| |
| |
| |
Levenswoorden.
Niet de eed is de waarborg van den man, maar de man de waarborg van den eed.
Aeschylus.
Als er iets is, waarvan ons volk overtuigd moet worden, is het, dat er waardigheid en geluk voor den mensch bestaat, al blijft hij in zijn stand.
Eliot.
Menschen, die niet open tot elkander durven spreken, menschen, wien het spreken zelfs een dwang, een ceremonieel oplegt, zoodat de ronde waarheid - zij, die niet anders dan direct van hart tot hart spreken wil en kan, - altijd omwegen nemen en door achterdeuren kruipen moet, - menschen, wien door hun betrekking of hun stand een slot aan den mond hangt of de tong aan het gehemelte kleeft, - zulke menschen kennen geen andere waarheid dan die der Chineesche etiquette.
Herder.
Van waarheid te spreken, haar te verheffen, haar te prijzen, om haar en in 't belang der wetenschap niemand te ontzien, gelooft mij, dit is zoo moeilijk niet, als waar te zijn. Daar ligt in de ziel van ieder onzer een dramatisch talent verholen, dat in de maatschappij maar al te veel voedsel vindt en, wordt het aangekweekt, meer dan iets anders ons van onszelven vervreemdt.
Pruys v.d. Hoeven.
Het berouw moet men vlieden als een doodend vergift. Herstelling, niet berouw is het geneesmiddel voor de gebreken der wijzen; want het berouw verteert het hart, herstelling daarentegen vervult het met edelen trots en doet het vrijer en ruimer kloppen.
Ebers.
Dat de kinderen niet weten, waarom zij willen, daarover zijn alle schoolmeesters het eens; dat echter ook groote menschen evenals kinderen in de wereld rondspringen en evenals de kinderen niet weten, vanwaar zij komen en waarheen zij gaan, en evenmin naar een bepaald doel handelen, evenzeer door een koekje of door vrees voor straf geregeerd worden, - dat wil niemand gaarne gelooven, en toch is het zoo waar.
Göthe.
Een groot man onderscheidt zich in veel dingen van een klein man; o.a. ook daarin, dat gene uit veel kleine dingen iets groots maakt en deze van het groote iets kleins.
Klinger.
| |
| |
Alleen de dwazen begrijpen niet, dat het op den rang zelf niet aankomt en dat hij, die de eerste plaats inneemt, zelden ook de eerste rol speelt. Menig koning wordt door zijn minister, en menig minister door zijn secretaris geregeerd. En wie is in dat geval de eerste? Mij dunkt, hij, die anderen doorziet en zooveel overleg en slimheid heeft, dat hij hun macht en hartstochten aan de uitvoering van zijn plannen dienstbaar maakt.
Göthe.
Vrees niets zoozeer als te stijgen door gunst, want men weet, wat daarop volgt.
Klinger.
Sommige menschen lijken veel op een soort van honden, die voor iedereen kwispelen, voor iedereen apporteeren, over ieders stok springen, altijd even trouw doen, maar zelden daar zijn, waar men hen hebben wil.
Lichtenberg.
Het zou zeker onbillijk zijn, van iemand meer te eischen, dan zijn krachten veroorloven, maar er kan en moet van den mensch worden geëischt, dat hij werkelijk volbrengt, wat hij kan, dat hij aan zijn overtuiging getrouw is, dat hij zijn plicht volbrengt.
Benzel-Sternau.
De ijdelheid is voor de maatschappij, wat de wind is voor de windmolens; is zij niet de sterkste, dan is zij toch zeker een goede wind, om de machine in beweging te brengen.
Klinger.
De ontwikkeling in het leven is meestal slechts fijne verwikkeling.
Jean Paul.
Gij kunt niet verlangen, dat anderen een aandoening bekennen, die gijzelf in u onderdrukt.
Auerbach.
Och, weet gij dan niet, dat in deze wereld de zwakken meer kwaad doen dan de slechten?
Bungener.
De man heeft hooger en gewichtiger plichten, dan naar een meisje te smachten en te zuchten. De liefde moet den man verhoogen, niet hem verlagen, en hij, die sterft of meent te sterven, omdat het lot hem het voorwerp zijner liefde onthoudt, is een zieke, die vermoedelijk toch zou weggekwijnd zijn om de niet-vervulling van een ander verlangen, dat zijn krachten te boven ging.
Klinger.
De eenige weg, waarlangs wij ons aan een of anderen invloed kunnen
| |
| |
ontheffen, is die van een strenge ontleding en genetische navorsching van onzen tegenwoordigen toestand.
Opzoomer.
Het ligt in het karakter van groote mannen, den wensch, die hun leven vervult, tot werkelijkheid te maken.
Hase.
De mensch gevoelt zich alleen tot hem aangetrokken, die dezelfde behoeften heeft, die zijn geluk en zijn ongeluk met hem deelen en gevoelen kan.
Klinger.
Men leert het karakter van een mensch het best kennen, wanneer hij zich boos maakt om een scherts.
Lichtenberg.
Mijdt hem, die in anderer zaken zich mengt.
Bias.
De wereld vertoont zich voor het oog met de kleur, welke het hart haar verleent.
Andersen.
Iedereen houdt dat voor waar, wat hem in zijn kraam past. Wie bij zijn opinie blijft, bewijst alleen, dat hij haar niet missen kan. Wie dat inziet, zal nooit twisten.
Göthe.
Tegenover duizend geleerden of veelweters vindt men één wijs man. Niets is natuurlijker; geleerd kan men worden door boeken, door onderwijzers - wijsheid moet men opdoen door eigen nadenken, eigen ervaring.
Klinger.
De mensch is niet bestemd, eenige zedelijke handelingen te verrichten, maar een zedelijk wezen te zijn; niet deugden, maar de deugd is zijn voorschrift, en deugd is niets anders dan neiging tot plicht.
Schiller.
Al onze sterke aandoeningen heerschen slechts gedurende eenigen tijd, en wanneer de mensch altijd tot zichzelf zeide: deze hartstocht, deze smart, deze verrukking is binnen drie dagen zeker voorbij, dan zou hij altijd kalmer worden.
Jean Paul.
Zoolang men nog hoopt en wenscht, kan men veel smart dragen; en komt het geluk niet, dan blijft toch de verwachting ervan in ons levend, en met deze het zoet gevoel, dat tot het wezen van ons geluk behoort. Deze stemming is op zichzelf voldoende, om een soort van genot te schenken, dat ons de werkelijkheid kan doen vergeten.
Ebers.
| |
| |
Zonder ernst en inspanning komt in de wereld niets tot stand en onder hen, die wij beschaafde menschen noemen, is eigenlijk weinig ernst te vinden; zij springen met hun werk en hun zaken, ook met hun genietingen, om als met iets, waartegen zij zich moeten verweren; men leest, zooals men een pak kranten leest, om ze maar uit te hebben. Men wil veel weten en kennen en dikwijls juist datgene, wat iemand het minst aangaat, en men bemerkt niet, dat iemands honger niet gestild wordt, wanneer hij naar lucht hapt. Wanneer ik iemand wil leeren kennen, dan vraag ik eerst: wat doet hij, hoe doet hij 't en met welk gevolg?
Göthe.
Dwalingen, welke de menschen eeuwenlang aangekleefd hebben, zijn niet gemakkelijk weg te nemen. Zij nemen alle mogelijke vormen aan en bedienen zich van alle mogelijke kunstgrepen, waardoor een niet geoefende licht misleid wordt.
Wieland.
De menschen zijn in den regel niet te helpen, en zij willen ook niet, dat men zichzelf helpt. Zijn zij gelukkig, dan moet men hen laten begaan met hun dwaasheden; zijn zij ongelukkig, dan moet men hen redden, zonder hun dwaasheden aan te tasten, en niemand vraagt ooit, of gij gelukkig of ongelukkig zijt.
Göthe.
Niets is zoo goed en niets zoo slecht, als het ons bij den eersten indruk toeschijnt. Het eerste beginsel van levenswijsheid moet derhalve zijn, niet te vlug te wezen met het uiten onzer meening.
Klinger.
Dat half medesleepen en half medegesleept worden is als het ware de korte geschiedenis der meeste menschelijke wezens.
Eliot.
Wees altijd voorzichtig in de wereld u ingenomen te toonen met uzelf, want anderen stellen alleen belang in ons, voor zoover wij om hunnentwil schijnen te leven.
Klinger.
Iedereen heeft iets in zijn natuur, dat anderen onaangenaam vinden, wanneer men het laat blijken.
Göthe.
Wie niet kan afstooten, kan ook niet aantrekken; beide krachten zijn slechts één polsslag der ziel.
Herder.
Een waterdruppel holt op den langen duur de hardste rots uit, en een goed woord vindt, zoo niet heden, dan toch morgen een goede plaats.
Hippel.
| |
| |
Niets is gevaarlijker, dan wanneer men van ons zegt: ‘Hij laat zich alles aanleunen; hij is voor alles te gebruiken.’ Het leven eischt zelfstandigheid en verloochent hem, die zichzelf te zeer verloochent.
Klinger.
Wat iedereen voor uitgemaakt houdt, moet dikwijls het meest onderzocht worden.
Lichtenberg.
Goede raad gelijkt op de vriendelijke sterren, die als heldere, willige oogen aan het donkere hemelgewelf schitteren.
Benzel-Sternau.
Raad te vragen, verraadt bekrompenheid; raad te geven, is aanmatiging.
Göthe.
Sympathie en liefde, wellust en eerzucht, nijd en ijverzucht openbaren door blikken, door verborgen teekenen, wat onder zeven zegelen in het hart verscholen schijnt; brengen door allerlei zichtbare kleinigheden het diep verborgen geheim aan den dag.
Herder.
Een mensch, tot wien kleine kinderen en honden komen, zonder dat hij ze lokt, is een goed mensch.
Hippel.
Wie de menschen wil leeren kennen, moet hen beoordeelen naar hun wenschen; bij het wenschen legt men zich geen dwang op en men is gewoon, daarbij de grootste onbescheidenheid te vergeven.
Hippel.
Een gewoon mensch schaft zich iets aan, omdat andere menschen 't hebben; een verstandig man neemt niets in zijn huis, van welks nut en noodzakelijkheid hij niet overtuigd is.
Lichtenberg.
Kon iemand het Lethe-water verzenden evenals Pyrmonter, hij zou goede zaken maken.
Benzel-Sternau.
Wees niet bedrukt, wanneer ge een fout hebt begaan; uw berouw zij een schoonere daad.
Jean Paul.
Leer toch denken - wil althans denken, wil het ernstig. De wereld wemelt van papegaaien; overal en altijd naäperij!
Benzel-Sternau.
Dikwijls is het bewijs slechts de vader van de overtuiging, dat zich niets bewijzen laat.
Benzel-Sternau.
| |
| |
De toetssteen, waarop de menschen ons beproeven, is meestal hun eigen ijdelheid.
Eliot.
Misschien zou 't in het leven veel beter zijn, wanneer men over en weer rondweg zeide, wat men aan elkander heeft en van elkander verwacht. Is dat eenmaal geschied, dan zijn beide partijen tevreden.
Göthe.
De zoogenaamde cosmopolieten zijn meestal de grootste komedianten; zij hebben den mond vol van algemeene liefde en beminnen meestal niets - als zichzelf.
Herder.
Wie een bulhond is in zijn huis, is meestal een schaap, wanneer hij erbuiten is.
Hippel.
Nooit zijn wij verstandiger en listiger, dan wanneer het erop aankomt, het door ons gepleegde onrecht in ons eigen oog te vergoelijken.
Ebers.
De menschen zijn nu eenmaal zóó gemaakt, dat zij tot datgene, wat tot hun bestwil dient, niet komen door redeneeringen of nadenken over anderer ervaringen, maar door de onverbiddelijke noodzakelijkheid; zij moeten als met de haren erbij gesleept worden.
Wieland.
Men moet oud zijn, om zachter te oordeelen; ik zie geen fout begaan, die ikzelf niet bedreven heb.
Göthe.
Alle teekenen, waardoor men laat merken, dat men op zichzelf let, dat men zich bestudeert, geven aan onze handelingen iets linksch, stijfs, onbeholpens.
Hippel.
Een der zonderlingste wijzen, waarop de mensch zijn verstand gebruikt, is wel die, om het voor een meesterstuk te houden, het niet te gebruiken en de vleugelen, waarmee men geboren is, af te snijden.
Lichtenberg.
Zonderling is 't, dat de menschen zoo begeerig zijn, nieuwe kennissen te maken, maar de kennismaking met zichzelf zoo dikwijls vermijden.
Benzel-Sternau.
Den man van leeftijd past het niet noch in denkwijze noch in kleeding de mode na te jagen; hij moet weten, waar hij staat en waarheen anderen willen.
Göthe.
|
|