De Tijdspiegel. Jaargang 43
(1886)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 316]
| |||||||||
De oostersche quaestie en de Dardanellen.Toen de Russische Keizer Nicolaas zich in 1844 te Londen bevond en aldaar, met den toenmaligen Minister van Buitenlandsche Zaken van het Vereenigd Koninkrijk over den toestand van het Oosten van gedachten wisselende, tot Lord Aberdeen zeide: ‘Turkije ligt op sterven. Wij kunnen trachten het in het leven te bewaren, maar het zal ons niet gelukken. Het zal, het moet sterven. Dat zal een kritiek oogenblik zijn’ -Ga naar voetnoot(*), had de alleenheerscher waarschijnlijk niet kunnen denken, dat veertig jaren daarna dat kritiek oogenblik nog niet zou zijn aangebroken. En toch, hoevele malen heeft men niet beproefd, dat tijdstip te verhaasten, èn langs den weg der onderhandeling èn langs dien van het geweld. Bewijst niet de geschiedenis, dat de woorden van den oud-gezant der Vereenigde Staten bij het hof van Pruisen, Sir Henry Wheaton, immer waar blijven: ‘Depuis le moment où le croissant mahométan a cessé d'être un objet de terreur pour l'Europe entière, la conservation et l'indépendance de cet empire ont été regardées comme nécessaires pour le maintien de l'équilibre européen’Ga naar voetnoot(†)? ‘Un objet de terreur’ kunnen wij nu wel zeggen, dat de Oostersche quaestie is geworden; wat al verschillende, met elkander strijdende belangen zullen zich dan niet doen gelden, wanneer de erfenis van den Zieken Man moet worden verdeeld. En zelfs, neemt men voor een oogenblik aan, dat Rusland en de Oostenrijk-Hongaarsche Monarchie aanvankelijk de gebeurtenissen op het Balkan-schiereiland haar vrijen loop zouden laten, wat niet waarschijnlijk is, en helt men er meer toe over, de erfenis van den Zieken Man tusschen Grieken, Albanen, Bulgaren en Serven te zien verdeelen, wat al verwarring zou uit een dergelijken toestand kunnen voortspruiten! Hoe men de quaestie ook beziet, bij elke oplossing rijzen moeielijkheden, zijn gevaren te vreezen, en geen wonder dan ook, dat na den Oosterschen oorlog, die in 1878 met het tractaat van Berlijn is geeindigd, het streven merkbaar is, om zoo mogelijk alle aanleiding tot beroering op het schiereiland van den Balkan te voorkomen en den | |||||||||
[pagina 317]
| |||||||||
toestand in het Oosten te laten, zooals hij is, iets, wat natuurlijk alleen mogelijk is, wanneer Engeland, Rusland, Oostenrijk-Hongarije en het Duitsche Rijk daaromtrent overeenstemmen. Geraken echter deze mogendheden met elkander in botsing, dan zal ieder oog zich wenden tot het Oosten, omdat men begrijpt, dat daar de zwaarste strijd zal worden gestreden. Niet ten onrechte werd dan ook in het begin van het afgeloopen jaar de opmerking gemaakt, dat, mocht het geval zich voordoen, dat er een oorlog tusschen Rusland en Engeland uitbreekt, het mede veel zal afhangen van de houding van Turkije, of die krijg gelocaliseerd blijven dan wel grootere proportiën aannemen zal. Immers, men behoeft geen scherpzinnig opmerker te zijn, om dadelijk in te zien, dat deze overdenkingen werden ingegeven door de vrees, dat in dat geval de Oostersche quaestie zich weer aan den gezichteinder zou vertoonen. Al gaat toch bijna jaarlijks, meestal naar aanleiding van samenkomsten van Vorsten en Ministers, het bericht door de Europeesche pers, dat de vrede verzekerd is, het valt niet te ontkennen, dat de toestanden in ons werelddeel gespannen zijn en één vonkje de Europeesche statenwereld in lichtelaaie kan zetten. Daarom dunkt ons dan ook de belangstelling gerechtvaardigd, waarmede dadelijk de quaestie werd ter hand genomen; immers, de Porte zou het bij eventueelen krijg tusschen genoemde Staten in hare macht hebben, door het behoud van de sleutels van de Dardanellen en den Bosporus dien te localiseeren. Geeft zij die sleutels af, vrijwillig of gedwongen, òf aan Engeland òf aan Rusland, de Oostersche quaestie zal weer aan de orde komen en het is dan zeer goed mogelijk, dat de oorlog, zich uitstrekkend tot het Balkan-schiereiland, de laatste zal zijn, waaraan de Sultan als Europeesch vorst deelneemt. Het is dus niet te veel gezegd, wanneer wij beweren, dat het voor het Rijk der Halve Maan zelf van het grootste gewicht is, in zoodanigen oorlog neutraal te blijven en derhalve, wat de zeeëngten aangaat, aan den geest der bestaande tractaten vast te houden. Over de uitlegging dezer tractaten is nu in den laatsten tijd twijfel gerezen en is met name beroep gedaan op hetgeen de Markies van Salisbury, een der Engelsche gevolmachtigden op het Congres van Berlijn, heeft beweerd, in hoofdzaak inhoudende, dat de afsluiting der Dardanellen eenvoudig het karakter draagt van eene overeenkomst van Engeland met Turkije, waaruit dan zou volgen, dat Engeland door eene eenvoudige verklaring, dat het zich niet meer als verbonden beschouwde, de tractaten kan op zijde zetten en ten gevolge daarvan Turkije's onzijdigheid illusoir maken. Kan nu eene dergelijke interpretatie opgaan? Ter beantwoording zij het ons veroorloofd, een blik te slaan op de geschiedenis der bestaande tractaten en den geest daarvan te ontvouwen. Nadat de Turken nog gedurende de gansche 17de eeuw de schrik | |||||||||
[pagina 318]
| |||||||||
geweest zijn van Europa, in het bijzonder van Oostenrijk, kan men den vrede van Carlowitz in 1699 als het eerste tractaat beschouwen, waarin aan den algemeenen vijand de wet wordt gesteld. Met dit jaar begint het verval van het Turksche Rijk, en al zijn de tractaten van de Pruth (1711) en Belgrado (1739) nog opflikkeringen der Turksche macht, het einde der 18de eeuw zou reeds doen vermoeden, dat de oude luister der Osmanen nimmer zou wederkeerenGa naar voetnoot(*). Evenals het tractaat van Carlowitz in de 17de, zoo is dat van Kutschuck Kainardjé in de 18de eeuw (1774) een keerpunt in de geschiedenis van Turkije; ja, het is niet te veel gezegd, wanneer men beweert, dat toen reeds op het gevaar opmerkzaam is gemaakt, dat een mogelijke val van het Rijk der Halve Maan voor Europa zou kunnen veroorzaken. Immers, nadat Turkije op Frankrijk's aanstoken in 1768 den oorlog aan Rusland had verklaard, daartoe vooral bewogen door Katharina's willekeurige handelingen in Polen, het jaar 1770 de vernietiging der Turksche zeemacht in de baai van Tchesmé had doen aanschouwen en de Russen daarop het Balkan-schiereiland al dieper waren binnengetrokken, kwam door bemiddeling van Frederik II de eerste verdeeling van het oude Poolsche Rijk tot stand, waarbij ook Oostenrijk zich nederlegde, om Rusland te nopen, van de Donauvorstendommen af te zien. Zoo redde Polen voor de eerste maal het Rijk der Porte. Toch waren Rusland's voorwaarden hard. Niet alleen, dat de Porte het district van Kinburn, Kertch en Jenikalé in de Krim en Azof aan Rusland moest afstaan, doch tevens moest de Sultan bewilligen in de onafhankelijkheid der Tartaren in de Krim, in Budjak en in Kuban. Het was ook het eerste tractaat, waarbij vrijheid van scheepvaart werd bedongen op alle zeeën, die aan beider gebied grenzen. Door den oorlog van 1768-1774 was het intusschen hoe langer hoe duidelijker geworden, dat het bestaan van Turkije slechts eene quaestie van tijd wasGa naar voetnoot(†). En toen nu Katharina, na in 1783 de Krim te hebben bezet, in 1787 den tijd gekomen achtte, om aan het Turksche Rijk een einde te maken, werd zij, nadat Jozef II haar daarin had pogen te steunen, doch deze door de dreigende houding, door Pruisen op het Congres te Reichenbach aangenomen, tot het sluiten van den vrede te Sistowa was gedwongen, tevens genoopt toe te geven, daar niet alleen de triple alliantie, bestaande uit Engeland, Pruisen en de Republiek der Vereenigde Nederlanden, voor het behoud van Turkije in de bres sprong, doch daarin zelfs door Spanje en de | |||||||||
[pagina 319]
| |||||||||
beide Siciliën werd geholpen. Zoo sloot Katharina den vrede van Jassy (29 December 1792), waarbij bepaald werd, dat de Dniester voortaan de grens zou vormen tusschen de beide Rijken. Bij het tractaat van 1812 te Bukarest werd de Pruth de grensrivier en ook te Adrianopel in 1829 werd Rusland's gezag uitgebreidGa naar voetnoot(*). Het spreekt vanzelf, dat toen Rusland's macht in dezelfde mate grooter werd, als die der Turken verminderde, het belang in het oog sprong der beide straten, die de Zee van Marmora met de Middellandsche Zee en de Zwarte Zee in verbinding stellen. Toen de Krim nog door den onafhankelijken volksstam der Tartaren bewoond werd en dus het Russische gebied slechts met een klein stuk land aan de Zwarte Zee grensde, was dat belang niet groot, doch toen Rusland's grenzen zich langzamerhand uitbreidden, de handel in de kustplaatsen in levendigheid toenam door de stichting van Odessa in 1793, werd het hoe langer hoe duidelijker, dat de vrije vaart op de Zwarte Zee en de onbelemmerde doortocht door de Dardanellen eene levensquaestie is voor den Noordschen kolossus. Voeg daarbij de toenemende belangstelling van verschillende Staten in het handelsverkeer en men begrijpt, dat Rusland niet kon toelaten, dat een Staat, wiens bestaan slechts van den onderlingen naijver der Mogendheden afhangt, zijn handel belemmeringen in den weg legde. Maar ook de Porte van haar kant begreep zeer goed, dat eene groote ontwikkeling van Rusland's marine in de Zwarte Zee op den duur voor haar gevaarlijk zou worden. Vandaar, dat zij reeds in de 18de eeuw pogingen in het werk stelde, om die machtsontwikkeling van Rusland tegen te gaan; dat gelukte haar in 1739 te Belgrado. Immers, in het tractaat van 18 September van genoemd jaar met Rusland wist zij de bepaling te doen opnemen, dat Rusland geene marine zoude hebben op de Zwarte Zee. Ja, zelfs is bij dit verbod, voorkomende in art. 10 van genoemd tractaat, de bepaling gevoegd: ‘Son commerce (d.i. Rusland's handel) sera fait par des navires Turcs’Ga naar voetnoot(†). Zoo straks noemden wij het tractaat van Belgrado de laatste opflikkering der Turksche macht en wij kunnen er hier bijvoegen, dat deze uitspraak ook ten aanzien van dit punt geldt. Immers, reeds in het tractaat van Kutschuck Kainardjé in 1774 werd op een en ander teruggekomen door de bepaling, dat de scheepvaart vrij zou zijn. Men weet, dat Turkije zich slechts noode aan de bepalingen van dit tractaat onderwierp en het herhaalde malen schond, zoodat het geene verwondering baart, dat de verhouding tot Rusland steeds gespannen bleef. En ook Katharina II zag met genoegen den toestand meer en meer onhoudbaar worden, en de eerste de beste gelegenheid greep zij dan ook dadelijk aan, om zich op de Turken te werpen. | |||||||||
[pagina 320]
| |||||||||
Deze gelegenheid zou zich voordoen, toen de Porte, zich sterk wanende, een door Rusland beschermden Khan van eene groep der bij het tractaat van Kainardjé onafhankelijk geworden Tartaren verjoeg en een anderen daarvoor in de plaats stelde. Toch werd door Frankrijk's toedoen de krijg nog voorkomen en maakte de conventie van 21 Maart 1779 aan dit geschil een einde. Wat de quaestie der Zwarte Zee en der zeeëngten aangaat, bepaalde deze conventie in art. 6, dat hetgeen daaromtrent voorkwam in het tractaat van 1774, gehandhaafd zou blijven, op voorwaarde, dat Rusland zich voor de betonning en bewapening zijner schepen gedroeg naar hetgeen in Engeland en Frankrijk regel was. Het aanwerven van Turksche matrozen werd voorts aan Rusland verboden, behalve: ‘en cas de force majeure et avec le consentement du cabinet de Constantinople’. Nog verdient hier te worden vermeld een handelstractaat, tusschen Rusland en Turkije in 1783 gesloten en waarin o.a. nog de bepaling wordt aangetroffen, dat de Russische marine zonder het betalen van eenige contributie het Kanaal van Constantinopel mocht doorvarenGa naar voetnoot(*). Het beginsel van vrije scheepvaart door de zeeëngten en op de Zwarte Zee, een beginsel, het eerst, zooals wij zagen, door het tractaat van Kutschuck Kainardjé gehuldigd, bleef nu bestaan; noch te Jassy, noch te Bukarest werd daarin verandering gebrachtGa naar voetnoot(†). Oppervlakkig mag het wel verwondering baren, dat eene zaak, zoo bij uitnemendheid vatbaar voor internationale regeling als de quaestie der Dardanellen en die der Zwarte Zee, en tevens in 't algemeen het Oostersch vraagstuk geen punt van overweging op het Weener Congres heeft uitgemaakt. Toch komt het ons voor, dat dit gemakkelijk is te verklaren, wanneer men zich slechts afvraagt, wat het doel geweest is van die hooge vergadering. Het staat nu vast, dat dit doel eenvoudig was het wegnemen der verstoringen, uit de Fransche Revolutie en wat daarop is gevolgd, voortgevloeid; in zekeren zin het ongedaan maken van hetgeen tusschen 1789 en 1815 was geschied. Wel moest natuurlijk met het goede, door de revolutie teweeggebracht, rekening worden gehouden, doch het hoofddenkbeeld, vooral van Metternich, was herstelling van alles, zooals het in 1789 zich bevond. Welnu, met dit strenge legitimiteits-principe voor oogen konden de mogendheden zich niet mengen in de zaken van het Balkan-schiereiland; immers, daar had geene verandering plaats gegrepen en zouden dus de mogendheden, die zulk een haat voor de revolutie ten toon spreidden, het revolutionnair beginsel juist ten opzichte van Turkije hebben gehuldigd. Daarbij kwam, dat Rusland in geen geval inmenging der mogendheden in de zaken van Turkije wenschte, omdat de Czaar die alleen in handen wilde houden, zoodat het ook zeer goed mogelijk was, dat zich nog de | |||||||||
[pagina 321]
| |||||||||
overweging liet gelden, dat men te Weenen bijeengekomen was, om den vrede te herstellen, en deze wederom gevaar zou loopen, indien men daar eene quaestie op het tapijt bracht, die tot zoovele verschillende zienswijzen kon aanleiding gevenGa naar voetnoot(*). Deze zijn o.i. de redenen, waarom de mogendheden te Weenen zich niet met dit vraagstuk hebben ingelaten. Toch zag men het belang daarvan niet over het hoofd en was het na 1815 het streven van Engeland, om Rusland's invloed te Constantinopel niet te groot te doen worden. De opstand der Grieken gaf den mogendheden nu aanleiding, zich in de zaken van het Balkan-schiereiland te mengen, en ofschoon aanvankelijk de gruwelen der Turken, de heldenfeiten der Grieken alleen geestdrift bij de volkeren opwekten en deze terug deden denken aan lang vervlogen tijden, moesten de kabinetten toch weldra volgen. Men herinnert zich, dat Metternich en Von Gentz met afschuw van den opstand spraken; dat Alexander I te Laibach in 1821 Ypsilanti verloochende en eene deputatie der Grieken te Verona, waar de mogendheden over Spanje's lot beraadslaagden, ongehoord werd afgewezen, en dat wel in hetzelfde jaar 1822, waarin de Grieken te Epidaurus zich onafhankelijk verklaarden. Twee feiten brengen in dien toestand verandering, vooreerst Castlereagh's dood, waardoor Canning hoe langer hoe meer invloed kreeg in het Engelsche kabinet, en voorts de troonsbeklimming van Nicolaas in 1825, door wiens toedoen de oude Russenpolitiek weer wakker werd. Weldra hoorde men dan ook van een geheim verdrag van Engeland met Rusland, waarbij bepaald was, dat Griekenland in eene dergelijke positie zou komen, als waarin toenmaals de Donauvorstendommen verkeerdenGa naar voetnoot(†). Turkije zou worden uitgenoodigd, om toe te treden; tegelijkertijd poogde Rusland met de Porte eene conventie te sluiten tot nadere uitlegging van het tractaat van Bukarest. Het is opmerkelijk, dat ook de vaart op de Zwarte Zee tot geschil aanleiding had gegeven. Te Akjerman (in 1826) kwamen de Turksche en Russische gevolmachtigden bij elkander en na 3 conferenties stelde Woronzow, een der Russen, den Turken een ultimatum, tegen welke wijze van onderhandelen de Porte tevergeefs protesteerdeGa naar voetnoot(§). De mogendheden raadden haar toe te geven en dat geschiedde dan ook op 7 October 1826. In dit tractaat van Akjerman is nu in art. 7 eene bepaling opgenomen, waarin de Porte belooft, geene belemmeringen aan den Russischen handel ‘dans les mers de l'Empire Ottoman’ toe te brengen. | |||||||||
[pagina 322]
| |||||||||
Een jaar daarna, in 1827, had Frankrijk zich bij Engeland en Rusland aangesloten, welke mogendheden zich nu op 6 Juli van dat jaar te Londen verbonden, om voor het geval de Sultan hunne goede diensten niet aannam, hem desnoods met geweld te dwingen, met de Grieken te onderhandelen. De Porte weigerde elke bemiddeling, tot welke weigering Oostenrijk's houding niet weinig bijdroegGa naar voetnoot(*). Nog trachtte Metternich den vrede te bewaren, toen de slag bij Navarino die poging verijdelde. Het volgende jaar was de oorlog tusschen Rusland en Turkije uitgebroken, waartoe ook had bijgedragen, dat laatstgenoemd rijk allen handel in den Bosporus had verboden. In 1829 werd de vrede te Adrianopel geteekend. Werd in dat tractaat van 14 September 1829 aan den eenen kant voldoening aan Europa gegeven door de erkenning der onafhankelijkheid van Griekenland, aan den anderen kant werd, wat de Donauvorstendommen aangaat, grootendeels het tractaat van Akjerman bevestigd. Wat de quaestie der Zwarte Zee en der engten betreft, bepaalde art. 7 van dat tractaat, dat de Porte zich verbond, om zorgvuldig toe te zien, dat handel en scheepvaart aldaar geene belemmering ondervonden, en liet dan volgen: ‘A cet effet elle reconnaite t déclare le passage de Constantinople et du détroit des Dardanelles entièrement libre et ouvert aux navires marchands, sous pavillon russe, chargés ou sur lest, soit qu'ils viennent de la Mer Noire pour entrer dans la Méditerrannée, soit que, venant de la Méditerrannée, ils veuillent entrer dans la Mer Noire.’ Inbreuk op deze bepalingen zal als een casus belli worden beschouwd. Nadrukkelijk wordt erbij gevoegd, dat het voortaan niet meer geoorloofd zal zijn, om vreemde schepen van landen, waarmede de Porte in vrede is, en die op weg zijn naar Russische havens in de Zwarte Zee, in de Dardanellen of vóór Constantinopel aan te houden. Door deze bepaling verkreeg Rusland voor zijn handel en ook voor dien der overige mogendheden groote voordeelen. Al spoedig ondergingen nu deze bepalingen wederom wijzigingen. Het voorbeeld van Griekenland had ook andere deelen van het rijk der Halve Maan aangestoken. Nauwelijks toch was het koninkrijk Griekenland tot stand gekomenGa naar voetnoot(†), of de Pacha van Egypte beproefde zich eveneens onafhankelijk te maken. Hij begon met aan den Sultan voor de hulp, die hij hem bij het onderdrukken van den Griekschen opstand verleend had (men denke bij voorbeeld aan de uitplundering van Missolonghi in 1826), de vereeniging van Damascus met Egypte | |||||||||
[pagina 323]
| |||||||||
te verzoeken. Hiervan wilde echter de Sultan niets weten, waarop Mehemet-Ali zijn zoon Ibrahim met een leger naar Syrië zond onder voorwendsel, dat een der pacha's, die deze provincie bestuurden, hem, Mehemet-Ali, nog eene groote som gelds schuldig was. Ofschoon het in den laatsten tijd vrij wel de normale toestand in het Turksche rijk was, dat vazallen tegen den Sultan opstonden, baarde toch deze opstand hem groote zorgen en hij besloot den oproerigen Pacha te gemoet te trekken. Op 19 Juli 1832 werden de Turksche troepen bij Hems geheel verslagen en nadat daarop de strijd in Klein-Azië was overgebracht, leed het leger van den grootvizier bij Koniah (21 December 1832) zulk eene nederlaag, dat de weg naar Constantinopel voor den Pacha openlag en allerwege de bevolking zich bereid verklaarde, zich aan hem te onderwerpen. Engeland en Frankrijk, tot welke rijken de Porte zich om hulp wendde, werden te veel met de Belgische zaken beziggehouden; trouwens, het zoo even opgetreden ministerie van 11 October 1832 in Frankrijk had, voordat het zich naar het Oosten kon keeren, eerst de poging tot opstand in de Vendée te onderdrukken. Rusland bood nu der Porte zijne hulp aan; immers, de Czaar zag al spoedig in, dat het niet in zijn belang was, een machtig Egyptisch kalifaat in de plaats van het waggelende Turksche rijk als nabuur te krijgen; het was dus thans zijne politiek, Turkije van den ondergang te redden. Trouwens, Nesselrode, de Russische minister, had bij eene samenkomst in den zomer van 1830 met Metternich uitdrukkelijk verklaard, dat Turkije voorloopig moest worden in stand gehoudenGa naar voetnoot(*). Reeds in Januari 1833 verscheen eene Russische vloot in den Bosporus. Toen dat in Frankrijk, in Engeland en in Oostenrijk bekend werd, verwekte het algemeene ontsteltenis; de kabinetten van Londen en Parijs toonden op eens groote belangstelling en dreigden zelfs met de terugroeping hunner gezanten, wanneer de Russische vlag in de Dardanellen zichtbaar bleef. Tevergeefs poogde Metternich de gemoederen te bedaren. Immers, toen Mehemet-Ali weigerde de bemiddeling van Rusland en Frankrijk aan te nemen, begreep eerstgenoemd rijk te moeten doortasten. Het Russische leger rukte dus tegen den Egyptischen Pacha op en tegelijkertijd verschenen de Fransche, Engelsche en Oostenrijksche vloten in de zee van Marmora. De Pacha moest toegeven en bij het verdrag van Kutajah werd hem Syrië gelaten. Dadelijk daarop verlieten de Russen de kusten van het Balkan-schiereiland, doch niet dan na alvorens met den Sultan het zoozeer besproken tractaat van Hunkiar-Skelessi gesloten te hebben (26 Juni/3 Juli 1833. Geweldig was de indruk, dien een en ander te Parijs en te Londen veroorzaakte, vooral toen men kennis kreeg van het geheime artikel, dat over de Dardanellen handelde. Dit artikel wordt een uitvloeisel genoemd van het in art. 1 van het tractaat bepaalde, waarin Turkije en Rusland met elkander een defensief verbond sluiten, waaruit dan | |||||||||
[pagina 324]
| |||||||||
wordt afgeleid, dat zij beiden gehouden zijn ‘de se prêter mutuellement des secours matériels et l'assistance la plus efficace pour la sécurité de leurs états respectifs’. Nu wordt echter in de 2de alinea van genoemd geheim artikel overwogen, dat, aangezien, deed het geval zich voor, het leveren van hulptroepen voor de Porte te groote moeielijkheden zou met zich brengen, in de plaats daarvan deze er zich eenvoudig toe zou bepalen, om de Dardanellen voor vreemde oorlogsschepen te sluitenGa naar voetnoot(*). In 't kort kwam het dus hierop neer, dat de Porte jegens Rusland de verplichting op zich nam, om, mocht de Czaar zich in oorlog bevinden, de Dardanellen gesloten te houden. Is het nu te verwonderen, dat deze overeenkomst groot opzien te Parijs en te Londen baarde en de westersche diplomatie zich bevreesd maakte voor eene clausule, krachtens welke het aan den Czaar mogelijk zou worden, zich van Constantinopel meester te maken? Frankrijk verklaarde dan ook dadelijk zoowel te Petersburg als te Constantinopel, dat indien dit tractaat zou leiden tot herhaalde interventies van Rusland in Turkije's binnenlandsche aangelegenheden, zijne regeering zich de vrijheid voorbehield, om in dat geval de gedragslijn aan te nemen, die haar het best toescheen, m.a.w. te handelen, alsof het tractaat niet bestond, tot antwoord waarop Nesselrode eene scherpe nota richtte aan de Fransche regeering, waarin betoogd werd, dat daar Frankrijk niet had opgegeven, om welke redenen het het tractaat van Hunkiar-Skelessi afkeurde, Rusland daarin niet kon treden. Na verder erop te hebben gewezen, dat het tractaat juist ten doel had, het Turksche rijk in stand te houden, eindigde de nota met de verzekering, dat de Czaar alle verplichtingen, die het tractaat hem oplegde, zou nakomen, alsof Frankrijk's verklaring niet bestondGa naar voetnoot(†). Geen der andere staten sloot zich echter in dezen bij Frankrijk aan. Trouwens, de redenen liggen voor de hand. Rusland's invloed werd hoe langer hoe grooter in Europa; men herinnert zich, dat juist in het jaar 1833 Nicolaas zich aan het hoofd trachtte te stellen eener Noordsche alliantie, om allen omwentelingen den kop in te drukken, en welke alliantie vooral tegen het revolutionnaire Frankrijk gekeerd was. Het jaar 1833 was een jaar van onrust, van woeling, van vrees, vooral voor de absolute regeeringen; de verhouding tusschen België en Nederland was nog gespannen; in Spanje had Ferdinand VII de Salische wet opgeheven ten nadeele van zijn broeder, die door de Noordsche machten gesteund werd; in Portugal kampte Don Pedro tegen Don Miguel; in Piëmont was Karel Albert gedwongen de revolutie te onderdrukken; Zwitserland was aan het veranderen zijner constitutie en in Frankfort aanschouwde men oproerige bewegingen. Geen wonder dan ook, dat in September van genoemd jaar Nicolaas en Nesselrode | |||||||||
[pagina 325]
| |||||||||
met den Keizer van Oostenrijk en den Kroonprins van Pruisen te Münchengrätz samenkwamen, ten einde den storm der omwenteling te bezwerenGa naar voetnoot(*). Daar werd eene nota aan Frankrijk gericht, waarin werd betoogd, dat, mochten de pogingen der onruststokers onlusten in andere staten teweegbrengen, die dezen zouden verplichten naar bondgenooten om te zien, alsdan hulp zou verleend worden en elke poging, om dat tegen te gaan, door de mogendheden als casus belli zou worden beschouwd. Guizot gaf daarop een waardig antwoord, inhoudende, dat Frankrijk voor sommige landen, zooals België, Zwitserland en Piëmont, geene interventie zou toelatenGa naar voetnoot(†). Ook is die samenkomst van Münchengrätz niet zonder belang voor de zaken van het Oosten; immers, de mogendheden verbonden zich daar, zich tegen elk plan te verklaren, waardoor Turkije's zelfstandigheid zou worden bedreigd, en tevens werd in een geheim artikel bepaald, dat Oostenrijk en Rusland alles zouden verhinderen, wat zou kunnen strekken, om de macht van den Egyptischen Pacha uit te breidenGa naar voetnoot(§). In 1839 begint eene nieuwe phase in de Oostersche aangelegenheden met de tweede poging van den Egyptischen Pacha, om de macht van zijn suzerein te verminderen. Ook toen was het standpunt der mogendheden ongeveer hetzelfde als zes jaren geleden. Rusland wilde geen machtig Egyptisch Rijk naast zich dulden en ook Engeland wilde vooralsnog Turkije in stand houden; daarenboven lag Egypte op den weg naar Indië. Metternich poogde als altijd den strijd te verhoeden en Frankrijk stond, evenals vroeger, meer op de zijde van den Pacha. Men verwonderde zich dan ook, dat, nadat in den slag bij Nezib (17 Juli 1839) de Turken eene verpletterende nederlaag hadden geleden en eenige dagen daarna de geheele Turksche vloot zich in de haven van Alexandrië aan den Pacha had overgegeven, Rusland, Engeland, Oostenrijk, Pruisen en Frankrijk op 27 Juli d.a.v. aan de Porte eene nota overhandigden, waarin haar de steun der mogendheden beloofd werd, welke nota dus schijnbaar van eene harmonie tusschen de mogendheden blijk gaf, die in werkelijkheid niet bestondGa naar voetnoot(**). Vergissen wij ons niet, dan is die nota van 27 Juli 1839 een belangrijk staatsstuk in dien zin, dat ze feitelijk neerkwam op eene interventie der mogendheden in de Turksche zaken, m.a.w. de eerste reactie was tegen het tractaat van Hunkiar-Skelessi, waarbij, zooals wij boven zagen, Rusland vrij wel als protector der Porte optrad. Toen het nu echter op handelen aankwam, bleek het hoe langer | |||||||||
[pagina 326]
| |||||||||
hoe duidelijker, dat de Fransche regeering zich langzamerhand van de andere mogendheden afscheidde, al verklaarde dan ook Lord Palmerston: ‘L'union de l'Angleterre et de la France relativement aux affaires turques, donnera du courage à Metternich et sauvera l'Europe’Ga naar voetnoot(*). Trouwens, Rusland had er te veel belang bij, om aan het innig samengaan van Engeland en Frankrijk een einde te maken, dan dat het dit verschil van zienswijze niet met genoegen zou hebben aanschouwd, ja zelfs, dat het bereid was aan Engeland te beloven, dat de Czaar het tractaat van Hunkiar-Skelessi, dat voor 8 jaar gold, en dus tot 1841, niet meer zou vernieuwen. Men weet, dat de houding van het op 1 Maart 1840 opgetreden Ministerie Thiers in Frankrijk den toestand nog verergerde en dat ten slotte Palmerston's invloed de totstandkoming van het tractaat van 15 Juli 1840 bewerkte, waarbij Rusland, Engeland, Oostenrijk en Pruisen zich verbonden, den Egyptischen Pacha desnoods met geweld te dwingen tot het aannemen der schikking, waartoe de Sultan zich bereid had verklaard. Die schikking was vervat in een afzonderlijk protocol, waarbij de Sultan Egypte erfelijk aan den Pacha toekende, benevens het levenslang bezit van Zuid-Syrië en het bevel der vesting St. Jean d'Acre. Nam Mehemet Ali een en ander niet binnen 10 dagen aan, liet hij niet terzelfder tijd Arabië, Candia en het overige gedeelte van Syrië ontruimen en gaf hij tevens de Turksche vloot niet terug, dan zou de Porte zich als geheel vrij beschouwen en met de mogendheden overleg plegen. Nog treft ons de clausule in genoemd tractaat, dat de mogendheden (dus niet alleen Rusland) zelfs Constantinopel zouden kunnen bezetten, doch alleen op aanvrage van den Sultan; uitdrukkelijk werd echter daarbij gevoegd, dat dergelijke toestand alsdan slechts een hoogst exceptioneele zou zijn en dat die mogelijke bezetting der hoofdstad in geen geval zou derogeeren aan den ouden regel: ‘En vertu de laquelle il a été de tous temps défendu aux bâtiments de guerre des puissances étrangères d'entrer dans le détroit des Dardanelles et du Bosphore.’ Bij afzonderlijk protocol, ook op 15 Juli 1840 geteekend, werd dezelfde regel, die in art. 4 van dit tractaat werd bevestigd, nog eens herhaald en tevens de uitzondering bestendigd, wat betreft de oorlogsschepen, die voor den dienst der legaties van bevriende mogendheden gebruikt plachten te worden, ten aanzien waarvan de Sultan zich voorbehield passagefirmans te verleenenGa naar voetnoot(†). Bij dit tractaat van 15 Juli werd dus feitelijk het tractaat van Hunkiar-Skelessi op zijde gezet; immers, Rusland, dat eerstgenoemd verdrag had geteekend, zou bij vernieuwing van laatstgenoemd tractaat, daargelaten nog zijne gedane belofte, alsdan eene zaak eenzijdig met Turkije regelen, | |||||||||
[pagina 327]
| |||||||||
welke zijne regeering, door tot het verdrag van Londen toe te treden, erkend had van Europeesch belang te zijn. Niettegenstaande Thiers' oppositie werd door de overige mogendheden, in de eerste plaats door Engeland, tot de uitvoering van dit Juli-tractaat overgegaan, waarvan het resultaat was, dat Mehemet Ali zich op het einde van 1840 aan den Sultan onderwierp; het zij voldoende nog hier te herinneren, dat na de aftreding van Thiers in Guizot eene meer vredelievende politiek zegevierde, zoodat Frankrijk zich eerlang wederom met de mogendheden verstond. Wij wezen toch er boven reeds op, dat deze bij het tractaat van 15 Juli 1840 zelfs de mogelijkheid hadden voorzien, dat Constantinopel door hare troepen zou moeten bezet worden, doch dat zij tegelijkertijd den ouden regel gehandhaafd hadden, dat oorlogsschepen in tijd van vrede geen toegang zouden hebben in de Dardanellen en den Bosporus. Ten einde nu Frankrijk gelegenheid te geven zich, wat dit punt betreft, bij de vier andere mogendheden te voegen, mogelijk ook uit vrees, dat de meening zou ingang vinden, dat, nu het tractaat van 1840 door de onderwerping van Mehemet Ali had uitgewerkt, de daarin gegeven regelen niet meer zouden gelden en het protocol van 15 Juli 1840 niet dezelfde kracht zou hebben als een tractaat, sloten nu Engeland, Frankrijk, Oostenrijk, Pruisen en Rusland op 13 Juli 1841 het zoogenaamde Dardanellentractaat, waarbij eensdeels die mogendheden nog eens uitdrukkelijk den ouden regel erkenden, krachtens welken de Sultan de bevoegdheid bezit, den toegang aan oorlogsschepen in de Dardanellen en den Bosporus te weigeren, anderdeels de Sultan zich verbond, om, zoolang zijn rijk in vredestoestand verkeerde, zich steeds naar dien regel te gedragen. De bovengemelde uitzondering voor schepen van legaties met passagefirmans werd in art. 2 bevestigd. Dus had het groote beginsel van de neutralisatie der zeeëngten opneming gevonden in het geschreven recht van Europa. Voortaan zou elke staat, die zijne oorlogsvloot in vredestijd de Dardanellen liet binnenvaren, niet alleen handelen in strijd met het ongeschreven volkenrecht, maar tevens in strijd met de bestaande tractaten. Alle inmenging van één mogendheid in deze quaestie was hierdoor op zijde gezet. Rusland moest de groote voordeelen derven, die eene hernieuwing van het tractaat van Hunkiar-Skelessi voor dat rijk zou hebben opgeleverd. Toch was het niet te bewegen, om oorlogsvloten van andere staten den toegang te verleenen tot de Zwarte Zee. Trouwens, het is duidelijk, dat wanneer zich het geval had voorgedaan, dat andere staten eene machtiger, sterker vloot brachten in die zee, alsdan aan Rusland's prestige een groote knak ware gegeven. Vestigen wij den blik op den politieken toestand van Europa sinds 1841, dan blijkt al dadelijk, dat Rusland's invloed vooral in Duitschland steeds toeneemt. Te Constantinopel echter moest Rusland rekening houden met Engeland, welks ambassadeur Sir Stratford Redcliffe | |||||||||
[pagina 328]
| |||||||||
de grootste tegenstander van den Noordschen kolossus wasGa naar voetnoot(*). Van 1841-1850 bleef de verhouding tusschen Engeland en Rusland intusschen zeer vriendschappelijk, al kan men dan ook de poging van Keizer Nicolaas, bij zijn bezoek te Londen in 1844, voornamelijk ten doel hebbende, om zich met de Engelsche regeering over alle eventualiteiten, die zich in het Oosten zouden kunnen voordoen, te verstaan, vrij wel als mislukt beschouwenGa naar voetnoot(†) Rusland's invloed in Europa bleek vooral in 1848, toen het het eenige land was, dat niet door den stroom der revoluties werd medegesleept. Men herinnert zich, dat toen in laatstgenoemd jaar Weenen aan de omwenteling ten prooi was en de man, die van 1815 af alles vermogend in Oostenrijk en in den Bond was geweest, tot aftreden gedwongen werd, ook Hongarije opstond en dreigde zich van het Habsburgsche huis af te scheuren. Toen trad Rusland, daartoe door Frans Jozef aangezocht, tusschen beiden; weldra gaf zich het Hongaarsche vrijheidsleger aan den bevelhebber der Russische troepen over, die trotsch aan zijn Keizer kon melden: ‘Hongarije ligt aan de voeten van uwe Majesteit.’ Ook in Walachije brak in 1848 eene revolutie uit en Rusland trachtte op grond van het tractaat van Adrianopel zijne troepen in de vorstendommen te laten rukken. Daartegen protesteerde natuurlijk Turkije, welk rijk echter toen, men begrijpt waarom, niets van den steun der mogendheden had te wachten. Gelukkig stelde de Czaar zich met weinig tevreden; immers, bij de conventie van Balta Liman van 1849 bepaalde men den duur van het bewind der hospodars op 7 jaar en tevens, dat herziening van de organieke statuten der beide Donauvorstendommen steeds van Rusland's toestemming zou afhankelijk zijnGa naar voetnoot(§). Wel een bewijs van den toenemenden invloed van den Noordschen kolossus in de zaken van het Balkan-schiereiland; trouwens, het is altijd nog de vraag, of, ware Rusland verder gegaan, zich eene der mogendheden daartegen had kunnen verzetten. | |||||||||
[pagina 329]
| |||||||||
Geen wonder dan ook, dat toen Nicolaas' invloed ook in Duitschland hoe langer hoe grooter werd en het voornamelijk aan hem was toe te schrijven, dat te Olmütz (November 1850) de Prins van Schwarzenberg zegevierde en de Pruisische Minister Von Radowitz wederom voor den aan Oostenrijk onderdanigen Manteuffel moest plaats maken, Rusland den tijd gekomen achtte, om zijne plannen in het Oosten te verwezenlijken. En inderdaad, het is niet te ontkennen, dat de Czaar redenen kon hebben, om te meenen, dat men hem in het jaar 1853 niet zou tegenwerken. Wel was in dat jaar Europa rustig en bekwam Duitschland eenigszins van de stormen van 1848 en 1849, doch men bedenke, eensdeels, zooals reeds boven is opgemerkt, dat Rusland's prestige toen zeer groot was in Europa, anderdeels, dat de Czaar met eenigen grond kon hopen, èn van Oostenrijk èn van Engeland niets te vreezen te hebben. Immers, de Habsburgers hadden den alleenheerscher het behoud der kroon van St. Stefanus te danken en in Groot-Britannië had na den val der Whigs in het voorjaar van 1852 het toen opgetreden kabinet Derby op het eind van dat jaar voor het bekende coalitie-ministerie plaats gemaakt, waarin de groote mannen van beide partijen gezeten waren en waarin Aberdeen de eerste plaats innam. Welnu, de Czaar meende van dezen Minister geen oorlog te wachten te hebben. Daargelaten nog, dat Nicolaas en Aberdeen elkander persoonlijk hoogachtten, bedenke men, dat laatstgenoemde als zeer vredelievend bekend stond en dat hij zeer zeker niet de gevaren geringschatte, welke uit een krijg tusschen Engeland en Rusland konden voortvloeien, een krijg, welke gewelddadig den toestand hadde verbroken, die sinds 1815 bestond. Voeg daarbij, dat een ander invloedrijk lid van het kabinet, Gladstone, de Chancellor of the Exchequer, ook voor zijne vredelievende gezindheid bekend was, en men begrijpt, dat Nicolaas - overtuigd, dat eene regeering, waarin deze twee eminente staatslieden gezeten waren, niet hare toevlucht tot de wapenen zoude nemen, - ongestraft in Turkije zijn gang meende te kunnen gaanGa naar voetnoot(*). Toch bedroog de Czaar zich; eensdeels zou hij stuiten op Engeland's ambassadeur te Constantinopel, anderdeels op Napoleon III, die, na zich de keizerskroon op de slapen te hebben gedrukt, het conflict met Rusland als eene welkome gelegenheid aangreep, om de regeering van den coup d'état door eene alliantie met Engeland te schragen. Trouwens, in het kabinet Aberdeen had Napoleon een bondgenoot in den Minister van Binnenlandsche Zaken, denzelfden Palmerston, die als Minister van Buitenlandsche Zaken in het kabinet Russell op zoodanige wijze zijne voldoening over wat op 2 December 1851 te Parijs gebeurd was, had te kennen gegeven, dat zijn uittreden uit het Ministerie daarvan het gevolg was geweestGa naar voetnoot(†). Men herinnert zich ook, | |||||||||
[pagina 330]
| |||||||||
dat de quaestie der heilige plaatsen het eerst door Frankrijk werd ter sprake gebrachtGa naar voetnoot(*), doch dat de Czaar daarvan partij trachtte te trekken, om zijn invloed in Turkije te versterken. Het toeval wilde, dat er juist onregelmatigheden in Montenegro waren uitgebroken en dat de Porte den gouverneur der grensprovinciën van het Turksche Rijk, Omar-Pascha, bevel had gegeven, het land der Zwarte Bergen binnen te trekken. Hiertegen nu verzette zich Oostenrijk en eischte van de Porte ontruiming van Montenegro, herstelling van het statusquo daar te lande, gelijkstelling van Christenen en Mohammedanen en vrijheid van godsdienst voor eerstgenoemdenGa naar voetnoot(†). Oostenrijk's optreden verschafte den Czaar nu eene aanleiding, om ook van zijn kant een buitengewoon gezant naar Constantinopel te zendenGa naar voetnoot(§). Toen nu echter de Porte aan Oostenrijk's eischen had toegegeven en ook de quaestie der heilige plaatsen was geschikt, Rusland dus daarin geen voorwendsel kon vinden, om Turkije te bespringen, vernam het verbaasd Europa, dat reeds in de eerste bijeenkomst van den Russischen gezant, Vorst Menzikow, met den Sultan eerstgenoemde den wensch van zijn meester had te kennen gegeven, hierin bestaande, dat Turkije een geheim tractaat met Rusland zou sluiten en dat de Porte als equivalent daarvoor eene aanvulling zou toestaan van het tractaat van Kutschuck Kainardjé, waarbij de Grieksche kerk in 't Balkan-schiereiland geheel en al onder Rusland's protectoraat zou komenGa naar voetnoot(**). Zoo iets kon de Porte niet toegeven en nadat daarop Menzikow reeds op het einde van Mei 1853 was vertrokken, liet Reschid pacha bij alle hoven verklaren, dat de Sultan wel de vrijheden en rechten der Grieksche kerk wilde beschermen, doch zulks weigerde te doen bij tractaat met eene andere mogendheid. Zoodra de Czaar vernomen had, dat Turkije Rusland's eischen had afgeslagen, liet hij zijne troepen rukken in de Donauvorstendommen, als antwoord waarop Engeland en Frankrijk hunne vloten in de Dardanellen zonden. Rusland beweerde, dat die mogendheden hierdoor het tractaat van 1841 hadden geschonden, hetwelk, zooals wij boven zagen, bepaalt, dat in vredestijd geene oorlogsschepen in de zeeëngten mogen komen, doch de beide Westersche mogendheden beweerden, dat door de gewelddadige bezetting der Donauvorstendommen Rusland op voet van oorlog was gekomen met de Porte. Het heeft ons altijd willen voorkomen, dat bij strenge interpretatie van het tractaat van 1841 Rusland's opvatting de juiste was; immers, er was toen nog geene oorlogsverklaring van de beide staten aan elkander, doch aan den anderen kant begrijpt men lichtelijk, dat een feitelijke oorlogstoestand kan intreden, zonder dat ver- | |||||||||
[pagina 331]
| |||||||||
klaringen dienaangaande gewisseld zijnGa naar voetnoot(*). Oostenrijk trachtte toen nog te bemiddelen door de zoogenaamde Weenernota, doch deze poging mislukte. Zoo brak de oorlog uit, door de schrijvers Krimoorlog genoemd, waarin Engeland en Frankrijk zich bij Turkije voegden. De geschiedenis van dezen krijg is elders in bijzonderheden verhaald; voor het onderwerp, dat ons thans bezighoudt, is het echter niet zonder belang, met een enkel woord de aandacht te vestigen op de onderhandelingen, die in het voorjaar van 1855 te Weenen hebben plaats gegrepen. Immers, daar kwamen de punten ter sprake, dien den grondslag der onderhandelingen toen en later hebben uitgemaakt, waarbij de quaestie der engten en der Zwarte Zee eene eerste plaats innam en welke punten we voor het eerst in eene Fransche depêche geformuleerd vindenGa naar voetnoot(†). Zij komen hierop neer:
Reeds vroeger, in het najaar van 1854, waren deze punten ter sprake gekomen; aanvankelijk echter had Rusland geweigerd, ze als basis van onderhandeling te beschouwen, vooral om de interpretatie, die de Fransche Moniteur van het derde, het belangrijkste punt gaf; doch, nadat Oostenrijk met veel moeite door de Westersche mogendheden tot het tractaat van 2 December 1854Ga naar voetnoot(§) was overgehaald, waarbij het zich verbond de Donauvorstendommen tegen elken aanval van Rusland te verdedigen, en nadat Sardinië tot Rusland's vijanden was toegetreden, gaf de Czaar toe, dat conferenties, waarbij de 4 punten als grondslagen werden genomen, te Weenen zouden worden geopend (15 Maart 1855). Al dadelijk deden zich nu echter hierbij moeielijkheden voor; had toch Rusland aan de onderhandelingen deelgenomen, opdat deze zich, zoo verklaarde Gortschakoff, tot de bovengenoemde vier punten zouden bepalen, reeds op de eerste zitting betoogde de Fransche gevolmachtigde Bourqueney, daarin door John Russell gesteund, dat het geenszins in de bedoeling der Westersche mogendheden lag, | |||||||||
[pagina 332]
| |||||||||
om de discussiën tot die vier punten te beperken; dat integendeel de mogendheden zich het recht voorbehielden, ook andere ter sprake te brengen, eene opvatting, die lijnrecht tegenover de Russische stond. Graaf Buol, de Oostenrijksche Minister, nam nu ook in deze onderhandelingen eene dubbelzinnige positie in; immers, hij verklaarde zelf niet op de bespreking van andere punten te zullen aandringen, doch tevens zich de vrijheid voor te behouden, zijn oordeel over andere punten uit te spreken, wanneer deze op voorstel van Engeland en Frankrijk in het belang van Europa mochten worden ingeleidGa naar voetnoot(*). Nadat de onderhandelingen met dezen principieelen strijd begonnen waren, gaf Rusland de eerste twee punten toe, doch maakte bij het derde punt bezwaar, zooals wel te denken was. Gortschakoff verklaarde hieromtrent geene voorstellen te zullen doen, doch die te zullen afwachten. Hierop scheen de conferentie te zullen schipbreuk lijden; tevergeefs poogde Buol in den tusschentijd, totdat er instructies over dat derde punt uit Petersburg zouden gekomen zijn, de mogendheden over te halen, om voorloopig de besprekingen over het vierde punt te beginnen; immers, Engeland en Frankrijk waren bevreesd, dat Oostenrijk's houding veranderen zou en meer welwillend worden jegens Rusland. Daarbij kwam ook, dat Drouyn de Lhuys, de Fransche Minister van Buitenlandsche Zaken, te Weenen verwacht werd, om aan de conferentie deel te nemen. Over dat derde punt had nu in de laatste maanden eene gedachtenwisseling tusschen Frankrijk en Engeland plaats gegrepen. Beide mogendheden stonden de neutraliteit der Zwarte Zee voor; Oostenrijk verklaarde zich hiertegen en wilde eene eenvoudige beperking van de Russische zeemacht in de Zwarte Zee. Door dit verschil van meening zou de conferentie mislukken. Eene poging van Gortschakoff, om aan de schepen van alle natiën den doortocht door de Dardanellen te verleenen, leed schipbreuk op de verklaring van Ali Pascha, den Turkschen gevolmachtigde, dat zijne instructie hem voorschreef, aan het denkbeeld van sluiting der Dardanellen vast te houden. Eindelijk werden Oostenrijk, Engeland en Frankrijk het eens over de volgende hoofdpunten: garantie van de onafhankelijkheid en integriteit der Porte door de gezamenlijke Europeesche mogendheden, sluiting der zeeëngten voor Rusland, niet voor de verbondenen; de geallieerden kunnen ieder twee schepen in de Zwarte Zee hebben; vermeerdert Rusland het getal van zijne thans aanwezige schepen in de Zwarte Zee, dan zal elk der geallieerden de helft van het getal van Rusland's schepen daar mogen onderhouden; in geval van gevaar zal de Sultan bevoegd zijn, de vloot der verbondenen te hulp te roepen; de mogendheden zouden het eindelijk als casus belli beschouwen, wanneer Rusland eene grooter vloot in de Zwarte Zee bracht, dan er zich in 1853 in bevondGa naar voetnoot(†). | |||||||||
[pagina 333]
| |||||||||
Toen nu echter bleek, dat Buol er nooit toe zou besluiten, om van het niet aannemen van deze voorwaarden door Rusland een casus belli te maken, besloot dit land vooralsnog niet toe te geven en nog eenmaal de toevlucht tot de wapenen te nemen. En, het moet erkend worden, welke verwijten Engeland en Frankrijk Oostenrijk ook voor zijne houding hebben gedaan, Graaf Buol begreep zeer goed, dat een partij kiezen van den Donaustaat den oorlog dadelijk grootere proportiën zou hebben gegeven. Immers, al waren in 1848 en 1849 de revoluties in Italië en Hongarije bezworen, zoo krachtig was het Rijk nog niet, dat het tegelijkertijd een buitenlandschen vijand het hoofd zou kunnen bieden en aan mogelijke woelingen in Italië en Hongarije den kop indrukken. Wel is waar was de Koning van Sardinië tot Rusland's vijanden toegetreden en Cavour's wensch vervuld, dat het kleine staatje eerlang eene eervolle plaats in Europa mocht innemen, doch het zou te bezien staan, of bij een opstand in Italië Victor Emanuel niet tegen den erfvijand partij zou kiezen. De conferentie ging dus uiteen; de krijg begon opnieuw; immers, zoowel de aftreding van Drouyn de Lhuys en de komst van Walewski als de aftreding van John Russell hadden doen zien, dat zoowel Napoleon als het onlangs opgetreden Kabinet Palmerston thans den oorlog met kracht wilden doorzettenGa naar voetnoot(†). Na de inneming van den Malakoftoren en den vier dagen later gevolgden val van Sebastopol op 12 September 1855 scheen de Czaar te willen toegeven en ook Napoleon was daartoe geneigd, doch het spreekt vanzelf, dat de voorwaarden, waaronder een vrede nu kon tot stand komen, bezwarender zouden zijn dan eenige maanden geleden. Met name werd het derde punt, dat vroeger, zooals wij zagen, eenvoudig luidde: herziening van het tractaat van 1841 in den zin van het politiek evenwicht, thans zóó gewijzigd, dat nù geeischt werd de neutraliteit der Zwarte Zee en het verbod van elke versterking op de kusten. In den vorm van een ultimatum drong Oostenrijk op de aanneming dezer punten aan, waarbij nu nog een vijfde gevoegd was, luidende, dat de Europeesche mogendheden zich voorbehielden, in 't belang van Europa nog bepaalde voorwaarden te stellen. Nam de Czaar de punten niet onveranderd aan, dan zou Oostenrijk zich bij zijne vijanden aansluiten en den oorlog aan Rusland verklaren. Dit rijk begreep zich in de omstandigheden te moeten schikken en nadat het op 16 Januari 1856 had te kennen gegeven, de voorwaarden van Oostenrijk te zullen aannemen, verklaarden ook Engeland en Frankrijk tot die voorstellen toe te treden. Zoo kwam het tractaat van Parijs van 30 Maart 1856 tot stand. Art. 10 van het tractaat bepaalde nu, dat de conventie van 1841 | |||||||||
[pagina 334]
| |||||||||
met onderling goedvinden zou worden gewijzigd, en in art. 11 gaf Rusland het groote beginsel van de neutraliteit der Zwarte Zee toe. Als gevolg hiervan las men in art. 13, dat Rusland en Turkije overeengekomen waren, geene versterkingen op hunne aan die zee grenzende kusten aan te brengen. De quaestie der vaart op de Zwarte Zee is in eene afzonderlijke conventie tusschen Rusland en Turkije behandeld, eene conventie, die volgens art. 14 van het tractaat van Parijs dezelfde kracht als dit tractaat zou hebben. De geschiedenis van dit art. 14 is niet zonder belang. Uit Palmerston's brieven toch blijkt, dat aanvankelijk Oostenrijk en Frankrijk wel genegen waren, die bepalingen aan Rusland en Turkije over te laten, waartegen Palmerston zich echter ten sterkste verzette. Dienaangaande lezen we in Palmerston's correspondentie aan Lord Clarendon (26 November 1855): ‘Nous devons demeurer fermes dans notre résolution d'avoir les stipulations relatives la Mer Noire, insérées dans le traité à conclure entre la Russie et tous les belligérants. Je vois d'ici, comme je serais hué dans la Chambre des Communes, si je me levais pour dire que nous avions consenti à un arrangement imparfait et peu satisfaisant sur un des points les plus importants de toute l'affaire, afin de faire personnellement plaisir au comte Buol ou pour sauver l'amour-propre de la Russie’Ga naar voetnoot(*). Dus werd de speciale conventie geplaatst onder de hoede der mogendheden. Art. 14 zegt: ‘Elle (die afzonderlijke conventie) ne pourra être ni annulée, ni modifiée sans l'assentiment des puissances signataires du présent traité.’ Bij die overeenkomst werd nu bepaald, dat Rusland en Turkije elk slechts 10 schepen in de Zwarte Zee mochten hebben. Ook de wijziging van het Dardanellentractaat zou dezelfde kracht hebben als het tegenwoordige tractaat. In den aanhef der afzonderlijke conventie, welke over dit punt handelt, wordt uitdrukkelijk geconstateerd, dat het in 1841 aangenomen beginsel behouden blijft, namelijk de sluiting der zeeëngten voor oorlogsschepen, zoolang de Porte niet in oorlog is. De artikelen 1 en 2 zijn dan ook eene bloote herhaling van hetgeen in het Dardanellentractaat staat geschreven; art. 3 is nieuw. Dit bepaalt, dat de exceptie, waarvan in art. 2 sprake is, ook toepasselijk zal zijn op oorlogsschepen der contracteerende mogendheden, welke ingevolge het bij het tractaat van Parijs bepaalde moeten toezien op de uitvoering der reglementen betreffende de DonauvaartGa naar voetnoot(†). Voorts werden al de voorrechten gehandhaafd, die aan Moldavië en Walachije waren toegekend krachtens tractaten van Rusland met Turkije, doch thans kwamen in de plaats van Rusland de gezamenlijke mogendheden. In elk vorstendom zou een divan worden bijeengeroepen, om de toekomst te regelen. Rusland zou Bessarabië aan Moldavië, Kars aan Turkije afstaan en de Porte | |||||||||
[pagina 335]
| |||||||||
zou het bezettingsrecht te Belgrado en andere plaatsen van Servië behouden. Ten slotte bepaalde men in eene speciale conventie, dat Rusland de Aalands-eilanden (in de Bothnische golf) niet zou versterken. Het zou ons nu te ver voeren, de geschiedenis van het tractaat van Parijs in bijzonderheden na te gaan; toch zij het ons vergund, met een enkel woord de aandacht te vestigen op de wijze, waarop de bepalingen van dat tractaat zijn ten uitvoer gelegd. Men zal dan zien, dat Gortschakoff volkomen te recht in zijne circulaire van 31 October 1870 kon beweren, dat de meeste artikelen van het tractaat van 1856 òf eenvoudig niet òf in lijnrechten strijd met den geest van dat tractaat zijn toegepast. Een opmerkelijk verschijnsel doet zich na 1856 voor: Frankrijk's verhouding jegens Rusland wordt in de eerste jaren na den Krimoorlog hoe langer hoe vriendschappelijker. Dat een en ander nu invloed moest uitoefenen bij de moeielijkheden, die zich na 1856 zouden voordoen bij de uitvoering van het tractaat van Parijs, doordat Rusland bij de conferentiën, ingevolge dit tractaat te houden, steeds werd gesteund door den Franschen Keizer, springt in het oog. Die innige verstandhouding had dan ook dikwijls tot resultaat, dat, waar Rusland beoogde de bepalingen van het tractaat onuitgevoerd te laten, het daarin op Frankrijk kon rekenen en de invloed dier mogendheden, meestal door Pruisen gesteund, grooter was dan die van Oostenrijk en Engeland. Wil men voorbeelden: wij wijzen op hetgeen in Moldavië en Walachije geschiedde, waar de Porte door pressie der beide mogendheden, Frankrijk en Rusland, niet alleen eerst Vorst Couza (1858) maar ook later Karel van Hohenzollern (1866) moest erkennen, terwijl het tractaat van Parijs op dit punt zóó was geredigeerd, dat beide landen nooit onder één hoofd zouden kunnen komen; op wat in ServiëGa naar voetnoot(*) voorviel, ten aanzien waarvan onder hevigen tegenstand van Oostenrijk en Engeland in 1862 een protocol werd geteekend, waarbij de Porte zich verbond Belgrado te verlaten, en dat, niettegenstaande het tractaat van Parijs juist het tegendeel had bepaald. Voeg daarbij, dat de moeielijkheden, die zich achtereenvolgens voordeden, bij voorbeeld ten aanzien van de Donauvaart, het Slangeneiland, Bolgrad, enz, in Rusland's zin werden uitgelegdGa naar voetnoot(†), dat laatstgenoemde mogendheid steeds Kars bleef bezet houden, dan begrijpt men, wat eene samenwerking beteekende van Rusland met den Franschen Keizer, die, eene halve maand nadat het tractaat was tot stand gekomen, op 15 April 1856, met Engeland en Oostenrijk zich had verbonden, om elke schending van het tractaat van Parijs als casus belli te beschouwen. In 1863 zou die verhouding veranderen. Van dit jaar toch dagtee- | |||||||||
[pagina 336]
| |||||||||
kent de innige overeenstemming van Rusland met Pruisen, waar zoo even een energiek Minister was opgetreden, die dadelijk had begrepen, dat, wilde hij zijne plannen doorzetten, een verbond tusschen Rusland en Frankrijk onmogelijk gemaakt moest worden. En daartoe bood hem de Poolsche opstand de gewenschte gelegenheid. Het tractaat van 8 Februari 1863 met Rusland kwam toen tot stand en van dat oogenblik af waren Pruisen en Rusland oppermachtig in Europa. Immers, Frankrijk was nu vrij wel geïsoleerd; het had de Engelsche alliantie verspeeld zoowel door de na 1856 gevolgde staatkunde als door de aanhechting van Savoie en Nizza, en Oostenrijk poogde toen, in plaats de hand te kussen, welke zijn Keizer eene schoone parel van zijne kroon had ontroofd, te Frankfort den verdeelden Bond tot eenheid op te wekken. Door het verschil van inzichten tusschen Engeland en Frankrijk kreeg Rusland in Polen, Pruisen in de quaestie van Sleeswijk-Holstein zijn zin en moest Europa lijdelijk toezien, dat Polen op eene vreeselijke wijze werd mishandeld en dat het kleine Denemarken, eerst nog hopend op Palmerston's verklaringen in het LagerhuisGa naar voetnoot(*), moest gedoogen, dat het tractaat van Londen van 1852 met voeten werd getreden. En, alsof die overeenstemming tusschen Bismarck en Gortschakoff nog geen kwaad genoeg aan Europa had gedaan, een kwaad, dat slechts door eene Engelsch-Fransche alliantie had kunnen worden voorkomen, zag het jaar 1866 in de velden van Sadowa Oostenrijk ternedergeworpen door den man, die jaren geleden een der weinigen geweest was, die de verdediging der conventie van Ollmütz op zich had durven nemenGa naar voetnoot(†). Doch ook dit scheen niet genoeg. Hadden reeds uitnemende staatslieden als Thiers, de Minister der Juli-monarchie, in het Wetgevend Lichaam te Parijs hunne waarschuwende stem tegen de groote machtsuitbreiding van den Noord-Duitschen Bond doen hooren en voorspeld, dat ten laatste Frankrijk de vruchten der onthoudingspolitiek zou plukken, in 1870 werden deze profetieën vervuld en boette Frankrijk voor eene staatkunde, met welke de circulaire van den Minister La Valette in 1866 het had pogen te verzoenenGa naar voetnoot(§). Sedan zou voor dat Keizerrijk zijn wat Sadowa voor Oostenrijk geweest was. Is het te verwonderen, dat eene dergelijke machtsverandering in Europa op de zaken van het Oosten haar terugslag zou doen gevoelen, te meer, daar het gevallen rijk een der onderteekenaars was van het verdrag van Parijs? Trouwens, reeds langzamerhand had zich in Europa de overtuiging gevestigd, dat spoedig de tijd voor eene herziening van sommige artikelen van genoemd tractaat zou aanbreken. Oostenrijk's politiek in | |||||||||
[pagina 337]
| |||||||||
het Balkanschiereiland was reeds na 1866 veranderd; immers, hadden zijne staatslieden, daarin door Engeland gesteund, zich tevergeefs verzet, toen Frankrijk en Rusland de vereeniging van Moldavië en Walachije in de hand werkten, Beust verklaarde nu, dat eene volledige autonomie van Servië en Rumenië met het belang van den Donaustaat niet in strijd wasGa naar voetnoot(*), en verzette zich zelfs in 1867 niet, toen Servië, de woelingen op Candia gebruikende, om zijne onafhankelijkheid meer te bevestigen, door de toestemming der mogendheden het zoover bracht, dat de Porte alle in Servië bezette vestingen aan de Serven moest overgeven, en dat onder de ijdele concessie, dat voortaan naast de Servische vlag ook de Turksche te Belgrado zou wapperen. En toch had art. 29 van het Parijsche tractaat bepaald, dat de Porte het bezettingsrecht daar zou behouden. Het werd nu vooral na den oorlog van 1866 hoe langer hoe duidelijker, dat de toestand in het Oosten te wenschen overliet en dat binnen eene niet ver verwijderde toekomst ook die bepalingen van het tractaat van Parijs zouden worden losgelaten, die met Rusland's belangen in strijd waren. Geen wonder dan ook, dat Beust reeds in 1867 het denkbeeld eener algemeene herziening van het tractaat van Parijs trachtte te doen ingang vindenGa naar voetnoot(†), misschien wel geleid door de overtuiging, dat, nu dat tractaat grootendeels in strijd met wat men in 1856 bedoelde, was uitgevoerd, Rusland er eerlang toe zou komen, herziening van de met zijn belang strijdige bepalingen te eischen. Deze pogingen leden echter schipbreuk; Engeland en Frankrijk weigerden, en zelfs Rusland begreep, dat toen de tijd nog niet gekomen was, om dat tractaat op zijde te zetten. Gortschakoff wilde een gunstiger tijdstip afwachten. Dat dit gunstige tijdstip nu in het najaar van 1870 was aangebroken, behoeft het nog nader te worden betoogd? Het tractaat van 8 Februari 1863 had zijne vruchten gedragen en de dienst, door Rusland in 1866 en 1870 aan Bismarck bewezen, was een wederdienst waard. Immers, door de innige verstandhouding met Duitschland sinds 1863 had Rusland het doel zijner politiek bereikt en wel Oostenrijk en Frankrijk verzwakt en daardoor Engeland tot machteloosheid gedoemd. Zoo schenen Sadowa en Sédan Russische overwinningen en scheen Pruisen Rusland's taak op zich te nemen door diens vijanden te vernederen. Op 31 October 1870 verscheen er eene circulaire van GortschakoffGa naar voetnoot(§) aan de onderteekenaars van het Parijsche tractaat, inhoudende, dat Rusland zich aan de beperkingen, in dat tractaat voorkomende betreffende de vaart op de Zwarte Zee en de Dardanellen, niet meer gebonden achtte. De Russische Minister wees er in dat staatsstuk op, dat sinds 1856 vele bepalingen van het tractaat in strijd met letter en geest waren geïnterpreteerd en dat het daarom niet | |||||||||
[pagina 338]
| |||||||||
aanging, die bepalingen te handhaven, die met Rusland's belangen in strijd waren. Zoo werd o.a. betoogd, dat terwijl Rusland zich in de Zwarte Zee geheel had ontwapend, Turkije het recht had behouden, om in den Archipel en de Dardanellen een onbeperkt getal oorlogsschepen te hebben, en Engeland en Frankrijk steeds bevoegd bleven, om met hunne eskaders in de Middellandsche Zee te komen. Daarbij komt, zoo vervolgde de circulaire, dat de vaart in de Zwarte Zee verboden is aan oorlogsschepen van alle mogelijke natiën, doch dat ingevolge het Dardanellentractaat de doortocht door Dardanellen en Bosporus aan oorlogsschepen verboden is alleen in tijd van vrede, waaruit volgt, dat Rusland's kusten blootgesteld zijn zelfs aan aanvallen van minder machtige staten van het oogenblik af, dat deze over eene vloot beschikken, waartegen Rusland dan slechts eenige zeer kleine schepen zou kunnen overstellen. Daarna werd in de circulaire gewezen op al datgene, wat in strijd met het tractaat van Parijs is geschied en waarop wij met een enkel woord boven de aandacht vestigden, namelijk op de revolutie, met toestemming der mogendheden in de Donauvorstendommen tot stand gekomen; voorts op vele andere schendingen van het tractaat van Parijs. Uit een en ander werd dan de conclusie getrokken, dat Rusland's waardigheid ook de wijziging van sommige artikelen eischte, namelijk die van het artikel, insereerende de overeenkomst van den Sultan met Rusland over het aantal schepen in de Zwarte Zee en in 't algemeen van alle bepalingen, die Rusland's souvereiniteitsrechten in deze zee in den weg staan. In eene zoogenaamde dépêche explicative aan den Russischen gezant te Londen van 1 November 1870 lichtte Gortschakoff deze eischen nader toe en betoogde o.a., dat Lord Russell in 1866 reeds erkend had, dat het tractaat van Parijs in Rusland's belang herziening eischteGa naar voetnoot(*), en in eene nadere dépêche aan Novikow, bestemd, om aan Beust te worden medegedeeld, werd op den voorgrond gesteld, dat het Oostenrijksche kabinet ook reeds in 1867 op de wenschelijkheid van eene herziening van het tractaat van Parijs had gewezen en dat Beust zelfs nog in 1869 zich in denzelfden geest tot Gortschakoff had uitgelaten. Daartegen kon Beust, zooals Beer te recht opmerktGa naar voetnoot(†), met juistheid aanvoeren, dat iets anders is het provoceeren van een congres, om in der minne gezamenlijk de voor herziening vatbare punten van het tractaat te wijzigen, iets anders het eenzijdig verbreken van eene verbintenis, want moeielijk kon Rusland's handelwijze met een anderen naam worden bestempeld. Toch scheen Beust geen krijg om de Zwarte Zee- en Dardanellen-clausulen te willen, en dat Engeland evenmin genegen was, thans naar de wapenen te grijpen, volgde genoegzaam uit Granville's antwoord van 10 November 1870, waarin wel Rusland's voorstel afgewezen, doch tevens betoogd werd, dat, | |||||||||
[pagina 339]
| |||||||||
wanneer Rusland aan de onderteekenaars van het tractaat van Parijs eenvoudig zijn wensch had doen kennen, om sommige bepalingen te veranderen, Engeland niet zou weigeren, zich gezamenlijk met de mogendheden over een en ander te verstaan; met andere woorden: Rusland had een anderen vorm moeten kiezen. Gortschakoff's antwoord op Granville's nota was zoo hoffelijk mogelijk en na nader te hebben aangetoond, dat ook hij de overeenstemming der mogendheden noodzakelijk achtte, noodigde hij het kabinet van Londen uit, zich met de onderteekenaars van het tractaat van Parijs te verstaan. Op Duitschland's steun kon Rusland natuurlijk rekenen; Bismarck nam het initiatief en stelde eene conferentie voor te Constantinopel. Te recht wees hij erop, dat Pruisen's houding in deze aangelegenheid eene geheel andere was dan die van Engeland, Frankrijk en Oostenrijk, die, zooals wij boven reeds herinnerden, overeengekomen waren, elke schending van het tractaat van Parijs als casus belli te zullen beschouwen. Integendeel heeft Pruisen, zoo betoogde de Rijkskanselier, alleen het tractaat van 30 Maart 1856 onderteekend, in welks zevende artikel de contracteerende mogendheden zich verplichtten, Turkije's onafhankelijkheid te waarborgen, en waarin werd verklaard, dat elke handeling hiermee in strijd zou beschouwd worden als eene vraag van algemeen belang. Dit geval, zoo beweerde Bismarck, is nu aanwezig. De mogendheden namen het voorstel van Duitschland aan; Oostenrijk maakte nog de meeste bezwaren, doch gaf in het begin van December toe. Turkije legde er zich eveneens bij neer. Op 17 Januari 1871 werd de conferentie, niet zooals aanvankelijk was voorgesteld te Constantinopel, doch te Londen geopend; het duurde echter twee maanden, eer men gereed was, ten deele veroorzaakt door de late komst van den Hertog De Broglie, die voor Frankrijk zou zitting nemenGa naar voetnoot(*). Het resultaat was, dat Rusland zijn zin kreeg. Bij het tractaat van 13 Maart 1871 werden in art. 1 de artikelen 11, 13 en 14 van het tractaat van 1856 afgeschaft en door de volgende bepaling (art. 2) vervangen: ‘Le principe de la clôture des détroits des Dardanelles et du Bosphore, tel qu'il a été établi par la convention séparée du 30 Mars 1856 est maintenue avec la faculté pour S.M.J. le Sultan d'ouvrir les dits détroits en temps de paix aux bâtiments de guerre des puissances amies ou alliées, dans le cas où la Sublime Porte le jugerait nécessaire pour sauvegarder l'exécution des stipulations du Traité de Paris du 30 Mars 1856.’ Art. 3, op Engeland's voorstel in het tractaat gevoegd, bepaalt, dat de Zwarte Zee open zal blijven voor de koopvaardijschepen van alle natiën; de artikelen 4 tot 7 handelen over de Donauvaart; art. 8 hand- | |||||||||
[pagina 340]
| |||||||||
haaft die bepalingen van het tractaat van 1856, die nu niet zijn afgeschaft, en art. 9 handelt over de ratificatie. Bij afzonderlijke overeenkomst van denzelfden dag tusschen Rusland en Turkije werd de conventie van 30 Maart 1856 betrekkelijk het getal oorlogsschepen in de Zwarte Zee afgeschaft. Het groote verschil, men lette erop, tusschen het tractaat van Londen en dat van Parijs is dus juist gelegen in de bepaling omtrent de Dardanellen en de Zwarte Zee. Werd in het tractaat van 1856 de neutraliteit der Zwarte Zee uitgesproken en deze dus gesloten voor alle oorlogsschepen (met uitzondering van wat in art. 14 en art. 19 was bepaald, waarvan het eerste, men zal het zich herinneren, dat artikel was, waarop de afzonderlijke overeenkomst tusschen Engeland en Turkije steunde, en het laatstgenoemde bepaalde, dat elk der contracteerende mogendheden het recht had, steeds twee oorlogsschepen aan de Donaumonden te hebben), en werd ten aanzien der zeeëngten het Dardanellentractaat vrijwel bevestigd, te Londen brak men zoowel met het een als met het ander. Voortaan zouden Rusland en Turkije zooveel oorlogsschepen in de Zwarte Zee mogen houden, als zij wilden, wat in de practijk neerkwam op eene overmacht van Rusland, en ten aanzien van de quaestie der zeeëngten laat het tractaat van Londen wel de afzonderlijke overeenkomst tusschen de mogendheden van kracht, doch tevens wordt aan den Sultan de bevoegdheid gegeven, om die straten in tijd van vrede voor de oorlogsschepen van bevriende of verbonden natiën te openen, doch, zoo staat er uitdrukkelijk bij, alleen in het geval, dat de Porte het noodig mocht oordeelen, om te waken voor de uitvoering van het Parijsche tractaatGa naar voetnoot(*). Resumeerende, komen wij tot de slotsom, dat het tractaat alleen werkt in tijd van vrede, doch dat zoodra de Porte in oorlog komt, het tractaat buiten werking wordt gesteld. Tevens volgt hieruit, dat alle mogendheden het in art. 2 van het tractaat van Londen uitgedrukte beginsel hebben erkend en dus de overeenkomst van allen jegens allen is aangegaan en niet alleen door elk der mogendheden afzonderlijk jegens Turkije. Deze bepalingen zijn nu nog steeds van kracht; immers, art. 63 van het tractaat van Berlijn bepaalt, dat de tractaten van Parijs en Londen ‘sont maintenus dans toutes celles de leurs dispositions, qui ne sont pas abrégées ou modifiées par les stipulations, qui précèdent’. Uit de protocollen van het Berlijnsche Congres kan gemakkelijk worden bewezen, dat het in 1878 zeer zeker de bedoeling geweest is, de bepalingen omtrent de straten, enz. te behouden, zooals zij sinds 1871 waren. In de preliminairen van San Stefano van 3 Maart 1878, die | |||||||||
[pagina 341]
| |||||||||
aan den in 1877 tusschen Rusland en Turkije uitgebroken oorlog een einde maakten, was de quaestie van den Bosporus en de Dardanellen in art. 24 behandeld, hetwelk luidde: ‘Le Bosphore et les Dardanelles resteront ouverts en temps de guerre, comme en temps de paix aux navires marchands des États neutres arrivant des ports russes ou en destination de ses ports. La S. Porte s'engage en conséquence à ne plus établir dorénavant devant les ports de la Mer Noire et de celle d'Azow, de blocus fictif qui s'écarterait de l'esprit de la déclaration signée à Paris le 4(16) Avril 1856.’ Het is duidelijk, dat, al ware deze bepaling in het tractaat van Berlijn behouden, daarmee Turkije natuurlijk niet bevrijd was van de verplichtingen, die de tractaten van Parijs en Londen het oplegden, omdat deze tractaten met de mogendheden waren aangegaan en dus niet door tractaat met één hunner konden worden op zijde gesteld. Toen nu in de zitting van het Congres van Berlijn van 6 Juli 1878 deze bepaling aan de orde kwam, verklaarde Lord Salisbury, die hierover het eerst het woord voerde, dat, wanneer Batum aan Rusland ware afgestaan onder voorwaarden, welke de vrijheid der Zwarte Zee zouden bedreigen, Engeland er moeielijk toe zou kunnen overgaan zich jegens de andere mogendheden te verbinden, die Zee niet binnen te komen. Maar, aangezien nu Batum tot vrijhaven was verklaardGa naar voetnoot(*), zoo voegde Salisbury erbij, zou Engeland niet aarzelen, de gesloten tractaten te vernieuwen met de wijzigingen, die daarin noodzakelijkerwijs door andere bepalingen van dit congres zouden worden gebracht. Gortschakoff, een der Russische gevolmachtigden op het congres, merkte toen op, dat de gevaren, waarvan Salisbury had gesproken, zich in het geheel niet zouden kunnen voordoen, omdat Rusland geene schepen heeft in de Zwarte Zee; trouwens, hij meende, dat men aan het tot nog toe bestaande moest vasthouden. Daarna ontstond er eene discussie tusschen de gevolmachtigden van Rusland, Frankrijk en Groot-Britannië over wat men met handhaving van het bestaande bedoelde, waaruit bleek, dat men hieronder verstond: handhaving der tractaten van 1856 en 1871. Hierop vroeg nog Schouwaloff, mede een der Russische gevolmachtigden, het woord, om te doen uitkomen, dat het Congres op dit punt de tractaten van Parijs en Londen niet had te beoordeelen en dat de vrees van Salisbury, die aan de handhaving van het status quo in de straten der Marmorazee de voorwaarde stelde, dat Batum niet zou versterkt worden, ten eenen male ongegrond was. Naar aanleiding dezer discussiën constateerde nu Bismarck, dat de eerste zinsnede van art. 24 van het tractaat van San Stefano niet behoefde ter sprake te komen en wat de 2de zinsnede van genoemd artikel aangaat, dat de Porte de havens der Zwarte Zee niet meer in staat van fictieve blokkade zal verklaren, merkte te recht de Italiaansche gevolmachtigde op, dat deze zinsnede eenvoudig den 4den regel van de Parij- | |||||||||
[pagina 342]
| |||||||||
sche declaratie van 16 April 1856 weergeeft, welke declaratie ook de Porte heeft geteekend, zoodat het ten eenen male overbodig was, dat thans te herhalen, een gevoelen, waarmede de Turksche gevolmachtigde zich volkomen vereenigde. Zooals men ziet, was dus de bedoeling, de tractaten van 1856 en 1871 op dit punt te bevestigenGa naar voetnoot(*). Tot zoover is nu alles duidelijk en ware het hierbij gebleven, alle twijfel zou dan zijn weggenomen. Wat gebeurde echter daarna en wel in de zitting van 11 Juli 1878? Wederom was het Lord Salisbury, die nu juist het tegendeel verklaarde van hetgeen hij twee dagen te voren had gezegd. Nadat toch de commissie van redactie in de zitting van 9 Juli 1878 bij monde van den rapporteur Deprez, een der gevolmachtigden van de Fransche Republiek, had voorgesteld, om aan het tractaat een slotartikel toe te voegen, inhoudende, dat de tractaten van Parijs en Londen gehandhaafd zullen blijven, voor zoover de daarin vervatte bepalingen door dit tractaat niet zijn gewijzigd of afgeschaft, opperde Lord Salisbury daartegen het bezwaar, dat men een en ander niet duidelijk genoeg definieerde en er zich slechts toe bepaalde, om te zeggen, dat de vorige tractaten zouden blijven gelden, zonder op te geven, in hoeverre ze werden gewijzigd. Met name vond hij de redactie bedenkelijk, waar het de Dardanellen en den Bosporus gold, waarop de rapporteur te kennen gaf, dat het de bedoeling der mogendheden was, het status quo op die punten te handhaven, en het hem voorkwam, dat elke bepaling, welke niet met zoovele woorden werd afgeschaft, bleef bestaanGa naar voetnoot(†). Uit de discussiën bleek nu, dat de meerderheid geene bedenkingen had tegen de redactie der commissie. Lord Salisbury drong er nu vooral nog op aan, dat het beginsel, in art. 2 van het tractaat van 1871 uitgesproken, behouden zou blijven, waarmede de rapporteur zich volkomen vereenigde en nog opmerkte, juist daarom ook het tractaat van Londen te hebben aangehaald. Met deze opvatting vereenigde zich ook Vorst Bismarck. Zoo werd het rapport over dit punt vastgesteld. In de zitting van 11 Juli 1878 kwam nu echter Salisbury bij de resumptie van het rapport weder op de quaestie terug en, nadat hij had herinnerd, dat, toen de commissie van redactie aanvankelijk de zinsnede betreffende de tractaten van Parijs en Londen had voorgelezen, er eenige bedenkingen bij hem waren gerezen, gaf hij thans te kennen, dat aan die bedenkingen wel voor een groot deel was te gemoet gekomen, doch dat hij naar aanleiding van een en ander in de notulen aanteekening verzocht van eene verklaring, die slechts Engeland zou binden. Deze verklaring luidt nu: ‘Considérant que le traité de Berlin changera une partie importante des arrangements, sanctionnés par le traité de Paris de 1856 et que l'interprétation de | |||||||||
[pagina 343]
| |||||||||
l'article 2 du traité de Londres qui dépend du traité de Paris peut ainsi être sujette à des contestations, Je déclare de la part de l'Angleterre, que les obligations de Sa Majesté Britannique concernant la clôture des Détroits se bornent à un engagement envers le Sultan de respecter à cet égard les déterminations indépendantes de Sa Majesté, conformes à l'esprit des traités existants’Ga naar voetnoot(*). Dadelijk nadat Salisbury deze woorden gesproken had, verklaarde Graaf Schouwaloff zich het recht voor te behouden, ook de interpretatie van zijne Regeering in de notulen te doen opnemen. Dat geschiedde op het eind der volgende, der laatste zitting van het congres op 12 Juli 1878. Toen bracht laatstgenoemde Salisbury's verklaring in herinnering en vroeg op zijne beurt opneming in de notulen van het volgende: ‘Les plénipotentiaires de Russie, sans pouvoir se rendre exactement compte de la proposition de M. le second plénipotentiaire de la Grande Bretagne concernant la clôture des détroits, se bornent à demander, de leur côté l'insertion au protocole de l'observation: qu'à leur avis, le principe de la clôture des détroits est un principe européen et que les stipulations conclues à cet égard en 1841, 1856 et 1871, confirmées actuellement par le traité de Berlin, sont obligatoires de la part de toutes les puissances conformément à l'esprit et à la lettre des traités existants, non seulement vis-à-vis du Sultan mais encore vis-à-vis de toutes les puissances signataires de ces transactions’Ga naar voetnoot(†). Welke opvatting is nu de juiste? Ongetwijfeld de laatste. Wij kunnen ons zelfs niet voorstellen, hoe Salisbury tot het denkbeeld gekomen is, om eene interpretatie in de protocollen van het congres te doen opnemen, die zoo in strijd is met de bestaande tractaten als de door hem gegevene. Immers, het feit, waarvan de Engelsche Minister uitgaat, ‘Considérant que’ etc. is ten eenen male onwaar. Uit hetgeen boven is medegedeeld uit de verhandelingen van het Congres, blijkt toch ten duidelijkste, dat, al moge Salisbury tegen de algemeene redactie van art. 63 bedenkingen hebben gehad, deze bedenkingen eenvoudig haar ontstaan te danken hadden aan de vrees, dat men niet goed zou weten, wat nu nog van de tractaten van Parijs en Londen bestond en wat als afgeschaft moest worden beschouwd. Doch o.i. moest die vrees geheel en al verdwijnen, toen de rapporteur te kennen had gegeven niet alleen, dat het de bedoeling der commissie van redactie was, het bepaalde bij de tractaten van Parijs en Londen onaangeroerd te laten, doch dat ook de gansche vergadering van geene wijziging der tractaten van 1856 en 1871 op dit punt wilde weten. Doch er is meer; in de zitting van 6 Juli 1878 verklaarde zelfs Salisbury, dat, als Batum eene vrijhaven werd, hij geen bezwaar zou hebben tegen de handhaving der bestaande tractaten, en aangezien het eerste in art. 59 was bepaald, moest hij dan ook het tweede toegeven; integendeel verklaarde hij eenige dagen later juist het omgekeerde. | |||||||||
[pagina 344]
| |||||||||
Te recht zeide dan ook Schouwaloff: ‘sans pouvoir se rendre compte’. Trouwens, waar zou eene interpretatie, als Lord Salisbury van de tractaten van 1856 en 1871 gaf, op neerkomen? Eenvoudig op het niet toepassen dier tractaten. Was toch elke mogendheid ingevolge de tractaten van Parijs en Londen alleen met de Porte verbonden, wat beteekenden dan alle bepalingen en speciaal die betrekkelijk de zeeëngten? Deze zouden naar goedvinden van dezen of genen Staat geopend of gesloten blijven. Waarom anders worden dergelijke bepalingen in internationale tractaten opgenomen, dan om duidelijk te doen zien, dat alle onderteekenende mogendheden zich verbinden, den daarin bepaalden regel in alle gevallen tegenover elkander in acht te nemen? Men vergete toch niet, dat naar algemeene regelen van volkenrecht de Porte de souvereiniteit heeft over Dardanellen en Bosporus, als zijnde territoriale waterenGa naar voetnoot(*), en dat het een uitvloeisel geweest is van Rusland's exceptioneele positie in de Zwarte Zee, dat alle mogendheden in deze quaestie gemoeid zijn en den toestand hebben gewaarborgd. Is het nu te verwonderen, dat toen eenige maanden geleden een oorlog tusschen Rusland en Engeland dreigde, deze, Salisbury's interpretatie der bestaande tractaten, wederom werd ter sprake gebracht en gecommentarieerd? In de zitting van het Hoogerhuis van 8 Mei 1885 vroeg Lord Strafheden overlegging van de protocollen en conventies, die de bevoegdheid der Porte regelen, om vreemde oorlogsschepen in de Dardanellen toe te laten; hij toch betoogde, dat de toestand van Constantinopel even belangrijk was als, zoo niet belangrijker dan die van Herat. De Minister van Buitenlandsche Zaken, Lord Granville, weigerde die overlegging en beriep zich op de boven medegedeelde interpretatie van Salisbury ten aanzien der Dardanellen en van den Bosporus. Ook Salisbury zelf stond op en trachtte zijne vroegere meening te staven. Niets zal ons kunnen beletten, zoo voegde hij er zelfs bij, om, als de Sultan onder pressie van deze of gene mogendheid handelt, de Dardanellen te forceeren. Uit deze laatste woorden blijkt nu, zoo komt het ons voor, ten duidelijkste, waar Salisbury heen wil. Bleef in een oorlog tusschen Rusland en Engeland Turkije onzijdig, dan zou Engeland onder voorwendsel, dat die onzijdigheid gedwongen was, de Dardanellen binnengaan, en dat, hoewel het tractaat van Londen, immers zoolang de Porte in vrede blijft, nog van volle kracht zou wezen. Gaat dat nu echter aan? Is het niet volkomen juist, wat het Journal de St.-Pétersbourg hierbij aanteekent: ‘Mais qui appréciera si cette pression existe? Serait-ce le Sultan ou le marquis de Salisbury, si celui-ci se trouvait en pouvoir? En ce moment il n'y est pas et dès lors nous ne poursuivrons pas plus loin la controverse’? En ondeugend laat het blad erop volgen: ‘Il nous sera permis cependant de nous étonner | |||||||||
[pagina 345]
| |||||||||
qu'un homme d'état et conservateur puisse soutenir sérieusement de pareilles thèses sur la validité d'un traité.’ Ook de Norddeutsche Allgemeine Zeitung, het orgaan van den Rijkskanselier, trok tegen die interpretatie te velde. ‘Wann der von Lord Salisbury vorgesehene Fall’, zoo zeide het blad, ‘gegeben ist, das zu bestimmen würde natürlich, wenn er es noch nicht ausdürcklich behauptet, dem subjectiven Ermessen der englischen Politik überlassen bleiben; wie man sieht, eine unter Umständen äusserst bequeme Theorie’, etc. Bij de Engelsche torybladen vond Salisbury's opvatting steun. Alle artikelen daarover aan te halen, komt ons onnoodig voor, waar de zaak inderdaad zoo eenvoudig is. Wat echter de Morningpost dienaangaande zegt, dient als curiosum te worden geboekstaafd. Dit blad, sprekende over de eventualiteit van krijg tusschen Rusland en Engeland, wijst erop, dat de Europeesche mogendheden de souvereiniteit van den Sultan erkend hebben over de zeeëngten, waaruit volgt, dat zij ook het recht van den Sultan erkend hebben, om die souvereiniteit uit te oefenen, en dat zij zichzelven niet het recht hebben kunnen geven, om den Sultan duidelijk te maken, hoe hij dien plicht moet vervullen. Het blad raadt dus eenvoudig den Sultan aan, de tractaten op zijde te zetten, en de aangehaalde redeneering strekt tot treurig bewijs, dat de beginselen van het volkenrecht nog niet overal zijn doorgedrongen. Het is niet juist, wat het blad beweert, dat de mogendheden de souvereiniteit van den Sultan hebben erkend over de zeeëngten; die souvereiniteit is juist door de tractaten van Parijs en Londen beperkt voor het geval de Porte in vrede is met andere mogendheden. Is de Porte in oorlog, zij doe, wat haar belang meebrengt, doch is zij in vrede, dan mag zij niet ‘concede the passage’. Het is nu zeer wel mogelijk, dat Engeland zich in de Afghaansche verwikkelingen met Turkije heeft trachten te verstaan, ten einde toch in de Zwarte Zee te kunnen komen, en dat Turkije's weigering invloed heeft uitgeoefend op de Engelsch-Russische onderhandelingen. Of de vreemde diplomatie hierbij in het spel is geweest, men weet het nog niet; dat het het belang der mogendheden was, om op handhaving der tractaten bij de Porte aan te dringen, behoeft geen nader betoog, want zooals wij reeds in het begin van dit opstel zeiden, de vrede van ons werelddeel hing toen voor een deel van het besluit der Porte afGa naar voetnoot(*). In dien zin is ook waar, wat een blad schreef: ‘Le Sultan tenait dans sa main la question de paix et de guerreGa naar voetnoot(†)’. Trouwens, wij herhalen nog eens, dat de Porte bij een uitgebroken krijg slechts kan verliezen. Let men toch op de teekenen des tijds, dan is het duidelijk, dat de toestand op het Balkan-schiereiland hoe langer hoe ingewikkelder wordt en dat het tractaat van Berlijn door | |||||||||
[pagina 346]
| |||||||||
de schepping van een semi-onafhankelijk Bulgarije ertoe heeft bijgedragen, de gemoederen in gisting te houden; Griekenland aast steeds op de zuidelijke Turksche provinciën, Bulgarije's pogingen tot uitbreiding van zijn grondgebied aan de andere zijde van den Balkan zijn welhaast gelukt, en Servië benevens Montenegro zijn waarschijnlijk steeds geneigd, om hun deel van de erfenis van den Zieken Man tot zich te nemen; is het dan wonder, dat wij bevreesd zijn voor een nieuwen krijg in het Oosten, een krijg, die wellicht voor Turkije het einde zou zijn? Het behoud van Turkije als onafhankelijken Staat is nu echter naar onze vaste overtuiging noodig voor het staatkundig evenwicht van Europa en de absolute heerscher in Petersburg zou er wel eens slecht bij kunnen varen, door zich in de noodzakelijkheid te zien, een rijk te moeten beheeren, dat van de boorden van de golf van Kamsjatka loopt tot de Marmorazee. Heeft de laatste tijd niet doen zien, dat reeds in het eigenlijke Rusland de bevolking zich verzet tegen den wil van één absoluut heerscher en door het gruwelijk nihilisme eene verbetering in den toestand wil brengen? Het oude Stamboul heeft aan niemand voordeel aangebracht, noch aan het Byzantijnsche rijk, noch aan de Osmanen, zou het bezit daarvan voor een rijk, welks hoofdstad ligt aan de Newa, zoo voordeelig zijn? Het behoeft dan ook geen betoog, dat wat in de laatste maanden van het afgeloopen jaar is voorgevallen, van groote gevolgen voor Turkije, het Balkan-schiereiland kan zijn. De eerste bres in het tractaat van Berlijn is geschoten en door Engelschen invloed is de unie tusschen Bulgarije en Oost-Rumelië zoo goed als tot stand gekomen, waartegen het Ministerie Disraëli zich indertijd met alle kracht had verzet. Of Servië, zelfs na de les, die het in November 1885 gehad heeft, zich bij deze unie zal neerleggen, is twijfelachtig en ook Griekenland's houding is nog oorlogzuchtig. Aan voorspellingen willen wij ons niet wagen, doch dit is zeker, dat de toekomst niet rooskleurig is. De driekeizersbond heeft vooral door Salisbury's handige zetten op het diplomatieke schaakbord een grooten knak gekregen en het zal te bezien staan, of het in het komende voorjaar den man van Varzin gelukken zal, den vrede tusschen zijne bondgenooten te bewaren. Wij eindigen. Het is ons doel geweest, uit de geschiedenis aan te toonen, dat de Porte door de tractaten gebonden is, waar het de souvereiniteit over de straten, de Dardanellen en den Bosporus aangaat, en wij willen er nog den wensch bijvoegen, dat, mocht bij eene andere gelegenheid Lord Salisbury's opvatting weer worden ter sprake gebracht, Europa zal toonen, dat er nog eene andere, eene juistere opvatting bestaat, en verhoeden, dat op het eind der 19de eeuw, die eene zoo groote ontwikkeling van staats- en volkenrecht gezien heeft, eene schending voorkomt der bestaande tractaten, zooals bijkans nog nimmer is aanschouwd. j.b. breukelman. |
|