De Tijdspiegel. Jaargang 43
(1886)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Intocht van den prins en de prinses van Oranje te Leeuwarden op 11 mei 1734.Willem Karel Hendrik Friso, dadelijk bij zijne geboorte als erfstadhouder in Friesland erkend, trad den 26sten Maart 1734 in het huwelijk met de Kroonprinses Anna, oudste dochter van George II, Koning van Engeland. Met hand en tand hadden de Staten van Holland die verbintenis trachten te beletten, uit vrees, gelijk zij zeiden, dat door zoodanig huwelijk ‘een verkoeling der eensgezindheid tusschen den Koning en hun Staat en tusschen de gewesten onderling zou ontstaan’. De Engelsche Koning echter, verre van aan die vertoogen het oor te leenen, toonde zich ten hoogste verwonderd over hunne bemoeizucht en gaf niet onduidelijk te kennen, dat Holland zich te veel aanmatigde, door zich in 's Konings familie-aangelegenheden te steken. Der Staten eenige vrees was klaarblijkelijk de mogelijke verheffing van den Prins, die, door zijne alliantie met het Engelsch Vorstenhuis in aanzien gestegen, in spijt van Holland's drijven weldra tot een toppunt van eer zou klimmen en een machtsomvang zou verkrijgen, hooger en grooter, dan een zijner voorgangers ooit had bereikt en bezeten. In een geschriftje, groot 15 pags. in 4o, gedrukt te Leeuwarden bij Tjerk Sipkes, 1734, waarvan ik een exemplaar bezit, wordt vrij uitvoerig beschreven, op welke prachtige en statige wijze de ‘inhaling’ van het jeugdig echtpaar in de hoofdstad van Friesland plaats had. Zoodra men in evengenoemde provincie had vernomen, dat haar erfstadhouder in het huwelijk was getreden, meenden de Gedeputeerde Staten van het gewest Z.H. en HDz. gemalin bij hun voorgenomen bezoek aan Leeuwarden te moeten ontvangen, ‘als nog nooit in dit land was gezien’, gelijk het relaas, waarvan ik hier een uittreksel wensch te geven, dat uitdrukt. Het moge dienen als een staaltje van wat men toen ter tijde onder ‘pracht en staatzie’ verstond. Ziehier den aanhef van het verhaal. ‘Op order van de heren gedeputeerden van de Staten van Vrieslant, begon men voor eenigen tijd te Leeuwaarden toebereidzelen te maken, om den Prins en de Prinses van Oranie met meerder pracht en staatzie, dan ooit in dit land was gezien, te ontfangen; een zeer kunstig vuurwerk wierd in den Haag bestelt, en zoodra het voltooid was - herwaarts gebragt. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||
- Onze adel en andere personen van distinctie, doch voornaamlijk onze stadsmilitie voorzagen zich van alles, wat zij noodzakelijk oordeelden, om aan hare koninklijke hoogheid en aan den prins hunne hoogachting en toegenegentheid te konnen tonen; men poogde om strijd, om in pracht en luister boven elkander uit te munten. Zoodra tyding kwam, dat hunne hoogheden den 26 Maart stonden te trouwen, wierd order gegeven, dat alle uren van dien dag het kanon zou worden gelost; voorts wierden de klokken geluidt, piktonnen gebrant en alle mogelijke tekenen van vreugde bedreven.’ ‘De heren van de regering’ hadden een lang kanaal met balken en planken overtrokken, om het vuurwerk daarop te doen afsteken, en ‘ten einde het volk 't zelve zonder gevaar zou konnen naderen’ en opdat de takken der langs het kanaal staande boomen het gezicht niet konden benemen, hadden zij gezorgd, dat zij - de boomen - ‘als waaijers’ waren geschoren. Het vuurwerk, aan het einde van 't kanaal dicht bij het Hof opgericht, verbeeldde een tempel, omtrent 55 voet hoog, 60 voet breed en 30 voet lang, met fraai schilderwerk versierd, vertoonende door ‘uitgeknipte zinnebeelden’ de verlossing van Engeland en van deze landen door Koning Willem den Derde, zoomede ‘derzelver onderlingen voorspoed en welstand’ sedert dien tijd. De wapenen van de vier kwartieren der provincie waren op de hoeken geplaatst, terwijl in het front en aan de oostzijde de wapenschilden van HH. Hoogheden, aan de noord- en zuideinden het wapen van Friesland in zijn geheel waren aangebracht. Aan den ingang boven de trappen van den tempel las men de naamcijfers der vorstelijke personen, ‘van achteren gevult met vuurwerken, 't welk een zeer fraaie prachtige vertoning maakte’. De poorten van het paleis op het Hof waren in triomfbogen herschapen, met zeer fraaie ‘devisen’ beschilderd, en konden door het licht van den tempel worden geïllumineerd. Het stadhuis, tegenover het Hof gelegen, was met lichten, zinnebeelden en deviezen aan zijne vensters versierd, waaronder ‘de vertoning der plechtigheid van den trouw van hunne hoogheden, door den bisschop verricht’, uitmuntte; een en ander werd 's avonds na de openbare intrede verlicht, welk voorbeeld door vele huizen in de stad werd gevolgd. De kleine tuin achter het paleis, tegenover het appartement van H.K.H., ‘verbeeldende vyftien oranie-bomen, in de gedaante van een amphiteater’, werd evenzoo geïllumineerd. ‘Eindelijk - zoo vervolgt de verslaggever der feestelijkheden - kreeg hare hoogheid, de prinses douarrière, moeder van den prins van Oranie, den 8 Mei de aangename tijding, dat hunne hoogheden gelukkig in Holland waren gearriveert’ en zij zonder vertoeven hunne reis naar Friesland wilden voortzetten met ‘yachten’, die te Amsterdam voor dat doel gereedlagen. Den 9den Mei kwamen de hooge reizigers te Harlingen aan, opgewacht door den stads-magistraat, de burgers in 't geweer en onder het bulderen van 't kanon. Weldra | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||
arriveerde ook de Prinses-douarière met een jacht te Harlingen en werd met eene koets gebracht naar het huis van ‘een heer van die stad’. De Prins begaf zich op het vernemen der aankomst zijner moeder aanstonds derwaarts en na een kort verblijf reden beide naar de jachten. De ontmoeting was allerhartelijkst; de Prinsessen omhelsden elkander, ‘ontfangende de prinses douarrière hare K.H. met de grootste toegenegentheid en achting’. Nadat laatstgenoemde ten huize van bovengemelden Heer had vernacht en Hunne Hoogheden aan boord van de jachten hadden gelogeerd, begaven gedeputeerden van ‘onze drie hoge Kollegien’Ga naar voetnoot(*) zich derwaarts en wenschten den Prins en zijne gemalin ‘wegens hunne aankomst’ geluk. Den 11den Mei, den dag, vastgesteld voor de plechtige, openbare intrede in de hoofdstad, waar men met alle kracht in de weer was, om aan dat heuglijk feit den meesten luister bij te zetten, traden de ‘drie hoge perzonadien’ met hun gevolg in de jachten, die met paarden van Harlingen naar Franeker getrokken werden. Eene compagnie Franeker burgers te paard, prachtig uitgedost, ontving Hunne Hoogheden, die, door den stedelijken magistraat en door de burgers onder de wapenen geëscorteerd, zich naar het Stadhuis begaven, waar den vorstelijken gasten een ‘treffelijk collation’ werd aangeboden, onder het losbranden van het geschut, het luiden der klokken, het gejuich van 't volk; ‘'t welk duurde tot het leste oogenblik van het vertrek, om dus hunne vreugde te kennen te geven’. Op omtrent een uur afstand van Leeuwarden was eene fraaie brug met trappen gemaakt, tot gerief Hunner Hoogheden bij het uitstappen uit de jachten. Daar bevonden zich de HH. gecommitteerden uit de collegiën der HH. Gedeputeerde Staten, den Edelen Hove van Justitie en de Rekenkamer met hunne koetsen, zoomede die van hunne Hoogheden en den voornaamsten Adel der provincie, met 8, 6, 4 en 2 paarden bespannen, met oranjelinten en andere sieraden ‘deftig opgeciert’, gereed, om het Hooge echtpaar te ontvangen, dat door den Overste Van Viersen, verzeld van de Kolonels Vegilin van Klaarbergen en Rumpf en van de Luitenant-Kolonels Meyr en Idsinga, namens al de officiers werd gecomplimenteerd. Zoodra de gecommitteerden de complimenten hadden afgelegd, presenteerde de Hr. Jarigh van Burmania de hand aan Hare K.H., ‘leidende Haar door de voornaamste straat tusschen twee reijen soldaten, aan beide de zijden geposteert, en door een cavalcade van omtrent zeventig officiers van allerlei rang, op zijn prachtigst gekleed’, naar de Koets van Staat, die ongemeen rijk en kunstig verguld en met 8 ‘overschone donkergraauwe hengsten bespannen was’. De Prins stapte in evenbedoelde koets, terwijl de Prinses in hare eigen met 6 paarden bespannen karos plaats nam. De HH. gedeputeerden uit den magistraat van Leeuwarden waren | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||
in twee elk met 4 paarden bespannen koetsen een kwartier ver buiten de stad gereden, om hun compliment aan de Hooge personages af te leggen. ‘Deze koetsen - zoo gaat de verslaggever met een kennelijk gevoel van trots voort - waren omcingelt door 16 trauwanten, alle in 't nieuw gedost, in mantels met goude passementen rijkelijk bezoomt; hunne hellebaarden verciert met goude en zilvere franjes. (Deze 16, of somtijds maar 8, wachten steeds Z.M. op in de vergadering der Staten, en houden dagelijks wacht aan 't Hof.) Men heeft opgemerkt, dat de prins van Oranie de goetheid had om uit de koets te stappen en de gemelde HH. gedeputeerden op de vriendelijkste wijze te bedanken.’ Nu volgt de beschrijving der ‘processie tot de openbare intrede’, die in deze orde geschiedde:
De officiers van de lijfwacht droegen prachtige uniformen ‘met goude en zilvere kanten’ en zeer rijk geborduurd. Kostelijk waren ook de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||
livreien hunner knechts en de fourniture hunner paarden; ‘de pasies, de Adel, de opper- en onderstalmeester van Hunne HH. gingen alle pracht te boven’. De stadspoort, door welke de intrede plaats had, was met bloemkransen getooid; vandaar tot aan het marktplein stonden de burgercompagnieën ‘en haye’ onder de wapenen, alle zoo kostbaar gedost, voornamelijk de officiers en de cadets, ‘dat de klederen van sommigen niet minder dan 500 guldens gekost hebben’. Het lijfregiment gardes van den Prins stond bij de markt in twee rijen geschaard, ‘alle in 't nieuw, hebbende de officiers en cadets witte pluimen en oranie cokarden op hunne hoeden’. Bij het Hof stond 150 man gardes, terwijl binnen het paleis waren geplaatst de gardes te voet, ‘met nieuwe rijke klederen en geweer’. Hunne Hoogheden met gevolg ten Hove gekomen, passeerden de regimenten ruiters, de cavalcade der officiers, het lijfregiment en de gardes voorbij Hunne Hoogheden en ‘salueerden dezelven’. Daarop volgden de 10 compagnieën burgers en eene fraaie compagnie uit de voorsteden, bestaande meest uit matrozen, ‘op een snaaksche wijze uitgerust, met wijde witte overbroeken, Engelsche mutsen op 't hoofd en met Oranjelinten bezoomd, gaande van voren henen eenige personen, die drie kleine stukjes kanon voorttrokken’; voorts twee trompetters en tamboers. Hunne Hoogheden stonden al dien tijd - van 2 tot 4 uren - op een balkon, om deze ‘processie’ te zien. De vlaggen zag men van de torens waaien, het kanon werd gelost en de klokken ieder uur van den dag geluid, terwijl de soldaten en militie salvo's schoten onder het defileeren. Tegen 6 ure begaf Z.H. zich ter middagmaaltijd, verzeld van de HH. van de regeering en van eenige der voornaamste officiers. De Kroonprinses van Groot-Britannië, gemalin van den Prins van Oranje, spijsde aan eene afzonderlijke tafel in haar eigen apartement. De illuminatie begon omtrent 's avonds 9 ure, waarvan men verzekert, dat Hare K.H. zou hebben verklaard, ‘nooit iets fraaiers te hebben gezien’. De volgende bijzonderheden aangaande de verlichting en de vuurwerken worden door den feestbeschrijver nog medegedeeld. Hare K.H. ontstak een loop buskruit, die door middel van een koord met het theater gemeenschap had, ‘daar Haar naam eerst wierd afgeschoten, 't welk een betoverent gezicht maakte; ook beantwoordden alle de andere vuurwerken en illuminatiën in allen dele de verwachtinge, die men daarvan had, en verstrekten t'eenemaal tot eere van dengeen, die de uitvinder en bestierder van dit gehele konstwerk geweest was’. Den volgenden dag was het de beurt der ‘dames van qualiteit’, die prachtig gedost ten Hove de complimenten aan den Prins en de Princes kwamen afleggen. Voorts maakten acht gecommitteerden uit | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||
de Provinciale Staten, voorafgegaan door hunne kamerbewaarders en gevolgd door hunne boden en lakeien, bij Hunne Hoogheden hunne opwachting en boden bij die gelegenheid Hare K.H. eene gouden doos aan, bevattende eene obligatie van f 11,000 jaarlijks ‘voor Haar leven lang gedurende’ of de interessen van het kapitaal voor altoos. Daarna werden de Erfstadhouder en zijne gemalin opgewacht door al de Gedeputeerden, ‘dragende hunne kamerbewaarders zilveren staven voor hen heen’; door de Raden van het Souvereine Hof van Justitie, den procureur-generaal en griffier, met hunne kamerbewaarders en boden; door commissarissen van de Rekenkamer en den magistraat der stad. Zoolang deze plechtigheid duurde, werd de trommel geroerd, waren de vaandels ontrold en presenteerden de soldaten het geweer. De audientie voor en de complimenten van al de hooge en lage collegiën, de predikanten, ouderlingen en diakenen, benevens de voornaamste lidmaten der Hollandsche, Fransche en Hoogduitsche kerken, de officiers van de stadsmilitie en de Gedeputeerden van de andere steden dezer provincie had den 13den Mei plaats. ‘Alle deze complimenten wierden mede respectivelijk en afzonderlijk afgelegt aan de prinses douarrière, moeder van den Prins van Oranie, nadat hunne Hoogheden waren opgewacht geweest.’ Om alles te besluiten, passeerde de compagnie matrozen andermaal voor hunne Hoogheden, ‘latende een schip met volle zeilen, vlaggen en wimpels, op wielen, voor hen henen trekken, terwijl zij zeven stukies kanon deden losbranden, die ze ten dien einde hadden laten gieten’. Kortom, een iegelijk was zoo ingenomen met de ‘gespraakzaamheid’, bevalligheid en andere aanminnige hoedanigheden, die in H.K. Hoogheid uitmuntten, dat het genoegen, de vreugde en blijdschap, door lieden van allerlei rang, zoo hier als in alle omliggende plaatsen, getoond, niet is uit te drukken. Om die algemeene blijdschap nog te vergrooten, had H.K. Hoogheid de goedheid Haar gemaal den Prins te verzoeken, pardon te willen verleenen aan een deserteur van zijn lijfregement, die door den krijgsraad reeds gevonnist was, om ‘gearquebuseert’ te worden; welk verzoek Z.H. de Prins van Oranje aanstonds gunstig inwilligde, tot blijdschap van iedereen. Mij dunkt, dat de verslaggever van den intocht niet overdreef, toen hij beweerde, dat de ontvangst ‘met meerder prachten staatsie’, dan ooit te voren bijdergelijke gelegenheid was aanschouwd, zou plaats hebben. De roem van het Friesche paardenras zal bij die ‘inhaling’ zijn gehandhaafd en bevestigd, en de aanblik van zooveel fiere rossen van verschillend haar, waaronder de acht overschoone donkergrauwe hengsten, voor de ‘karos van Staat’ gespannen, zullen hebben uitgeblonken, zal verrukkelijk zijn geweest. Natuurlijk - en dit blijkt duidelijk - zette elk, zoo mensch als dier, zijn beste been voor. Mr. j. soutendam. |
|