bemanning, met de bestemming en den duur der reis, kortom, met al hetgeen uit | |||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||
het beginsel der individualiseering van het risico voortvloeit en op het karakter van het gevaar invloed uitoefent. Het gevaar is en blijft eene veranderlijke grootheid en de hoogte der premie is, in hoofdzaak, van haar afhankelijk. Een staatslichaam met bureaucratische inrichtingen kan de beweging van het gevaar en het risico niet volgen, is niet in staat, om door middel van combinatie aan de eischen van het practisch leven te voldoen, en weet van de re-assurantie geen gebruik te maken. Daarentegen ligt het op den weg van den staat, ter vermindering van het gevaar werkzaam te zijn; b.v. door oprichting van vuurtorens, regeling van het loodswezen, zorg voor de opleiding van den zeeman, verbetering der vaart, enz. Daarin wordt dit lichaam door de verzekeringsmaatschappijen gesteund, want de vermindering der gevaren is evengoed haar belang. Zij zijn door de invoering van een premiestelsel ter belooning van verdienstelijke scheepsgezaghebbers, enz. in dezelfde richting bezig. Gaat de staat echter verder en vergoedt hij de eventueele schade van het individu, dan begunstigt hij de zorgeloosheid en vernietigt het gevoel van eigen verantwoordelijkheid. Alfred de Courcy vraagt o.a., hoe de staat den verzekeringsdwang zou kunnen toepassen op een schip, dat in eene Braziliaansche haven met koffie beladen wordt en in Cadix last ontvangt, in Triëst of Londen of Hamburg te lossen. Hij wijst erop, dat een oorlog de verzekeringspremie voor schepen der daarbij betrokken mogendheden doet stijgen. Mag de staat door de vaststelling van premiën zijne politieke meening verraden? Kan hij, zonder politieke moeilijkheden te voorschijn te roepen, eenvoudig als eene door niets gebonden handelsvereeniging optreden? Zou niet uit de houding des staats, in zake de premiebepaling, door den handel gevolgtrekkingen worden afgeleid, die tot speculatieve handelingen aanleiding moesten geven? De zee-assurantie was in kiem bij de Grieken en Romeinen voorhanden; zij werd in de 13de eeuw door den Vlaamsch-Nederlandschen handel ontwikkeld en op groote schaal in toepassing gebracht en was in de 14de en 15de eeuw in Portugal, Spanje en Italië algemeen in gebruik. In de 16de eeuw hebben Hamburg en Engeland haar overal ingevoerd en in de 17de eeuw wisten Frankrijk en Engeland de particuliere organisatie der zee-assurantie nog meer af te ronden en te vereenvoudigen. Tot in de 15de eeuw zijn de rechtsverordeningen op dit gebied na te gaan en in haar spiegelt zich op heldere wijze de individualistische rechtsleer van Hugo de Groot weer. De zee-assurantie droeg van den beginne een individualistisch-speculatief handelskarakter en werd deels door particuliere handelshuizen, deels door daartoe opgerichte handelsvennootschappen uitgeoefend en hare ontwikkeling geschiedde in overeenstemming met den zeehandel en de reederij. Tot op heden heeft deze in zóó hooge mate aan de verwachtingen beantwoord, dat het nog niemand ingevallen is, de zee-assurantie aan den staat te willen overdragen. Nu kunnen uitzonderingen op elk gebied voorkomen, maar wanneer | |||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||
het wezen der verzekering niet van den regel afwijkt, wordt de zaak toch bedenkelijk, te meer, daar de toepassing van den verzekeringsdwang en de toelating van het staatsmonopolie bij de andere verzekeringstakken de onteigening van eene bloeiende particuliere industrie veronderstellen, waartoe van het standpunt der economische behoefte geen grond voorhanden is. Veeleer ligt het voor de hand te zeggen, dat, in de zeeassurantie evenals in het zeerecht, de vrije beweging reeds vroeger wortel schoot, zoodat de opruiming van oude voorstellingen, inrichtingen en rechtsbegrippen op dit gebied niet meer noodig is. De staatsmonopoliseering van het verzekeringswezen is niet alleen in Frankrijk ernstig ter sprake gekomen, zij houdt evenzeer in Duitschland de gemoederen bezig. In Duitschland werd in den laatsten tijd menige beslissing ten gunste der staatsverzekering uitgelokt. Wat meer zegt, in Duitschland vond de staatsverzekering wetenschappelijke verdedigers van beteekenis en naam, die op het gebied der verzekeringstheorie groote verdiensten bezitten. De bekende sociaal-econoom Professor Adolph Wagner te Berlijn is onder hen als beslist monopolist geheel op den voorgrond getreden en verzuimt geene gelegenheid, om voor zijne meening vrienden te winnen. De eerste klachten over den stijgenden invloed der particuliere verzekering werden in 1821 door de leiders der Pruisische staats- en provinciale brandkassen aangeheven. Deze waren door de concurrentie genoodzaakt, hare verzekeringsvoorwaarden in overeenstemming met de bepalingen der particuliere industrie te brengen, maar konden desniettemin geen gelijken tred met hare mededingster houden. Zonder steun van de zijde der regeering zagen zij het oogenblik naderen, waarop zij de vlag zouden moeten strijken. De vrees werd uitgesproken, dat de particuliere verzekering niet tegen schade van buitengewonen omvang opgewassen zou zijn. Die vrees bleek bij gelegenheid van den grooten brand te Hamburg in 1842 ongegrond. De particuliere verzekering doorstond toen op schitterende wijze de vuurproef. Later werd zelfs het feit waargenomen, dat de publieke brandkassen ten gevolge van veelvuldige brandschade tot eene aanmerkelijke verhooging der bijdragen moesten overgaan, terwijl zij noch bij het sluiten van verzekeringscontracten noch bij het nakomen der aangegane verplichtingen coulant te werk gingen. Een aanzienlijk deel der officieel verzekerden ging daarom tot de particuliere verzekering over en de concurrentie werd voor de publieke kassen met den dag moeilijker. 16 Pruisische staatsbrandkassen drongen, onder leiding der ‘Kurmärkische Land- und Feuer-Societät’ te Berlijn, op spoedige staatsmonopoliseering aan en eischten de invoering van den verzekeringsdwang. Zij beschouwen den verzekeringsdwang als haar historisch en natuurlijk recht en achten zijne toepassing op de verzekering van onroerende goederen noodzakelijk en op die van roerende goederen wenschelijk. De theoretische monopolisten wenschen mede de uitbreiding van den verzekeringsdwang over de | |||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||
levensverzekering; zij noemen de instandhouding en bevestiging der publieke kassen geen Duitsch maar een Germaansch belang, omdat niet alleen Duitschland, maar evenzeer Duitsch-Oostenrijk, Zwitserland, Denemarken, Noorwegen en Zweden zulke verzekeringskassen bezitten. In 1877 behandelde de socialistische afgevaardigde Rittinghausen in eene volksbijeenkomst te Keulen de verzekeringsvraag en werd eene volksbeweging ten gunste der staatsmonopoliseering der brandverzekering op touw gezet. Volgens eene opgave van den secretaris der ‘Vereeniging van de publieke verzekeringkassen’ bestonden er in 1878 in het geheel 60 staatsverzekeringsinstellingen, die Rm. 25 milliarden verzekerd hadden, waarvan 1 milliard de roerende goederen omvatteGa naar voetnoot(*). Volgens A. WagnerGa naar voetnoot(†) bezaten in 1878:
Ook maakt hij van openbare levensverzekeringskassen gewag. De meeste kassen dateeren nog uit het tijdperk van het verlicht absolutisme. Oorspronkelijk had de staat met hare oprichting bedoeld: de verarming van enkele familiën en van geheele gemeenten ten gevolge van brandschade te voorkomen. Tevens werd daarin een waarborg gezien, om de geregelde betaling der belastingen, onder alle omstandigheden, te verzekeren. De staatstaxatie der waarde van de gebouwen diende tot grondslag van de berekening der schadevergoeding en meestal was aan de uitkeering de verplichting verbonden, dat onmiddellijk met den wederopbouw begonnen moest worden. Een deel der schade werd niet vergoed, om de eigenaars tot voorzichtigheid aan te sporen, en de | |||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||
verdeeling der bijdragen geschiedde evenals de uitkeering der schadevergoeding overeenkomstig regelen, door de regeeringsbesturen vastgesteld. De kosten der verzekering werden door een hoofdelijken omslag gedekt, waarbij met het risico van den verzekerde geene rekening gehouden kon worden. Deze verplichte bijdragen noemde men de brandlasten en zij bereikten op vele plaatsen eene drukkende hoogte. De verzekerden hadden geen invloed op het beheer der gelden en moesten de uitlegging en toepassing der algemeene verzekeringsregelen aan de beambten overlaten. Er werd voor hen gezorgd. In het algemeen waren de eigenaars van solide gebouwde huizen tegenover de anderen sterk benadeeld, droegen de steden in verhouding tot de bewoners van het platteland veel te sterke brandlasten en schonk de verzekeringsdwang aan de politie bevoegdheden, die de bevolking ondraaglijk voorkwamen. In Beieren gaf de vorst aan den door brand geteisterde een voorschot, om het vernietigde weder op te bouwen. Dit kapitaal moest den vorst uit de provinciale of gemeentekas terugbetaald worden. Om dat te kunnen, werden brandlasten geheven, waarvan de opbrengst steeds hooger was dan het voorgeschoten kapitaal en de uitgekeerde schadevergoeding. De geheele opbrengst behoorde aan de koninklijke kas en voor de moeite en de kosten der heffing mocht niets berekend worden, zoodat de vaderlijke zorg ten slotte eene voordeelige geldzaak werd. Was de brandschade zeer aanzienlijk, dan werden buitendien nog van staatswege brandcollecten uitgeschreven. Bij alle staatsverzekeringsinstellingen stond het fiscaal belang geheel op den voorgrond. De boeren en de kleine lieden waren verplicht bij te dragen; de van belasting bevrijde adel en de invloedrijke burger der groote stad genoten ook in dit opzicht begunstigingen en wisten maar al te dikwijls de lasten van zich af te schuiven. De staatsverzekering omvatte alleen de onroerende goederen. De particuliere verzekering begon met de verzekering van het meubilair. Eerst werden daartoe onderlinge vereenigingen opgericht, die zich tot leden van hetzelfde beroep bepaalden, alzoo de verzekering door de vakvereeniging lieten bezorgen. Gaandeweg werden alle burgers zonder onderscheid toegelaten. Deze vereenigingen werden door handelsvennootschappen vervangen, die met het risico rekenden en het beginsel der individualiseering in toepassing brachten. Zij konden de verdeeling van den arbeid bevorderen en de verzekeringswetenschap opbouwen. Toen de voordeelen van dit stelsel zichtbaar werden en de handelsvennootschappen haar werkkring al verder en verder uitbreidden, waren de overgebleven staatsbrandkassen genoodzaakt, hare inrichtingen te wijzigen en het voorbeeld der particuliere verzekering te volgen. Elke verbetering, die het verzekeringswezen onderging, was echter aan de ondervinding te danken, die de particuliere verzekering opgedaan had. Waar | |||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||
de verzekeringsvrijheid erkend werd en de voorrechten opgeheven werden, daar zegevierde de particuliere verzekering in den strijd met de staatskassen. Tegen wil en dank werden de publieke kassen buitendien gedwongen, de gevarenklassen over te nemen en het risico van het individu tot maatstaf der premie te kiezen. Op dit oogenblik zijn ook bij haar de fiscale belangen op den achtergrond getreden en hebben de beide concurrenten alleen de behartiging van economische belangen in het oog gevat. De vooruitgang op dit gebied is evenwel uitsluitend aan de vrije beweging te danken. Den 4den Augustus 1879 publiceerde de Rijkskanselier een officieel schrijven, waarin op de noodzakelijkheid der wettelijke regeling van het verzekeringswezen gewezen wordt. Sedert wordt in Duitschland op eene rijksassurantiewet gewacht. Dit schrijven neemt geene partij voor de staatsverzekering; het wenscht alleen verhindering der misbruiken, die zich allengs in de particuliere verzekering openbaren. Alle partijen erkennen de noodzakelijkheid van eene rijksassurantiewet en wachten met smart op het aangekondigde wetsvoorstel. Hoe langer daarop gewacht wordt, hoe grooter de kans, dat de vrienden der staatsverzekering voor hunne wenschen gehoor vinden. De tegenwoordige strooming toch is zeer gunstig voor socialistische proefnemingen en zelfs zeer vrijzinnige landen kunnen zich niet geheel aan dien invloed onttrekken. Het is b.v. zeer opmerkenswaardig, dat Zwitserland in de door de regeering voorgestelde assurantiewet de contrôle en het concessie-stelsel voor de particuliere verzekering in alle 25 kantons in een zeer strengen vorm handhaaft en regelt, maar de publieke verzekeringskassen geheel ongemoeid laat. Hierin ligt on tegenzeggelijk eene begunstiging der publieke verzekering. De voorstanders der staatsverzekering in Duitschland laten niet na op verschijnselen te wijzen, die voor de toepassing der door hen verkondigde theorieën als een gunstig voorteeken beschouwd mogen worden. Beieren zette bij de wettelijke regeling der hagelverzekering de eerste belangrijke schrede op den weg der algemeene staatsverzekering. In de Beiersche tweede kamer zijn verscheiden stemmen gehoord, die de overdraging der brandverzekering aan den staat wenschelijk achten en op een voorstel in dien geest aandringen. Eene commissie werd met de taak belast, om de practische voordeelen der staatsverzekering van het meubilair te onderzoeken. Pruisen zou gaarne zien, dat eene ernstige proefneming in die richting geschiedde. Het Duitsche rijk sloot in de arbeidersverzekeringen tegen ongevallen de particuliere verzekering uit, verlangde de vorming van verzekeringsgroepen, die de gelijkheid van beroep tot basis moeten kiezen, en herstelde den hoofdelijken omslag. Daarbij werd aan de regeering de leiding toevertrouwd en is zij met de organisatie belast. De kostbare en omslachtige inrichting, die deze nieuwe staatsverzekeringsinstelling gekregen heeft, bevat als het ware de uitnoodiging, tegen de | |||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||
particuliere verzekering nog sterker front te maken, want dit administratieve toestel verlangt meer werkzaamheid, dan de arbeidersverzekering tegen ongevallen kan aanbieden, en in die behoefte moet vroeg of laat voorzien worden. De houding der meerderheid van den rijksdag verried geringe sympathie voor de particuliere verzekering en de socialistische school verzuimt geene gelegenheid, om de monopolisatiegedachte tot gemeengoed der natie te maken. Geen wonder, dat de particuliere verzekeringsmaatschappijen zich vereenigd hebben, om maatregelen te beramen ter verdediging van haar eigen bestaan. Dat het noodig is hare onafhankelijke stelling te verdedigen, behoort ongetwijfeld tot de merkwaardigste teekenen des tijds. Dat die vereeniging tevens ten doel heeft, door positie veverbeteringen der wetenschappelijke basis van het verzekeringswezen de verdere ontwikkeling der verzekeringsinstelling te bevorderen, getuigt van hare inwendige kracht. De levensverzekering, die de sterftetafel van 17 Engelsche maatschappijen tot richtsnoer gekozen had, bewerkt eene Duitsche tafel en ondersteunt het streven der hygiënisten, om in den gezondheidstoestand verbetering te brengen. Zij is bedacht op eene hechtere aansluiting aan den geneeskundigen stand. De brandverzekering steunt de pogingen ter verbetering der brandweer en levert het bewijs, dat de maatregelen ter vermindering van het gevaar en derhalve van het risico evenzeer in haar belang zijn als in dat van het algemeen. De gevaren, die de particuliere verzekering in enkele landen bedreigen, verdienen ook elders de aandacht. De beschaving wordt door bepaalde economische en sociale eigenschappen gekenmerkt, die overal voorhanden zijn. Hoe groot nu ook het verschil tusschen de beschaafde volkeren en landen moge zijn en hoezeer het ook aan te bevelen is, op eene zuiver nationale ontwikkeling prijs te stellen, toch zal niemand ontkennen, dat de beschaving gemeenschappelijke gevaren en gemeenschappelijke voorrechten bevat, die de kennismaking met de toestanden en verhoudingen van verschillende staten en volkeren noodzakelijk maken. Het belang daarvan behoeft niet aangetoond te worden, zoodra het beginselvragen geldt. Dezelfde beginselvragen treden overal op en lokken overal een gelijken strijd uit. In den socialen strijd van onze dagen spelen ten slotte beginselvragen de hoofdrol. De tegenstelling op het gebied der verzekering is, in hoofdzaak, eene beginselvraag. Deze nader te onderzoeken, zonder zich aan eenig bepaald land te binden, onverschillig of er daarbij van socialisme dan wel van individualisme sprake is, behoort tot de eischen der wetenschap, waaraan voldaan moet worden. In eene sociaal-economische en staatsrechtelijke studie: Der Staat und das Versicherungswesen, werpt A. Wagner den handschoen aan de particuliere verzekering toe. De daarin medegedeelde gronden ten gunste der staatsverzekering moeten ons ook hier bezighouden. Zij hebben eene wetenschappelijke waarde, omdat de schrijver geen oogen- | |||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||
blik het historisch ontwikkelde uit het oog verliest en geene revolutionnaire bijoogmerken koestert. Het doel is dus niet, eene bevooroordeelde en onkundige menigte op te zweepen, maar een sociaal probleem voor ontwikkelden en oordeelkundigen te behandelen.
Wagner neemt aan, dat Adam Smith uitsluitend met de actieve natuur van den mensch rekent en dientengevolge de werking der passieve eenvoudig over het hoofd ziet. Alleen daaraan is het toe te schrijven, dat de particuliere verzekering de classificatie der gevaren tot uitgangspunt gekozen heeft en de zorgvuldige sorteering der risico's bij de vaststelling der tarieven op den voorgrond plaatst. Een gevolg daarvan is, dat de ondernemer zich het recht voorbehoudt te beslissen, welke risico's hij voor verzekering vatbaar acht en tegen welke vergoeding hij de schadeloosstelling wil waarborgen. De brandverzekeringsmaatschappijen onderscheiden b.v. tusschen gebouwen van steen en minder solide stoffen, vragen naar de hoedanigheid der daken, letten op de omgeving van het verzekerde pand, op de voorwerpen, die daarin geborgen zullen worden, gaan te rade met het bedrijf, dat daarin uitgeoefend wordt, enz. enz. De levensverzekeringsmaatschappijen eischen niet alleen eene opgave van den leeftijd en van de bezigheid, maar ook een gezondheidsattest, enz. Elke vermindering van het gevaar gaat met eene verlaging der premiën gepaard en heeft eene wijziging in de verzekeringsvoorwaarden ten gevolge. In zoover het individu daartoe de hand kan leenen, brengt zijn eigenbelang het mede, dit niet te verzuimen. De individueele verzekering ziet nu in het stelsel der gevarenonderscheiding een spoorslag voor de verzekeraars zoowel als voor de verzekerden, om de economische opvoeding te voltooien, om uit eigen vrije beweging tot een toestand te geraken, waarin het algemeen als schadelijk erkende vermeden en het algemeen als nuttig erkende toegepast wordt. Volgens Wagner moet deze opvatting, of liever deze voorstelling, als eene dwaling beschouwd worden en is in dit opzicht de gunstige werking der economische individualiteit niet te bewijzen. Zij let namelijk niet op de historische gebondenheid, waarin het individu verkeert. Het gevaar is niet afhankelijk van den wil en de kennis des verzekerden; de vermindering van het gevaar staat slechts voor een zeer gering deel in zijne macht; verschillende andere omstandigheden oefenen op dit gevaar invloed uit. De sociale stelling van het individu bekleedt onder deze omstandigheden eene voorname plaats. Deze staat in nauw verband met het bezit of de kapitaalmacht, met de genoten opvoeding, met de bekwaamheid en met de arbeidskracht. De verbetering geschiedt daarom in het gunstigste geval uiterst langzaam en de particuliere verzekering ligt daarom ook alleen in het voordeel der gegoeden, die onder dezelfde | |||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||
of althans bijna gelijke voorwaarden kunnen leven en zich bewegen en die tevens over de middelen beschikken, om de resultaten der wetenschap en der practische ondervinding niet alleen in zich op te nemen, maar ook werkelijk in toepassing te brengen. Een koopman en een industrieel kunnen desnoods hooge premiën betalen; hun kapitaalsinzet heeft snel plaats en is van dien aard, dat de premie niet onder de drukkende lasten gerekend mag worden. Anders echter is de beteekenis der premie voor den op vaste inkomsten aangewezen burger en arbeider; zij zijn niet vrij in de keus der woning en kunnen niet onmiddellijk verbeteringen toepassen, die eene verlaging der premie ten gevolge hebben. De Pruisische staat was in 1880 genoodzaakt, eene staatsverzekering voor de ambtenaren van het boschwezen in te richten, omdat deze ambtenaren niet in staat waren, de van hen verlangde hooge verzekeringspremiën op te brengen, en evenmin door eigen werkzaamheid tot vermindering der gevaren konden bijdragen. Bij de levensverzekering geldt hetzelfde. De gezondheid staat in nauw verband met de sociale bezigheid, met de middelen, die voor woning, voeding, kleeding als anderszins beschikbaar zijn, en met het vermogen, om aan de eischen der wetenschap te kunnen voldoen. De verzekeraar wenscht een langen gemiddelden levensduur en de verzekerden kunnen met den besten wil en de grondigste kennis de omstandigheden, waarin zij verkeeren, niet veranderen. Steunt nu de premie op het gevaar van het individu, dan werkt zij als eene belasting op de zieken en zwakken en als eene begunstiging der gezonden en welgestelden; dan is zij eene benadeeling van den kleinen man, die in socialen zin gebonden is. Nog sterker komt dit euvel te voorschijn, wanneer op individueelen grondslag de sorteering van het risico plaats vindt en allen, die niet aan de eischen der verzekeringsmaatschappijen kunnen voldoen, van de zegeningen der verzekering verstoken moeten blijven. De vermindering van het gevaar en de zorg voor de gezondheid en het leven is in de eerste plaats een staatsbelang. De staat bevoordeelt noch de passieve noch de actieve natuur van den mensch; hij houdt beide met elkander in evenwicht. Hij steunt daartoe den zwakke en minder gunstig bedeelde en hij verschaft aan den sterke en den welgestelde de gelegenheid, zijne krachten ten bate van de maatschappij te gebruiken. Beiden wordt zekerheid gewaarborgd. Daartoe moeten van staatswege bijdragen geheven worden in verhouding tot den door het individu bereikten trap van welvaart. De staatsverzekering gradueert derhalve, volgens Wagner, de premie of bijdragen evenals eene inkomstenbelasting met progressieve scala, zonder met het risico te rekenen. De algemeene sterfte dient bij de vaststelling tot grondslag. De belegging der gelden, die aan den ontvanger van belastingen betaald moeten worden, bezorgt de staat. Den arbeid verrichten de staatsschoolmeester en de organen der openbare orde. Voor de brandverzekering is het | |||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||
toezicht en de regeling der politie voldoende; zij handhaaft toch reeds de bouwverordeningen, enz. Voor de kapitaal- en renteverzekering wordt naar de beambten-, weduwen- en weezenkassen verwezen. Het spreekt wel vanzelf, dat, volgens deze zienswijze, staat en maatschappij gelijkluidende begrippen zijn. Evenzeer is er bij haar sprake van eene sociale wet, die de oplossing van het invidividu in de gemeenschap verlangt en de verdere ontwikkeling van hare toepassing afhankelijk maakt. De erkenning van deze beide veronderstellingen is niet te vermijden, indien men Wagner volgen wil. Wagner ziet evenwel in, dat zijn betoog geen bewijs bevat tegen de eigenlijke taak, die de particuliere verzekering in de economische huishouding te vervullen heeft, en hij maakt daarom ook gebruik van de dialectische scherpzinnigheid, waarover hij beschikt, en van de buitengewone belezenheid, die hem kenmerkt, om naar gronden te zoeken ter bevestiging van zijne hypothesen. De gronden liggen volgens hem in het eigenlijk karakter van het verzekeringswezen en staan in nauw verband met de grove gebreken, die de particuliere verzekering op dit oogenblik aankleven. Deze gebreken acht hij van dien aard, dat geene wettelijke regeling of staatscontrôle in den bestaanden toestand verbetering kan brengen. Evenals bij de meeste vertegenwoordigers der socialistische school treedt de critiek van het bestaande geheel op den voorgrond en is de uiteenzetting van hetgeen dit vervangen moet, bijzaak. Wagner vat de historische ontwikkeling op als een voorbereidingsproces ter verkrijging van een maatschappelijk gemeenschapsleven, waarin het individueele steeds en onder alle omstandigheden voor het sociale moet wijken en waarin eene gemeenschapsbehoefte de plaats der individueele behoefte inneemt. De vrije vereeniging van bepaalde economische groepen in maatschappijen op aandeelen of onderlinge genootschappen is in zijn oog een kunstvorm, de staatsorganisatie daarentegen de natuurlijke rechtsvorm, om tegen de overheerschende kracht van het particuliere kapitaal voldoende gewapend te zijn. De staatsorganisatie onderdrukt de speculatie of winst. De staatsorganisatie noemt hij buitendien noodzakelijk met het oog op de specifieke verhouding der volkshuishoudkundige ontwikkeling onder den invloed der vooruitgaande natuurstudie en op de specifieke verhoudingen der plaatselijke bevolkingsbeweging, der opeenhooping en verdeeling. Van dit eigenaardig standpunt worden nu de volgende vragen gesteld: Is de verzekering rijp, om uit den particulieren in den socialen gemeenschapsvorm over te gaar? Moeten alle of voorloopig slechts enkele verzekeringsstukken aan den staat overgedragen worden? Neemt de staat, de provincie, het district, de gemeente of eene voor dit doel te stichten publieke corporatie de verdere zorg voor de verplichte verzekering op zich? Van het standpunt der verzekeringstechniek beantwoordt Wagner de | |||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||
eerste vraag bevestigend, niet alleen voor Duitschland, maar voor geheel Middel- en West-Europa. Als uitzondering laat hij de zee-assurantie gelden, terwijl de laatste vraag van ondergeschikt belang geacht wordt, daar zij niets meer met het beginsel te maken heeft. De hoofdzaak is en blijft: de volstrekte gelijkmaking van het risico door eene verplichte verzekering van staatswege. Mag de staat in de verzekering eene belasting zien, of verzekert dit politieke lichaam geheel belangloos? Ook hieromtrent laat Wagner ons in het onzekere. Hij neemt alleen als bewezen aan, dat de kosten voor de verzekerden een minimum bedragen, omdat het beambtenpersoneel desnoods gratis ter beschikking des verzekeraars staat en omdat alles in één hand geconcentreerd is. Het hoofdgewicht ter verdediging der staatsverzekering legt Wagner op de analogie. Het geld-, munt- en algemeen verkeerswezen is gaandeweg in één hand geconcentreerd of zal dat eerlang zijn. Niemand heeft er meer bezwaar tegen, dat de munt evenals de post en de telegraphie op den staat is overgegaan, en ten opzichte der spoorwegen is allengs dezelfde richting ingeslagen. De banken zijn òf van staatswege gemonopoliseerd òf zóó eng met het staatsgezag verbonden en onder staatscontrôle geplaatst, dat de monopoliseering nog maar eene quaestie van tijd is. Het onderwijs- en schoolwezen volgt de centraliseerende staatsrichting; de brandweer, de waterleiding, de gasbereiding, de straatreiniging, de canalisatie, de publieke hygiëne, enz. zijn òf als gemeente- of provinciale òf als staatsbelangen erkend en worden daarmede in overeenstemming geregeld. Kortom, de voornaamste uitingen van het leven kunnen niet meer als individueele belangen beschouwd worden; zij krijgen eerst eene socialistische, dan eene communistische beteekenis en zoodra zij door de gemeenschap geregeld zijn, is ook in meerdere of mindere mate al naar gelang der behoefte dwang toegepastGa naar voetnoot(*). Er bestaat nu geene reden, ditzelfde beginsel niet ook op de verzekering in toepassing te brengen. De vrije beweging en de daardoor te voorschijn geroepen onderlinge wrijving heeft te veel op de actieve natuur van den mensch gebouwd en te weinig met diens historische gebondenheid gerekend. Daaruit zijn nadeelen ontstaan, die de staatsverzekering | |||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||
weder zal wegruimen. Hare invoering ligt op den weg der beschaving, die eene ontwikkelingswet volgt, waarin de gemeenschap den toon aangeeft. Het moet iedereen opvallen, dat Wagner groote waarde hecht aan de onderscheiding der gemeenschapsbehoefte van de individueele behoefte, zonder echter aan te geven, waardoor beide zich van elkander onderscheiden en aan welke eischen beide te voldoen hebben. En toch komt op de omschrijving zeer veel aan. Zijn gemeenschapsbehoeften, die als zoodanig door eene bepaalde menschelijke gemeenschap gevoeld worden, denkbaar? Er zijn behoeften, die door velen gelijktijdig en op dezelfde wijze gevoeld worden; hare bevrediging door groote gemeenschapsvereenigingen kan doelmatig en zelfs wenschelijk zijn en het is in dit geval natuurlijk, deze in het leven te roepen en daartoe op gemeen overleg prijs te stellen. Gemeenschapsbehoeften als zoodanig bestaan evenwel niet en kunnen evenmin door de maatschappelijke ontwikkeling ontstaan. Indien zekere behoeften op de doelmatigste wijze door groote gemeenschapsvereenigingen bevredigd kunnen worden, volgt dan daaruit, dat de staat, de provincie, de gemeente of eenig ander politiek lichaam daartoe het initiatief moet nemen of hare taak te vervullen heeft? Voorzeker niet. Evenmin volgt daaruit, dat de oplossing der gemeenschapsvraag ten gunste des staats of van eenig ander politiek lichaam gelijkstaat met de opheffing van alle moeilijkheden, die de particuliere en algemeene rechtsregeling aankleven, en dat in dit geval bij de behandeling van ingewikkelde vragen geen dilemma te vreezen zou zijn. Reeds aanstonds ontstaat het bezwaar, welke definitie op het begrip staat van toepassing is. Hieromtrent werd nog nergens eenheid verkregen. Gelijke verdeeldheid heerscht omtrent de bevoegdheden, die aan den staat toekomen. Ten opzichte der staatsexploitatie mag buitendien niet alleen op de hoedanigheid en de zekerheid gelet worden, maar komt het er in de eerste plaats op aan te bepalen, of de bevrediging der door velen op dezelfde wijze en gelijktijdig gevoelde behoeften van staatswege niet een storenden invloed uitoefent op de taak, die dit staatkundig lichaam op politiek gebied te vervullen heeft, en of het dientengevolge niet afhankelijk wordt van zaken, die de behartiging van het algemeen belang in den weg staan. Maar zelfs gesteld eens, het bewijs is te leveren, dat de staat evengoed en goedkoop als het individu brood kan bakken, bier kan brouwen, wijn en sterke dranken kan bereiden, suiker kan vervaardigen, zeep kan zieden, vleesch kan verkoopen, enz.: volgt dan daaruit, dat deze bedrijven in de handen des staats moeten overgaan of dat de staat dit alles met zijne eigenlijke politieke taak ten bate der maatschappij zou kunnen vereenigen? Eene politieke of rechtsgemeenschap, die tevens de zorg voor de voeding, kleeding, verwarming, ontspanning, ondersteuning en verzekering op zich neemt, zal tegenover hare staats- en rechtsplichten uit den aard der zaak in eene hoogst ongunstige verhouding staan; zij is gebonden, waar de vrije beweging onontbeerlijk is. | |||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||
Eene straatlantaarn geeft aan duizenden licht en niemand kan zeggen, of X dan wel Y daardoor meer gebaat is; eene waterleiding bevrijdt duizenden van het stof der publieke wegen, maar noch A noch B heeft een bijzonder aandeel aan deze weldaad. Er zijn alzoo behoeften, die onder bepaalde omstandigheden en in bepaalde gevallen uit de samenleving voortvloeien en gaandeweg een min of meer gemeenschappelijk karakter aannemen, zoodra de beschaving zekere hoogte bereikt heeft. Het ligt echter voor de hand, dat bij elke behoefte een zorgvuldig onderzoek vereischt wordt, in hoever eene bevrediging door groote gemeenschapsvereenigingen mogelijk of wenschelijk is, welke inrichtingen daartoe benoodigd zijn en op welke wijze de uitvoering moet plaats vinden. Er zijn steden, die de gas- en waterleiding met voordeel en ten bate van het algemeen in eigen regie genomen hebben, maar er zijn evenzeer steden, die bij eene particuliere exploitatie beter staan. Dat ca 65% van het in Duitschland bereide gas van gemeentewege geleverd wordt, bewijst nog geenszins het economisch belang der gemeente-exploitatie. Er zijn staten, die de spoorwegen gemonopoliseerd hebben en daarbij aanvankelijk goed staan. Dat deze staatsspoorwegen beter aan de eischen voldoen dan die der particuliere ondernemingen, is tot nog toe nergens gebleken. Eene economische wet is op dit gebied nergens te ontdekken en dat de economische ontwikkeling de overdraging der particuliere onderneming aan de gemeente, de provincie en den staat verlangt, is noch door de geschiedenis noch door de ondervinding bevestigd. Wie is bevoegd uit te maken, wat ‘beter’ is, waar behoeften te bevredigen zijn, die door velen gelijktijdig en op dezelfde wijze gevoeld worden? Welke kenteekenen bezitten die behoeften en welke eigenschappen worden voor de vaststelling vereischt? Beslist hieromtrent de meerderheid en door welke personen wordt deze gevormd? Is dit een voorrecht van het gezag? Waarop zijn zij gegrond en hoe zijn zij ontstaan? Wagner laat een en ander in het midden en vergenoegt zich in twijfelachtige gevallen met de analogie. Men ziet, hoe ingewikkeld de zaak wordt, zoodra het gebied der algemeene theorie verlaten wordt en de staatsalmacht niet als een axioma geldt. Kan b.v. door middel der analogie de noodzakelijkheid der bevrediging van de niet door allen gevoelde behoefte aan verzekering langs den weg der staatsverzekering betoogd en bewezen worden? Is de verzekering eene gemeenschapsbehoefte, toegegeven, dat deze werkelijk bestaat? De verzekeringsbehoefte kan niet vergeleken worden met de behoefte aan een algemeen middel ter gelijkmaking van het verschil in prijs - het geld -, waarvan de waarde voor een groot deel in de daarachter | |||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||
staande autoriteit van den staat gezocht moet worden. De verzekeringsbehoefte is evenmin te vergelijken met de behoefte aan eene staatsinstelling ter gelijke, goedkoope, snelle en zekere bezorging van brieven en mededeelingen van den meest verschillenden aard. Van de vergelijking met eene straatlantaarn, enz. kan geene sprake zijn. Nergens is een algemeen belang voorhanden, om allen gelijkmatig en op dezelfde wijze tegen gelijke bijdragen tegen het verlies van het individueele vermogen door brandschade, door hagelslag, enz. schadeloos te stellen. Evenmin ligt het op den weg des staats, om aan de nagelaten betrekkingen van alle burgers een erfdeel te waarborgen, aan ouden van dagen, enz. eene rente te verzekeren. Het is evenmin tot nog toe gelukt, de economische waarde van het individu voor den staat en de maatschappij vast te stellen en daaruit het verlies door vroegtijdigen dood of door te snel verbruik van kracht te berekenen. En toch kan de gemeenschap alleen met dezen factor of met factoren van gelijken aard te rade gaan. Er zijn streken, waar hagelslag niet of zelden voorkomt, terwijl hagelslag elders veelvuldig waargenomen is. Kan het nu als een eisch der sociale gerechtigheid beschouwd worden, van staatswege alle grondbezitters te verplichten, zich tegen eene vastgestelde bijdrage tegen de gevolgen van den hagelslag bij den staat te verzekeren? Indien dit als eene gemeenschapsbehoefte opgevat wordt, waarom dan alleen den landman tot eene hagelbelasting verplicht? Is het zijne schuld, dat hij op het land en niet in de stad woont? De gemeenschapsbehoefte vraagt niet naar het risico van het individu, maar regelt de lasten voor de natie, overeenkomstig het getal, dus dit zou ten slotte tot maatstaf moeten dienen. Is het in dien zin eene gemeenschapsbehoefte, alle zwakken en gebrekkigen, alle losbandigen en onvoorzichtigen met de gezonden en sterken, de zedelijk geschoolden en voorzichtigen op gelijke lijn te plaatsen en tegen volkomen gelijke voorwaarden te verzekeren, hoogstens onderscheidende tusschen den bereikten trap van welvaart? De eigenschappen der gemeenschap zijn in dien grondslag niet te ontdekken. Er is op dit gebied geene andere gemeenschap dan ten opzichte van het gevaar. De schatting der waarde van dit gevaar met het oog op de verzekering kan niet anders dan een individueel belang zijn. De publieke verzekeringskassen namen oorspronkelijk niet het gevaar, maar de waarde tot maatstaf; de verzekeringssom omvatte het grootste deel der werkelijke waarde van het verzekerde voorwerp en werd door den hoofdelijken omslag gedekt. Deze instellingen werden genoodzaakt eene andere basis aan te nemen en volgden zelfs daar, waar zij door den verzekeringsdwang beschermd zijn, de particuliere verzekering en de door haar vastgestelde verzekeringsvoorwaardenGa naar voetnoot(*). De vorm behield | |||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||
het karakter van het verlicht absolutisme; het wezen moest met den steeds dieper wortel schietenden vooruitgang rekening houden. Wagner wil nu niet eenvoudig tot de oude ontwikkelingsvormen terugkeeren en de verzekering in het keurslijf der eerste ontwikkelingsperiode van het absolutisme samenknellen, maar hij geeft voor, in haar een ander beginsel neder te leggen, en hij spreekt ervan, haar theoretisch nieuw op te bouwen. Wagner gaat uit van het standpunt, dat de staat belichaming der sociale gerechtigheid is en als een zedelijke persoon handelt; zijne staatsorganisatie der verzekering vat hij in de eerste plaats op als het noodzakelijk herstel van het natuurlijk evenwicht tusschen plichten en rechten. Uit het wezen der verzekering leverde hij echter niet het bewijs, dat dit evenwicht in de particuliere verzekering niet voorhanden of te verkrijgen is. Ook kan hij aan de particuliere verzekering geen intellectueel gehalte, geene goede trouw, geen ijver en geene levenskracht ontzeggen of haar technisch en economisch als niet meer voor verdere ontwikkeling vatbaar voorstellen. Althans de bewijzen daarvan ontbreken in zijn betoog. Maar ook wanneer de door hem voorgestelde staatsorganisatie geene schaduwzijden bezat, zou de overdraging der particuliere verzekering aan den staat op dit oogenblik met bijna onoverkomelijke bezwaren verbonden zijn. Werd daarbij de onteigeningsvraag in socialistischen zin opgelost, d.w.z. als niet bestaande beschouwd, dan kreeg de geheele zaak in zóó hooge mate een revolutionnair karakter, dat de gevolgen daarvan voor de maatschappij en de algemeene beschaving onberekenbaar zouden zijn. Het fijne weefsel der bestaande economische orde verdraagt niet de ruwe hand van den krijgsman, die gewoon is de knoopen door te hakken, in plaats van ze te ontwarren. De algemeene beschaving verlangt de organische ontwikkeling; deze let op de historisch geworden toestanden en verhoudingen, niet om de vrijheid te vernietigen, maar om haar te bevestigen en inwendig te sterken. Magnin, de Fransche Minister van financiën onder Napoleon, erkende in 1871, dat de staatsmonopoliseering voor Frankrijk in de gegeven omstandigheden bijna onmogelijk en eene groote ramp zou zijn. Elders ligt de zaak niet anders. Wagner sluit de zee-assurantie van de staatsverzekering uit. Op dit gebied is het particulier initiatief althans vooreerst in het belang van het algemeen en heeft de verzekering zich zóó nauw aan de reederij en den zeehandel aangesloten, dat de overdraging aan den staat te groote moeielijkheden zou opleveren. Het individualistisch karakter der zee-assurantie is wel is waar van speculatieven aard, maar hier kan het niet onzedelijk zijn, wanneer de kans op winst of rente met den graad van het gevaar in nauw verband gebracht wordt. Die kans vermeerdert, indien een technisch gevormd koopman aan het hoofd der onderneming staat en de persoonlijke geschiktheid van den verze- | |||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||
keraar een woordje meespreekt. Dan neemt de particuliere verzekering deel aan het streven, de gevaren te verminderen, het risico te verdeelen en door nieuwe combinatiën de verzekeringswetenschap te ontwikkelen. De zee-assurantie is een natuurlijk product van den handel, in vorm en wezen vrij. Wijken de andere takken der verzekering dan geheel van haar af? Geenszins. De levensverzekering sluit zich nauw aan de verschillende eischen van het practisch leven aan. Zij is, in hoofdzaak, te vergelijken met eene spaarkas. Hoe meer de wetenschap erin slaagt, de oorzaken der ziekte en sterfte te vinden en de wetten, die haar beheerschen, te ontvouwen, hoe meer maatregelen getroffen kunnen worden, om het gevaar te verminderen. Dientengevolge dalen de premiën. De verbetering der algemeene sterfte door voldoening aan de voorschriften der hygiëne bevordert de Staat, enz. en is eene voortdurende zorg der regeering, maar de toepassing der middelen, om daartoe werkelijk te geraken, is voor het grootste gedeelte de zaak van het individu. De particuliere verzekering spaart geene middelen, om de regeering in hare taak te ondersteunen, en prikkelt het individu, de toepassing niet na te laten, daar daaraan ook materieele voordeelen verbonden zijnGa naar voetnoot(*). Dat de zegeningen van het sparen ter verzorging reeds nu ten volle genoten kunnen worden, is de maatschappij aan het kapitaal verplicht. Ook op dit gebied wordt het kapitaal gewaagd en in zoover bezit de levensverzekering een speculatief karakter, dat de kans te verliezen niet buitengesloten is. Tegenover die kans staat de kans op winst, maar de omvang der winst is in de meeste gevallen afhankelijk van den omvang van het gevaar. Hoe meer de wetenschap en de practijk dat gevaar verminderen, hoe geringer de kosten van den verzekerde en de rente voor den verzekeraar. De concurrentie zorgt ervoor, dat elke verbetering allen ten goede komt. De brandverzekering werkt in gelijke richting. Tusschen het gevaar en de premie, tusschen het risico en de winst bestaat eene natuurlijke verhouding en het optreden van het kapitaal in de verzekering moet als eene weldaad beschouwd worden, waarvan zoowel het algemeen als de geldschieters en de verzekerden de vruchten genieten. De particuliere verzekering ondersteunt den Staat, de gemeente, enz. in de pogingen ter vermindering van het gevaar, niet alleen door gebruikmaking van de bouwverordeningen bij het sluiten van verzekeringen, maar ook | |||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||
door ondersteuning der brandweer enz. Van haar gaan ook de pogingen uit, om eene gelijke wetenschappelijke basis te vinden, als de levensverzekering bezitGa naar voetnoot(*). Zij werkt onafgebroken aan de verbetering met het doel, de vruchten van dien arbeid tegen eene betrekkelijk geringe vergoeding allen te laten genieten. De particuliere verzekering is in de eerste plaats een appèl aan de actieve natuur van den mensch; van een plicht tegenover den Staat kan bij de verzekering geene sprake zijn. De noodzakelijkheid, dat allen verzekerd moeten zijn, is niet voorhanden. Hier beslist de vrije wil van het individu. Zij, die de behoefte aan verzekering gevoelen en daarin wenschen te voorzien, zoeken daarvoor eene gelegenheid op. Deze wordt door eene vrijwillige gemeenschap van gelijkgezinden of ook door eene kapitaalverbinding geboden. Tegen gevaren van gelijken aard, maar van verschillenden omvang, wordt langs dezen weg zekerheid verschaft. De Staat heeft alleen het recht misbruiken te voorkomen en de benadeeling der onkundigen te verhinderen. Dit geschiedt door de vaststelling van eene verzekeringswet, waarin de rechtsverhoudingen nauwkeurig geformuleerd zijn. Wagner ziet in den Staat meer en houdt het ervoor, dat wanneer de particuliere verzekering zich niet van de gebreken des tijds weet te zuiveren, de Staat haar daartoe niet alleen de behulpzame hand moet bieden, maar ook geroepen is, haar geheel en al te vervangen en in hare plaats te treden. De ondervinding heeft echter niet geleerd, dat de Staat minder blootstaat aan den invloed des tijds dan de particuliere onderneming. In Amerika hebben volgens HumeGa naar voetnoot(†) niet minder dan 11 staten niet aan de door hen gewaarborgde financieele verplichtingen voldaan; nog veel grooter is het aantal gemeenten, dat zich daaraan wisten te onttrekken en daarbij tot de meest verwerpelijke kunstgrepen hare toevlucht namen. De conversie der openbare schuld is ook in Europa een geliefkoosd middel, om zich van staatswege van schulden te ontlasten. Het veelal toegepast concessie-stelsel tegenover particuliere ondernemingen heeft er evenmin toe bijgedragen, om het vertrouwen in de zedelijke kracht des Staats te verhoogen. In het voormalig koninkrijk Hannover werd b.v. aan de Aachen-Münchener brandverzekeringsmaatschappij tegen betaling van een aanzienlijk bedrag concessie verleend, om in dit land verzekeringscontracten te sluiten. Men noemde dit bedrag een aandeel in de winst en sprak van eene jaarlijksche vergoeding voor de gelijkstelling met de inheemsche verzekeringsmaatschappijen. Van ministerieele zijde werd gelijktijdig in het parlement de verklaring afgelegd, dat een en ander niets te beteekenen had, omdat de inheemsche ver- | |||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||
zekeringsmaatschappijen hoegenaamd geene rechten bezaten en zelfs geen oogenblik tegen de intrekking der concessie verzekerd waren. In Nassau, Hessen-Homburg, Hessen Darmstadt en Beieren bestaan gelijke vergunningen, die wel voordeelen aan den Staat, maar geene rechten aan de particuliere verzekering verleenen en aan de willekeur vrije speelruimte laten. Bij dergelijke bepalingen is er alleen sprake van een middel ter belasting en in de meeste gevallen wordt ook de monopoliseering van winstgevende takken van bestaan uitsluitend opgevat als een middel ter stijving der schatkist. Het economisch beginsel moet dan daarvoor wijken. Een grondig practisch en theoretisch kenner van het verzekeringswezen, de Pruisische geheimraad Jacobi, zegt te recht: ‘Het gebied der verzekering is zóó veelomvattend en ingewikkeld, de behoeften en de sociale positie der menschen zijn ten opzichte der brand-, krediet- en levensverzekering zóó verschillend en de verzekeringstechniek draagt zulk een eigenaardig karakter, dat het op goede gronden te betwijfelen is, of eenig regeeringsbestuur zich ooit een juist en volledig oordeel omtrent hetgeen tot deze uiting van het verkeersleven behoort, zal kunnen toeëigenen. Het minst van allen is dit wenschelijk bij besturen, waarvan de leden niet in de school des levens gevormd werden, maar steeds in de bureaux een onderkomen vonden. Wanneer men dagelijks ziet, hoevele vergissingen de beambten bij de behandeling der eenvoudigste zaken begaan, dan baren de kolossale misgrepen op het gebied der verzekering geen verwondering meer.’
De particuliere verzekering heeft door middel van eigen initiatief alle moeilijkheden uit den weg geruimd, die hare ontwikkeling in den weg stonden. Zij is geen product van de wetgeving en evenmin ooit het troetelkind des Staats geweest; zij is vrij geworden en als het ware uit het practisch leven voortgesproken. Het spreekt echter wel vanzelf, dat zij niet vrij van gebreken gebleven is en dat de geest des tijds zich even sterk in hare instellingen wederspiegelt als in alle inrichtingen van den handel en het algemeen verkeersleven. De scherpe onderlinge concurrentie heeft die gebreken in den jongsten tijd meer dan vroeger op den voorgrond doen treden en daardoor de behoefte aan eene verzekeringswet te voorschijn geroepen. Die gebreken vloeiden echter niet voort uit het wezen der particuliere verzekering, maar zijn een gevolg der omstandigheden. Zij kunnen dientengevolge door geene kunstmatige organisatie uit de wereld gebannen worden, maar moeten alleen met het oog op de zekerheid van het publiek de aandacht der wetgevende macht trekken. Wilde loten moeten weggesneden worden en eene natuurlijke verdeeling der sappen is voor den gezonden stam noodzakelijk. In zoover eene wettelijke regeling daarop een gunstigen invloed kan uitoefenen, is zij onmisbaar. | |||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||
De gebreken zijn in zeven punten samen te vatten. 1o. De vereeniging van verschillende verzekeringstukken in eene en dezelfde hand heeft in vele gevallen de waarborgen der verzekerden denkbeeldig gemaakt, daar één- en hetzelfde kapitaal ter dekking van risico's gebruikt wordt, die slechts den naam met elkander gemeen hebben. Eene scheiding der levensverzekering van de overige verzekeringstakken is in de eerste plaats noodzakelijk. Het levensverzekeringscontract loopt veelal over meer dan eene halve eeuw en heeft daarom op eene bijzondere zorgvuldige behandeling en eene zeer nauwkeurige contrôle aanspraak. Groote verliezen in de brand- en transportverzekering hebben reeds menige daarmede verbonden levensverzekeringsmaatschappij ten val gebracht. Pruisen geeft geene concessie meer aan algemeene verzekeringsvereenigingen; Engeland schrijft voor, dat een geheel van elkander gescheiden beheer der fondsen en gelden moet plaats vinden en geene vermenging bij de dekking van verschillende risico's mag voorkomen; in enkele Amerikaansche staten is de levensverzekering bij de wet van de overige takken gescheiden en wordt de wijze der geldbelegging aan de verzekeringsmaatschappijen voorgeschreven. Wenschelijk mag het zelfs genoemd worden, de kapitaal- en de renteverzekering van elkander gescheiden te houden. De grootst mogelijke verdeeling van den arbeid is op dit gebied van buitengemeen belang en de wet gaat niet te ver, indien zij deze voorschrijft. De verzekeringsbank te Gotha is eene zuivere kapitaalverzekeringsmaatschappij, die haar werkkring niet buiten de nationale Germaansche grenzen uitstrekt en daarom zonder bezwaar een stam van verzekerden verkregen heeft, die hun leven op niet ver uiteenloopende wijze inrichten en aan vrij gelijke voorwaarden voldoen. De geringe afwijking der waarschijnlijke van de werkelijke sterfte, die bij Gotha waar te nemen is, getuigt ten gunste der door haar gevolgde levensverzekeringsbeginselen. 2o. Het storten van een betrekkelijk gering bedrag van het actie-kapitaal en het uitkeeren van dividenden over het nomineele kapitaal wordt als een nadeel der particuliere verzekering beschouwd. Aan den wetgever moet de eisch gesteld worden, dat de aandeelhouders minstens 20% van het geteekende kapitaal storten, het overige in wissels deponeeren. Het is een algemeen belang, dat de verzekeringsmaatschappijen over geen grooter kapitaal beschikken, dan zij op een gegeven oogenblik behoeven, omdat de solide geldbelegging toch reeds bezwaren genoeg oplevert en overvloed tot speculatieve ondernemingen verleidt, die op den duur gevaren aanbieden. Het is evenwel evenzeer een algemeen belang, dat geene aandeelhouders door te rooskleurige voorspiegelingen gewonnen worden en voor geringe kapitaalstortingen hooge dividenden-uitkeeringen genieten. Uitkeeringen over het nomineele kapitaal verschaffen ongetwijfeld aan derden uit de verzekering winst van kapitaal, waarmede feitelijk niet gewerkt is en waarvoor evenmin | |||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||
bij goede leiding een belangrijk risico voorhanden was. Zulke winsten kunnen eene strenge critiek niet verdragen. Eene nauwkeurige samenstelling der rente van het in Duitschland aan de verzekeringsmaatschappijen op aandeelen verstrekte kapitaal leert ons, dat de aandeelhouders van 1874 tot 1883 gemiddeld jaarlijk 8,2% rente van de gestorte en 1,8% van de nog niet gestorte bedragen genoten hebben. Eene solide geldbelegging in staatspapieren of hypotheken biedt tegenwoordig hoogstens 4 à 4½% rente aan en vele kapitalisten hebben moeite, gemiddeld 3½-4% van hun vermogen te trekken. Het risico der verzekering is niet van dien aard, om eene rente van 10% te wettigen. Dit moet dus tegenstand uitlokken. Enkele maatschappijen hebben de noodzakelijkheid ingezien, ook ten opzichte der winst bescheiden te zijn, en keeren nog slechts rente over het gestorte kapitaal uit. De Duitsche maatschappij ‘Teutonia’ b.v. geeft aan de aandeelhouders eene vaste jaarlijksche rente van 5% en laat aan de verzekerden de helft der winst toekomen. De Amerikaansche ‘Equitable’ is nog niet zoover gekomen, want zij waarborgt voor 100.000 dollars 7% rente. Intusschen verdient het toejuiching, dat in dit opzicht langzaam een betere weg ingeslagen wordt. 3o. Het verschijnsel, dat de oude en sedert jaren als solide bekende verzekeringsmaatschappijen met een anderen en meestal meer gegoeden verzekeringsstam werken dan de jeugdige, nog niet in elk opzicht geconsolideerde ondernemingen, wordt door zeer velen en ongetwijfeld niet geheel ten onrechte voor bedenkelijk gehouden. De risico's zijn dientengevolge veelal te ongelijkmatig verdeeld en verlangen van vele jonge ondernemingen eene te groote draagkracht. De welgestelde klasse verkiest de eerstgenoemde en deze polishouders zeggen zelden de eens gesloten overeenkomst op, omdat zij de premiën gewoonlijk zonder groot bezwaar geregeld kunnen voldoen. Ook is bij hen het risico geringer, daar de sociale gevaren niet dien ontzenuwenden en sloopenden invloed op hen uitoefenen, waaronder de ambachts- en de arbeidende klasse in zoo hooge mate gebukt gaan. Jonge maatschappijen zijn veelal op ambachtslieden, loonarbeiders en kleine burgers aangewezen, die in socialen zin van de slechte tijden afhangen, zonder zich in de goede tijden een vermogen te kunnen verzamelen, waarmede zij tegen plotselinge wisselingen gewapend zijn. De reclame trekt deze standen het meest van allen aan en door middel der reclame trachten vele jonge ondernemingen snel den voet in den stijgbeugel te zetten. De kans, om spoedig in het bezit van een goeden, gezonden en vasten stam te geraken, is gering; de veelvuldige opzegging of opheffing van eens gesloten contracten is niet alleen financieel een nadeel, maar werpt tevens onwillekeurig een ongunstig licht op de leiding der onderneming en op het karakter der werkzaamheid van de door haar aangestelde agenten. Het publiek ziet in het veelvuldig uittreden van verzekerden, nog voordat er sprake van kan | |||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||
zijn, de voordeelen der gesloten overeenkomsten te genieten, eene verslapping der solide verzekeringsbeginselen. Voor de niet-ingewijden is het moeielijk te onderscheiden, of de verzekerden sociaal te weinig vasten grond onder de voeten hadden, om hun leven te kunnen verzekeren, dan wel of overijverige agenten niet-oordeelkundigen door voorspiegelingen en overreding tot het sluiten van contracten wisten te verleiden, terwijl de directiën van te voren niet zorgvuldig genoeg de aanvragen onderzochten. De geringe stabiliteit in de verzekering veroorzaakt wantrouwen en daaronder lijden alle maatschappijen, want het prestige der particuliere verzekering zinkt dientengevolge. De publieke opinie verlangt op dit gebied strenge beginselen. Aanleiding tot de verslapping gaven o.a. de verhoogingen der provisie aan de agenten, waardoor de kosten van beheer onevenredig stegen en moeilijkheden ontstonden, die onder den invloed der steeds toenemende concurrentie gebruiken en gewoonten te voorschijn riepen, waarop de Staat verplicht is een oog te houden. Dit toezicht mag evenwel niet van dien aard zijn, dat het publiek op den Staat vertrouwt en de Staat op het publiek bouwt, zoodat feitelijk alles bij het oude gelaten wordt. In sommige Amerikaansche staten zijn daarmede zeer slechte resultaten verkregen. 4o. De kunstmiddeltjes, die ter wille der concurrentie ingang vonden, houden de solide ontwikkeling der particuliere verzekering het meest van allen tegen. Daaronder treden vooral op den voorgrond: a. het streven, om de premie kunstmatig zoo hoog mogelijk te houden, en b. het voorspiegelen van voordeelen, die denkbeeldig zijn en het gezonde oordeel van het publiek op een dwaalspoor brengen. Het ligt voor de hand, dat de verzekering niet als eene zuivere handels- of nijverheidsonderneming kan optreden. Zij heeft geene gelegenheid, om gelijk deze van eene gunstige conjunctuur gebruik te maken ter goedkoope aanschaffing van grondstoffen of handelsproducten; zij kan evenmin door eene betere inrichting in de kosten der voortbrenging anderen de loef afvangen; zij is niet in staat, uit eene verdere verdeeling van den arbeid groote financieele winsten te trekken. De levensverzekering is gebonden aan eene nauwkeurig vastgestelde en van bevoegde zijde goedgekeurde sterftetafel, waarin niet meer naar eigen welgevallen veranderingen gebracht kunnen worden; evenmin kan er sprake zijn van willekeurige wijzigingen in de sterfteverhoudingen. Op dit gebied is de speelruimte gering. Schijnbaar is de speelruimte bij de vaststelling van den rentevoet en bij de verdeeling der kosten van beheer grooter; werkelijk echter zijn de grenzen van eene solide geldbelegging nauw getrokken, omdat het speculatief karakter zoo al niet uitgesloten, dan toch tot een minimum beperkt is en de bankoperatiën dientengevolge ten opzichte der vrije beweging aan banden gelegd zijn of althans moeten worden. Jacobi verlangt te recht van eene goede verzekeringswet: de nauwkeurige opgave der door de maatschappij aangenomen en ook in toepas- | |||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||
sing gebrachte beginselen, voornamelijk waar het de berekening der reserve-premie geldt; de bijvoeging der tot grondslag gekozen sterftetafel en de mededeeling van den daarbij aangenomen rentevoet. Daarvan moet het, volgens hem, afhangen, of de verleening der concessie ernstig in overweging genomen kan worden. De onderlinge levensverzekeringsmaatschappijen hadden door de verdeeling van alle overschotten onder de verzekerden de sympathie der publieke opinie gewonnen en op de eigenlijke actieondernemingen een grooten voorsprong behaald. De laatstgenoemden speelden daarom als troef uit: de deelneming der verzekerden aan de winsten der actieonderneming. Deze deelneming wordt het gemengde stelsel genoemd en staat met het in de nijverheid hier en daar toegepaste industrieel ‘partnershipsystem’ op gelijke lijn. Door het deelen in de winsten der maatschappij kregen de verzekerden een persoonlijk belang in den bloei der onderneming en werd de ijver der agenten opnieuw aangewakkerd. Deze begunstiging moest tevens den onwil over de hooge dividenden, die de aandeelhouders genoten, overwinnen. Uit de opgaven der Duitsche verzekeringsmaatschappijen was gebleken, dat van 1875-1878 het aandeel der actiemaatschappijen aan de nieuw gesloten overeenkomsten van 45,8% tot op 30,5% verminderd en dat der onderlinge vereenigingen van 54,2% tot 69,5% gestegen was. Welke belangen bij de verzekering op het spel staan, is af te leiden uit het feit, dat alleen in Duitschland door 38 maatschappijen, waarvan 20 op aandeelen en 18 onderlinge vereenigingen, 713,477 personen voor een bedrag van Rm. 2,619,904,646 verzekerd waren (1883). In 1882 sloten 38 Duitsche maatschappijen 61,567 contracten voor een bedrag van fl 154,456,513. In 1883 sloten 24 Fransche maatschappijen 45,687 contracten voor een bedrag van fl. 240,055,595. In 1883 sloten 104 Engelsche maatschappijen 101,249 contracten voor een bedrag van fl. 739,355,743. Verschuivingen op dit gebied oefenen grooten invloed uit. Het gemengde stelsel is eene verbetering der verzekeringsvoorwaarden, indien tegenover de participatie geene verhooging der premie staat, alzoo de deelneming zonder eenig aequivalent verkregen werd. Dit is echter in den regel niet het geval. Gewoonlijk wordt voor de verzekering met dividendenuitkeering een hooger tarief aangenomen en staat dus tegenover het aandeel in de winst eene hoogere premie. Er wordt een aandeel in de winst uitgekeerd, maar niet van de winst, die met het geld der onderneming gemaakt werd. De behartiging der belangen der aandeelhouders bleef de hoofdzaak. Het publiek begeerde de kans op een extra-voordeel en deze werd tegen eene meer-betaling verleend. Het daartoe ingevoerde hooger tarief is op geene rationeele gronden te verdedigen en moet als eene voorspiegeling van voordeelen beschouwd worden, die in de werkelijkheid niet voorhanden zijn. Zij geschiedt | |||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||
alleen ter wille der concurrentie. Het publiek heeft er belang bij, op eene werkelijke verbetering der verzekeringsvoorwaarden aan te dringen. 5o. De keus der verzekeringstarieven en de berekening der reserve vormen de voornaamste klippen, die de particuliere verzekering te omzeilen heeft. De solide maatschappij is verplicht met overschotten te rekenen, zal zij in staat zijn, steeds en onder alle omstandigheden aan hare in de overeenkomsten met de verzekerden nedergelegde verplichtingen te voldoen. Die overschotten moeten in de eerste plaats uit de premiën verkregen worden. Zij zijn derhalve hooger dan uit de werkelijke sterfte af te leiden is. Geene maatschappij kan uitsluitend op de sterfteberekening gegrond zijn; zij heeft nog op andere elementen der zekerheid te letten. Die overschotten mogen echter zekere hoogte niet overschrijden of bijzondere voordeelen aan de ondernemingen opleveren. De wetenschap heeft het mogelijk gemaakt, daartegen te waken, en de meeste regeeringen hebben de noodzakelijkheid ingezien, daarop een oog te houden. De zuivere onderlinge verzekering keert alle overschotten aan de verzekerden uit en vermijdt elke onnoodige opeenhooping der gelden. Zij doet dit in den vorm van dividendenuitkeeringen, die b.v. bij de Gothaer verzekeringsbank de hoogte van 43 à 45% bereiken. Daarbij is de zorg voor de reserve en het zekerheidsfonds op eenvoudige wijze geregeld en kunnen derden geene voordeelen genieten. Anders ligt de zaak bij vele andere maatschappijen. De Engelsche zoogenaamde onderlinge maatschappij ‘the Equitable’ houdt ⅓ der overschotten achterwege en verzamelde daardoor een fonds van ₤ St. 11 millioen. Dit enorme voordeel was, in hoofdzaak, toe te schrijven aan de toepassing der Northamptoner sterftetafel, die de maatschappij tot de heffing van veel te hooge premiën aanleiding gaf. Dat zij een deel der voorschotten duurzaam kapitaliseerde, toont aan, hoe weinig het beginsel der onderlinge verzekering door haar zuiver toegepast werd. De Duitsche particuliere verzekering rekende met de tafel der 17 voornaamste Engelsche maatschappijen uit het jaar 1843, die over 78 jaren liep en op 83905 geobserveerde levens en 13781 sterfgevallen berustte. De resultaten der eigen waarneming en ondervinding dienden ter voortdurende verbetering, maar toch genoten de meeste maatschappijen ook bij dit stelsel nog te groote voordeelen, terwijl de ongelijkheden in de berekening vele bezwaren voor de verzekerden opleverden. De samenstelling van eene nationale sterftetafel is een eisch, waaraan de particuliere verzekeringsmaatschappijen zich op den duur niet kunnen onttrekken. Wat de theorie daarvoor doet, is direct voor de practijk van belang. Er moet eene basis aangenomen worden, die voor alle maatschappijen dezelfde is en eene scherpe contrôle toelaat. De afwijkingen van de algemeene sterfte zijn inde practijk grooter, dan gewoonlijk verondersteld wordt, omdat de meeste verzekerden tot eene sociale klasse behooren, die in gunstige omstandigheden verkeert. De voor- | |||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||
deelen, die de maatschappijen daaruit verkrijgen, moeten voor iedereen zichtbaar zijn. Nauw verbonden met de premietafel is de hoogte van den rentevoet, die voor de belegging der gelden tot maatstaf gekozen wordt. Hoe hooger de rentevoet, hoe lager de premie en hoe geringer de reserve. In het algemeen mag de rentevoet niet hooger aangenomen worden, dan de rente bij solide belegging der gelden over eene groote reeks van jaren met de meest mogelijke waarschijnlijkheid bedragen kan. Het zinken beneden het aangenomen cijfer stelt eene maatschappij aan de grootste gevaren bloot. Gewoonlijk is de rentevoet op 3, 3½ en hoogstens 4% vastgesteld. Of het tevens wenschelijk is, te eischen, dat ca de helft der gelden in hypotheken op land vastgelegd moet worden, behoort nog tot de strijdvragen. In elk geval is het van groote waarde, de voorschriften omtrent de zekerheid in verbinding te brengen met de nationale belangen. De verzekering kan en zal steeds grooten invloed uitoefenen op het bank- en kredietwezen. Dat zij steeds in nationalen grond wortele en geen internationaal karakter aanneme, is haar eigen, maar ook in zekeren zin een staatsbelang. Verzekeringsinstellingen mogen haar standpunt niet in de verte zoeken. Het spreekt wel vanzelf, dat eene goede verzekeringswet tot openbaarmaking der balans verplicht, zoowel van de jaarlijksche gewone als van de vijfjaarlijksche wetenschappelijke. Die balans moet ook door niet-ingewijden gemakkelijk na te rekenen zijn en de eenheid van sterftetafel zoowel als de eenheid van rentevoet dragen daartoe in hooge mate bij. De wet moet verhinderen, dat het beeld van den feitelijken toestand versluierd wordt of kan worden. 6o. De toepassing der zoogenaamde Zillmer'sche theorie, die voor de berekening der reserve-premie van de grootste beteekenis is, heeft de particuliere verzekering aan groote gevaren blootgesteld en aan hare tegenstanders wapenen in de handen gegeven, waarvan een handig gebruik gemaakt wordt, om de staatsinmenging althans van moreel standpunt ten volle te rechtvaardigen. Deze theorie heeft: a. een nieuw element der onzekerheid doen ontstaan door de invoering van een gefingeerd activum; b. een gevaar te voorschijn geroepen, omdat door middel van willekeurige en gewaagde handgrepen de werkelijke toestand der maatschappij in een te gunstig licht geplaatst wordt; c. eene gemakkelijke en verleidelijke methode van amortiseering aangegeven, waardoor de kosten van beheer en bovenal de provisiën der agenten steeds hooger en hooger opgevoerd kunnen worden. Groote verzekeringsmaatschappijen komen door de toepassing der Zillmer'sche theorie niet in verlegenheid; jonge ondernemingen echter kunnen dientengevolge tot liquidatie genoopt worden, zoodra de sterfte hooger is, dan verwacht werd. Ook biedt het stijgen der kosten van beheer een voortdurend gevaar, omdat de solide grondslagen daardoor | |||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||
langzaam maar zeker ondermijnd worden. Het is voorts een bedenkelijk verschijnsel, dat de uiterst scherpe concurrentie alle jonge ondernemingen dwingt dien weg in te slaan, omdat haar in de gegeven omstandigheden geen andere weg overblijft, om aan de eerste moeilijkheden het hoofd te bieden. Feitelijk hebben in Duitschland de meeste oudere en alle jonge verzekeringsmaatschappijen de Zillmer'sche theorie in toepassing gebracht. Zij steunen daarbij op de mathematische juistheid der Zillmer'sche formule, maar vergeten, dat hetgeen mathematisch juist is, nog niet altijd met de wetten der strenge moraliteit overeenstemt. Is in de verzekering eene theorie moreel voor aanvechting vatbaar, dan moeten daaruit op den duur algemeene en financieele nadeelen voor de particuliere verzekeringsinstelling ontstaan. De reserve-premie stelt de particuliere verzekering in staat, om gedurende den geheelen duur van het verzekeringscontract van den verzekerde gelijkmatige premiën te heffen. In de eerste jaren wordt dientengevolge te veel en op hooger leeftijd in verhouding te weinig betaald. Men neemt te recht aan, dat de economische voortbrengingskracht van het individu in de jeugd grooter is en dat hij dan gemakkelijker kan sparen en offers brengen. Het plus van de sterk belaste eerste periode wordt op de toekomst overgebracht en zoodra het tijdperk bereikt is, waarin de premie niet meer met het werkelijke risico overeenstemt, wordt met dit plus, vermeerderd door de intusschen verkregen rente, het minus gedekt. De verzekering rekent met gemiddelde cijfers. In het eerste jaar der verzekering is niets anders voorhanden dan de betaalde tariefpremie. Na aftrek der bankkosten blijft de netto-premie. Deze is bij den aanvang van het daaropvolgende jaar in de kas voorhanden plus de rente en minus de vervallen sterftesom. Wat meer gevonden wordt, is de reserve-premie (indien althans de sterfte de verwachtingen niet overtroffen heeft). Van jaar tot jaar herhaalt zich hetzelfde procédé. De premie is niets anders dan een op het verzekerde kapitaal vooruit betaald bedrag, dat ingeval van overlijden door den verzekeraar uitbetaald moet worden. Uit het bedrag der premiën plus de rente op rente en minus de bankkosten worden de kapitaaluitkeeringen ten slotte bestreden. Deze premie moet derhalve voor het doel - de uitkeering - tot het overlijden gereserveerd en op rente uitgezet worden. De premie en meer in het bijzonder de reserve-premie is een deposito, aan de verzekeringsbank toevertrouwd. Van de juiste toepassing der solide economische beginselen zoowel bij de berekening der bruto-premie als bij de belegging der gelden hangt de solvabiliteit der verzekeringsmaatschappij af. Dat dit ook werkelijk geschiedt, is niet alleen eene zaak van vertrouwen, maar moet tevens door eene scherpe staatscontrôle met de grootst mogelijke publiciteit der handelingen gewaarborgd worden. Is dit vertrouwen in zóó hooge mate geschokt, dat de verzekering den steun van het publiek verliest, dan ontstaat de vraag, of het | |||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||
niet beter zou zijn, terug te keeren tot het oude stelsel der jaarlijks stijgende premie, geregeld naar den tijd, waarop de dood met wetenschappelijke waarschijnlijkheid te wachten is, dus m.a.w. tot de premieregeling zonder reserve. Wordt deze vraag bevestigend beantwoord, dan verdient het inderdaad ernstige overweging, of staatsadministratie niet te verkiezen zou zijn, om verdere misbruiken te voorkomen. Het kan dus alleen een gevolg der ontaarding van de particuliere verzekering zijn, die daartoe kan leiden, en het is voorts een feit, dat de toepassing der Zillmer'sche theorie als de eerste schrede op dien weg beschouwd wordt, omdat zij de rekening met fictieve activa invoert. Volgens deze theorie is het geoorloofd, de voor latere betalingen ontvangen gelden ter dekking van oogenblikkelijke behoeften - voor de hooge provisie der agenten, voor vergoeding aan geneesheeren en voor de eigen kostbare administratieve huishouding - te besteden. Daardoor wordt het ware beeld der rekening verduisterd en de willekeur bevorderd, want met deze verrekening is het mogelijk alles, wat eene maatschappij te betalen heeft, stilzwijgend te voldoen. De Zillmer'sche theorie verschaft aan de verzekeringsmaatschappij de mogelijkheid, om de vele kosten, die tegenwoordig aan de sluiting van een verzekeringscontract verbonden zijn, allengs door den verzekerde zelf te laten amortiseeren. Daar de verzekerden voor het sluiten van eene overeenkomst terug zouden deinzen, indien zij nog belangrijke vergoedingen van anderen aard moesten storten, is aan de premie eene delgingsbijdrage toegevoegd, die deze kosten over verscheiden jaren verdeelt, zoodat zij door de verzekerden onbewust en zonder tegenstand gedragen worden. De kosten der reclame, de financieele nadeelen der concurrentie, enz. worden op deze wijze gemakkelijk op de verzekerden afgeschoven en de verdeeling over groote tijdruimten laat eene onbegrensde uitbreiding van deze kosten toe. Feitelijk is echter dientengevolge de werkelijk geheven premie aanvankelijk te laag. Dr. Zillmer zegt wel is waar, dat dit verrekeningsstelsel zekere grenzen niet mag overschrijden, en neemt voor gewaagde berekeningen de verantwoordelijkheid niet op zich, maar dit zijn uitvluchten, want is eens een uitweg geopend, dan kan niemand halverwege stil blijven staan. Het gevaar der theorie ligt juist hierin, dat een kunstmatig middel door een kundig mathematicus aan de hand gedaan werd, om ook tijdens de scherpste concurrentie andere maatschappijen te overvleugelen. De daardoor te voorschijn geroepen wedstrijd is onnatuurlijk. De Zillmer'sche theorie werd het eerst door de in 1857 te Stettin opgerichte actiemaatschappij ‘Germania’ toegepast. Deze onderneming begon met een kapitaal van 9 millioen mark, waarvan 20% gestort waren; zij opende hare werkzaamheden met de overname der levensverzekeringscontracten van de ‘Vorsicht’ te Weimar en voegde daaraan direct eene verzekeringssom van Rm. 1,307,166 toe. Haar verzekeringsgebied strekt zich uit over Duitschland, Duitsch-Zwitserland, Zweden, | |||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||
België en Nederland, terwijl zij gelijktijdig kapitaal- en renteverzekering, spaarkas, kinderverzorgingsinstelling en vereeniging ter verzekering van begrafenissen en van den uitzet is. In 1871 ging zij mede tot het gemengde stelsel over. Om snel den voet in den stijgbeugsl te kunnen zetten, trachtte zij de verzekering op elke mogelijke wijze te forceeren. Een geschikt middel daartoe bood de verhooging der gebruikelijke provisie aan. Hadden de agenten tot nog toe 10 à 25% der premie bekomen, dan konden zij voortaan 1-1½% der verzekeringssom opstrijken. Werkte de bestaande concurrentie met een rentevoet van 3%, dan nam zij 3½% aan en spaarde daardoor een belangrijk bedrag aan de reserve-premie. Dekte de bestaande concurrentie de kosten der sluiting van een contract direct, dan verdeelde zij deze, volgens de daartoe door Dr. Zillmer berekende formule, over den geheelen duur der overeenkomst. Dat had voor haar het voordeel, dat de van de verzekerden te heffen kosten niettegenstaande de verhooging der provisie, enz. op het eerste oogenblik minder waren. De verdeeling was een lokmiddel om anderen de loef af te vangen. Gelukkig in de keus der agenten, die snel de gedachte der ondernemers begrepen en reeds bij de opening ten getale van 913 voorhanden waren, haalde de ‘Germania’ zeer snel hare Duitsche mededingsters in. In 1863 had zij, met uitzondering der verzekeringsbank van Gotha, allen overvleugeld en hoewel zij sedert 1866 ten gevolge van veranderingen in het bestuur kalmer werkt, handhaaft zij toch de eenmaal ingenomen tweede plaats onder de verzekeringsmaatschappijen. Hare eerste organisatie kostte niet minder dan Rm. 280.867, die in 1870 afgeschreven waren. Hare premie is gemiddeld 13½% hooger dan die der Gothaer bank. Wat het verlies van verzekerden door opzegging der gesloten overeenkomsten betreft, zoo had ‘Gotha’ in 47 jaren nog geen 13% te betreuren, terwijl de ‘Germania’ in 18½ jaar 43% zag weggaan. Hieruit kan gemakkelijk het onderscheid in de beginselen en in de leiding der beide maatschappijen afgeleid worden. In Gotha heerschte het beredeneerde conservatieve beginsel, terwijl in de ‘Germania’ radicale ideeën ingang vonden. Om een denkbeeld te geven der practische beteekenis van de Zillmer'sche theorie, wijst Dienger op het feit, dat de onderlinge ‘Allgemeine-Versorgungs-Anstalt’ te Karlsruhe 1% of Rm. 472,800 minder aan kapitaal ter dekking van het risico zou behoeven, indien zij van dit middel gebruik wilde maken. Geen wonder, dat zoovele maatschappijen dien weg insloegen, maar evenzeer geen wonder, dat de particuliere verzekering dientengevolge eene ernstige oppositie uitlokte. 7o. Vele verzekeringsvoorwaarden worden veelal mede onder de gebreken opgesomd. Veelal geldt het als eene onbillijke bepaling, dat niet-ingeënte personen, wanneer zij de pokken nog niet gehad hebben, van de verzekering uitgesloten zijn en dat dit over alle epidemische | |||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||
ziekten van gelijken aard uitgestrekt wordt. Evenzeer wordt de uitsluiting van epilepsie en krankzinnigheid afgekeurd, eene bepaling, die ook op alle organische gebreken met levensgevaarlijk karakter van toepassing is. Bij jicht beslist de maatschappij op grond van het geneeskundig attest. Voorts vinden velen het verbod van het duel, van den onzedelijken levenswandel, van den zelfmoord, enz. te hard. Hierin is de critiek te ver gegaan. Feitelijk zijn in de laatste jaren de verzekeringsvoorwaarden veel verbeterd en hebben de kapitaaluitkeeringen tot geringe klachten aanleiding gegeven. Het streven is voorhanden, om aan alle billijke wenschen te gemoet te komen. De kapitaaluitkeering wordt zelden meer geweigerd, ingeval de verzekerde door zelfmoord een einde aan zijn leven maakt, mits zijne ontoerekenbaarheid tijdens het plegen der daad te bewijzen is. Zelden heeft meer de niet-voldoening der vervallen premie het onmiddellijk verlies der polis ten gevolge; meestal wordt den verzekerde een uitstel van eene maand bewilligd en kan hij zelfs na afloop het recht van wederinkoop verwerven. Ook worden voorschotten op de polis verleend. Andere middelen ter verlichting worden steeds in overweging genomen en zoo mogelijk toegepast. Enkele maatschappijen verzekeren reeds vereenigingen van beroepgenooten zonder geneeskundig attest van het individu, mits een geloofwaardig geneesheer verklaart, dat de verhouding tusschen de gezonden en de zieken overeenkomt met de algemeene statistieke cijfers. Vele verzekeringsvereenigingen nemen verzekeringen van zeer kleine bedragen aan en veroorloven de betaling der premie in maandelijksche en wekelijksche termijnen. Kortom, in dit opzicht wordt er veel gedaan en de vroeger aan den dag gelegde kieskeurigheid ten opzichte der risico's is sterk op den achtergrond getreden. Daarentegen zien velen in de sociale hervorming van den nieuwen tijd een geschikt middel, om aan een winstgevend baantje te komen. Zij exploiteeren meer in het bijzonder den kleinen burger en den loonarbeider onder den dekmantel der fraaiste leuzen. Juist de toepassing der verzekering op een gebied, dat in aanraking brengt met deze klassen der maatschappij, maakt eene uitbreiding der staatsbevoegdheden hoogst noodzakelijk en rechtvaardigt de inmenging der wetgevende macht.
De beide voornaamste klippen, die de levensverzekering te omzeilen heeft, zijn: 1o. de bepaling der hoogte van de premiën en 2o. de behandeling der ontvangen gelden. Dat daarvoor in onzen tijd staatscontrôle en zelfs desnoods directe staatsinmenging niet meer te ontberen is, wordt door hen, die het algemeen belang behartigen, toegegeven. Die contrôle kan zich uitstrekken over de belegging der gelden, de berekening der premie en der reserve-premie en de hoedanigheid der verzekerden. De daardoor veroorzaakte kosten moet de verzekering | |||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||
dragen; zij bedragen bij eene eenigermate scherpe handhaving ½ à ¾% der netto winst. Nu is evenwel in Amerika gebleken, dat zelfs de scherpste staatscontrôle geene volstrekte zekerheid verschaft, want de verzekeringstechniek doet middelen genoeg aan de hand, om het beeld van den werkelijken toestand te kleuren. De werking der wet is dientengevolge nooit van dien aard, dat teleurstellingen en verrassingen buitengesloten zijn. Het vertrouwen in de personen, die aan het hoofd der ondernemingen staan en de beginselen toepassen, blijft daarom steeds eene hoofdzaak. Evenzeer komt het erop aan, de richting in het oog te houden, die het algemeen verkeersleven beheerscht, en indien deze van de eenvoudige en solide grondslagen afwijkt, voor een moreel tegenwicht zorg te dragen. Het kredietwezen nam eene hooge vlucht en de gevolgen daarvan op het verzekeringswezen zijn niet uitgebleven. Die gevolgen oefenden een invloed op de verdere ontwikkeling uit zoowel ten goede als ten kwade en het is niet mogelijk, daaraan op de eene of andere wijze een einde te maken. Eene zeer snelle uitbreiding van eene maatschappij doet aan eene geringe kieskeurigheid bij de sluiting van contracten denken. Deze komt door de hooge sterftecijfers aan het licht. Is het getal der contracten echter zeer groot, dan zullen de jaarlijksche opgaven de daaraan verbonden gevaren niet duidelijk genoeg onthullen. Op zichzelf beschouwd ligt buitendien daarin nog geen bewijs, dat de grenzen der vereischte zekerheid overschreden zijn, maar toch is het zeer aan te bevelen, in dergelijke gevallen de directie, de agenten en de geneesheeren sterk op de vingers te zien. Moet nu de staatscontrôle onmiddellijk verhooging van het waarborgkapitaal verlangen? Dat schokt allicht het vertrouwen. Ligt dan daarin eene aanwijzing, om met het verzekeringsstelsel volgens de individualistische basis te breken en de particuliere verzekering met de classificatie der gevaren en het gegradueerde premietarief te vervangen door eene verplichte staatsverzekering volgens een voor allen gelijk tarief? Dat beteekent de toepassing van communistische beginselen. In de meeste gevallen is de wettelijke verplichting der publiciteit der handelingen voldoende, indien tevens een appèl aan het publiek plaats vindt, om de opgaven met verstand te onderzoeken en de resultaten niet te verzwijgen. Gewoonlijk wordt gezegd: bij eene gewone bank hangt het welslagen der onderneming af van de persoonlijke geschiktheid en de kennis des directeurs, die de zaak organiseert en op zijne eigen oordeelskracht moet kunnen bouwen. Vergist hij zich in de beteekenis van eene zaak of van een persoon, dan kan daardoor de onderneming sterk benadeeld worden en ten slotte ten val komen. De staatsinmenging is in dat geval niet mogelijk en zou eenvoudig het algemeen verkeersleven belemmeren, dus de ontwikkeling tegenhouden. | |||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||
Bij de levensverzekering daarentegen, heet het, rust de onderneming op mathematische grondslagen, die onveranderlijk zijn. Is eens de organisatie tot stand gekomen, werd eene goede sterftetafel gekozen, zijn de premiën juist berekend, enz., dan kan de ontwikkeling op mechanische wijze geschieden. De belegging der gelden, de vorming van een zekerheidsfonds, enz. worden door geene contrôle en door geene staatsinmenging belemmerd. Deze bewering is evenwel slechts ten deele juist, want de verzekering treedt tot op zekere hoogte evenzeer op als eene bank en kan niet onder elk stelsel van contrôle of inmenging gedijen. De inmenging mag niet verder gaan dan tot de verhindering van misbruiken, tot de verplichting van publiciteit onder contrôle en tot de bepaling der waarborgen voor de verzekerden, die in zekeren zin het door hen bespaarde aan eene bank in depositie geven. Niet overal hebben de gebreken, die de particuliere verzekering aankleven, dezelfde uitbreiding verkregen; niet overal is de verzekering in de handen van speculanten geraakt, die haar als een geschikt middel beschouwden, om spoedig rijk te worden; niet overal is de moraliteit in zaken even diep gezonken en ontstond dientengevolge in gelijke mate twijfel in de ontwikkelingskracht der vrije beweging. Een speculatief karakter in nadeeligen zin nam de verzekering in Oostenrijk aan; eene uiterst gewaagde onderneming werd zij in Engeland en in Amerika. Vrees voor gelijke verschijnselen openbaarde zich in Duitschland en die vrees schoot ook elders wortel, toen overal verzekeringsmaatschappijen als paddestoelen uit den grond opkwamen en in den strijd om het eigen behoud aan de solide verzekeringsbeginselen gingen tornen. Als waarschuwende voorbeelden moet hier nog met een enkel woord op de handelingen der Engelsche en Amerikaansche verzekeringsmaatschappijen gewezen worden. In Engeland en in Amerika uitte zich de zucht tot speculatie op het gebied der verzekering in: a. pogingen, om op lichtzinnige basis maatschappijen in het leven te roepen, die door middel van samenlegging of overdraging aan anderen zich trachtten te helpen, waarbij voor de ondernemers aanzienlijke gratificatiën en andere voordeelen afvielen, terwijl de verzekerden ten slotte tegenover de liquidatie stonden; de verzekering werd eenvoudig eene zwendelarij; b. de wijze van formuleering der verzekeringsvoorwaarden; de verzekerden werden voortdurend met het verlies der polissen bedreigd, die dan als een handelsvoorwerp gelden. Hierin legde voornamelijk de Amerikaansche tontine groote virtuositeit aan den dag; c. de uitvinding van speculatieve verzekeringscombinatiën, die het publiek prikkelden, maar met het oorspronkelijk verzekeringsbeginsel nog maar alleen den naam gemeen hadden. De exploitatie van het publiek gaf in Engeland aanleiding tot de | |||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||
indiening der zoogenaamde ‘Cave-bill’, waarmede de eerste schrede op den weg der staatsinmenging gezet werd en althans de ergste misbruiken verhinderd konden worden. De speculatie riep verzekeringsmaatschappijen in het leven, die van het tooneel verdwenen, zoodra de rechtbank zich met de onderneming en hare handelingen ging bemoeien of zoodra de directeuren ter verantwoording uitgenoodigd werden. Dit had o.a. in November 1857 plaats met de verzekeringsmaatschappij ‘Tontine’, die hare polissen bij de liquidatie snel aan de evenmin meer solvente ‘Masonic’ overdeed. Deze liquideerde in 1858 en verkocht de polissen aan de ‘English and Irish Church’. In 1861 werd de laatstgenoemde saamgesmolten met de ‘British Nation’ en deze ging een paar jaren later over in de handen van den ‘European’, die spoedig daarop de betalingen staakte. Binnen den tijd van negen jaren werden de polissen aan 5 verschillende maatschappijen overgedaan en viermalen geschiedde dat zonder de toestemming der belanghebbende verzekerden. ‘The European’ nam van 1849-1866 niet minder dan 33 lijdende maatschappijen in zich op; ‘The Albert’ vergenoegde zich met 22 en ‘The Eagle’ met 20. Van 1841-1868 werden in Engeland niet minder dan 214 verzekeringsmaatschappijen saamgesmolten en daarvan behoorden 164 tot het gebied der levensverzekering. De ondernemers kwamen echter persoonlijk bij deze wisselingen en liquidatiën niet te kort. In het geheel zijn in Engeland niet minder dan 366 levensverzekeringsmaatschappijen opgericht, waarvan 177 het samensmeltingsproces doormaakten en 76 tot de ontbinding moesten overgaan. In 1880 bestonden er nog 105, waarvan 83 op aandeelen en 22 onderlinge verzekeringsvereenigingen. Ruim 420 millioen ₤ St. waren door haar verzekerd. Engeland telde daarentegen in 1880 ca. 72 brandverzekeringsmaatschappijen, waarvan 28 tevens levensverzekeringscontracten sloten. Nog onsolider en speculatiever gingen de ondernemers in Amerika te werk. Alleen in 1871 staakten 68 brandverzekeringsmaatschappijen hare betalingen; de naaste aanleiding daartoe gaf de groote brand te Chicago, maar de eigenlijke oorzaak lag in den onsoliden grondslag en in het speculatief karakter der ondernemingen. In 1830 ontstond in New-York de eerste levensverzekeringsmaatschappij. Zij was geheel en al op Engelsche leest geschoeid en vandaar ontleend. Snel volgden andere ondernemingen, die goede zaken maakten en het kapitaal meer, dan wenschelijk was, aantrokken. Wat eerst met het oog op de ondersteuning geschiedde, werd gaandeweg eene zuivere handelsonderneming, die in zwendelarij ontaardde. Van 1875-1871 zonk het aantal maatschappijen in den staat New-York van 45 tot op 34 en deze slechte resultaten hadden ten gevolge, dat het vertrouwen in de ondernemers geheel verdween en de neiging, om levensverzekeringscontracten te sluiten, opvallend daalde. De onderlinge | |||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||
verzekering behield hare aanhangers, maar daar hare inrichting een autocratischen stempel droeg, liet de zekerheid ook bij haar zeer veel te wenschen over en nam zij dientengevolge ook niet zóó sterk op, als anders het geval had moeten zijn. In het geheel gingen van 1867-1880 niet minder dan 128 levensverzekeringsmaatschappijen in Amerika te gronde. In 1870 bestonden er 71 maatschappijen, die in dat jaar voor 614,762,420 dollars kapitaal-verzekeringen sloten; in 1878 waren er nog maar 34 in werkzaamheid en bedroeg de verzekeringssom dollars 156,501,129. Tot op den jongsten tijd hebben er in de Vereenigde Staten 190 maatschappijen gewerkt, waarvan 68 de betalingen staakten, 17 liquideernen, 43 saamgesmolten werden en 62 nog werkzaam zijn. Het totale verlies der polishouders wordt op 36,927,000 dollars geschat. De ‘Insurance-Year-book’ geeft aan, dat tot 1884/85 130 levensverzekerings- en 460 brand-assurantie-maatschappijen op de eene of andere wijze schipbreuk geleden hebben. Verscheiden ondernemers maakten met het tuchthuis kennis en de te ver gaande vrije beweging op het gebied der verzekering riep misbruiken te voorschijn, die meerdere staten noodzaakten, de strengste contrôle in te voeren. Voornamelijk was daarbij het oog gericht op de tontine, die het meeste onheil stichtte. Massachusetts ging zelfs zóóver, de Amerikaansche tontine te verbieden, en bepaalde, dat geen verzekeringspolis, die twee jaren van kracht was geweest en waarvan de premie gedurende dien tijd geregeld betaald werd, eenvoudig vervallen kon worden verklaardGa naar voetnoot(*). De meeste Amerikaansche verzekeringsmaatschappijen zijn met den gewonen, soliden rentevoet niet tevreden en beleggen daarom een aanzienlijk deel der activa in onzekere papieren, in lombard, enz. Zelfs aandeelen in spoorwegmaatschappijen, voorschotten aan handelshuizen en kredieten van den meest verschillenden aard worden door de verzekeringsbanken zeker genoeg voor de belegging beschouwd. Bij het faillissement van Grant & Ward te New-York was eene der eerste maatschappijen, die ook in Europa levensverzekeringen sluit, met ruim 1 millioen dollars betrokken. Vele maatschappijen speculeeren aan de beurs en dat is niet alleen in Amerika, maar ook in Engeland voorgekomen. Nergens wordt meer reclame door de agenten gemaakt en staan de voorspiegelingen meer in strijd met de werkelijkheid. Wat helpt het, of de directiën verklaren, hare agenten niet gemachtigd te hebben meer voordeelen voor te spiegelen, dan de maatschappijen aan de verzekerden werkelijk aanbieden, want niettegenstaande de vele | |||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||
klachten is in de methode geene verandering gekomen. De methode verdient afkeuring en heeft tot staatsinmenging geleid. Het tegenwicht kan in de gegeven omstandigheden niet door moreele middelen geboden worden; de wetgevende macht trad tusschen beiden en schoot de zwakken te hulp. Zij gehoorzaamde aan de noodzakelijkheid en is streng genoeg te werk gegaan, om het verval der particuliere verzekering te voorkomen. Een zeer opmerkenswaardig voorbeeld levert ons Engeland. In 1825 liet men daar den zoogenaamden ‘Bubble-Act’ van George I vallen, waardoor voortaan alle handelsondernemingen vrije hand kregen. Van deze vrijheid werd op het gebied der verzekering misbruik gemaakt, zoodat reeds in 1842 van staatswege eene contrôle ter bescherming der verzekerden ingevoerd moest worden. Van 1844-1871 is het staatstoezicht voortdurend verscherpt, omdat de misbruiken toenamen. De Staat achtte zich bevoegd te verlangen: 1o. eene waarborgsom van ₤ St. 20,000, die bij de daartoe aangewezen regeeringsbesturen gedeponeerd moeten worden; 2o. een volstrekt gescheiden beheer der gelden, indien eene maatschappij verschillende verzekeringstakken onder hare leiding vereenigd heeft; 3o. openbaarmaking der gewone jaarlijksche balans, overeenkomstig den wettelijk voorgeschreven vorm en der wetenschappelijke balans, die elke vijf jaren opgesteld wordt; 4o. overlegging van kopieën der financieele handelingen en van de berichten des mathematischen adviseurs, waarvan ook de aandeelhouders en de polishouders kennis moeten kunnen nemen; 5o. bemoeilijking der samensmeltingen en overdragingen van maatschappijen; 6o. bestraffing van elke wetsovertreding met eene boete tot en met ₤ St. 50 per dag der niet-nakoming van de wettelijke verplichtingen en indien dit verzuim drie maanden achterheen aanhoudt, het recht, om de weerspannige maatschappij te ontbinden; 7o. ontbinding der maatschappij, indien één of meer polishouders en aandeelhouders dat verzoekt en bij onderzoek gebleken is, dat de maatschappij aan hare financieele verplichtingen niet kan voldoen. In beginsel is daarmede het recht van staatsinmenging ter voorkoming van misbruiken erkend en de noodzakelijkheid der toepassing op grond der heerschende toestanden uitgesproken. De Vereenigde Staten meenden geruimen tijd elke wettelijke regeling te kunnen ontberen. Misbruiken, zwendelarij, toenemende demoralisatie der administratie en der agenturen en ontaarding van het algemeen verkeersleven noopten echter enkele staten, tot het stelsel van staatsinmenging over te gaan, en het verst is dat in den staat New-York geschied. Deze staat verlangt: | |||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||
Uit een en ander volgt, dat staatsinmenging en staatscontrôle eene practische beteekenis van ingrijpenden aard verkrijgen, zoodra de moraliteit in zaken zinkt; de omvang van beide wordt door het karakter der misbruiken bepaald; het recht daarvan is in het publiek belang erkend. Staatsverzekering vloeit daaruit echter geenszins voort; haar nut is zelfs in de theorie nog niet bewezen. De wet belet niet, dat een zeker aantal individuen zich vrijwillig vereenigen, om zich en anderen de zegeningen der verzekering en verzorging te verschaffen, maar zij verhindert, dat daarin een middel gezien wordt, om zich ten koste der verzekerden en verzorgden te verrijken. De noodzakelijkheid, om niet af te wijken van den historisch-ontwikkelden zedelijken grondslag der maatschappij, wordt in die wet uitgesproken. Deze eisch in rechtsvormen te kleeden en helder te formuleeren, is een plicht der moderne maatschappij. In zoover de voorstanders der staatsverzekering daartoe bijdragen, verdient hun streven waardeering. (Wordt vervolgd.) A.J. Domela Nieuwenhuis. |
|