De Tijdspiegel. Jaargang 43
(1886)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Athene's democratie.Die Demokratie von Athen von Julius Schvarcz. Leipzig 1882.I.De aan de lezers van dit tijdschrift verschuldigde eerbied zou mij gewis weerhouden hebben, een reeds vóór drie jaar verschenen boek aan te kondigen, ware het niet, dat bij mij de vrees zwaarder woog dan de eerbied. Die vrees wortelt in het gevaar, waarmede het toenemend aanzien, waarin zich, na aanvankelijke verguizing, Julius Schvarcz verblijden mag, de geschiedenis als kunstwerkGa naar voetnoot(*) bedreigt. Verklaarde nog in de Academy van 20 October 1883 een beoordeelaar Die Demokratie von Athen voor slechts geschikt, om de lachspieren in beweging te brengen, als 't maar niet een zoo akelig dik en zwaar boek was, reeds in de Decembermaand van hetzelfde jaar begon de Duitsche critiek den schrijver gunstiger gezind te worden. In No. 52 toch van de Berliner Philologische Wochenschrift wijdde G.J. Schneider aan dat boek een vrij lang artikel, welks slot luidt: ‘Der Standpunkt des Herrn Verfassers ist ein zweifellos berechtigter: diese Darstellung, der die Tiefe selbständigen Denkens nicht minder wie das warme Fühlen einen eigenartigen Reiz verleihen, bietet schlagend richtige Gedanken; die Betrachtungsweise wird sich für gewisse Partieen der griechischen Geschichte im Sinne des Herrn Verfassers modelnGa naar voetnoot(†). Das Buch ist nicht nur lesenswert sondern ein hochbedeutendes, ein reinigendes Gewitter zur Zeit der Sommerschwühle.’ Wel is waar laten de Duitschers niet na te wijzen op leemten, als oppervlakkige analyse en onoordeelkundige critiek der bronnen; doch dat verhindert niet in Schvarcz een man te blijven zien, naar wien men, ondanks zijne tekortkomingen, wel zal doen oplettend te luisteren. Uit eene waarlijk niet malsche recensieGa naar voetnoot(§) van Susemihl van een door Schvarcz in | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||
1884 uitgegeven werk: Die Staatsformenlehre des Aristoteles und die moderne Staatswissenschaft, kan men zien, hoe zich aan de blaam de lof paart. Wie gelooven mocht, dat de bekendheid met onzen auteur zich alleen tot Duitsch lezende philologen beperkt, neme het Belgisch tijdschrift: Revue de l'instruction publique, Tome XXVIII, 2e livr. 1885 (bl. 10), ter hand en hij zal weten, dat de Duitsch schrijvende Hongaar behoorlijk is voorgesteld aan wie alleen Fransch verstaan. ‘Le livre de M. Schvarcz a fait du bruit dans le monde savant; il heurte de front les idées reçues et scandalisera certainement les nombreux admirateurs de la démocratie athénienne. Nous avons pensé qu'une analyse de cette production originale ne serait pas sans interêt pour les lecteurs de la Revue.’ Men houde mij deze mededeeling van de resultaten der critiek, waarin uit den aard der zaak slechts weinigen belang kunnen stellen, ten goede. Ik acht haar noodig met het oog op de door mij, in het begin van dit opstel, als gevaarlijk aangeduide strekking van het boek. Als toch van een Duitsch historisch werk door onze westelijke en zuidelijke naburen beweerd wordt, dat het overwaardig is gelezen te worden, dan is het vermoeden niet ongegrond, dat zulk een werk in een land als het onze, waar men vele talen leest, eerlang zijn intocht zal doen en lezers vinden in kringen, waar ten deele lovende recensies, door belanghebbende uitgevers handig omgezet in reclames, allicht gelden als onvoorwaardelijke aanbevelingen. Aan philologen kunnen noch die critieken, noch het boek zelf schaden, daar het hun spoedig zal blijken, dat hier inderdaad mag geprezen worden, zonder evenwel de strekking van het gansche werk goed te keuren. Voor philologen is derhalve historische critiek der feiten voldoende. Een gemengd publiek dient vooral te worden voorgelicht aangaande de historische ideeën van Schvarcz, iets wat de critiek, voor zoover ik haar kenGa naar voetnoot(*), tot heden verzuimde. Uit die voorlichting zal blijken, of hetgeen ik gezegd heb over den wansmaak, sprekend uit Die Demokratie von Athen, op waarheid steunt. Die Demokratie von Athen is het eerste deel van een reuzenwerk, waaraan ik - men zal aanstonds zien waarom - althans het geraamte moet teekenen. Gelukt het den schrijver zijn plan te volvoeren, dan hebben wij nog het volgende te wachten: Van de eerste afdeeling, die onderzoekingen zal bevatten over de plaats, welke de democratie inneemt in de geschiedenis van het witte menschenras, waar eene reeds vroeger verschenen inleiding aan voorafgaat en waarvan het hier aangekondigde werk het eerste deel uitmaakt: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Van de tweede afdeeling: Onderzoekingen over de mogelijkheid van eene invoering der democratie, gegrondvest op de opvoeding:
Van de derde afdeeling, waarin zal gehandeld worden over de voorwaarden, welke, met het oog op internationale rechtsbetrekkingen, moeten vervuld worden, om een democratisch systeem van beschaafde staten te stichten:
Besluit. Neemt men in aanmerking, dat het eerste deel der eerste afd. 800 bladz. (waarvan 167 bladz. zeer compres gedrukt) groot is, dan zullen, zoo de vervolgen het nu reeds voltooide in omvang en formaat (groot 4o) nabijkomen, de Sämmtliche Werke des heeren Julius Schvarcz eenmaal niet nalaten eene indrukwekkende vertooning te maken. Wisten wij van Schvarcz niets anders en zouden wij van hem nooit iets anders te weten komen, dan wat het medegedeelde prospectus ons zegt, dan reeds zouden wij reden hebben, om te vermoeden, dat liefdevol medeleven met de volkeren, wier staatsinstellingen hij zich ten onderzoek stelt, hem vreemd is. Wie zoekt naar de leidende beginselen eener staatsleer voor het gansche menschdom; spreekt van de lessen, die de geschiedenis aan de volkeren geeft, en van een democratischen, beschaafden wereldstaat, van dien is het te vreezen, dat hij, bij historische onderzoekingen, om het algemeene het bijzondere over het hoofd zal zien en dat zijne schildering van Grieksche, Italiaansche, Amerikaansche en andere locale toestanden zal gezet worden in eene lijst, die door hare te weelderige bewerking de aandacht van de schilderij zelve zal aftrekken. Vaders, die zich sterk bemoeien met de opvoeding van kinderen van anderen, verwaarloozen niet zelden hun eigen kroost. Het eerste deel der eerste afdeeling bewijst overvloedig, hoezeer het den schrijver ontbreekt aan iedere sympathie met de door hem behandelde stof, en wettigt maar al te zeer de vrees, dat de overige | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||
democratieën er niet beter zullen afkomen dan de Atheensche. De omschrijving op bladz. 1 lijkt wel eene oorlogsverklaring aan iedere gezonde historische methode. Men oordeele! ‘Ich gedenke die geschichtliche Entwickelung jener Staatseinrichtungen zu prüfen, deren Gesammtheit die Hellenen als Demokratie von Athen bezeichneten und deren Andenken noch lebende Menschen bewundern. Sodann gedenke ich zu untersuchen, welche Verdienste sich das Volk in den verschiedenen Perioden seiner Verfassungsgeschichte um die Erziehung der weissen Menschenraçe eigentlich erworben, welcher sein Antheil gewesen an jenem Kampfe der Geister, die der modernen Aufklärung die Bahn gebrochen haben und in wieferne es beitrug zur Veredlung der Sitten.’ Op zijn hoogverheven troon zit Osirapi ten gerichte en doet de harten der afgestorvenen door Har en Anapoe tegen Waarheid en Gerechtigheid wegen. Daar worden zij binnengeleid, de zielen der Atheners, door het einde des doods overschaduwd, droef om haar lot en het verlies van mannelijke krachten en schoonheid, de zielen der burgers, door Perikles' lippen geprezen. Schrijf, o Thoeti, de uitspraak des rechters op bladz. 161: ‘Käuflichkeit, Gewissenlosigkeit, Unverschämtheit, Arbeitsscheu, Liederlichkeit, Glanzsucht, Näscherei, Völlerei, Treubruch, Intoleranz, Aberglauben sind die Züge, welche sich in dem Charakter der Mitbürger des Perikles ganz deutlich ausprägen. Was wir vermissen: das ist selbst die leiseste Spur von einem Staatsbürgersinn.’ Het vonnis moge streng zijn en steunen op verklaringen van een door de beschuldigden gewraakten en zelfs in de oogen des rechters partijdigen getuigeGa naar voetnoot(*), het blijft niettemin onherroepelijk. Want ‘dieser Umstand (de onbetrouwbaarheid van den getuige à charge) entwaffnet noch keineswegs die Argumente, welche seine Schrift der unbefangenen ohjectiven Kritik unserer Zeitgenossen liefert. Diese Argumente sind keine Phrasen, keine Allgemeinheiten wie die Argumente, auf welche sich die moderne Schwärmerei in ihrer kalokagathisirenden Entzückung zu stützen pflegt.’ Laat daarom de ellendigen, in beesten veranderd, naar de aarde terugkeeren, om daar te worden gelouterd, totdat men hen waardig keurt in te gaan in de vreugde van Schvarcz's werelddemocratie. Na de mannen komt de beurt aan de vrouwen. Met weemoed denken zij aan de panathaneïsche feesten van weleer, toen zij deelnamen aan den optocht, die met zangen en offers aan de godin den nieuw gewezen peplos bracht. Wat verdienen zij anders, dan als teven en hennen naar de aarde teruggevoerd te worden? Bladz. 254, 255. ‘Mast-und Brutthiere des Hauses... diese ehrlichen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Damen des perikleischen Athen's bleiben trostlose Gestalten von einem plastisch-schönen Körper, ohne jedwede Bildung des Geistes; sie sind wundervoll geeignet - als Korbträgerinnen, Kannenträgerinnen, Kuchenträgerinnen, Ährenträgerinnen und sonstige Trägerinnen - die Festzüge und Opferfeier der Götter Athen's zu zieren; sie setzen ihre Kinder aus, sind herzlos, als Hausfrauen sind sie glanzsüchtig, arbeitscheu, als Gattinnen nicht viel besser als die ersten besten Herrinnen in irgend einem modernen levantinischen Harem, - als Jungfrauen haben sie äusserst wenig Antheil an jener Wonne der Liebe, welche das Leben des Weibes veredelt: es sei denn, hie und da anlässlich gewisser nächtlicher Feierlichkeiten, wo sich die Liebeswonne kaum auf eine idealere Weise erschöpfte als dies heutigen Tages bei den Stämmen der Freundschafts-Inseln noch die Sitte ist.’ Er is niemand rechtvaardig, ook niet één. Zelfs Plato moet zijne zonden ontgelden. Want hij is, bladz. 223, ‘trotz seines riesenhaft angelegten Geistes, ein zwar immer noch staunenswerther doch im Ganzen ein entschieden bejammernswerther Krüppel’. Opmerkelijk is het, dat het oordeel zachter wordt, naarmate de Atheners ophouden antieke Atheners te zijn of gevoelens koesteren, met die van den schrijver overeenstemmend. Vast is de houding van Schvarcz - Renumerator, en de uitgestrekte arm wijst onverbiddelijk af al wie, op Athene's demos vertrouwend, geloofden aan de grootheid hunner vaderstad. De Marathonkampers, door dichters en prozaschrijvers verheerlijkt, wat gevoelden zij, bladz. 40, ‘für die Sache der Menschheit’? De buitenste duisternis is met hen één. Ook Perikles behoort als een laaghartige vleier van de slechtste eigenschappen zijner stadgenooten onder de rampzaligen. Evenzeer moet Demosthenes, bladz. 453, ‘vom Standpunkte der Fortschrittspolitik und der Sittlichkeit verdammt werden’. Doch aan de voeten des vergelders is plaats voor verlichte tyrannen en Fökionische lauwheid. Aan de rechterzijde is licht, vreugde en geluk. In zonnelicht baden zich de Atheners uit het tijdvak der Antonijnen en de slaven uit den Christentijd, voor wie Studeta de poorten van zijn klooster opende. Iedere scherts tegenover een ernstig man als Schvarcz zou ongepast zijn, indien niet grenzenlooze voorliefde voor wat hij houdt voor het hoogste belang van het ‘witte menschenras’, hem had vervuld met afkeer voor alle historische ontwikkeling, in strijd met dat ondersteld belang, en hem gebracht tot het door Ranke te recht gebrandmerkt ‘Criminalrechtliche Verfahren’, voor niet weinig geschiedschrijvers de bron van bespottelijken hoogmoed. Men houde echter zulk een hoogmoed, ontstaan uit een onwrikbaar geloof, dat men geroepen is, om te oordeelen en te veroordeelen, niet altijd voor een blijk van een slecht karakter. Het moge zonderling schijnen, bij de beoordeeling van een historisch werk ook het karakter van zijn schrijver in rekening te brengen. Bij een auteur als Schvarcz, die overal sterk doet uitkomen, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||
wat hij van de historie voor de toekomst van het menschdom hoopt of vreest, is zulk eene waardeering geboden. Den man, wien het slechts te doen is om de wetenschap, of deze of gene democratie, bladz. 3, ‘die geistliche, sittliche oder materielle Entwickelung des menschlichen Capitals gefördert oder beeinträchtigt hat’, zou de meening, dat zijn onverholen haat tegen Athene gewekt was door onedele drijfveeren, onrecht aandoen. Niet de minste reden hebben wij, om te twijfelen aan den moed en de oprechtheid der volgende verklaringen, bladz. 2, 3: ‘Auch weiss ich wohl dass bereits Jahrtausende den Ruhm Athens verkünden, als einen Ruhm, der nie altert, als ein Erbe, das einen Jeden, der es betrachtet und ihm nicht unbedingt huldigt, unerbittlich bestraft, sowohl mit der Missachtung der Zeitgenossen, wie auch mit dem Spotte der Nachwelt.’ Het pleit voor den schrijver, dat hij niemand naar den mond wil praten en daarom alle idealisme moedig vaarwel zegt. ‘Nein, dies noch ferner zu thun wäre nicht nur ein Verbrechen gegen eine ganze Welt von Gedanken, auf deren Höhe sich unser Zeitalter durch soviel Mühsal emporgeschwungen; es wäre dies wohl eine Treulosigkeit gegen die Sache der Völker selbst... Keine Träumereien über das Schöne, sondern nüchterne Belehrung ist es, was die Völker von der Geschichte zu erhalten haben.’ Ik liet Schvarcz met zijne eigen woorden zijne roeping bekend maken, opdat men zou weten, wat men van hem als schrijver te wachten hebbe. Is het zijne schuld, als Athene niet geeft, wat hij zoekt? Is hij gehouden te prijzen, waar hij slechts te laken vindt? Is het onnatuurlijk, dat hij zich in zijn ijver menigmaal van toornige en wrevelige woorden bedient? De vraag ligt echter voor de hand: waarom ging hij zaaien op een veld, waarvan hij vooruit wist, dat het hem niet zou doen oogsten? Op die vraag geeft de voorrede het antwoord. Daar wordt afgerekend met de voornaamste geschiedschrijvers van Grieksche, inzonderheid van Atheensche geschiedenis. Bij nagenoeg allen bespeurt Schvarcz eene noodlottige neiging, om te prijzen, te bewonderen en te verheerlijken, wat hem verachtelijk toeschijnt. Door zulke onverdiende loftuitingen, die licht onverdiende sympathie wekken en des menschen hart aan waardelooze dingen hechten, zou de komst der werelddemocratie kunnen vertraagd worden. Dat is het, wat den schrijver, die in de geschiedenis alleen voorbeelden zoekt ter navolging of afschrikking, noopt te velde te trekken tegen de lofredenaars eener staatsregeling, die met de zijne ten eenen male onbestaanbaar is. Bladz. LXIX der voorrede: ‘Ich will den Völkern nicht schmeicheln, sondern ihnen dienen. Liegt das grösste Interesse der Völker am Ende doch nur in der bestmöglichen Entwickelung und Verwerthung der gesammten geistigen, sittlichen und materiellen Kräfte der Menschheit: darum halte ich es auch für unerlässlich, dass die Völker vor Allem mit denjenigen Hebeln bekannt werden, denen sie ihren geistigen, sittlichen und materiellen Fortschritt bis auf den heu- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||
tigen Tag in erster Linie zu verdanken haben.’ Hieruit vloeit natuurlijk voort, dat, waar de geschiedschrijvers door hunne zucht, om te bewonderen, het licht der geschiedenis verduisteren, het de plicht van Schvarcz is, die bewondering binnen behoorlijke grenzen te beperken. Doet hij dat met keur van scheldwoorden en vlijmende geeselslagen, men wijte het aan zijn apostolisch ambt. Een man van zijn temperament, met een doel als het zijne voor oogen, kan niet anders handelen. De toorn doet, gelijk de dichter zegt, zelfs het hart der wijzen ontbranden. Tieren en razen is altijd wansmaak. Doch niet ieder, die, door drift vervoerd, zich onbehoorlijk uitlaat, zondigt tegen de waarheid, zal men zeggen. In vele gevallen moge dat zoo zijn, doch, dat men zich in de historiographie van de waarheid verwijdert, naarmate men voet geeft aan den hartstocht, daarvan levert Die Demokratie von Athen het voldingend bewijs. Om mijne lezers van de waarheid dier uitspraak te overtuigen, ga ik hen wijzen op de in dat boek gevolgde methode. Is die methode slecht, dan zal het niemand verwonderen, dat Schvarcz, ondanks zijne ijverige bronnenstudie en verbazende belezenheid, niet mag gesteld worden onder de goede geschiedschrijvers. | |||||||||||||||||||||||||||||
II.Het eigenaardige van Schvarcz's methode vinden wij voortreffelijk aangeduid door W. von Humboldt in zijne verhandeling: Ueber die Aufgabe des GeschichtschreibersGa naar voetnoot(*). Het zij mij daarom vergund, uit die verhandeling het een en ander mede te deelen tot toelichting van ons onderwerp. Gelijk de nabootsende kunstenaar uitgaat van ideeën, zoo doet dat ook de geschiedschrijver. De laatste zou, evengoed als de eerste, niet meer zijn dan een teekenaar van caricaturen, als hij meende zijn arbeid voltooid te hebben, zoodra hij de feiten naar volgorde vermeld had. Wat in de beeldende kunst is het zien van voorwerpen met de oogen van een kunstenaar, is in de historiographie de gave, om den innerlijken samenhang van gebeurtenissen te begrijpen. Dat zien, dat begrijpen, m.a.w. het vormen van ideeën, is een werk van 's menschen geest, doch niet van dezen alleen, ook van de voorwerpen en gebeurtenissen. Daarom komt het er voor den geschiedschrijver vóór alles op aan, dat zijne ideeën ontspringen uit de volheid der gebeurtenissen zelve, of, om het nauwkeuriger te zeggen, uit de met echt historischen zin gepaard gaande beschouwing der feiten. In geen geval mogen zulke ideeën aan de geschiedenis worden opgedrongen, als een kleed, dat niet past; een misslag, waarin de z.g. wijsgeerige historiestijl zoo licht vervalt. De wijsgeerige geschiedenis stelt aan de gebeurtenissen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||
een doel. Dat zoeken naar eindoorzaken, al kan men het ook uit eene der menschelijke natuur aangeboren zucht verklaren, maakt ieder vrij inzicht in de eigenaardige werking van historische krachten onmogelijk. Nimmer bezit dan ook de wijsgeerige of teleologische (naar eindoorzaken zoekende) geschiedenis de levende waarheid der wereldgebeurtenissen. Zij zoekt het einddoel van al wat geschiedt niet in het levende en beweeglijke, maar in doode vormen en in een denkbeeldig geheel: hetzij in het bewoonbaar worden en toenemen der bevolking van den aardbodem, hetzij in de voorwaarts strevende beschaving der volkeren, in het allengs bereiken van een toestand van maatschappelijke of staatkundige volmaaktheid, of in eene andere idee van dien aard. Van al die geluksgoederen hangen wel is waar onmiddellijk het geluk en de waarde af van de werkzaamheid van den enkelen mensch, maar het doel ervan, dat ieder geslacht als een erfdeel van vorige geslachten ontvangt, kan niet dienen als maatstaf van de in zulk een geslacht of volk aanwezige krachten. Want ook de edelste vruchten van den geest: wetenschap, kunst, zedelijkheid, verliezen haar geestelijk karakter en worden ziellooze stof, als de geest haar niet telkens met een nieuw leven bezielt. ‘In hetgeen wij cultuur of beschaving noemen’, zegt RankeGa naar voetnoot(*), Von Humboldt aanvullend, ‘ligt één der werkzaamste drijfveeren harer inwendige ontwikkeling. Wilde men die ontwikkeling een bepaald doel aanwijzen, zoo zou men de toekomst verduisteren en de grenzenlooze draagkracht der wereldhistorische beweging miskennen. Op het veld van het historisch onderzoek vertoonen zich aan ons slechts de talrijke gestalten, waardoor dat element zichtbaar wordt, en altijd te gelijk met de weerstand biedende invloeden, die het bij al zijne vormen vindt in de aangeboren eigenaardigheden van verschillende volkeren en stammen. Ook dezen hebben hun oorspronkelijk recht en een onbedwingbaar inwendig leven. De geschiedkundige ontwikkeling berust volstrekt niet alleen op beschavende machten.’ Uit meer dan één aanhaling uit Die Demokratie von Athen in het begin van dit opstel blijkt voldoende, dat tot de door die twee voortreffelijke kenners streng gegispte methode die van Schvarcz behoort. Wat kan b.v. beter het teleologisch karakter van het werk kenschetsen dan des schrijvers verklaring, dat de geestelijke, zedelijke of stoffelijke vermeerdering van het menschelijk kapitaal alleen (nur) de maatstaf is, waarnaar hij de waarde van de democratie van Athene afmeet? Men zou kunnen vragen, waarom het den schrijver niet vrijstaat, wat toch billijkerwijs ieder moet vrijstaan, aan Athene te vragen: waardoor het in dit of dat opzicht de beschaving der nu levende volkeren heeft bevorderd of belemmerd? Uit niets hoegenaamd blijkt, waarom men dat niet zou mogen doen met hetzelfde recht als b.v. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||
bij Xenofon zoeken naar wat van de Grieksche wetenschap op de hedendaagsche krijgskunde, en bij Aristoteles naar hetgeen op de dierkunde van onzen tijd invloed heeft uitgeoefendGa naar voetnoot(*). Bij zulke onderzoekingen oordeelt en veroordeelt men niet uit de hoogte; men constateert eenvoudig, dat zekere oorzaken zekere gevolgen hebben gehad. Had Schvarcz iets van dien aard bedoeld en gedaan, zijn optreden zou niets aanstootelijks hebben. Maar nu hij op hoogen toon iederen anderen weg afkeurt, dan dien hij inslaat, en de beroemdste schrijvers van Grieksche geschiedenis uitscheldt, hebben wij het volste recht, om te onderzoeken, of zijne methode inderdaad zoo onverbeterlijk is. Wie het voor onrechtvaardig houdt, dat ik den beschuldigde vonnis met woorden, ontleend aan uitspraken, waarbij de rechters aan dien beschuldigde volstrekt niet dachten, overwege slechts, of door die uitspraken ook Schvarcz getroffen wordt. Schvarcz's politieke en sociale idealen, die getuigen van vurige liefde voor persoonlijke vrijheid, hooge ingenomenheid met den vooruitgang van natuurwetenschappen en warme belangstelling voor alles, wat het peil van publieke zedelijkheid verhoogt, zullen hem gewis vele vrienden en bewonderaars bezorgen. Met die idealen hebben wij evenwel thans slechts in zoover te maken, als zij met ons onderzoek in verband staan. Mij uitsluitend bepalend tot de taak, die ik mijzelven stelde, kan ik niet nalaten op te merken, dat Schvarcz's opvatting van vooruitgang en beschaving niet vrij is van bekrompenheid, omdat zij aan de kunst niet meer dan eene ondergeschikte rol toekent. De schrijver is een veel te goed kenner der antieke wereld, om niet volmondig toe te geven, dat Athene's verdiensten ten opzichte der plastische kunsten weergaloos zijn. ‘Athen's Grösse besteht einzig und allein in dem seltenen Sinn seiner Bewohner für Plastik, Baukunst, Drama und Beredsamkeit’Ga naar voetnoot(†). Welnu, als dat zoo is, als er dan toch één enkele ster aan den overigens sterrenloozen hemel fonkelt, waarom ons dan niet aangewezen, wat de nakomelingschap aan dat licht te danken heeft? Naar een woord van dank wordt evenwel even tevergeefs uitgezien als naar het flauwste spoor van een vermoeden, dat een volk, hetwelk boven alle andere volken, al is het ook maar in één opzicht, heerlijk uitblonk, toch geen volk kan geweest zijn van louter beesten. De Grieksche kunst heeft het ‘menschelijk kapitaal’ niet kunnen vermeerderen. Daar wringt de schoen. Bekwamer mannen dan de schrijver van de Demokratie von Athen, en in wier schaduw deze niet staan kan, geraakten door de teleologie op een dwaalspoor. Ik denk aan den beroemden Henri Taine en zijn bekend werk over de Fransche revolutie. Voor Taine is slechts heilig het historische; dat, wat langs den weg der evolutie is tot stand | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gekomen; alleen begrijpelijk en gezond, wat het product is van plaats, tijd, bodem, het klimaat, de eigenaardigheden van een bepaald menschenras, maatschappelijke of godsdienstige toestanden. Daarentegen zijn hem alle z.g. modelwetten en modelconstituties, pasklaar voor alle landen en aanbevolen als een onfeilbaar geneesmiddel voor alle sociale ziekten, niets anders dan verschijnselen van krankzinnigheid. Daarom worden de Engelsche staatsinstellingen, die door langzamen wasdom geworden zijn, wat zij zijn, door Taine zoo hoog gesteld en verlangt hij van andere landen dezelfde staatkundige ontwikkeling als die van Engeland. Frankrijk wordt veroordeeld, omdat het dien weg niet verkoos in te slaan. Wat voor Schvarcz zijne werelddemocratie is, is voor Taine het Darwinisme, toegepast op het staatsrecht. Vandaar het teleologisch karakter van beider werken en beider verblindheid. Evenmin als het Schvarcz gelukt is, billijk te zijn tegenover Athene, is dat aan Taine gelukt tegenover de Fransche revolutie. Indien den laatste zijne wijsgeerige methodeGa naar voetnoot(*) niet in den weg had gestaan, zou hij aanstonds hebben ingezien, dat ook het dwepen met modelconstituties en het Jakobijnsch program producten waren van Frankrijk's verleden, evengoed als al het andere, tot het ancien régime behoorende. Maar afgezien van elk overig benijdenswaardig voorrecht bezit Taine er een, welks gemis Schvarcz nog het meest schaadt. De eerste is namelijk slechts ten deele teleoloog; hij wordt het eerst, als hij komt aan de revolutie. De laatste is het van het begin tot aan het slot van zijn boek. Verder is het een zeer groot verschil, het antieke Athene af te meten naar eene moderne utopie of Frankrijk, zooals het was op het eind der voorgaande eeuw, naar gelijktijdige toestanden van een naburig land. Wie lust heeft de vergelijking tusschen Taine en Schvarcz verder uit te spinnen, zal toegeven, dat beiden, hoe weinig aanrakingspunten er overigens tusschen hen bestaan, schipbreuk hebben geleden op de klippen der teleologie en daarom geene geschiedschrijvers, in den goeden zin van dat woord, mogen heeten. Voor den teleoloog is zelfverloochening eene bij uitstek moeielijk te beoefenen deugd. Vervuld van zijne lievelingsdenkbeelden, bespeurt hij in de geschiedenis van het gansche menschdom slechts een strijd tusschen waarheid en leugen, wel te verstaan tusschen wat hij waarheid en leugen noemt. Onaangenaam en pijnlijk aangedaan door alles, wat zich niet voegt naar zijn onderscheiden tusschen goed en kwaad, is hij uiterst gevoelig en prikkelbaar ten opzichte van elk oordeel, dat hem voorkomt te wortelen in indifferentisme. Het kan niet ontkend worden, dat die gevoeligheid soms een heilzame breidel is voor al te vurige bewonderaars van Helleensche heerlijkheid. Wel mag het ons herinnerd worden, hoe afzichtelijk de worm was, die knaagde aan | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Athene's hart; welke vlekken kleefden aan den naam harer doorluchtigste kinderen; hoe groot de mate was harer onverdraagzaamheid en van haar bijgeloof. Maar Schvarcz behoeft zich daarom niet voor te doen, alsof hij de eerste is, die zulke zonden ter kennis brengt van een misleid publiek. Wij wisten wel, dat er plaatsen zijn in de dialogen van Plato, die te huis behooren in het Museum van StratonGa naar voetnoot(*). Ik herinner mij, hoe een Nederlander vóór eenige jaren de dwaasheid beging, om paradoxen ten opzichte van eene welbekende Helleensche lievelingszonde ten beste te geven. Die dwaasheid kwam haar bedrijver op zwaar weergeld te staan. Wij zullen wel zorgen, dat geene vertalingen van Aristofanes' blijspelen het kinderlijk en rein gemoed vergiftigen, al begrijpen wij, waarom voor kenners de omgang met dien dichter eene bron is van waar genot. Al prijzen wij de hervormingen van Kleisthenes als eene weldaad voor Athene, wij begeeren ze niet voor moderne staten. Het kan volkomen waar zijn, dat beschuldigingen, aangevoerd tegen dezen of genen Athener, maar al te gegrond zijn en dat de rechtvaardigheid van sommige volksbesluiten soms veel te wenschen overlaat. De historische trouw kan er slechts bij winnen, zoo zulke feiten in het ware licht worden gesteld. Het besluit, door het volk op voorstel van Diopeithes genomen, om alle natuuronderzoekersGa naar voetnoot(†) in staat van beschuldiging te stellen, en het op aanstoken van Thukydides, Milesias' zoon, en Kleon tegen Anaxagoras gevoerd proces, op aanklacht van goddeloosheid, zijn ongetwijfeld blijken van ergerlijke onverdraagzaamheid, die men dwaas zou doen te willen bemantelen. De omkoopbaarheid van vele hooggeplaatste Atheensche staatslieden en hun gemis aan vaderlandsliefde kunnen aan geen redelijken twijfel onderhevig zijn. Maar de geschiedenis is geen onderdeel van het strafrecht. Evenmin is het noodig er het koninklijke prerogatief van gratie op toe te passen. Niet van het winnen of verliezen van enkele processen hangt de waarde der groote historische ideeën af. Als wetenschap werd tot hiertoe de historie slechts matig gebaat door al die verdachtmakingen en z.g. rehabilitaties. Athene's roem berust niet op eene door niemand beweerde vlekkeloosheid harer burgers. Wie in Athene naar schandalen zoekt, vindt er in overvloed. In die stad liggen tallooze vaten zuur bier opgestapeld; men heeft er de kraan slechts in te slaan. Door de afwezigheid der noodige bewijsstukken wordt het oordeelen in zulke gevallen vaak zeer bemoeielijkt. Gewoonlijk staat de winst, door dergelijke onderzoekingen verkregen, in geene verhouding tot den arbeidGa naar voetnoot(§). Het streven, om historische verschijnselen uit kleingeestige beweegredenen te verklaren, brengt zijne eigenaardige straf met zich mede. Want het maakt ons te gelijk | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||
kleingeestig en verblind. Kleingeestig b.v. noem ik het, Plato te maken tot een aanhanger van het heliocentrisch systeemGa naar voetnoot(*), om Athene te kunnen verantwoordelijk stellen wegens een althans in deze zaak onbewezen afkeer van vrijheid van gedachten, die Plato zou belet hebben ruiterlijk voor zijne meening uit te komen. Van verblindheid getuigt het, in Athene nevens het stellige recht niets te ontwaren van het Grieksche natuurrecht, dat later gevoerd heeft tot de erkenning van de vrijheid en gelijkheid aller menschen. De ongeschreven wetten der Eumolpiden, waarop Schvarcz zoo afgeeft, en dat andere recht, de bronader van alle recht, zijn kinderen derzelfde moeder. De teleoloog kan zelfs het goede niet zien, dat voor zijne voeten ligt. | |||||||||||||||||||||||||||||
III.Tegenover de teleologische historiographie staat eene andere, die ik de stasiotischeGa naar voetnoot(†) zou willen doopen. Ook deze doet aan de waarheid te kort, maar niet zooveel als gene. Want de stasiotische methode, als ik haar zoo noemen mag, laat ten minste vrijheid aan een gedeelte der te behandelen stof. Toegepast op historische feiten, laat zij zich niet, gelijk de teleologische, leiden door ideeën, aan die feiten volslagen vreemd. Hare zwakheid bestaat hierin, dat zij slechts met enkele dier ideeën te rade gaat en de overige verwaarloost of miskent. Macaulay's algemeen bekende historiographie kan beter en vollediger dan wijdloopige redeneering deze stellingen toelichten. Zoo groot is het aandeel, dat Macaulay in de staatkundige denkwijzeGa naar voetnoot(§) der door hem opgevoerde personen neemt, dat het zich uitstrekt tot al wat dezen betreft, tot al hun doen en laten, tot hun zitten en opstaan. Het oordeel, dat over hen geveld wordt, hangt af van de richting, als wier vertegenwoordigers zij worden voorgesteld en in wier overwinning of nederlaag de schrijver de bron ziet van wat Engeland goeds of kwaads is overkomen. Van de Grieken bezitten wij geene eigenlijke stasiotische geschriften. Athene's buitenlandsche staatkunde hield hen te zeer bezig, om hunne aandacht aan de inwendige politieke ontwikkeling dier stad te schenken. Herodotus, hoewel op de hand der Alkmeoniden, denkt in de eerste plaats aan den hoogen roem der stad, waaraan Hellas zijn behoud verschuldigd was, en vergenoegt zich met in algemeene termen de nationale politiek te prijzen, die later door Perikles met zooveel vastberadenheid en geestkracht gevoerd werd. Bij Thukydides vinden wij den nu eens stillen dan weder luidruchtigen strijd tusschen de democraten en oligarchen meer aangeduid dan beschreven. Van invloedrijke | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||
personen worden door dien schrijver alleen de karaktertrekken geteekend, die uit hunne staatkundige zienswijze voortvloeien. Daardoor missen die teekeningen de zuivere en scherpe omtrekken, waardoor zulke personen voor ons bekende wezens worden. Naar de ware verklaring van de gedachten en daden der staatslieden wordt meestal tevergeefs gezocht. Wie zich een duidelijk beeld wenscht te vormen van den socialen toestand der Grieken gedurende den Peloponnesischen oorlog, zal er wel aan doen, niet te putten uit Thukydides alleen. Hij heeft ons geene staatkundige geschiedenis van Athene, ook geene geschiedenis der Atheensche beschaving gegeven; Schvarcz heeft hierin juist geoordeeldGa naar voetnoot(*). Maar meer dan eenig ander schrijver wekt hij door halve onthullingen en gedeeltelijke ontvouwing van beweegredenen en gevolgen bij den lezer het verlangen naar een helderder inzicht in het raderwerk der Atheensche staatsinstellingen. Als wij afzien van het den Grieken, vooral aan Thukydides, eigen geloof, dat de weg van historische ontwikkeling een cirkel is, en wij de taal van den historiestijl der ouden, waar het kan, omzetten in moderne uitdrukkingen, dan wordt het beroemdste historische werk uit de Grieksche oudheid de rijkste bron van politieke leering. Van onnoozelheid of kwaadwilligheid getuigt het, van zulk een werk te verzekeren, dat het niet voldoet aan de eischen der hedendaagsche wetenschap. Het zelfbedwang, dat de Grieksche schrijvers gewoon waren zich op te leggen; hunne schijnbare kalmte en epische rust bewerkten, dat bij hen eene eigenlijke stasiotische kunst, als die van Macaulay, niet kon bloeien. Alles, wat wij in dit opzicht krijgen, zijn slechts wenken, die tot gissen en raden nopen. Voor hetgeen de historie niet geeft, bieden de schaarsche, grootendeels fragmentarische en bovendien weinig bekende werken over het Atheensche staatsrecht en politieke schotschriften eene karige vergoeding. Het meest bekende en besproken werk van dien aard is het reeds vermelde pamflet: Over den staat der Atheners, waarin de grieven der eupatriden tegen het volk worden blootgelegd met eene openhartigheid, die aan duidelijkheid niets te wenschen overlaat. Hoezeer het verlies van veel, wat verloren is, te betreuren valt, zeggen de titels van alleen bij naam of door magere citaten bekende werken. Het is geene geringe verdienste van Schvarcz, alles, wat op dat onderwerp betrekking heeft, met onvermoeide vlijt te hebben verzameldGa naar voetnoot(†). Jammer slechts, dat hij zijne daardoor met zooveel moeite verworven aanspraak op eervolle onderscheiding aanstonds weer twijfelachtig maakt door den maatstaf, waarnaar hij de waarde der bronnen gelieft af te metenGa naar voetnoot(§). Na de schrijvers over de bestaande wetgeving komen die, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||
welke het wijsgeerig staatsrecht rechtstreeks of zijdelings bespreken, in aanmerking. Te betreuren is het, dat de voortreffelijkste dezer, Aristoteles, zoodra het Athene geldt, een opmerkelijk stilzwijgen in acht neemt en, terwijl hij het zoo druk heeft over Sparta en andere Grieksche, ja, ook niet Grieksche staten, eene wacht zet voor de deur zijner lippen, zoodat noch zijne afkeuring, noch zijne goedkeuring aanstoot konden geven in de stad, wier gastvrijheid hij genootGa naar voetnoot(*). Veel openhartiger dan Aristoteles laat zich zijn voorganger Plato uit, die niet schroomt over de in Athene bestaande partijen en hare leiders zijn gevoelen uit te sprekenGa naar voetnoot(†). Het laatst komen de redenaars en dichters. Bij hen heeft men overvloediger geoogst dan elders, hetgeen wel zal veroorzaakt zijn door de vertrouwdheid der philologen en historici met hunne werken. Wie vóór Grote over Atheensche geschiedenis schreven, lieten zich door hen leiden, zonder critiek, welke den naam verdient, uit te oefenen. Grote heeft het aanzijn geschonken aan iets, wat vroeger niet bestond: eene stasiotische historiographie van Athene. De Engelsche whig koos de partij der Atheensche democraten, in wie hij onwillekeurig zijne met hem gelijkgezinde landgenooten in hun verzet tegen de tories zag. Aan de school van Grote en hare talrijke bewonderaarsGa naar voetnoot(§) in Engeland en Frankrijk komt de verdienste toe van het eerst te hebben opmerkzaam gemaakt op de onredelijke vergoding van den Atheenschen adel en de minachting tegenover de volkspartij en hare woordvoerders. Maar die school heeft de fout begaan, het volk in alles te veel gelijk te geven en het te verdedigen tegen verwijten, waar veroordeeling beter op hare plaats zou geweest zijn. Schvarcz, die hier zeer scherp ziet, heeft niet nagelaten Grote en zijn aanhang geducht de les te lezen over hun de historie vervalschend liberalisme. Al gelooven wij, dat Schvarcz tegenover Grote in menig opzicht in zijn goed recht is, toch heeft hij het grootste bezwaar niet genoemd, dat tegen den Engelschen geschiedschrijver kan worden aangevoerd. Dat bezwaar is hier gelegen, dat Grote, ik zal niet zeggen Atheensche partijen heeft verdicht, maar zich al te zeer beijverd heeft, om alle politieke en sociale verwikkelingen te doen uitgaan van den naijver tusschen den adel en het volk. Wat te Athene het maatschappelijk leven tot in zijne diepste diepten bewoog, was niet enkel de strijd tusschen de democratie en de aristocratie; vele andere oorzaken waren mede in het spel, waarvan er in het laatste hoofdstuk van dit opstel eenige zullen worden aangewezen. Niet | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ongestraft schrijft men eene stasiotische geschiedenis van een ander volk dan het zijne. Van een boek als de Geschiedenis der Nederlandsche beroerten in de XVIde eeuw weet men bij de eerste kennismaking, ook al was niet beweerd, dat Dr. Nuyens het geschreven had, dat het een Nederlandsch Katholiek tot auteur moet hebben. Een buitenlander, ook al is hij Katholiek met hart en ziel, kan onmogelijk zoo goed als een Nederlandsch Katholiek Nederlandsche toestanden ‘uit een Katholiek oogpunt’ beschouwen. Dat zou een vreemdeling alleen mogelijk zijn bij wijze van benadering. Zóó dient ook Grote's History of Greece beoordeeld te worden. Het stasiotisch element is slechts ten deele Grieksch. Voor zoover dat element Grieksch is, bevat het waarheid. In het boek van Schvarcz is alles modern en om die reden is het van historische waarheid het verst verwijderd. De verheerlijking der radicale Atheensche democratie begint tegenwoordig allengs plaats te maken voor eene richting, die, ofschoon ongenegen, om de eupatriden te prijzen, niets liever schijnt te doen dan kwaad te spreken van de democratie. Schvarcz en BelochGa naar voetnoot(*), hoe verschillend van zienswijze zij overigens ook zijn, kunnen als vertegenwoordigers dier richting gelden. Hunne kracht en hunne verdiensten wortelen in de zwakheid van de school van Grote. | |||||||||||||||||||||||||||||
IV.Nauw verwant met de stasiotische is de kallopistische kunstGa naar voetnoot(†). In de historiographie is die versieringskunst op hare plaats, als zij eene pankallopistische worden mag. Dat is het geval bij beschrijving van gebeurtenissen, waarbij de nationale trots en de liefde voor het gemeenschappelijk vaderland den broederhaat en den nijd van partijschap overwinnen. Dan kent de geestdrift geen paal en weerklinkt in aller hart slechts één snaar; dekken voor den schrijver de feiten en de ideeën elkander volkomen; is er bindende eenheid tusschen het ideaal en de werkelijkheid. Ieder volk weet in zijn verleden zulke zeldzame en gelukkige voorvallen aan te wijzen, welke de kunst van den geschiedschrijver als ware goudmijnen ontgint. Wat voor ons vaderland de eerste jaren van den tachtigjarigen oorlog zijn, was voor de Grieken, inzonderheid voor de Atheners, het tijdvak van de Perzische oorlogen. Dat het tragische en belangwekkende, dat zulke tijden kenmerkt, evenzeer de ijdele rhetorica als de ware kunst voedt, bewijzen de Grieksche en de Nederlandsche letterkunde. Schaarsch zijn steeds de Herodotussen en Motley's, overvloedig ten allen tijde de rhetorsGa naar voetnoot(§) en | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||
de rhetorijkers. Voor het nuchtere verstand hebben zulke vurige vaderlandlievende ontboezemingen licht iets overdrevens. Schvarcz, wiens vaderland de wereldstaat der verre toekomst is, loopt niet het minst gevaar van ooit, door eigen of anderer geestdrift ontstoken, hier eene dwaasheid te begaan. Laat ons zien, hoe hij oordeelt over de Perzische oorlogen. Schvarcz verklaart, dat het niet in hem opkomt, te tornen aan den roem der Atheners, door hen bij Marathon, Salamis en Mykale behaald. Als men, door den glans dier wapenfeiten misleid, nu maar niet ga gelooven, dat die moed en doodsverachting er eenigszins toe bijgedragen hebben, om het gehalte der Atheensche politiek en moraal te verbeteren. Te bejammeren is het, dat dergelijke dwaalbegrippen weldoeners der jeugd hebben veranderd in hare bedrogen bedriegers. Wie met geweld bewonderen wil, wende zijne oogen elders heen. Schvarcz zal ons zeggen waar. Niet de Perzen, maar de Karthagers waren in dien tijd de geduchtste vijanden van het Arische menschenras. Niet aan de Atheners, maar aan de Siciliaansche Grieken, die de Karthagers bij Himera sloegen, komt de eer toe, het Hellenendom voor ondergang bewaard te hebben. Van de Perzische opperheerschappij hadden de Grieken voor hunne geestelijke kracht hoegenaamd niets te vreezen, terwijl Karthago's zegepraal er den doodsteek aan zou hebben gegeven. Om dit den lezers duidelijk te maken, worden de zachtheid en menschelijkheid der monotheïstische Perzen met de gruwzame wreedheid der menschen offerende Karthagers vergeleken. Gelon, Syrakuse's tyran, is daarom de held, wien de krans toekomt. ‘Wanneer al de zegekreten der Syrakusaansche ruiterij het gemaakte lawaai van moderne dwepers over Marathon en Salamis niet verdooven, toch verstikt, ten spijt van al dat geschreeuw, de geschiedkundige waarheid niet. De vlammen der Karthaagsche vloot beschenen myriaden lijken bij den Himerastroom, en het van vooroordeelen bevrijde oog erkent in hare volle beteekenis deze geweldigste hekatombe, waarmede het terneergeworpen Semitendom boet voor zijn vermetelen aanval op de woonplaats der toenmaals hoogste Arische beschaving. Eschylus bezong Gelon's zege met geene geringere geestdrift dan die van Salamis, en de kalme Helleen, die na de Perzen de opvoering van Glaucus Pontius bijwoonde, zal het aandenken van Himera beter hebben vermocht te waardeeren dan diegenen onzer tijdgenooten, die gelooven een plicht jegens de menschheid te vervullen, als zij het aandenken eener zegepraal zoeken te verduisteren, welke het Hellenendom aan de deugden van een niet autonoom volk en aan de hooge gaven van een geweldenaar te danken heeft. In de oogen van zulke denkers is steeds de meest omkoopbare en onwetende | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||
pentekosiomedimne van Athene een nuttiger lid der menschelijke samenleving, dan ooit een geweldenaar wezen kan, al is deze ook een man als Gelon, die ongewapend onder het gewapende volk verschijnt; die gewoon is, van zijne regeeringsdaden, al dwingt niets hem daartoe, rekenschap af te leggen, en wiens lijkstoet het volk mijlen ver, van de hoofdstad tot op de begraafplaats op zijn landgoed, met tranen in de oogen volgt’Ga naar voetnoot(*). Met recht mag men zich verwonderen, dat hierbij eenvoudig vergeten is te vermelden, dat, terwijl Gelon Sicilië voorgoed van de Karthagers heeft kunnen bevrijden, hij dat evenwel niet gedaan heeft. Of moeten wij het ervoor houden, dat Schvarcz ten eenen male onbekend is met de omstandigheid, dat zijn held zich 2000 zilveren talenten liet betalen, om den Karthagers hunne oude bezittingen op het eiland te laten; dat hij nimmer zou gehoord hebben, van welk zilver de prachtige damarateia geslagen zijn? Moeielijk valt het, aan zulk eene onkunde te gelooven. Eene waarheid wordt gezegd, eene andere verzwegen. Gelon en Theron brachten den Karthagers eene vreeselijke nederlaag toe; het is zoo. De Karthagers waren gevaarlijke vijanden voor het Hellenendom, gevaarlijker misschien dan de Perzen. Ook dat moet toegestemd worden. Doch onwaar is het, dat door den slag bij Himera voorgoed een eind werd gemaakt aan den Karthaagschen invloed in Europa. De op de Perzen behaalde overwinningen daarentegen vrijwaarden Athene en de overige Grieksche staten in Europa voor het lot der Klein-Aziatische Grieken, wier staatkundige onbeduidendheid Schvarcz niet schijnt te bespeuren. Het verwondert mij, dat Schvarcz geen gebruik heeft gemaakt van de meening van Ernst CurtiusGa naar voetnoot(†), volgens welke het gevecht bij Marathon niet meer zou geweest zijn dan eene schermutseling met weinige Perzische reservetroepen, bestemd, om de inscheping der Perzen, die reeds vóór den slag grootendeels geschied was, te dekken. Duncker's weerlegging van TheopompusGa naar voetnoot(§) en Cassagrandi'sGa naar voetnoot(**) onderzoekingen, die onafhankelijk van Duncker tot ongeveer hetzelfde resultaat voeren, konden, toen Die Demokratie von Athen geschreven werd, nog niet bekend zijn. Maar de schrijver weet zich van alle onedelmoedigheid en kleingeestigheid vrij en wil gaarne eeren, wien eer toekomt. Hem roert zelfs het beeld der naar Salamis vluchtende grijsaards, vrouwen en kinderen en hij gevoelt het, welk een vuur er gloeide in het hart van Athene's zonen, toen de morgen van dien gewichtigen dag voor hen aanbrak. Scherper pijlen heeft hij op zijn boog dan ongeloofwaardige berichten van de benijders van Athene's ijdelen krijgsroem. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||
‘De schanddaden van Miltiades en van den Atheenschen volksdag aanstonds na de zege van Marathon’Ga naar voetnoot(*) zijn wel in staat, om zelfs den onnoozelste de oogen te openen. Herodotus, de geschiedschrijver, voor geld omgekocht, om Athene te prijzen, is onze zegsman. Wien zouden wij beter kunnen vertrouwen? Na den slag van Marathon, zoo verhaalt HerodotusGa naar voetnoot(†), nam het aanzien van Miltiades bij de Atheners, reeds groot vóór dien tijd, nog toe. Zonder te zeggen waarvoor, verzocht hij om eene vloot, die men hem bereidwillig gaf, vertrouwende op zijne belofte, dat hij veel geld mee naar huis zou brengen. Onder voorwendsel, dat de Pariërs de Perzen in den laatsten oorlog gesteund hadden, zeilde hij naar Paros. De ware reden was echter eene andere, namelijk wrok tegen Lysagoras, een man van Parische afkomst, die hem vroeger bij de Perzen belasterd had. Het eiland wordt geblokkeerd en de stad belegerd. De Pariërs dachten er niet aan, de som te betalen, die Miltiades eischte, en weerden zich kloek. Waar geweld niet baat, hoopt men door list het doel te bereiken. De tempelwachtster Timo, die Miltiades hoop gaf, het eiland in zijne macht te brengen, mits hij deed, wat zij zeide, wordt in den arm genomen. Haar raad volgend gaat de Atheensche veldheer naar den heuvel vóór de stad en springt, daar hij de deur niet kan ontsluiten, over de omheining van het heiligdom van Demeter. Bij den tempel overviel hem eene huivering, waarop hij langs denzelfden weg, dien hij gekomen was, terugging. Toen hij ten tweeden male de omheining oversprong, had hij het ongeluk, zich aan het been te bezeeren, hetgeen later bleek eene ernstige verwonding te zijn. Timo's voorschriften werden niet nageleefd. Na Paros zes en twintig dagen te hebben ingesloten, komen de belegeraars onverrichter zake in Athene terug, doch zonder het beloofde geld. Op aanstoken van Xantippus en diens aanhang wordt toen tegen Miltiades een proces begonnen ‘wegens misleiding der Atheners’. De beschuldigde, door zijne beenwonde buiten staat zich te verdedigen, wordt op eene baar voor het gericht gedragen. Zijne vrienden bepleiten zijne zaak, waarop het volk hem vrijspreekt van de doodstraf, maar in eene zware geldboete slaat. Daarna sterft hij aan zijne wonde, waarin koudvuur gekomen was. De boete wordt betaald door zijn zoon Kimon. NeposGa naar voetnoot(§) deelt mede, dat Miltiades, omdat hij de boete niet aanstonds betalen kon, in de gevangenis gestorven is, met welke mededeeling Schvarcz het verhaal van Herodotus aanvult. Op de berichten dier schrijvers steunt de beschuldiging van wraakgierigheid, schraapzucht, bijgeloof en snoode ondankbaarheid. Met deze aantijgingen loont het de moeite eene andere voorstelling van het gebeurde te vergelijken, die de zaak in een geheel ander licht | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||
doet beschouwenGa naar voetnoot(*). Miltiades begreep, dat, wilde men eene nieuwe landing der Perzen in Attika voorkomen, dezen moesten beziggehouden worden op de eilanden en kusten van Klein-Azië. Voor zulk een zeeoorlog was natuurlijk veel geld noodig. Hoe zou het arme, uitgeplunderde land het kunnen krijgen dan door oorlogscontributies? Dat men die met geweld inde, waar niet vrijwillig betaald werd, en dat het de plaatsen, die het in den jongsten oorlog met den vijand hielden, vooral moesten ontgelden, ligt in den aard der zaak. Het is dus gemakkelijk in te zien, waarom de belofte van Miltiades het volk bewoog, hem eene vloot toe te staan. Doch waarom het doel van den tocht geheimgehouden? Ware dit bekend geweest, dan zou de Perzische vloot, die dichtbij was, de Atheensche gevolgd zijn. Hoe kan er dus sprake zijn van onverzadelijken gouddorst en onmenschelijkheid, wanneer men bedenkt, hoe groot de nood der Atheners was en dat Paros, door het met de Perzen te houden, verraad had gepleegd tegen de gemeene zaak? Wij kunnen aannemen, dat het kleine eiland niet anders had kunnen doen, doch dat mocht in de oogen van Athene als geene verontschuldiging gelden. Bijna was Paros genomen, toen op zekeren nacht een toevallige brand, waarin de Pariërs en Atheners een signaal meenden te zien, dat de Perzische vlootvoogd Datis tot ontzet kwam opdagen, de reeds begonnen onderhandelingen deed afbreken en Miltiades het beleg opgeven. Wat kan Herodotus bewogen hebben, de zaak geheel anders voor te stellen? Zoo hij door geld of goede woorden is overgehaald, om door zijn werk eene partij te believen, dan is het die der Alkmeoniden, het machtige eupatridenhuis, dat Miltiades, den invloedrijken Filaïde, ten val begeerde te brengen. Xantippus, de Alkmeonide, Perikles' vader, klaagde Miltiades aan, het volk bedrogen te hebben, en beschuldigde hem, Paros niet te hebben genomen, terwijl het toch in zijne macht had gestaan, het te doen. Miltiades moest zoo hatelijk mogelijk gemaakt worden. Daarbij hadden zoowel de Alkmeoniden als de Pariërs belang, want de laatsten wilden niet, dat het gerucht ingang zou vinden, dat alleen een toeval hen gered had, toen zij op het punt stonden van zich over te geven. Alles moest zooveel mogelijk verklaard worden uit louter persoonlijke beweegredenen. Vandaar de wrok tegen Lysagaras, de heiligschennis in den tempel, de oorzaak der beenwondeGa naar voetnoot(†), de uitspraak der Pythia, dat niet Timo de oorzaak was geweest van het gebeurde, maar Miltiades zelf, wien een ongelukkig einde beschoren was. Hoe zullen wij echter antwoorden op het verwijt van ondankbaarheid der | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Atheners tegenover hun weldoener? Zeker niet, door hem met Grote zonder grond verantwoordelijk te stellen voor het mislukken van den tochtGa naar voetnoot(*). Schvarcz is volkomen in zijn recht, als hij hiertegen protesteert. Nog minder, door met Nepos te wijzen op de vrees voor tyrannis. Voor zoo iets bestond pas na eene mislukte onderneming geen voldoende grond. Het antwoord is, dat het volk door het opleggen van eene geldboete hem gered heeft van de doodstraf. Dat gedaan te krijgen ten spijt van den talrijken aanhang der aanzienlijke Alkmeoniden, was waarlijk geene kleinigheid Zonder de tusschenkomst van den Prytaan zou men Miltiades in het barathron geworpen hebbenGa naar voetnoot(†). Verdient niet die Prytaan denzelfden lof als Sokrates, die later in dezelfde betrekking, doch met ongelukkigen uitslag, de Atheners van het plegen van onrecht trachtte te weerhoudenGa naar voetnoot(§)? Zonder bovenstaande lezing voor eene ontwijfelbaar juiste te verklaren, stel ik haar tegenover die van Herodotus, om te doen uitkomen, hoe gaarne Schvarcz iedere gelegenheid aangrijpt, om Athene te bekladden. Dat Herodotus, dien hij ronduit voor een leugenaar verklaart, de bron is, waaruit hij put, en dat verzuimd is, ook met berichten van anderen rekening te houden, daaraan wordt volstrekt niet gedacht. Wie donkere vlekken wil aanwijzen in het staatkundig leven der Grieken uit dat tijdvak, kan andere dingen noemen: de lauwheid en het verraad van sommige Grieksche staten in de ure des gevaars. Hadden Sparta en Athene niet pal gestaan in dien nood, waren die beide staten, oude veeten vergetend, niet eendrachtig geweest, dan zouden de Helleensche stammen, gelijk andere door de Perzen beheerschte volken, zijn opgegaan onder de barbarenGa naar voetnoot(**). Geen woord hiervan in Die demokratie von Athen, want Athene moet vernederd worden tot elken prijs. ‘Stralend, met viooltjes omkranst, geprezen Athene, schild van Hellas, waardig het lied, van goden vervulde stad’, zingt PindarusGa naar voetnoot(††), ‘uwe zonen legden het eerst bij Artemisium den schitterenden hoeksteen der vrijheid; zij bevestigden dien bij Salamis en Mykale en Plateë met ijzeren banden.’ ‘Van Salamis beginnend wijs ik den lof aan Athene. In Sparta verheerlijk ik den kamp bij den Kitheron, waar de Meden met hunne kromme bogen neerzonken. Aan de waterrijke oevers van den Himera eindig ik met den zegezang op Deinomenes' zonen, dien | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||
hunne dapperheid hun verwierf, toen rij de vijandelijke mannen nederwierpen’Ga naar voetnoot(*). Zóó wil het de NemesisGa naar voetnoot(†): de eisch, dat er overeenstemming zij tusschen de daad en onzen lof of onze blaam. | |||||||||||||||||||||||||||||
V.Al de genoemde methoden, gebruikt bij het onderzoek naar de verschijnselen van het politieke en sociale leven, worden door de dynamische methode in de schaduw gesteld. Wie haar in toepassing brengt, volgt den weg der deductie, d.i. hij leidt historische verschijnselen af uit bekende krachten en wetten, die 's menschen geestelijk leven beheerschenGa naar voetnoot(§). Hier wordt er niet aan gedacht, om te veroordeelen, te bewierooken, te versieren. Niet de gebeurtenissen, noch minder de personen zijn het, die belangstelling inboezemen, maar de bewegende krachten, waarvan die gebeurtenissen en die personen de uitdrukking, de belichaming zijn. De geschiedenis wordt beheerscht louter door elkander bevorderende of bestrijdende invloeden. Het spreekt wel vanzelf, dat men, om hier vlekkeloos te zijn, een God zou moeten wezen, voor wien geen aanzien is des persoons. Verheven te zijn boven allen invloed van voorliefde en tegenzin, is geen mensch gegeven, zelfs een Ranke niet. Hieruit verklare men dan ook het gering gebruik en de gebrekkige toepassing der aangeprezen methode. Niet overal is het echter even moeielijk haar te volgen. In de geschiedenis der Grieksche en Zuid-Italiaansche staten der classieke oudheid b.v. veel gemakkelijker dan in die van het moderne Europa. Gelukt het mij, de waarheid dier laatste opmerking niet al te twijfelachtig te doen schijnen, dan is het klaar als de dag, dat de door Schvarcz ingeslagen weg een verkeerde is. Het komt mij voor, dat al de staten der Grieksch-Romeinsche oudheid in hunne opkomst, hun bloei en ondergang zulke in het oog vallende verschijnselen met elkander gemeen hebben, dat men als vanzelf geneigd is, ze aan gelijksoortige oorzaken toe te schrijven. Ook de ouden trof de cirkelgang hunner geschiedenis, die van de aristocratie en ochlocratie steeds tot de tyrannis voerde, om vandaar opnieuw haar kringloop te beginnen. Wordt door sommige schrijvers de volgorde der omwentelingen eenigszins gewijzigd, dan geschiedt dat, òf omdat zij plaatselijke toestanden, waar de uitzondering trouwens meer schijn dan wezen is, op het oog hadden; òf omdat zij afzonderlijke namen gaven aan gemengde regeeringen, die als geleidelijke overgangen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||
van den eenen tot den anderen bestuursvorm moeten worden beschouwd; òf eindelijk, omdat zij ter wille van wijsgeerige meeningen zich enkele malen veranderingen veroorloofden in hunne voorstelling van de historische volgorde der feitenGa naar voetnoot(*). Zij gebruikten al hunne scherpzinnigheid in het blootleggen van de oorzaken dier onophoudelijke wisselingen en verbazen ons niet zelden door de schranderheid hunner opmerkingen, hunne scherpe waarnemingsgave, rijke ervaring en ongemeene menschenkennisGa naar voetnoot(†). Maar twee redenen beletten hen, den sleutel van het raadsel te vinden. Vooreerst waren zij slechts getuigen van de veranderingen, waarvan zij het einde konden zien, noch vermoeden. Ten tweede werd hunne belangstelling te veel geboeid door de practijk, die aanspoorde geneesmiddelen te zoeken tegen de ongeneugten der politieke schommelingen. Voor ons is het politieke en sociale leven van de Grieksch-Romeinsche wereld, ondanks den niet altijd even doorzichtigen sluier der mythe, verwarrende versiersels der legende, tal van onzekere, elkaar weersprekende berichten, een afgeloopen proces, waarvan wij het begin slechts flauw en den afloop ietwat duidelijker kunnen waarnemen. Wat was de kiem van dit levensproces? De stadstaat, de polis, luidt het gewone antwoord. Tegen de juistheid van dat antwoord zijn geene geringe bezwaren in te brengen. Evenmin als Rome is Athene op één dag gebouwd. Gelijk er, naar alle waarschijnlijkheid, eene Romeinsche gemeente bestond, lang voordat de muren op het Kapitool en den Palatijnschen heuvel gebouwd warenGa naar voetnoot(§), zal ook in Attika de kiem van politieke gemeenschap niet ontbroken hebben, voordat de Kekropria was opgetrokken. Wil men die eerste beginselen van staatkundige gemeenschap eene polis, gemeente noemen, er eene staatsregeling, politeia, in zien, men bedenke, dat de Grieken voor wat wij, in tegenstelling met het platteland, stad heeten, een afzonderlijken naam hadden.Ga naar voetnoot(**) Het onderscheid, dat men gemeend heeft te moeten aannemen ten opzichte van het tijdstip der geboorte tusschen antieke en middeleeuwsche steden, bestaat niet. Èn van de oudheid èn van de middeleeuwen waren de steden de vruchten, niet de wortels van den boom. Kenden wij de oudheid als de middeleeuwen, wij zouden de opkomst van deze of gene antieke stad, met vermelding van alle bijzonderheden en schijnbare nietigheden, kunnen beschrijven, om ze als type te doen dienen voor de wording van andere antieke steden. Helaas is alles, wat wij van den tijd vóór de opkomst dier steden weten, in dichte mythische nevelen gehuld en kunnen wij niet veel | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||
meer dan, achtgevend op latere toestanden, gissende opmaken, wat vroeger is voorgevallen. De kennis der kleinigheden en schijnbare nietigheden, die te zamen de individualiteit uitmaken en aan het beeld gelijkenis en leven geven, is onbereikbaarGa naar voetnoot(*). De z.g. oude geschiedenis is een drama, waarvan alleen het laatste bedrijf is bewaard gebleven, en dan nog wel in een nauwelijks leesbaren toestand. Van de wordingsgeschiedenis van alle antieke stadstaten is tegenwoordig de kennis niet even gebrekkig. Van Rome weten wij b.v. meer dan van andere. Dat dit zoo is, hebben wij voornamelijk te danken aan Mommsen's veelomvattenden geest, gelijkelijk te huis op het veld der positieve rechtskennis en op dat der philologisch-historische wetenschapGa naar voetnoot(†). Voor Athene wordt nog altijd verlangend uitgezien naar zulk eene vereeniging van twee zoo zelden vereenigde sferen van menschelijk weten. Vertrouwdheid met de rechtsbetrekkingen der ouden, met de inrichting hunner gerechtshoven, met hunne geheele rechtsbedeeling is voor een goed begrip van de staatsinrichtingen der autonome steden van Griekenland en Italië zoo gewichtig, dat zonder haar eene geschiedenis van de beschaving der oudheid onmogelijk isGa naar voetnoot(§). Toch geloof ik, dat, indien alles wat Grote, Curtius, Hertzberg, Duncker voor Athene - om mij alleen tot deze stad te bepalen - gedaan hebben, werd aangevuld door de uitkomsten van de onderzoekingen van Böckh, Hermann, Meier, Schömann, Lipsius en talrijke andere verdienstelijke geleerdenGa naar voetnoot(**), wij van de beroemdste stad van Griekenland nog slechts een zeer nevelachtig beeld zouden verkrijgen. De afwezigheid van oorkonden is hiervan de oorzaakGa naar voetnoot(††). Tenzij er voor het Atheensche gemeente-archief, gelijk voor enkele andere Grieksche steden gebeurd isGa naar voetnoot(§§), onverwachte vonden gedaan worden, valt op meer licht uit tot hiertoe onbekende bronnen niet veel te hopen. Verder dient men bij de ongunstige kansen in rekening te brengen de onvolkomen ontwikkeling zoowel van het publiek als van het staatsrecht der AthenersGa naar voetnoot(***). Zou het bij dezen stand van zaken niet het raadzaamst wezen, zich voorshands te blijven voortbewegen langs de oude gebaande wegen, d.i. de Atheensche democratie in hare verschillende gestalten te blijven beoordeelen van een staatsrechterlijk standpunt; zulke politieke betoogen af te wisselen met allerlei over letteren en kunst en de z.g. Grieksche | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||
antiquiteiten zooveel mogelijk over te laten aan vakmannen? Is het, met het oog op de armoedige bronnen, wel doenlijk, nu reeds voor Athene te doen, wat Nitsch, Mommsen aanvullendGa naar voetnoot(*), voor Rome heeft begonnen en, ware hem een langer leven vergund geweest, waarschijnlijk zou voltooid hebben: n.l.: eene Romeinsche geschiedenis, waarbij staatkundige verwikkelingen in de eerste plaats niet uitgaan van personen, maar van oeconomische en maatschappelijke drijfveeren? Deze en meer andere overwegingen van dien aard zouden kunnen doen aarzelen, zoo niet werken als die van Schvarcz er het hunne toe bijbrachten, om het karakter en de waarde van de geschiedenis van Athene's democratie te doen ontaarden in onvruchtbaren woordenstrijd. Tegenover de overdreven eischen der teleologische ‘Kulturgeschichte’, die nu aan de orde van den dag is, plaatse men den dynamischen stijl, die niet recht, maar verklaart: het Darwinisme in de geestelijke wetenschap. Voor wat de phantasie voorstelt, als in Attika in vóór-historische tijden geschied, geve nauwkeurige waarneming van latere gebeurtenissen den grond aan. De Atheensche democratie is niet het werk van verlichte wetgevers of tyrannen, geene scheppingsdaad. Aan de kunst zij de hoogst moeilijk te volvoeren taak opgedragen, om het vóór-historische te teekenen; daarvan een concreet beeld te vervaardigen, met weglating van al het overtollige, dat zou kunnen schaden aan den indruk, dien het bestemd is teweeg te brengen, met verscherping der lijnen, die de meest in 't oogvallende trekken er het best van doen uitkomenGa naar voetnoot(†). Om eene bij benadering juiste voorstelling te verkrijgen van de verschijnselen van het politieke en sociale leven in Attika gedurende de vroegste tijden, behoeft men zijne toevlucht niet te nemen tot valsche en onnatuurlijke hypothesen. De analogie, die wijst op gelijksoortige oorzaken en gevolgen in de geschiedenis van stamverwante volkeren, de overleveringen, legenden en het licht, door latere bekende tijden op vroegere, zeer onvolkomen gekende, geworpen, laten ons niet geheel in het duister rondtasten. Alles wijst ons op veeteelt, landbouw en handelGa naar voetnoot(§) als bronnen van bestaan. De macht des konings had niet veel te beduiden. Uitgenomen het opperbevel in den oorlog en het brengen van offers, waarbij de tusschenkomst van priesters geen nood- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||
zakelijk vereischte was, moest hij in alle overige aangelegenheden zijn gezag deelen met de hoofden van edele en machtige geslachten, die insgelijks den titel van koning voerden. Op politieke decentralisatie berustte de invloed dier adellijke stamhoofden. Levende op hunne door geheel Attika verspreide burchten en landgoederen, de demen (dorpen met gemeentelijk bestuur van lateren tijd)Ga naar voetnoot(*), zagen zij zich omringd door eene menigte onderhoorige boeren. De Homerische poëzie heeft die patriarchale toestanden versierd met dichterlijken glansGa naar voetnoot(†). Achtbare oudsten op het marktplein, ten heiligen kreits op gehouwen steenen gezeteld, eene twistzaak beslechtend. In de onmiddellijke nabijheid der Kekropia en in de vlakte van Eleusis erven met het hooge gewas op het graanveld; maaiers met de snijdende zicht in de hand; knapen, de hoopen tot garven verzamelend en ze den binders reikend. Daarnevens de koning, met zijn staf in de hand, het harte bewogen van blijdschap. Dan de met ranken beladen wijngaard; meisjes en jeugdige knapen, die het zoete gewas in gevlochten korven dragen. In het Zuiden, van den Hymettus tot aan kaap Sunion, driften hooghoornige runderen, zich spoedend naar 't ruischende water, begroeid met het wiegelend rietbosch. Heerscharen gewapende herders, die de burchten der akkerbouwende bevolking aan den Ilissus belegeren en den krijgsmansgeest levendig houden. Het krijgsrumoer afgewisseld door landelijke maaltijden, reidansen van sierlijk bekranste meisjes en jongelingen; in hun midden een goddelijke zanger en vroolijk buitelende kunstenaars. Maar niet altijd schalde op de hoeven der Attische eupatriden de zang van den hymen; niet iederen dag richtten herauten het feestmaal aan onder den eik, waaraan de heer en de hoorigen deelnamen; niet steeds wischten het slachtgewoel en de doodsgodinnen in den krijg tijdelijk het onderscheid uit tusschen meerderen en minderen. Alles, wat wij van den toestand der boeren weten, wettigt de onderstelling, dat hun lot ver van benijdenswaardig was. In niet één zaak van openbaar aanbelang hadden zij stem. Gedwongen den steun der edelen te zoeken, om tegen vijandelijke overrompelingen beveiligd te wezen, verloren zij allengs hunne oude vrijheid. Eene vergelijking tusschen het lot der Attische vrije boeren en dat der middeleeuwsche lijfeigenen doet ons dat der laatsten verkieslijker achten. Want dezen beschermde het leekenelement van het Christendom, dat zijne behoedende hand over de onderdrukten uitstrekte en binnen de muren van het klooster eene wijkplaats bood, slechts zelden geschonden door het ruwe geweld. De Attische boeren daarentegen konden de gunst der hemelbewoners alleen door de tusschenkomst der eupatriden deelachtig | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||
worden. Dezen alleen waren bekend met het rituaal van den eeredienst. En wat gold van den godsdienst, gold ook van de rechtspleging. Ook daarvan waren de edelen door de wetenschap der juridische formules, die van vader op zoon overging, de eenige bedeelers. Naar lichaam en ziel aan het goeddunken hunner heeren overgeleverd, werden de vrije kleine landbezitters, krachtens het heerschende schuld- en pandrecht, eerst daglooners, daarna slaven. Hoe beklagenswaardig hun lot na verloop van tijd werd, blijkt genoegzaam uit vele bepalingen der z.g. Solonische wetgeving. Kenden wij slechts de lotgevallen van één adellijke of van één boerenfamilie uit dien tijd, hoeveel beter zouden wij omtrent alles, wat hier aangeduid is, zijn ingelicht! Hoe gansch natuurlijk zou ons dan de hoogmoed voorkomen der eupatriden, die behalve de oppermachtigen ook de eenige dragers der beschaving waren; en niet minder natuurlijk de geneigdheid der door de goden en menschen misdeelden, om zich aan te sluiten bij een ieder, die zich hunner aantrok, om het even welke beweegredenen den beschermer dreven. Zulke beschermers vonden de onderdrukten in de koningen, de bewoners der Kekopria, reden, waarom de overlevering een dier vorsten, Theseus, stichter der democratie noemt. Naarmate de macht der Kekropiden toenam, naarmate in de oogen der plattelandsbewoners Athene de stad werd bij uitnemendheid, de eenige zetel der regeering en, voor belangrijke gevallen, ook der rechtspleging, moest het gezag der eupatriden afnemen en daardoor eenige verbetering komen in den toestand der boeren, de natuurlijke bondgenooten van den koning hunner koningen. De onveranderlijke loop der geschiedenis van alle steden der classieke oudheid is vervolgens deze, dat de patriarchale verbanden plaats maken voor zuiver politieke. Van dit nieuwe sociale leven is de polis de hartader. Het tot stand komen dezer nieuwe orde van dingen eischt een zeer langen tijd en gaat gepaard met een woesten strijd, waarin oeconomische belangen de gewichtigste rol spelen. De polis is de natuurlijke vijandin van den ouden tijdgeest. Waar het gelukt, hare opkomst tegen te houden, zooals in Sparta, dat nooit iets anders was dan eene vereeniging van dorpen en vlekken, is de zegepraal van het behoud voor eeuwen verzekerdGa naar voetnoot(*), maar ook de kans op de hegemonie verloren. In de vierde eeuw onzer jaartelling vindt men in het ongeveer 26000 vierkante mijlen groote Attika ruim 100 demen, die, de slaven niet medegerekend, eene bevolking van nagenoeg 12000 tellen.Ga naar voetnoot(†) Naast de demen met oude familienamen zijn nieuwe verrezen, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||
genoemd naar de eene of andere plaats uit de nabuurschap of naar stamgoden en -godinnen, een teeken, dat het gezag van den adel bereids vermindert. Opmerkelijk is het, dat in de vlakte van Athene de demen het talrijkst zijn. De eupatriden, wilden zij hun invloed doen gelden, moesten zich metterwoon in Athene vestigen. Zij verarmen langzamerhand. De meest gegoeden onder hen blijven hun landgoed als hunne eigenlijke woonplaats beschouwen en begeven zich alleen naar de stad, als staatszaken hen roepen. In een der laatste jaren der vijfde eeuw deed een burger het voorstel, om de bannelingen terug te roepen, maar slechts staatkundige rechten toe te staan aan hen, die landeigenaars waren. Ware dit voorstel aangenomen, meer dan 5000 burgers zouden van hunne burgerschapsrechten zijn beroofd geworden. De eupatriden slaagden erin, het oude koningschap te vernietigen en de latere tyrannis, die hetzelfde als het koningschap beoogde, te keer te gaan. Maar daarmede was hunne zaak niet gewonnen, konden zij het stroomend water niet naar zijn oorsprong terug drijven. Iedere straat, ieder plein, ieder openbaar gebouw, dat aan Athene wordt toegevoegd, deed de democratie wassen. Athene was niet de eenige stad van Attika, maar zij had van al de steden de hegemonie, en, was het slechts eenigszins doenlijk, zoo vereenigde zij alles binnen hare muren: eerst de vroeger buiten de stadswallen gelegen landelijke demen, later de havenstadGa naar voetnoot(*) met hare woelzieke kinderen, hare kooplieden, fabrikanten, matrozen en courtisanen. Meer dan door de bewoners van den Peireeus zullen zich de ietwat stijve Atheners aangetrokken gevoeld hebben door de bevolking van Eleusis, de stad van den godsdienst. Niet door geweld, niet eensklaps, niet door het tooverwoord van een alwijzen wetgever werd het democratisch Athene groot, maar door den drang der omstandigheden, door schikken en plooien, door geven en nemen, door behouden en hervormen. Het karakter der Atheensche democratie is door en door conservatief. Niets van het oude, noch van de eeuwenheugende politieke inrichting der demen, noch van de voorrechten der eupatriden, of het aanzien van koninklijke en priesterlijke geslachten werd prijsgegeven, zoolang het nog eenige levenskracht bezat. En waren stam en wortels gelijkelijk verdord, dan behield men uit gehechtheid aan het oude althans nog de oude namen. Aan ontwikkeling en beschaving, zooals Schvarcz die wil, hebben de oude Atheners nooit gedacht. Wat de opkomst van Athene's democratie het meest bevorderde, was ongetwijfeld de oorlog met de Perzen, waardoor het volk zich zijner kracht bewust werd. Schrandere volksleiders, bespeurend, welke kracht er in dat volk school, maakten daarvan gebruik, om hunne vaderstad en gewis ook zichzelven te verheffen. Daarin bestond de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||
grootheid van een staatsman als Perikles. Geheel het ouderwetsche Griekenland was hevig verbitterd tegen Athene, dat alle voorouderlijke grenspalen dreigde weg te nemen. De oorlog werd evenwel noch door Sparta noch door Athene opzettelijk gezocht. Hij was onvermijdelijk. Ware Athene ook uit dien strijd zegevierend te voorschijn gekomen, de Atheners zelven zouden daarom geene tijden van vrede zijn te gemoet gegaan. Want na de onderwerping van Sparta en zijne bondgenooten zou de oorlog met de overige Grieken, met Perzië en de geheele toenmaals bekende wereld voor de deur hebben gestaan. De wereldmonarchie was voorbehouden aan een anderen stadstaat, die haar echter evenmin als Athene opzettelijk gewild en gezocht heeft. Veiligheid van personen, zekerheid van den eigendom, gehoorzaamheid aan de staatsmacht, gelijkheid van rechten waren voor de republieken der oudheid alleen verkrijgbaar op voorwaarde, dat zij ophielden republieken te zijn, de wetgevende en uitvoerende macht in eene sterke hand vereenigd werden, de regel gold, ‘dat wat den vorst behaagt, kracht van wet hebbe’Ga naar voetnoot(*). Maar die rust en kalmte, het gevolg van de overdracht aan den monarch van alle gemeentelijke rechten, werden duur gekocht. De prijs was niets minder dan alles, wat het politieke sociale leven grootsch en heerlijks aanbiedt. Die grootschheid en die heerlijkheid blijken waarlijk niet uit de Farizeesche protesten der eupatriden tegen de tyrannis,Ga naar voetnoot(†) noch in de populariteit van den godengelijke lazarone Alkibiades; maar in het beste der teekensGa naar voetnoot(§): de bereidwilligheid van armen en rijken, om te redden het land hunner vaderen, daarvoor te sterven, in het trotsche zelfgevoel, geroepen te zijn, om gansch Hellas te leiden, in den hoogmoed en in de fierheid, gewekt door de overtuiging, dat Athene de stad was der opvoeding. Evenmin als alleen van brood kan de mensch alleen van geestdrift leven. Toch zal men bezwaarlijk eene stad kunnen aanwijzen, waar hare vlam zoo lang en zoo helder gebrand heeft. Gewis, de dagen van het democratisch Athene waren geteld. Ware het niet bezweken door de kracht van vreemde wapenen, het zou als Rome zijn Caesar gevonden hebben. Want voor staten, wier politieke draagkracht niet verder gaat dan tot den stadstaat, is de constitutioneele regeeringsvorm eene onmogelijkheid. Doch zoolang Athene zich in zijne autonomie verheugen mocht, vonden de woorden van Perikles en Demosthenes weerklank in de harten der hoorders. Aan moderne beoordeelaars, die de hoop en de verwachting dier mannen naar den uitslag hunner raadgevingen afmeten, moet een Fokion veel redelijker en verstandiger toeschijnen. Fokion was buiten kijf een eerlijk en verstandig man. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Maar hij is het niet, wien wij vragen moeten, waarin de grootheid zijner vaderstad gelegen was. De stad, die niet alleen HellasGa naar voetnoot(*), maar het gansche Europeesche menschdom heeft opgevoed, heb ik getracht te verdedigen tegen even onrechtmatige als dwaze beschuldigingen. Deed ik dat naar behooren, zoo heb ik geschreven, zooals ik wenschte; schoot ik tekort, zoo goed als ik kon. De lezer vorme zich èn uit hetgeen voldoende besproken èn uit hetgeen slechts even aangeduid is, een eigen en billijk oordeelGa naar voetnoot(†). h. was. |
|