natuur hen tot een of andere daad voortdrijft, die gelooft aan het onmogelijke en bewijst zijn naïveteit.
Thucydides.
De geestdrift, welke den mensch vereenzelvigt met zijn ideaal, is niets als de geweldige aandrang, dat ideaal in het leven daarbuiten tot een werkelijkheid te maken, een grootsche aandrift, het leven te omvatten en met dat leven te worstelen, om zijn geest daarop af te drukken. Is een ideaal daarom zoo schoon, omdat het niet in de dagelijksche werkelijkheid zich oplost, het is tevens een wonderbare kracht, omdat het een voortdurende spoorslag is tot zijn verwezenlijking in het leven.
De gewone egoist, wiens hoogste doel beperkt blijft tot zijn eigen genot, heeft nimmer het volle bewustzijn van eenheid in zijn streven: hij moet, afhankelijk van de genade van den wisselenden tijd, zich dat genot rusteloos zoeken te verwerven. Bezit hij het eindelijk, dan is het in plaats van een drijvende levenskracht slechts het opteren van een genieting, welke, eenmaal voorbijgegaan, slechts ledigheid of afkeer achterlaat.
De arbeid is voor den scheppenden kunstenaar in weerwil van zijn moeite met de brooze stof een voortdurend rusten in het hem voor den geest zwevende ideaal, dat hem aanvuurt, om de heerlijk schoone trekken te beitelen, te schilderen, te dichten. Zoo is ook de diepste levensvreugde van den godsdienstigen mensch daarvan afhankelijk, dat zijn hoogste droom niets is als een krachtige greep in de werkelijkheid, - dat elke schrede in het leven daarbuiten tevens is de geheele inkeer in zichzelf, in zijn vurigst en dierbaarst verlangen. De scheppende droom, dien zulk een mensch in zijn hart omdraagt, wil leven worden, wil, zij 't ook onder vele smarten, geboren worden en bindt daarom den mensch aan dien droom met de heiligste banden, - met den band der moeder, die in de diepste smart niet sterven, niet scheiden wil, vóordat zij aan het kind onder het harte het aanzijn heeft gegeven. Wie iets werkelijk grootsch heeft te zeggen, iets verhevens te doen, hij wil niet sterven.
Henri Lou.
Een waarlijk edel karakter stellen wij ons altijd voor met een zeker waas van weemoed, die niets minder is dan voortdurende droefheid over de dagelijksche onaangenaamheden, maar veeleer een uit kennis ontsproten bewustzijn van de nietigheid van alle goederen en van het lijden des levens, en van zichzelf niet alleen.
Schopenhauer.
Geschiedenis en ervaring leeren, dat hartstochtelijke karakters tevens de fanatiek strengste zijn in hun plichtgevoel, zoodra hun hartstocht hen drijft zich in deze richting te ontwikkelen.
Mill.