| |
Nieuwe uitgaven en vertalingen.
Mr. A.H. Van Nierop en mr. E. Baak. De Nederlandsche naamlooze vennootschappen. Jaargang 1884. - Zwolle, W.E.J. Tjeenk Willink.
Met genoegen kondigen wij het gereedkomen van den derden jaargang van dit nuttig vervolgwerk aan. Samenstellers en uitgever blijken bij het publiek het vertrouwen gevonden te hebben, waarzonder zij hun arbeid niet hadden kunnen voortzetten, en de bruikbaarheid van het boek zelf hangt voor een groot gedeelte van de voortzetting af. Wil het meer en meer worden en blijven eene verzameling, waaruit de stand van de werking van het gemeenschappelijk kapitaal op industrieel gebied blijken kan, dan is het noodig, dat niet alleen van alle nieuw opgerichte naamlooze vennootschappen, naar gelang de akten van oprichting worden publiek gemaakt, de hoofdtrekken der organisatie opgenomen en van die, welke wijziging hebben ondergaan, de veranderingen op gelijke wijze medegedeeld worden; dan behooren ook de wederwaardigheden der bestaande maatschappijen, voor zoover die uit dividenden of ontbreken van dividenden blijken, te worden vermeld. Alleen op dien weg kan dit periodiek werk een wezenlijk repertorium der Nederlandsche naamlooze vennootschappen worden. Hier komt het minder op den goeden wil en de kunde der samenstellers dan op de medewerking, beter gezegd op het juist besef van de waarde der openbaarheid bij de bestuurders der aandeelen-maatschappijen aan. Het is een gunstig verschijnsel, dat in dit
| |
| |
opzicht vooruitgang merkbaar is. Wel geven voor eenige dier maatschappijen halve berichten te kennen, dat het streven naar openbaarheid bij hare directiën niet zeer groot is, doch andere staan daartegenover, waaromtrent de meest uitvoerige en duidelijke mededeelingen gedaan, zelfs hier en daar balansen en winst- en verliesrekeningen opgegeven worden.
Heeft de arbeid van de heeren Van Nierop en Baak dit grooter streven naar publiciteit al niet uitgelokt, in de hand gewerkt en gemakkelijk gemaakt heeft hij het zeker. Hoe verder de naamlooze vennootschappen op dezen goeden weg voortschrijden, des te nuttiger, belangrijker en vollediger zullen de jaargangen van dit werk worden, niet slechts voor den beoefenaar der economische wetenschappen, maar ook voor het geldbeleggend publiek.
| |
Nederlandsche klassieken, uitgegeven en met aanteekeningen voorzien door dr. Eelco Verwijs. - III. Huygens' Costelick mal en Voorhout. Tweede, met het Cluyswerk vermeerderde druk, bezorgd door prof. J. Verdam. - VIII. Hooft's Ware-nar, door prof. J. Verdam. - Leeuwarden, Hugo Suringar.
Het maakt een vreemden indruk, nummers aan te kondigen van eene reeks classieke werken, die uitgegeven heeten door een geleerde, wiens verlies Nederland reeds ettelijke jaren te betreuren heeft. De uitgever had bij het opnieuw, aangevuld en vermeerderd uitgeven van eenig dichtwerk van Huygens gerust den titel kunnen aanvullen en den naam van den hooggeschatten Amsterdamschen hoogleeraar plaatsen nevens dien van den overleden Verwijs. De heer Verdam schijnt echter, deels uit piëteit voor den eersten bewerker dezer reeks, alleen diens naam als uitgever en bewerker te hebben gehandhaafd; hij had daarvoor, zelfs voor het nieuwe werk, door hem aan de reeds verschenen zeven nummers toegevoegd, de Ware-nar van Hooft, trouwens nog eene reden. De aanteekeningen op het gansche eerste bedrijf van dit blijspel waren nog afkomstig van Verwijs zelf, die voornemens was, het in No. VIII op te nemen, en alleen door ziekte verhinderd werd, dit voornemen te volvoeren.
Om deze beide nummers van de handige uitgave van den heer Suringar aan te prijzen, zullen wij niet veel woorden hebben te gebruiken. De serie zelve en de naam van den geleerde, die haar voortzet, spreken voor zichzelf. In den laatsten tijd is de studie van de Nederlandsche classieken gelukkig dicht op den voorgrond getreden en bewerken de beoefenaars van de letterkunde - voornamelijk onze jongere auteurs - met ijver de mijnen van taalrijkdom, die de werken onzer oude schrijvers en dichters bevatten. Zij putten daaruit niet slechts eene grondige kennis van de eigenaardigheden, de lenigheid en snedigheid onzer schoone taal, maar ook den gezonden humor, die onzen vaderen eigen was en hunne werken van overgevoeligheid en zeurigheid vrijmaakte; gezwegen nog van de kennis der zeden en gebruiken uit den heldentijd van ons volk, die ze zich daardoor eigen maken. Het is derhalve niet gewaagd, te voorspellen, dat eene uitgave van die producten onzer dichters, welke waarlijk niet tot het minste behooren, wat zij geschreven hebben, en waarbij de lezing door korte en kernachtige aanteekeningen gemakkelijk wordt gemaakt, tegen geringen prijs verkrijgbaar gesteld, een behoorlijk debiet vinden zal. De voortzetting van de Verwijsserie bevestigt die verwachting; mogen uitgever en bewerkers met vele vervolgafleveringen dezelfde aangename ondervinding opdoen.
| |
| |
| |
Jetta. Roman van George Taylor, uit het Hoogduitsch.
- De heer J. van Loenen Martinet met zijne schoone vertaling en G. Rogge te Amsterdam met zijne nette uitgaven van G. Taylor's werken maken zich verdienstelijk tegenover het Nederlandsche publiek. Vooral Jetta was hun talent en hunne zorg waardig.
De auteur verplaatst ons in de laatste helft der 4de eeuw onder den soldatenkeizer Valentinianus I, die in het Noorden de grenzen des rijks beschermde aan den Rijn tegen de Alamannen en aan den Donau tegen de Quaden. Het tooneel der handeling is het bekoorlijke dal, waar Rhenus en Nicer samenvloeien en waar de Romeinen bezig zijn, tegen de verdragen in, eene sterkte te bouwen op den mons Piri. Reeds draagt Rome de kiemen der ontbinding in zich. De wantrouwige en woeste aard des Caesars, de wuftheid en de toovenarijen zijner gemalin Justina, de lichtzinnigheid der Romeinsche adellijken en niet het minst de armzalige twisten tusschen Arianen en Athanasianen zijn hier de oorzaken, waardoor de Keizer ten slotte tot een vernederend verdrag met de Alamannen moet overgaan. Sterk sprekend is hier het karakterverschil tusschen beide volken geteekend in het huwelijk tusschen den edelen Rothari, den Alamanschen koningszoon, in dienst van Rome, en Jetta, de bekoorlijke dochter van den Romeinschen veldheer Aratus, aan wien deze grenspost ter bewaking is toevertrouwd.
Jetta, de fiere Romeinsche patricische, de fijnbeschaafde idealiste, ja, profetes, heeft zich het grootsche levensdoel gesteld, Alamannische kracht te doen huwen aan Romeinsche beschaving en zoo, door verbroedering der volken, den wereldvrede te doen komen over het groote rijk, haar aangebeden Roma. Heeft de auteur in haar eigen huwelijksleven de vrucht van zulk een streven willen voor oogen stellen? Het vermoeden ligt voor de hand. Maar dan zijn ze beiden te veel ideaal-barbaar en ideaal-Romeinsche, om voor typen door te gaan. Hoe het zij, hatelijk misverstand, door zoo wijd uiteenloopende levensopvatting gedurig versterkt, brengt verwijdering tusschen deze twee edele en groote harten. Hier kan alleen de dood verzoening brengen. De historie gedoogde ook geene andere oplossing.
Jetta is eene prachtige figuur; onuitwischbaar prent zich haar beeld in het geheugen des lezers, 't zij ze, bij de bron in het maanlicht, als eene door de godheid bezielde, den geliefde inwijdt in de mysteriën der magie; 't zij ze, teeder liefhebbende maar fiere jonkvrouw, slechts noode de bekentenis uitspreekt harer liefde; 't zij ze, furie der wrake, aan 't hoofd der Alamannische benden deze aan voert tegen haar eigen volk; 't zij ze, profetesse van het woud, de woeste volkshoop doet terugdeinzen voor haar machtigen blik.
Maar de lezer oordeele zelf. Hoewel 't slechts voor den meer ontwikkelde in zijn geheel genietbaar is, zal ook de gewone romanlezer in dit werk veel vinden, wat hem aantrekt en boeit: menige geestige uitdrukking, menige levendige schildering, veel actie, treffende tooneelen en dramatische verwikkelingen, terwijl over 't geheel een poëtisch waas ligt uitgespreid. Jammer slechts, dat de auteur zoo weinig oog toont te bezitten voor het hoogere bestanddeel van het Christendom, dat toch ook toen ter tijde wel betere vertegenwoordigers zal gehad hebben dan alleen heerschzuchtige priesters, bekrompen geestdrijvers en om 't geloof plukharende leeken. Maar dat neemt niet weg, dat het zijn nut kan hebben, tegenover zooveel eenzijdige verheerlijking der oude kerk ook eens hare kranke en zwakke zijde bloot te leggen.
Naar onze schatting staat Jetta in de rij van Taylor's werken bovenaan.
| |
| |
| |
Twee zusters, door Clara Cron. Uit het Engelsch door Jacoba, Haarlem G.C. Vonk.
- In een aardig rood linnen bandje, als een lief cadeautje voor eene lieve jonge dame, zond de uitgever dit werkje in het licht, ongetwijfeld van oordeel, dat het geene betere bestemming kan worden toegedacht. En daar is het dan ook inderdaad voor uitgelezen, want al wenschen wij in de handen onzer jonge dames nu en dan ook eens wat diepzinniger lectuur, hier vinden hare leesgrage zielen voor 't minst onschadelijker voedsel, dan in zoo menigen verrukkelijken roman, dien ze reeds verslonden.
't Is een heel lief, eenvoudig verhaal van twee zusters, Magda en Wally geheeten, geschetst in haar huiselijk leven met vader en jongere broeders (moeder is pas gestorven), in haar omgang met lieve en minder lieve vriendinnetjes en niet het minst in hare ervaringen op het belangwekkende gebied der liefde. Vooral het laatste neemt eene ruime, misschien wel wat al te ruime plaats in, maar dat zal het voor onze lezeressen niet minder aantrekkelijk maken. De twee zusters zijn allerbeminnelijkste meisjes; Magda is 't van nature; Wally wordt het allengs onder den invloed harer zuster, die de zegenende engel is van het gezin. We verkeeren met haar in allerfatsoenlijkste kringen, waarin, op een paar uitzonderingen na, allen beste menschen zijn. De strekking doet denken aan den ‘roman d'un brave homme’, als protest tegen het al te platte realisme. We kunnen ons de schrijfster 't best denken als eene ernstige en vrome moeder, die aan hare aankomende dochters eene morale en action heeft willen geven. Komt dit streven nu en dan wel eens wat al te zeer uit, en hadden we hier en daar de zedeles liever tusschen de regels in willen lezen, dan zwart op wit neergeschreven, dit neemt niet weg, dat, bij de moeielijke keus van geschikte lectuur voor meisjes van 15-18 jaar, of neem 't aan weerszijden nog wat ruimer, dit werkje weer eene welkome aanwinst biedt. De uitvoering is, zooals we reeds zeiden, netjes, evenals druk en papier, de vertaling niet zonder verdienste.
| |
Fijne handschoenen door Louise M. Alcott. Uit het Engelsch. Zutphen. W.J. Thieme en Co.
- De schrijfster van ‘Op eigen wieken’, ‘Onder moedervleugels’, enz. is in menig gezin reeds eene goede oude bekende. Hare verhalen hebben bijna alle eene paedagogische strekking en godsdienstige tint, maar zijn ongekunsteld en geestig geschreven, hier en daar zelfs niet zonder fijnen humor. Hoe de schrijfster zelve over boeken denkt en welk karakter zij dus zeker wel aan de hare wenscht te zien toegekend, laat ze op blz. 182 door eene verstandige huismoeder zeggen tot een realistisch schrijver: ‘Zie je, ik zeg maar, als 't zoo regelrecht naar je hart gaat en men 't niet gemakkelijk vergeten kan, - dan is het 't ware soort van boeken; zóó zijn die van mevrouw Ferry en mevrouw Stowe en zóó zijn ook de kerstvertellingen van Dickens, - die doen een mensch goed aan zijn hart en daar vroolijkt men van op!’ En: ‘Mijnheer weet ook wel dat wij niet uitsluitend van kruidkoeken kunnen leven, en, 't is voor mij altijd of er meer voedsel in boeken zit, als ze meer over gewone zaken en menschen handelen; dan hebben ze meer van smakelijk brood en lekkere boter.’
‘Fijne handschoenen’ is eene aardige, geestige schets, waarin twee op avonturen beluste jonge dames, die met haar oom een reisje maken door Duitschland, haar wensch vervuld zien en beiden als gelukkige verloofden naar
| |
| |
haar vaderland terugkeeren. Er zit stof in, om tot een alleraardigst blijspel te worden omgewerkt.
Dieper en vooral gemoedelijker zijn een zevental kortere verhalen, die nog volgen, waaronder vooral ‘Psyche's kunstzin’ de aandacht trekt. ‘Werken en wachten - en intusschen gevoel en verbeelding versterken met het beste voedsel dat daarvoor te vinden is’ - ziedaar het geestelijk recept, om de grootsche scheppingen te leeren doorgronden der kunst.
In ‘Hoe voor Kitty de promotiepartij afliep’ en ‘Kerstmis op het land’ ontmoeten we een paar leekenpreekjes voor meisjes over eenvoud en ware beschaving.
Er zit gang en geest in deze verhalen, ook veel levenswijsheid en opvoedende kracht. Toch valt niet te ontkennen, dat ze, in hun huiselijk, intiem en echt Amerikaansch karakter, niet zonder veelvuldige toespelingen op Amerikaansche toestanden, bij de vertaling veel van hunne waarde moesten verliezen. Maar we zouden van harte wenschen, en vooral voor het vrouwelijk Nederland zou het ontzaglijk veel waard zijn, dat ons vaderland eene Louise M. Alcott bezat.
In een net gewaad zond de uitgever dit boekje de wereld in.
Tépé.
| |
Rob. Byr. In 't gebergte van Rumenië. Uit het Duitsch door J.W. Klappert. 2 Dln. Nijmegen, F.E. Macdonald.
- Het romantisch verhaal van Rob. Byr verplaatst ons in oorden, die wel niet aan vele reizigers in den vreemde zullen bekend zijn. Het gebergte van Rumenië behoort zeker niet tot die lievelingsplaatsen, door de toeristen bij voorkeur bezocht. Toch moet de natuur dáár, volgens de beschrijving, ons hier gegeven, in liefelijke en stoute tafereelen hare aantrekkelijkheid bezitten.
De auteur stelde zich vooral ten doel, het leven te schetsen in Rumenië. Hij brengt ons daartoe in aanraking met menschen uit verschillenden maatschappelijken stand en verscheiden van landaard; menschen met hunne goede en kwade eigenschappen, met hunne hevige hartstochten en edele gemoedsbewegingen. Gebrek aan beschaving onder de in stand lagere bevolking is oorzaak, dat zij, bij slaafsche onderwerping, dom en bijgeloovig is en het met de zedelijkheid zoo nauw niet neemt. En hoe het in Rumenië in de zoogenaamde ‘groote wereld’ met Prinsen, Graven en Gravinnen toegaat - ook hier waaien ons de vunzig riekende uitwasemingen van onreine en troebele bronnen tegen, zooals die elders de atmosfeer verontreinigen. Doch niet alleen grijpt afschuw ons aan, waar we zedelijk diep gezonkenen of door zinnelijken hartstocht vervoerden ontmoeten, ook ons medelijden wordt opgewekt met wie het aan de noodige zelfstandigheid en degelijkheid ontbreekt. Niet alleen worden wij weemoedig gestemd, waar we zwakheden moeten betreuren, maar wij kunnen ons ook verkwikken aan daden van kracht, moed en edele fierheid. In den strijd tusschen liefde en hartstocht wordt de palm der overwinning aan de eerste zegevierend toegereikt.
Onder de hoofdpersonen in dit verhaal wekt onze groote belangstelling de Gravin Jolanda, die het offer wordt van zelfzuchtige ongerechtigheidsplegers, die, om eene erfenis in handen te krijgen, haar kind haar ontrooven en
| |
| |
dooden, - een onheil, dat dokter Lenius tot tweemalen toe had getracht te voorkomen. Laatstgenoemde speelt ook eene voorname rol in den roman.
Zij, die van vluchtige lectuur houden en slechts naar de ontknooping smachten, zullen moeite hebben, met bedaarden zin den gang van het wel wat ingewikkeld verhaal - met een titel, die meer aan eene reisbeschrijving laat denken, - te volgen.
De vele vreemde uitdrukkingen in de landtaal zullen op het grootste deel van het lezend publiek geen aangenamen indruk maken, maar dit neemt niet weg, dat het goed vertaalde boek eene niet onwaardige plaats op de leestafel zal beslaan.
Onder de weinige germanismen teekenden we aan: ‘Men denke zich vier koppen van Tactaren’, enz., Dl. 1 blz. 111, en Dl. II bl. 117, ‘en had zichtbaar moeite hare aandoeningen te bemeesteren’.
H.
|
|