| |
| |
| |
Dostoïewsky's ‘schuld en boete’.
Schuld en boete, roman van F.M. Dostoïewsky; vertaling van Petrus Kuknos; 3 dln. - 's-Gravenhage, A. Rössing.
Fedor Michaelowitsch Dostoïewsky, wiens werk in de bovenstaande vertaling voor het eerst onder de oogen van het Nederlandsch romanlezend publiek wordt gebracht, is geen nieuw of jong Russisch auteur, maar een schrijver, wiens letterkundige loopbaan met al hare teleurstellingen en overwinningen reeds sedert ettelijke jaren afgesloten is. Hij werd in 1821 geboren, werd opgeleid voor den militairen dienst, doch verliet dien na korten tijd, om zich te wijden aan de letterkunde en de in zijn vaderland daarmede nauw in verband staande socialistische en communistische theorieën. Zijn eerste letterkundig werk, een in 1846 uitgegeven roman in brieven, aan eene beschrijving van de armoede en achterlijkheid van den kleinen burgerstand in zijn vaderland gewijd, bezorgde hem een grooten naam, die door de daarop spoedig volgende novellen en romans echter weinig vermeerderd werd. Doch zijne letterkundige werkzaamheid bracht hem in nauwe aanraking met den bekenden Bjelinsky, wiens medewerker hij was aan de Vaderlandsche gedenkschriften en van wiens revolutionnaire zienswijze hij destijds, een overtuigd hervormer der maatschappij naar de begrippen en droomen van Fourrier, een ijverig voorstander was. In 1849 haalde de deelneming aan socialistische woelingen hem eene veroordeeling ter dood op den hals; op het schavot begenadigd, had hij eene vierjarige ballingschap naar Siberië met dwangarbeid in de mijnen en daarna nog eenige jaren van gedwongen militairen dienst te ondergaan. Lichamelijk en geestelijk gebroken, met eene ondermijnde gezondheid en een ziekelijk verstand trad Dostoïewsky de maatschappij weder in en hervatte den letterkundigen arbeid. In 1858 gaf hij in het licht Herinneringen uit de woningen des doods, eene treffende schildering van zijne ballingschap, waarin de afwezigheid van wrok en partijdigheid hoogst opmerkelijk is, vooral met het oog op zijn karakter. Hij beschrijft daarin Siberië zelf
als een goed, vruchtbaar land, de vrije bevolking als aangenaam, ontwikkeld, nijver en zedelijk; ten aanzien van het leven der ballingen zelf geeft hij gunstig getuigenis van rechtvaardigheid en
| |
| |
humaniteit van het meerendeel der gevangenbewaarders, opzichters en andere autoriteiten, terwijl hij zich daarentegen over het gros der bannelingen zeer ongunstig uitlaat. Zijne voorstelling, welke niet met partijdigheid in verband kon worden gebracht, stak zoo sterk af bij hetgeen gewoonlijk door en over Siberische toestanden geschreven was, dat zij Dostoïewsky weldra den ouden roem terugschonk, welken zijne latere producten hem voor een groot deel hadden doen verliezen. Van nu af aan zorgde hij, dat de belangstelling van zijn publiek onverflauwd bleef; de romantische verhalen, die in betrekkelijk korten tijd uit zijne pen vloeiden, trokken èn wegens de onderwerpen èn wegens de talentvolle behandeling èn wegens den daarin uitkomenden geest, die het Rusland onzer dagen zeer naar den zin was, de aandacht en boeiden in hooge mate. Weldra stond hij in de schatting zijner tijdgenooten op dezelfde hoogte met Turguenieff, Pissyemski en anderen van den nieuweren tijd. Het eerste zijner werken van deze tweede periode was de roman Unitschishennye i Oskorblennye (De ellendigen en verachten), eene verheerlijking van de paria's der moderne maatschappij, met veel grond vergeleken met de Misérables van Victor Hugo; hij verscheen in 1861. De thans voor ons liggende roman verscheen drie jaren later en maakte een nog dieperen indruk, deels om de talentvolle verdere uitwerking van hetzelfde thema, maar vooral om de ontzettende kracht van psychologische ontleding, waarmede de schrijver, door het zuiver, algemeen menschelijke bloot te leggen in een held, die in elk opzicht bijna afstootelijk en verachtelijk is, niettemin des lezers sympathie voor den ongelukkige weet te winnen. In zijne latere werken sloeg Dostoïewsky verder tot het mysticisme over, dat zijn landgenooten eigen is, en overleed in den aanvang van 1881 als de erkende leider van de Slavophile partij in de letterkunde.
Afkeer van de Westersche beschaving en van de maatschappelijke toestanden, verhoudingen en begrippen, welke zij voor Rusland had medegebracht, was de grondtoon van Dostoïewsky's philosophie. Niet om de gegronde reden, dat die beschaving kunstmatig en met zekeren dwang bij de half Aziatische bevolking ingevoerd was, zoodat zij nimmer tot de verworvenheden der natie geworden was, zich nooit tot eene volkskracht ontwikkeld had en zelfs bij de beschaafde en hoogere standen nooit veel meer dan een waasje had kunnen worden, eene dunne laag, spoedig afgesleten en bij elke aanraking met vreemde toestanden barstend, - naar het bekende gezegde, bij elken barst of elke afslijting den echten Moskoviet verradende. Voor Dostoïewsky was deze opvatting geheel valsch; volgens hem moest het Russische volk met al die vreemde, opgedrongen begrippen en inzichten breken, om langs eigen wegen op eigen grondslagen, door ontwikkeling van eigen deugden en geschiktheden tot eene nationale, hoogere beschaving te geraken. Door de Slavophilen toegejuicht, vond hij echter eene krachtige en volhardende bestrijding bij de meest ontwikkelde denkers en schrijvers van zijn
| |
| |
land, die de zonder twijfel juistere leer voorstonden, dat het opkweeken van het Russische volk in de denkbeelden, die elders tot ontwikkeling en beschaving, tot welvaart en orde hadden geleid, de allereerste taak moest zijn van den hervormer, die 't wel met zijn volk meende.
Het doet ons genoegen, dat een schrijver van zooveel kracht en talent als Dostoïewsky, met wiens werken men reeds vele jaren geleden in de meest bekende talen van Europa kennis heeft kunnen maken, binnen het bereik wordt gebracht van het Nederlandsch publiek. De vraag ligt voor de hand, hoe het komt, dat een reeds in 1864 verschenen boek, waarvan reeds jaren geleden Fransche, Duitsche en Engelsche vertalingen het licht gezien hebben, tot nog toe heeft kunnen ontsnappen aan de vertaalwoede, die het ten slotte in den Duitschen tekst heeft aangegrepen. Moet het zoolang duren, eer de Russische roem is ontdooid en zijne ijsschollen naar de Noordzee zijn afgezakt? We zouden hier geen aanmerking op maken, indien de vertaling de blijken droeg van lang onder handen, behoorlijk overdacht en met veel zorg en taalkennis bewerkt te zijn; in dat geval zouden wij vertaler en uitgever wegens hun trouw volgen van het zoo zelden nagekomen voorschrift van Horatius geprezen hebben. Dat is echter het geval niet. Wie zich onder het pseudoniem Petros Kuknos verbergt, is ons onbekend, en wij wenschen zijn geheim niet te kennen, daar we hem onmogelijk om zijn werk kunnen prijzen. Indien de vertaling linea recta uit het Russisch geschied was, dan zouden wij niet zoo boud durven spreken; zij is echter blijkbaar over Duitschland ingevoerd, en dat dit zoo duidelijk en ontegensprekelijk op bijna elke bladzijde blijkt, is het grootste bewijs van hare gebrekkigheid.
Dat is jammer om den inhoud van het boek, waaraan meer zorg, talent, kennis en smaak van den vertaler verdienden besteed te zijn. Wij vinden in dit ‘grootsch, schoon, aangrijpend gewrocht’ - gelijk Ebers het genoemd heeft - de ontleding van abnormale zielstoestanden, te midden van eene ons geheel vreemde maatschappij, verlicht door het schijnsel van beginselen en inzichten, welke in geen enkel opzicht met de onze strooken. Bijna al de personen, die Dostoïewsky voor ons opvoert, de gebrek lijdende doch hoog ontwikkelde student Raskolnikoff, zijn hoofdpersoon, - de laag gezonken Marmeladoff met zijn gezin - de moeder en zuster, ja, nagenoeg alle vrienden van den hoofdpersoon, allen staan niet alleen geheel buiten de Westersche maatschappij, maar kunnen zelfs moeielijk eene plaats vinden in den kring onzer verbeelding. Ook de denkbeelden, die de schrijver ons door hen verkondigen laat, strijden zoozeer met de zeden en meeningen van Westelijk Europa, dat de lezer ze met meer nieuwsgierigheid dan verontwaardiging verneemt, hoe krachtig ze ook soms tegen zijne overtuiging aandruischen. Voorzeker heeft het talent des schrijvers hieraan geen gering deel. Want zelfs Marmeladoff's voordochter, wier ellendige broodwinning haar zonder twijfel den toegang tot de bladzijden van
| |
| |
elken deftigen Nederlandschen roman zou verbieden, wekt bij haar optreden noch afkeer noch preutsche minachting. De Nederlandsche lezer heeft, in spijt van zijn ingeboren tegenzin tegen alles wat gemeen is in de letterkunde, zijne sympathie voor het arme meisje voelen opkomen van het oogenblik af, waarop haar beschonken vader aan Raskolnikoff het tragische en harde feit van den val van het onschuldig kind heeft verhaald. Aldus onbewimpeld, noem 't met ruwheid voorgesteld, grijpt u het maatschappelijk vraagstuk der prostitutie dieper in 't hart, dan wanneer geleerde, christelijke en liefdadige dames en heeren er uren en dagen over redeneeren. Er komt nog een incidenteel geval van denzelfden aard in het boek voor, dat echter uitstekend gemist had kunnen worden, van een door bedwelmende middelen in 't ongeluk gebracht kind. Dat zou de lezer gaarne uit den roman missen, daar het niets meer is dan een niets zeggend hors d'oeuvre, dat er verdacht uitziet en, indien de roman niet reeds 1864 geschreven en ettelijke jaren geleden vertaald geworden ware, zouden doen vermoeden, dat schrijver of vertaler het na de onthullingen der Pall Mall Gazette had ingelascht.
Maar alle andere personen verdwijnen op den verren achtergrond bij den meesterlijk geteekenden, ijzingwekkenden Raskolnikoff. Hij is een jonkman in een abnormalen geestestoestand, wiens handelingen en overleggingen den indruk geven van een reeds tamelijk ontwikkelden staat van krankzinnigheid. Hij heeft een moord gepleegd, een lagen, lafhartigen moord op twee weerlooze vrouwen, om de laagste aller beweegredenen, hebzucht. Dat dit motief iemand van de gaven en ontwikkeling van Raskolnikoff bewegen kan tot zulk eene, met zooveel overleg, met zooveel voorbedachtenis en berekening volvoerde misdaad, is reeds een bewijs van abnormale hersenen. Men herkent het idée fixe, de sluwe berekening, de koude wreedheid van den krankzinnige. Hoe het eenmaal opgevat denkbeeld van den moord hem geen oogenblik loslaat, hoe de daad reeds vóór de volvoering zijne verbeelding dag en nacht, bij waken en droomen vervult, - hoe eindelijk na het feit niet zoozeer het berouw, maar de bloote herinnering aan de materieele bijzonderheden daarvan hem pijnigt en martelt, totdat de vrijwillige bekentenis aan de justitie hem ten slotte eene behoefte, de terechtstelling en de veroordeeling eene verademing en verlossing worden, schildert Dostoïewsky met zooveel waarheid en kracht, dat de lezer, hoe afschuwelijk de gepleegde wandaad ook zij, bewogen wordt tot sympathie voor den rampzaligen bedrijver, wiens zedelijke ontoerekenbaarheid de schrijver hem leert inzien. Tegen de theorie, dat elk misdrijf bloot als het product van zekere ziekelijke aandoening, buiten macht en heerschappij van den mensch gelegen, is aan te merken, mag in het algemeen bezwaar te maken zijn, maar in het concreet geval, dat Dostoïewsky ons in al zijne afschrikwekkende bijzonderheden ontleedt, bestaat er aan de ontoerekenbaarheid van den meer dan half
| |
| |
krankzinnigen bedrijver geen redelijke twijfel. Wil men realisme, men leze Schuld en boete; niet omdat het zich bij voorkeur en zonder noodzakelijkheid met leelijke, afkeer en walging wekkende personen en zaken bezighoudt, maar omdat het eene reëele, diepe, psychologisch juiste, we kunnen wel zeggen: pathologische ontleding geeft van een abnormalen geestestoestand, waarin de mensch het bestuur over zijne eigen handelingen verliest en aldus tot de gruwelijkste wandaad kan gedreven worden.
Op een ander standpunt kunnen wij ons tegenover dezen roman niet stellen. Wie hierin een beeld van de Russische maatschappij wil zien, heeft, naar het ons voorkomt, maar tot zekere hoogte gelijk; wie hem als de bron van het nihilisme in Rusland wil voorstellen, dwaalt. Men moet geen groote zaak door toevoegsels verwarren; daardoor verzwakt men alleen. Voor ons is de met ontzaglijke kracht en geleerde diepte beschreven karakterontleding van Raskolnikoff hoofddoel van het kunstwerk. Door de wijze, waarop hij deze taak heeft vervuld, verdient Dostoïewsky eene eereplaats onder de philosophische romanschrijvers van zijn tijd.
|
|