De Tijdspiegel. Jaargang 42
(1885)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 436]
| |||||||||||||||||
Eenige Delftsche curiosa uit de vorige eeuw.Hoe te Delft in den loop der 18de eeuw met de bedelaars werd gehandeld, blijkt uit de volgende aanteekening, getrokken uit de Resolutiën van de Weth, een college, dat bestond uit den Officier, de vier Burgemeesters en de zeven Schepenen. ‘Eenige bedelaars uit hoovden van bedelen hier op het Raadhuys gebragt, worden bij de eerste gelegenheid door den Officier (Schout) en Scheepenen verhoort; zoo het jonge vrouwluyden zijn met kinderen, worden dezelve, na een repremendeGa naar voetnoot(*) van den Officier ontfangen te hebben, door de DiendersGa naar voetnoot(†) de agtertrap af van het Stadhuys en vervolgens ter stad uitgeleyd, op poene van geesseling, zoo zij in de stad weêr komen bedelen. Zoo het oude luyden zijn, die hier in de stad woonen, en door het Charitaathuys bedeelt worden, dan zet men hun voor 8 daagen op het Raadhuys te water en te brood, en vermaant hun voor altoos zich hier van te ontzien op poene van, zoo zij weêr bedelende bevonden worden, van hunne bedeeling van het Charitaathuys verstooken, en in het Tuchthuys te zullen geplaast worden. Eyndelijk, zoo het jonge luyden zijn, gezond van leeden, hier of elders woonagtig, uyt luyheid hun brood bedelende, zoo worden zij zonder conniventie (oogluiking) provisioneel voor een jaar in het Tuchthuys deezer stad gezet, om met hunnen handen-arbeid de kost te winnen.’ - In het tuchthuis werden ook krankzinnigen opgenomen; het droeg dan ook den naam van tucht-, dol- en werkhuis. Daarop slaat deze aanteekening: ‘Geertruy R. om kranksinnigheid geconfineert in 't Tugthuys, en aldaar bezwangert, en hiervan door 2 Regenten aan de Heeren van de Weth kennisse gegeven zijnde, zoo is begreepen, dat de gemelde R. buytenshuys moest besteld (besteed) worden om te kramen; en zijn Heeren Regenten na een bekwame geleegendheid versogt om te zien, gelijk zij die ook voor 5 gl. 's weeks gevonden hebben; zijnde de Concherge-vrouw gelast de LuurmandGa naar voetnoot(§) te laten maken, en op den doop en alimentatie van het kind order gesteld.’ - Een onwillige tuchteling gaf Heeren Regenten veel moeite. ‘Na veele beproefde middelen’ - zoo luidt de aanteekening - ‘werd aan den Officier verzogt de adsistentie van de dienaars der Justitie, om hem voor de paal, ten overstaan van Regenten, te mogen doen geesselen; van welk verzoek de Officier aan de Heeren van de Weth kennis gaf, die dit ingevolge het 12e art. der Ordonn voor het Tugt- | |||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||
huys, in do 20 Septr. 1677, hun accordeerden; dog in geval van delict (misdrijf) zoude, ingevolge het 13e art. van gen. ordonnantie, dit verzoek aan de Regenten niet kunnen geaccordeert worden, dan ten overstaan van den Officier en twee Scheepenen’Ga naar voetnoot(*). Wanneer een tuchteling in het tuchthuis kwam te sterven en de Dr. Anatomicus verzocht aan den Officier om het lijk, dan werd eerst door den concierge ‘aan de vrienden des tugtelings, zoo die hier zijn, gevraagt, of zij hier iets teegen hebben; zoo jaa, werd dit verzoek geweygert; zoo neen, werd hetzelve geaccordeert, en door de Dienders gemelde lijk bij avond gebragt in de Anatomie-kamerGa naar voetnoot(†), die hiervoor van den Lector Anatomicus een fooy ontvangen. Dus is het geschied den 21 Decr. 1780 met G.C.M.’ Wanneer de Officier tijding kreeg, dat zich hier ter stede bevonden zwangere vrouwenGa naar voetnoot(§), welke elders thuis hoorden, deed hij een onderzoek instellen naar hare woonplaats, ouders of vrienden, waarna de Weth werd verzocht, ‘dezelve derwaarts, 't zij met een beurtschip of op eene andere wijze te mogen zenden, en teffens om 2, 3 of meer guldens uit het zoogenaamde geeselbeursjeGa naar voetnoot(**) voor reysgeld, ten eynden de ArmenGa naar voetnoot(††) van het onderhoud deezer vrouwen zouwden bevrijd blijven. Dat altoos geaccordeerd word.’
Uit een register op diverse resolutiën betreffende het weeshuis te Delft, door den magistraat en de regenten indertijd genomen, deel ik hier enkele extracten mede, die geene nadere verklaring behoeven, aangezien de maker van 't register de zaken zeer duidelijk heeft voorgesteld. ‘Dat er een gasthuys-kermis in het gasthuys in de 14e en 15e eeuw geviert is, en in zeekere maaltijd bestaan hebbe, waartoe zeedert het jaar 1602 ook de weeskinderen genodigt wierden, die dan op soetemelk en wittebrood onthaald wierden, en dat men zeedert dien tijd met opzicht tot de weeskinderen weeshuys-kermis genoemd heeft, is mij uit eene memorie van Regenten van het weeshuys gesuppediteert en thans onder den Heer v.d. L. berustende gebleeken, als meede dat deeze weeshuys-kermis zijnen oorsprong niet, zoo als de Heer van Bleiswijk in zijne Beschr. v. Delvt, p. 490, meent, aan zeeker legaat, aan het gasthuys door een, wiens naam onbekend is, besprooken, | |||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||
maar aan de kerk-misse, die jaarlijks, ter gedachtenisse der inweying van de Gasthuyskerk, door een priester gedaan werd, waarvoor hem eenige Eetwaren tot een geschenk gegeven werden, verschuldigt is; als meede, dat de gasthuys-kermis al voor lange jaaren door de Regenten van het gasthuys in het gasthuys afgeschaft is, en dat de weeskinderen door Regenten van het gasthuys, met consent van Regenten van het weeshuys, in het weeshuys ter viering van de zoogenaamde wees- of gasthuys-kermis zeer opulent eens jaars nog onthaald worden; dus het mij voorkomt, dat de Regenten van het gasthuys, des begeerende, de magt hebben om deeze weeshuys-kermis even als de gasthuys-kermis af te schaftenGa naar voetnoot(*). Zij word nog heeden (1782) jaarlijks in Julij of Augustus geviert; dan vermits veele familiariteyten tusschen jongens en meysjens in het weeshuys bij het vieren van dezelve plaats hebben, die niet ordentelijk zijnGa naar voetnoot(†) en bijna nietGa naar voetnoot(§) kunnen voorgekomen worden, zoo is door Regenten en Regentessen van het weeshuys op den 5. Mei 1783 geresolveert, dat, zoo lang de Regenten van het gasthuys deeze maaltijd in het weeshuys blijven geeven, vooreerst den kinderen zal verboden worden eenige drank of wijn te koopen, en dezelve ter viering deezer maaltijd in dit huys te brengen of te gebruyken, en dat die hier aan gehoorzaamen, hiervoor drie daagen permissie tot uitgaan zullen krijgen, te weeten de jongens en de meysjens ieder afzonderlijk drie daagen, door Regenten nader jaarlijks te bepalen; ten 2e, dat de deur tusschen de jongens- en meydenplaats gesloten zal moeten blijven, en dat de jongens zig na het aflopen deezer maaltijd op dien dag op de jongens-zaal en plaats onder den anderen zullen moogen verlustigen, en de meysjens op de meysjes-zaal en plaats, en dat die hieraan disobedientGa naar voetnoot(**) zijn, niet alleen van deeze permissie om 3 daagen uit te gaan, zullen verstooken zijn, maar daarenboven de indignatieGa naar voetnoot(††) en verdere te bepale correctie van heeren Regenten zig zullen berockenen.’ Het is wel curieus, dat ook hier weer de belangen der zedelijkheid op den voorgrond worden geplaatst, om een oud gebruik in diskrediet te brengen, even alsof ‘Wijntje en Trijntje’, gelijk onze voorouders dat uitdrukten, daardoor minder zullen worden gediend. Een van de vele pia vota, wier verwezenlijking, welke men tevergeefs poogt te verhaasten, in eene zeer verre toekomst ligt.
Aangaande de straffen, vroeger in 't weeshuis in zwang, behelzen de volgende aanteekeningen eenige bijzonderheden. Blok en bastonnade werden sedert afgeschaft. | |||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||
‘P.K., weesjongen, oud 13 jaaren, op de winkel van zijn baas eenige klijnigheeden alsmeede een klijn tonnetje gestolen hebbende, is, na eenige daagen een blok aan zijn been gehad te hebben, door Regenten verhoort, en na deeze ontvreemdingen terstond bekend te hebben, is door Regenten den 11. Junij 1774 tot straffe opgelegt, dat hij den 13. Junij 's middags ten 12 uuren, in praesentie van Heeren Regenten en alle de weesjongens, door Mr. VuystGa naar voetnoot(*) braaf met een stokje zoude gebastoneert worden, daar na in een ½ jaar niet uit moogen gaan, dan op zijn werk en in de Kerk, en in geval iets diergelijks weder ondernam, hem terstond naar OostindiënGa naar voetnoot(†) te zenden.’ ‘M.d.K. op een onbehoorlijke wijze een kleyne weesjongen in het weeshuys afgeklopt hebbende, is tot straffe opgelegd voor eerst een week in een apart hock opgeslooten te zitten, vervolgens om in rang gedegradeert te worden, en niet te mogen uitgaan dan in de Kerk en op zijn werk, en laastelijk, dat hij bij zijn uitgaan maar een half uitzet zal genieten.’
Twee weesjongens, uit het weeshuis weggeloopen, adresseerden zich te Rotterdam bij eene volkhoudsterGa naar voetnoot(§) om dienst op een Oostindisch schip. Zij werden echter achterhaald en hier teruggebracht zijnde, ‘zoo is bij Regenten hen tot straffe opgelegt, dat zij geduurende den tijd van 3 weeken in een hock in het weeshuys met een blok aan hun been zullen opgeslooten blijven, en niet dan Sondags met dit blok in de Kerk zullen moogen gaan; dat zij in geen jaar bij hunne vrienden buiten de stad zullen mogen logeeren, en dat zij zoo veel weeken zullen moeten misschen de schelling, die zij boven hun verdient arbeydsloon nog van de baazen weeklijks genieten, tot dat de kosten op hun retour bij (door) 't weeshuys gedragen, zullen zijn gerestitueerd. Voorts is besloten deeze straffe in praesentie van alle de weesjongens hun aan te zeggen, en die teffens te waarschouwen, dat dit de laaste keer is, dat men hierin nog eenige conniventie gebruykt, dog dat in het 1e soortgelijke geval direct de keure van de Hren van de Weth en do 7 Augs. 1759 zal gevolgt worden’, die werd uitgevaardigd naar aanleiding van het feit, dat de weeskinders sedert eenigen tijd waren begonnen te ‘practiseeren’, uit het huis weg te loopen, vervolgens eenigen tijd te gaan ‘vagabondeereit’, hunne kleeren te verkoopen, enz., ‘alles streckende tot groote vilipendie (kleinachting) van de or- | |||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||
dres en discipline, welke in opgemelten Huyse zoo noodsaekelijk zijn’, enz. Zij hield o.a. in, dat ‘de Jongens en Meyden, welke uyt den voorn. Huyse zullen wegloopen, wanneer deselve wederom agterhaalt worden, zullen werden gebragt op het Raadhuys deeser stad, omme aldaar geduurende den tijd van ses weeken gelogeert te worden, en dat deselve voorts weder zullen werden gebragt in het Weeshuys onder het opzigt van de Regenten, alwaar zij zullen blijven tot de ordinaire jaaren, zonder bij haar uytgaan uyt hetzelve Huys te kunnen profiteeren van de uytsettingen (uitzetten), die aan haar anders milddaadig zouden zijn gegeeven; van welke uytzettingen zij zullen zijn en blijven versteeken.’ Herbergiers en tappers, die weggeloopen weeskinderen in hunne huizen ontvingen of hun tapten, beliepen voor de eerste maal eene boete van f 100, voor de tweede maal eene van f 200 met intrekking der akte, waarbij hun werd gepermitteerd (vergunning was verleend, volgens de drankwet) te tappen.
Uit een register, waarin o.a. voorkomt eene ‘Memorie van Ceremonieele zaaken’ in de vorige eeuw, dat bloeitijdperk van vormelijkheid en etiquette, teekende ik het volgende aan: ‘Formulier van een Eed der Rooms Catholiken.’ ‘Ik sweer dat ik over deze verklaringe, in de biegte of andersints, geen absolutie, direct nog indirect, door mij zelve of door iemand anders, zal verzoeken of doen verzoeken. Zoo waer helpe mij God almachtig!’ ‘Eed der Jooden.’ ‘Hen werd bevolen hun hoed op te zetten, vermits zij anders niet agten den zegen of vloek, die over hen werd uitgesprooken; luidende als volgd: Gij zweerd bij den Almagtigen en Levendigen God, die Heemel en Aarde geschapen heeft, en door Mozes zijne wetten gegeeven, oprecht en waarachtig te weezen, 'tgeen U alhier gevraagd en voorgehouden word, en zoo gij in 't geheel ofte deel iets valschelijk en ten onrechte verklaard, gij u alle tijdelijke en eeuwige vermaledijdingen, plagen en straffen onderwerpt, dewelke de God Israëls over die van Sodoma en Gomorra, ook Corah, Dathan en Abiram heeft gezonden en allen den zodanigen gedreigd, die zijnen naam valschelijk en ligtvaardiglijk aanroepen en gebruiken. Hetwelk met jaa beantwoord zijnde, zoo werd hen niet gelast de vingeren op te steken, nog te zeggen: Zoo waarlijk helpe etc., maar den Presidt. Scheepen zegt tegen hem: | |||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||
Zoo waarlijk helpe of straffe u d' Almagtige en Alwetende God! Schepper des hemels en der aarden. ‘Dus is in de maand Maart 1750 geschied en waardig geoordeeld aangeteekend te worden, alzoo zelden voorkomende, men niet zeer daarop gevat is.’
Jaarlijks, bij de verandering van ‘de Weth’, had er een maaltijd plaats, waarover vroeger door mij in de Delftsche couranten van 8 Febr. 1871 en vv. is gehandeld, waarnaar ik den weetgierigen lezer meen te mogen verwijzen. De uitnoodiging tot dat maal had plaats in December te voren. Eene desbetreffende aanteekening luidt als volgt: ‘In 't begin van December worden de Heeren Officier en Burgemeesteren etc. in de vergadering van de Weth verzogt door de twee SchafmeestersGa naar voetnoot(*) [haar (hun) aanspraak staande doende] ter maaltyt, en om 't gebruik van 't HofGa naar voetnoot(†) en de gewone vaisselles (vaatwerk)Ga naar voetnoot(§) daartoe dienende. Agt dagen daarna werden de Heeren van de Weth door een bode verzogt uit naam van Schepenen. Op de maaltijt zijn de conditiën (toasten) niet singulier, als dat men het collegie van Burgemn. eens instelt, die dan het geregtGa naar voetnoot(**) eens instellen. Op 't midden van de maaltijt zeit een boode, dat de Heeren Burgemeesteren haar (hun) dienst presenteren aan de Heeren Scheepenen, en doen aan dezelve present 8 stads kannen Rhinse wijnGa naar voetnoot(††), om met den anderen (met elkander) vrolijk te zijn, waarop een conditie van de Heeren Schepenen werd ingestelt, om de Heeren Burgemeesteren te bedanken.’ Deze maaltijd, evenals het vischmaal van HH. Schepenen, werd, op verzoek van HH. Burgemeesteren, in 1743, ‘om de menage’Ga naar voetnoot(§§), afgeschaft. Vóór het Schepensmaal gingen de Schepenen aan 't huis van een wijnkooper, om den wijn ‘uit te proeven’Ga naar voetnoot(***), en aten aldaar oesters. Op welke wijnproef zij als gast verzochten den Stads-HavenmeesterGa naar voetnoot(†††), en de voorz. wijnproef afgeschaft zijnde in 1734 of '35, | |||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||
werd de Havenmeester sedert als gast op hun vischmaal geïnviteerd, welke partij 2 à 13 dagen na den 2den Kerstdag placht te worden gegeven en waar Burgemeesteren mede op werden genoodigd. De Havenmeester zat daar tegenover den President-Schepen, ‘werdende desselfs gezondheyd ook eerst gedronken’Ga naar voetnoot(*). De kosten van meergemeld diner, waarop zee- en riviervisch de hoofdzaak waren, bedroegen in 1742, een jaar vóór de afschaffing, slechts 33 gl. 7 st. De onkosten van het Heerenmaal beliepen daarentegen in 1747: f 160, waaronder waren begrepen de rekeningen der wijnkoopers wegens 190 flesschen druivennat, door de E.A. Heeren voor het heil der stad en op hunne respective gezondheden geplengd en geledigd.
Het ceremonieel bij crimineele executiën of strafoefeningen was vrij ingewikkeld. Ik laat de beschrijving ervan hier volgen. ‘Wanneer bij HH. Schepenen dezer stad een crimineel vonnis is gewezen, dat een publicque straf inhoud, en den dag tot het doen van de Executie is vastgestelt, gaat de Hr. Officier in de kamer van HH. Burgemen. en verzoekt ten gepraefigeerden dage het schavot mag werden opgeregt, de groote klok in cas van capitale justitieGa naar voetnoot(†), anders de kleine klokGa naar voetnoot(§), geluid mag werden, en dat een van de HH. Burgemen., zoo bij de pronunciatie (uitspraak) van het vonnis, als bij de executie gelieve te assisteren. Als mede in capitale justitie, wanneer het lijk van de gecondemneerde moet werden na buiten gebragt, dat op het geregt de nodige praeparatie daartoe mag werden gemaakt. (Nota. Ingeval het lijk aan een paal of op een rad moet worden gezet, werd daartoe op stadswerf een nieuwe paal of rad vervaardigd); voorts in capitale executie vervoegd zig den Officier ten huize van den oudsten predikant, met verzoek dat dezelve, nevens een van zijn Collegaes, ten dage van de aanzegging van de dood, des morgens voor elf uuren zig gelieven te laten vinden op het Stadhuis in de Raadkamer, om bij de voorg. aanzegging present te zijn, en de patient vervolgens van tijt tot tijt tot den einde toe door een van hun te doen assisteren; 't geen bij opgemelde predikant werd aangenomen.’ Deze verwittigde dan zijne collega's en den krankenbezoeker, welke altijd, indien er geen predikant was, en inzonderheid den geheelen laatsten nacht, bij den patiënt bleef. Tevens werd door den oudsten predikant gezorgd, dat bij de inmiddels invallende predikatiën een gebed werd gedaan voor een persoon, die gecondemneerd was, om dan en dan ter | |||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||
dood gebracht te worden. ‘Op den dag van de aanzegging van de dood (welke geschied tweemaal 24 uuren vóór de executie) 's morgens omtrent 11 uuren, gaan de Hr. Officier, de President en jongste Scheepen, mitsgaders een SecretarisGa naar voetnoot(*), gevolgd door den oudsten predikant en een van zijn Collegaes, de agtertrap op na de GijzelkamerGa naar voetnoot(†), alwaar geplaast zijn zes stoelen, zittende de gevange op een bankje voor de Heeren. Vervolgens begint den Officier zijn aanspraak, in substantie (hoofdzaak) hier op uitkomende, dat hij Officier ingevolge de confessie (bekentenis) van de gevange, zig verpligt heeft gevonden de dood te eisschen; dat die door HH. Schepenen zijnde geadjudiceert (toegewezen), hij Officier daarvan als nu aan den gevangen komt kennis geven, ten einde dezelve de korten tijt, die er nog overig is, besteede om vergiffenis van al deszelfs begane misdaden en ongeregtigheden te smeeken, voegende verders daarbij, dat de Heeren predikanten de gevange van tijt tot tijt en tot den einde toe zullen adsisteren, om dezelve te dienen van hunnen goeden raad en voorbiddingen.’
Zoodra de aanspraak van den Officier geëindigd was, kondigde de Hr. President-Schepen den gevangene het doodvonnis aan, zoomede dat het voorz. vonnis ‘alsdan op overmorgen’ zou worden ten uitvoer gelegd, herhalende hoofdzakelijk, wat door den Officier was gezegd. Daarna begaven de HH. Officier, Schepenen en Secretaris zich naar beneden, ‘latende de Predikanten bij den gevangen’, en deden aan de overige HH. Schepenen, alsdan nog vergaderd, rapport van hare afgelegde commissie. ‘Ten dage van de executie’ - zoo gaat het register voort - ‘komt een Secretaris in de kamer van HH. Burgemen. het verzoek van 't luiden van de klok en de assistentie van een der HH. Burgemen. herinneren.’ Een van H.E. Gr. Achtb. begaf zich dan op 't luiden der klok naar Schepenen-kamer. Bij het gaan naar de Vierschaar volgde de Burgemeester den laatsten Schepen, ging de tafel voorbij en naar zijne plaats aan de rechterhand van den Officier, ‘de roede van justitieGa naar voetnoot(§) tusschen beide staande’. Na het lezen der sententie naar beneden gaande, nam Z.E. Gr. Achtb. rang even na den Officier vóór Schepenen, doch naar boven gaande, volgde de Burgemeester na Schepenen en nam zijne plaats in het laatste kozijn bij de Ridders- of Gijzelkamer. ‘In cas van capitale executie werd het gebed gedaan door de jongste Predikant, zijnde de krankenbezoeker mede op het schavot, om de patient nog tot het laaste oogenblik te adsisteren. Na het | |||||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||||
verrigten van de executie en de Heeren weder afkomende, volgd den Burgemeester immediaet (onmiddelijk) den Officier. Ingevalle er geen schavot nodig is, en de gevange binnenskamers moet werden gegeesselt, of ook minder straffe ondergaan, gaat den Officier niet in de kamer van Burgemeesteren, maar werd het verzoek tot 't luiden van de kleine klok, alsmede de adsistentie van een Burgemeester, ten dage van de pronuntiatie gedaan door den Secretaris, gelijk zulks mede gedaan werd, wanneer iemand bij contumatie (verstek) werd gebannen, alleen met dat onderscheid, dat wanneer werd gebannen op poene van de dood, de groote, en anders de kleine klok moet worden getrokken. En werd in het op- en afgaan de eige rang gehouden, als voren staat.’ Dit werd ‘pro memoria’ genotuleerd den 26sten Mei 1756. Bij de strafoefeningen had elk der Heeren, die erbij adsisteerden, zijne aangewezen plaats:
De jongste Schepen moest zich, met den Secretaris, in één vensteropening plaatsen, om de voltrekking der menschelijke gerechtigheid aan den ‘patient’ te zien geschieden. Gelukkig, dat dit schouwspel niet meer tot de ambtsplichten van zijn tegenwoordigen opvolger behoort. Mr. J. Soutendam. |
|