De Tijdspiegel. Jaargang 41
(1884)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 341]
| |
Godgeleerdheid. - wijsbegeerte. - onderwijs.Een vijfhonderdjarige gedenkdag.Op den 31sten December zal het vijf eeuwen geleden zijn, dat de groote Engelsche hervormer John Wiclif te Lutterworth ontsliep. In Engeland zal deze dag feestelijk herdacht worden en wij willen hopen, dat de Protestanten op het vasteland hem niet onopgemerkt zullen laten voorbijgaan. Waarschijnlijk zullen de getrouwe volgelingen van Rome weder door nieuwe ontdekkingen trachten te bewijzen, dat deze ontrouwe zoon der kerk allerminst aanspraak kan maken op de hulde, die aan zijne nagedachtenis zal gewijd worden. Niet minder dan Luther is Wiclif voor hen een steen des aanstoots. In de bibliotheken van Engeland, te Praag, Weenen, Stockholm en elders liggen nog eene groote menigte onuitgegeven handschriften van Wiclif's werken. De ‘Wiclif Society’ gaf onlangs twee deelen in het licht en hoopt met dezen arbeid voort te gaanGa naar voetnoot(*). Zoo mogen wij verwachten, dat Engeland nog ter elfder ure het bewijs zal geven, dat het in waardeering van een zijner grootste zonen niet langer bij andere landen wenscht achter te staanGa naar voetnoot(†).
De tijd is nog niet gekomen, dat eene biographie van Wiclif kan gegeven worden. Slechts omtrent de laatste twintig jaren van zijn | |
[pagina 342]
| |
leven zijn wij eenigszins nauwkeurig ingelicht. Het jaar en de plaats zijner geboorte zijn onbekendGa naar voetnoot(*). Hij studeerde te Oxford en bleef aan de Hoogeschool verbonden, nadat hij haar reeds lang als student verlaten had. In 1361 werd hij Magister van Balliol College. Nadat hij tot Doctor in de theologie bevorderd wasGa naar voetnoot(†), hield hij te Oxford theologische lessen. Te Fylingham en te Ludgershall was hij als pastoor werkzaam. Gedurende de laatste jaren zijns levens bekleedde hij het Rectoraat te Lutterworth. Meermalen, het eerst waarschijnlijk in 1366, trad Wiclif in het openbaar opGa naar voetnoot(§). Urbanus V, die te Avignon zijn zetel hield, had een brief geschreven aan Eduard III, waarin hij hem herinnerde aan de schatting, die Engeland aan den Paus verschuldigd wasGa naar voetnoot(**). Wanneer de Koning weigerde, de achterstallige gelden te voldoen, dan zou hij ter verantwoording geroepen worden. De leden van het Parlement, aan wie de beslissing was opgedragen, oordeelden eenstemmig, dat een vorst het recht niet had, om het rijk onder de heerschappij van den Paus te stellen, daar hij door zulk eene daad zijn eed zou schenden. In een anoniem geschrift trad een monnik als verdediger van den Paus op en daagde Wiclif uit, hem te weerleggen. Deze kiest partij voor den Koning, die volgens hem niet verplicht is, aan den Paus schatting te betalenGa naar voetnoot(††). Hij voert zeven leden van het Parlement sprekende inGa naar voetnoot(§§). Volgens den een moet de Paus meer dan iemand een navolger van Christus zijn en daarom geene wereldlijke heerschappij bezitten, evenmin als hij, wiens stedehouder hij zich noemde. Een ander oordeelde, dat Engeland in geestelijke en wereldlijke zaken aan den Paus niets te danken had en hem derhalve geene belasting schuldig was. Naar het gevoelen van een derde is Christus de eenige Opperheer in de wereld, maar niet de Paus, een zondig mensch, aan wien Engeland zich niet behoeft te onderwerpen. Niemand zal volgens Wiclif het bewijs kunnen leveren, dat deze en dergelijke pauselijke aanmatigingen redelijk en rechtvaardig zijn. De voornaamste kerkelijke betrekkingen in Engeland waren in handen van mannen, die nooit een voet op Engelschen bodem gezet hadden | |
[pagina 343]
| |
en ongeschikte personen tot hunne plaatsvervangers benoemden. Reeds lang hadden velen zich geërgerd, dat aanzienlijke sommen uit Engeland in de pauselijke schatkist vloeiden. In 1374 zond de Koning naar BruggeGa naar voetnoot(*) een gezantschap, waartoe ook Wiclif behoorde, om met de legaten van Gregorius XI over allerlei misbruiken te onderhandelen, waardoor de schatkist van Engeland benadeeld werd. De samenkomst duurde twee jaar, natuurlijk niet zonder lange tusschenpoozen. Het resultaat was, dat de Paus beloofde, thans van zijne rechten geen gebruik te zullen maken. Wiclif nam een hoogst ongunstigen iudruk van zijn verblijf te Brugge mede. Hij had de hooge geestelijken als huichelaars en hebzuchtigen leeren kennen. In het openbaar trad hij voor Engeland's onafhankelijkheid van den pauselijken stoel op. Volgens hem had de Paus geene macht, om te binden en te ontbinden. Hij werd ‘om zijne kettersche meeningen’ door den Aartsbisschop van Canterbury en den Bisschop van Londen ter verantwoording geroepen. Door den Hertog van Lancaster en Lord Percy vergezeld, verscheen Wiclif in St. Paul's Church (19 Februari 1377), die reeds door eene overgroote menigte bezet was. De rechters hadden op de veroordeeling van den ketter gehoopt, maar moesten zich met eenige vermaningen vergenoegenGa naar voetnoot(†). Nadat te Rome de noodige inlichtingen waren ontvangen, zond de Paus eene lijst van Wiclif's ketterijenGa naar voetnoot(§) naar Engeland, vergezeld van brieven aan de Hoogeschool te Oxford, die niet langer zulk een leeraar mocht dulden; aan de hooge geestelijkheid, die bevolen werd, hem gevangen te zetten; aan den Koning, die zich aan de zijde der bisschoppen moest scharen. Maar deze was juist gestorvenGa naar voetnoot(**), terwijl de eerste van het pauselijk schrijven geene notitie nam. | |
[pagina 344]
| |
In Lamberth's kapel te Londen, waar Wiclif ontboden was (April 1378), waren vele belangstellenden tegenwoordig, die niet onduidelijk hunne ingenomenheid met den ketter te kennen gaven. De verdediging van Wiclif was uiterst voorzichtigGa naar voetnoot(*). Mochten zijne gevoelens blijken met het geloof in strijd te zijn, dan was hij bereid, ze te herroepen. Nadat de Regentes bevolen had, dat het onderzoek gestaakt zou worden, werd Wiclif heengezonden met het uitdrukkelijk bevel, om voortaan niet meer zulke gevaarlijke stellingen op den kansel of den katheder te verkondigen. Weldra zou het blijken, dat dit bevel tot doove ooren gericht was. In 1378 werd de eenheid der kerk verbroken. Urbanus VI te Rome en Clemens VII te Avignon, beiden onfeilbaar, vervloekten elkander en deden de een den ander in den ban. Het pauselijk schisma maakte grooten indruk op Wiclif. Had hij tot nu toe voornamelijk de misbruiken der kerk bestreden, thans werd het hem duidelijk, dat de kerk gansch en al bedorven was, dat zij tot hare oorspronkelijke gedaante moest terugkeeren. Hij meende, dat er reden bestond, om zich over de scheiding te verblijden. ‘Het hoofd van den Antichrist is thans gespleten en het eene deel staat vijandig tegenover het andere. God wil den paus niet langer in de kerk dulden, die eerst zal bloeien, wanneer zij van hem verlost is. Nu kunnen de geloovigen weder de evangelische waarheden verkondigen, die zij zoo lang geaarzeld hebben te prediken.’ De hervormer verhief zijne stem tegen het weelderig leven in ‘Kaïn's kasteelen’, tegen de vereering der heiligen en reliquieën. De leer der bovenverdienstelijke werken en der aflaten was in zijn oog godslastering. Christus is de eenige Middelaar. Ten gevolge van inspannenden arbeid werd Wiclif door eene zware ziekte aangetast. Zijn laatste uur scheen te naderen. Reeds juichten zijne vijanden. Bedelmonniken bezochten hem en gaven smeekend den wensch te kennen, dat hij althans vóór zijn dood zijne dwalingen zou herroepen. Het fiere antwoord van den kranke luidde: ‘Ik zal niet sterven, maar leven en de slechte daden der monniken verkondigen.’ Hij heeft woord gehouden en na zijn herstel nog meer verricht. Sinds het begin der 13de eeuw was het dogma der transsubstantiatie door de kerk aangenomen. Zoo ergens, dan moest de geloovige onder het bijwonen der Mis, die thans het middelpunt van den eeredienst geworden was, tot het besef komen, dat hij slechts door bemiddeling van den priester zijn eeuwig heil deelachtig kan worden. Dit leerstuk was volgens Wiclif met de ervaring, de rede en de H.S. in strijd. Wie de transsubstantiatie beleed, moest bereid zijn, zelfs het alleronredelijkste aan te nemen. In 1381 gaf hij 12 stellingen in het licht, | |
[pagina 345]
| |
die hij te Oxford zou verdedigen. Brood en wijn blijven volgens hem onveranderd. De woorden der Avondmaalsinstelling moeten in figuurlijken zin opgevat worden, al beweren pausen en kardinalen het tegendeel. Wie zegt, dat brood en wijn in het lichaam en bloed van Christus veranderen, lastert God. ‘Zal het schepsel zijn Schepper formeeren? Mag een priester, die een mensch uit de aarde is, zeggen, dat hij den Schepper formeert?’Ga naar voetnoot(*) Zulk eene taal was zelfs in het oog zijner oude vrienden, o.a. van den Hertog van Lancaster, te stout. Maar al verlieten zij hem, Wiclif's vertrouwen bleef ongeschokt, dat eens de waarheid zou zegepralen. De kanselier der Hoogeschool bedreigde ieder, die zulke stellingen verkondigde, welke met de kerkleer in lijnrechten strijd waren, met ontzetting uit zijn ambt, ja, met den grooten ban. Aan niemand was het geoorloofd, de lessen bij te wonen van een man, die dergelijke ketterijen in het openbaar predikte. Op hetzelfde oogenblik, dat Wiclif bezig was, met zijne studenten het Avondmaal te behandelen, trad de pedel de gehoorzaal binnen en las het vonnis voor. Na eene korte aarzeling antwoordde hij: ‘Geen bedreiging van een kanselier zal mij van dwaling overtuigen.’ Zijne academische lessen waren nu voorgoed gesloten. Van den boerenopstand onder Wat Tyler werd door zijne tegenstanders de schuld aan Wiclif gegeven. Hij had immers de gevaarlijke leer gepredikt, dat het recht van een kerkelijk of wereldlijk ambt afhangt van den persoon, die het bekleedtGa naar voetnoot(†). Op het zoogenoemde aardbevingsconcilie, in 1382Ga naar voetnoot(§) te Londen gehouden, werden 24 stellingen uit Wiclif's geschriften als ketterijen of als dwaalleeren veroordeeldGa naar voetnoot(**). Wie ze aannam, predikte, verdedigde of aanhoorde, zou met den grooten ban gestraft worden. Gedurende de laatste beide jaren zijns levens, die hij in de pastorie te Lutterworth doorbracht, bleef hij nog onvermoeid werkzaam. Hier werd de laatste hand gelegd aan zijne voornaamste werken, de Bijbelvertaling | |
[pagina 346]
| |
en den Trialogus, waarop wij straks terugkomen. Talrijke populaire traktaatjes werden geschreven en twee belijdenissen opgesteld, eene voor de geestelijkheid en eene andere voor het volk. Nog kreeg hij eene sommatie uit Rome, om voor den Paus te verschijnen, waarop hij antwoordde, dat hij door ziekte verhinderd was, de reis te ondernemen. In zijn brief vermaant hij den Paus, om niet naar wereldsche grootheid te streven, daar Christus zelf geene plaats had, om het hoofd neder te leggen. De volgende woorden zullen wel niet ernstig gemeend zijn: ‘Gaarne zou ik voor den Paus mijn geloof willen belijden, daar ik verzekerd ben, dat hij met blijdschap dat geloof zal aannemen, wanneer het door God ingegeven is.’ Twee dagen vóór zijn dood werd hij in de kerk door eene beroerte getroffen en stierf op Oudejaarsavond 1384, ‘na een vuur ontstoken te hebben, dat nimmer zou worden uitgedoofd’.
Onder de geleerde theologen van zijn tijd komt aan Wiclif de voornaamste plaats toe. De meeste lezers van dit Tijdschrift zullen waarschijnlijk niet verwachten en ook niet begeeren, dat hun een nauwkeurig overzicht zijner theologie zal gegeven worden. Zijne bewijsvoeringen voor de Triniteit en de vleeschwording des Woords herinneren aan de scholastieke methode der Middeleeuwen. Hij was een streng determinist. ‘De goddelijke Almacht is geheel vrij en toch geschiedt alles, wat zij doet, met volstrekte noodzakelijkheid. De Vader brengt den Zoon voort, wel geheel vrij, maar toch noodwendig.’ Het is volgens hem gedetermineerd, dat Conciliën gehouden en dat daarop andersdenkenden verdoemd worden, waaruit hij dezen troost put, dat de werkers der gerechtigheid door God beloond en de vijanden der waarheid gestraft zullen worden. Evenals Augustinus, dien hij onder de kerkvaders het hoogst stelt, is hij een voorstander der predestinatie, al ontkent hij niet, dat hij daaromtrent meer licht zou wenschen te ontvangen. ‘De genade der voorbeschikten kan niet verloren gaan; hun heil is volstrekt zeker. Sommigen zijn tot heerlijkheid, anderen na een ellendig leven tot eeuwige straf verordineerd.’ Zijn voornaamste theologische werk is de reeds genoemde Trialogus, waarin beurtelings de Alithia (de waarheid), de Pseudis (de leugen) en de Phronesis (de bezonnenheid) als sprekers optredenGa naar voetnoot(*). In vier boeken worden hier verschillende theologische onderwerpen en de dwalingen der kerk behandeldGa naar voetnoot(†). | |
[pagina 347]
| |
Reeds leerden wij enkele hervormingen kennen, die Wiclif voor de kerk wenschelijk achtte. Maar wij moeten thans met den kerkhervormer nauwkeuriger kennis maken. Hij maakt een onderscheid tusschen de zichtbare en de onzichtbare kerk. Van het verval der kerk draagt zoowel de staat als de geestelijkheid de schuld. De eerste liet zich door blindheid en lichtgeloovigheid zijne macht ontnemen, terwijl de laatste steeds tegen elke hervorming hardnekkig zich bleef verzetten. De paus, die de plaatsvervanger van Christus heet, is de plaatsvervanger van Satan, de vervloektste van alle geldafpersers, een Simon Magus, die door zijne wetten en bullen de wet Gods vervalscht. Hij heet de onfeilbare en hoe dikwijls heeft hij gedwaald! Niemand behoeft naar hem te hooren. De hiërarchie is met het evangelie in strijd. De geloovigen, die zich aan de rede en de Schrift houden, moeten de fabelen verwerpen, die hun door de geestelijkheid wijsgemaakt worden. Allen worden opgeroepen, om tot de hervorming der kerk mede te werken. Zal deze tot stand komen, dan moet Christus ‘als het eenig hoofd van zijn lichaam en van elk lid des lichaams’, de Schrift als de eenige autoriteit erkend worden. Aan de kerkvaders, al hebben sommigen groote verdiensten, mag geen onvoorwaardelijk gezag toegekend worden. Als ideaal staat den hervormer de apostolische kerk voor den geest. Wij kennen zijn gevoelen over het Avondmaal. Hij neemt de zeven door de kerk vastgestelde sacramenten niet aan. Zoo verwerpt hij het laatste oliesel en kan aan de priesterwijding het character indelebilis niet toekennen. Niet op de wijding, maar op de werken der priesters komt het volgens hem aan. Hij zou niet gaarne beweren, dat ongedoopte kinderen niet zalig kunnen worden. In plaats van de biecht stelt hij de belijdenis van zonde voor God en de gemeente, de boete des harten, de droefheid naar God, die tot den dood moet voortduren. Krachtig verzet hij zich tegen de absolutie van den priester, welke macht alleen aan God toekomt. Hoe zal de priester kunnen oordeelen over iemands boetvaardigheid, welke de eenige voorwaarde is tot vergeving van zondenGa naar voetnoot(*)? Bij den eeredienst moet de prediking van het evangelie, waardoor de wereld overwonnen is, de allereerste plaats innemenGa naar voetnoot(†). Alle pro- | |
[pagina 348]
| |
feten, ook Jezus en zijne apostelen, waren predikers geweest. Zullen de dienaren der kerk eene zedelijke macht uitoefenen, dan moeten zij zich door een voorbeeldigen wandel aanbevelen. Met eene matige bezoldiging dienen zij tevreden te zijn. Wiclif was een voorstander van de scheiding tusschen kerk en staat. Hij wil de privilegiën der kerk opheffen en de rechtspleging geheel aan den staat toekennen. De kerk moet afstand doen van hare wereldlijke macht en hare goederen aan den staat geven, wien zij oorspronkelijk toebehoorden. Deze zouden tot ondersteuning der armen en tot onderhoud van godvruchtige priesters besteed kunnen worden. Zoo zou ook het volk minder belasting behoeven te betalen. Maar Wiclif waarschuwt tegen geweld, waarvan hij nimmer eenig heil verwachtte. Zijn ideaal was eene nationale kerk, onafhankelijk van Rome, vrije gemeenten en vrije predikers, naar het voorbeeld der apostolische eeuw. Men kent de orde der ‘reizende arme priesters’, door Wiclif gesticht. Barrevoets, een pelgrimsstaf in de hand, met een lang rood kleed trokken zij van stad tot stad en van dorp tot dorp, om in de huizen of onder den vrijen hemel, in kapellen of kerken, in de volkstaal het evangelie te prediken, dat nergens meer vernomen werd. Zij moesten door ootmoed uitmunten, het woord Gods als het eenige gezag erkennen, waaraan zij onderworpen waren. Zij mochten geene vaste inkomsten hebben, daar zij dan van menschen afhankelijk zouden zijn. Naar het voorbeeld van Christus en zijne apostelen ontvingen zij vrijwillige aalmoezen van het volk, dat van hunne prediking gebruik maakte. Eerst waren het alleen wereldlijke priesters, die te Oxford gestudeerd hadden, later ook leeken, die uitgezonden werden, om te prediken. Was eens de kerk hervormd, had de hiërarchie plaats gemaakt voor de Christelijke gemeente, dan konden de ‘arme priesters’ hun arbeid als geëindigd beschouwen. Wiclif's grootste tegenstanders waren de bedelmonniken, die hij in verschillende geschriften op de heftigste wijze bestreden heeft. Dat lieden, die zich in overvloed baadden, om eene aalmoes bedelden, was in zijn oog ‘stelen’, daar hierdoor aan armen en zwakken onthouden werd, wat hun toekwam. Hij noemde hen huichelaars, ‘de staart van den draak’, omdat zij geheel in dienst van den Paus stonden. Hunne leer en hun leven waren met het evangelie in strijd. Terwijl zij allerlei fabelen verzonnenGa naar voetnoot(*), werd iedere hervorming door hen be- | |
[pagina 349]
| |
streden. Zij bedelden om de gunst der aanzienlijken en maakten het volk arm. Alle kloosters moesten opgeheven worden. Wiclif profeteert den ondergang der monnikenorden, die hij ‘een geesel Gods’ noemt.
De geleerde theoloog was tevens de vriend des volks, welks belangen hij zich vooral in de laatste jaren van zijn leven aantrok. Zijne Engelsche Bijbelvertaling, waardoor hij zich zoovele vijanden op den hals haalde, was voor het volk bestemd. De Schrift, wij merkten het reeds op, was volgens Wiclif de eenige autoriteit in zaken des geloofs. De canonieke boeken van het O. en N.T. waren door den heiligen geest geïnspireerdGa naar voetnoot(*). Uitspraken van kerkvaders zijn alleen geloofwaardig, wanneer zij met de H.S. overeenstemmenGa naar voetnoot(†). Geene bepaalde personen, maar de heilige geest, dien God schenkt aan ieder, die zijne eer bedoelt, is de uitlegger der SchriftGa naar voetnoot(§). Tusschen de rede en de openbaring, tusschen het natuurlijk licht en het licht des geloofs behoeft geen strijd te bestaan. De openbaring kan niets leeren, dat met de rede in strijd is. Ook uit de schepping kunnen wij God, hoewel gebrekkig, leeren kennen. ‘Wat de een in het licht der genade erkent, erkent de ander in het licht der natuur. Ten gevolge der overtreding van Adam is het natuurlijk licht verzwakt en bevindt zich in gebrekkigen toestand, waarom God ons zijne openbaring heeft geschonken.’ Maar ‘de bron des geloofs’ is voor het volk gesloten, daar het de oude talen niet verstaat. Heeft Christus bevolen, dat zijn evangelie aan alle volken gepredikt zal worden, waarom mogen wij het dan niet in onze taal overzetten? Is dit ongeoorloofd, gelijk velen beweren, dan mag het evangelie ook niet gepredikt worden. Zegt men, dat leeken licht dwalen kunnen en men hun daarom de Schrift niet in handen mag geven, Wiclif vraagt, of misschien de priesters onfeilbaar zijn, als zij hun Latijnschen Bijbel verklaren. In de 8ste en 9de eeuw hadden Beda de Eerwaardige en Alfred de Groote het evangelie naar Johannes en de 10 geboden overgezet. Later waren stukken uit de evangeliën en de psalmen vertaald. Maar eene Engelsche overzetting van den ganschen Bijbel bestond vóór Wiclif nietGa naar voetnoot(**). Aan dat groote werk heeft de ‘Doctor evangelicus’, gelijk zijne vrienden hem noemden, zijn tijd en zijne krachten besteed. | |
[pagina 350]
| |
De dienaren der kerk konden het aan Wiclif moeilijk vergeven, dat hij ook in de volkstaal schreef. ‘Niet tevreden met het uitgeven van kettersche boeken in het Latijn, schreef hij ook in het Engelsch, om het landvolk met zijne onzalige meeningen te besmetten.’ ‘Christus gaf zijn evangelie aan de geestelijkheid en de leeraren der kerk, maar deze Meester John Wiclif vertaalde den Bijbel in het Engelsch, zoodat hij ook voor leeken en voor vrouwen toegankelijk werd, wanneer zij lezen konden. Zoo wordt de parel van kostelijke waarde in het slijk vertreden. Wat vroeger kostbaar was in het oog van geestelijken en leeken, is nu voor beiden eene bespotting geworden.’ Nog na zijn dood heette het, dat hij de vertaling van den Bijbel uitgevonden had. Zijne overzetting werd verboden, omdat zij de kerkelijke goedkeuring miste. Uit de verdachtmakingen, waarvan men zich bediende, blijkt duidelijk genoeg, dat het werk door velen gelezen werd. Waarschijnlijk is de vertaling van het N.T. met korte inleidingen op de boeken en tekstverklaringen het werk van WiclifGa naar voetnoot(*). Een zijner leerlingen, Nicolaas Hereford, gaf eene letterlijke overzetting van het O.T.Ga naar voetnoot(†). Toen het werk geëindigd was, achtte Wiclif eene revisie noodigGa naar voetnoot(§). Pericopen, op Zon- en feestdagen in de kerken gelezen, werden in den Bijbel opgenomen en ook afzonderlijk uitgegeven. Maar de voltooiing der tweede uitgave mocht Wiclif niet beleven. Enkele jaren na zijn dood gaf John Purvey, een zijner vrienden, de verbeterde editie in het lichtGa naar voetnoot(**). Te recht is van Wiclif's Bijbel gezegd: ‘Hij is voor het Engelsche volk de grondwet zijner godsdienstige vrijheid geworden en heeft den weg gebaand voor die beginselen, welke het individu vrijmaakten van de heerschappij der priesters, het recht van eigen overtuiging erkenden en het gezag op het gebied van den godsdienst aan de kerk betwistten.’ Als volksschrijver en Bijbelvertaler is Wiclif bovendien de vader van het Engelsche proza geworden. Met zijn tijdgenoot Chaucer, wiens gedichten vooral door de beschaafden gelezen werden, heeft hij eene nieuwe periode in de Engelsche taal en letterkunde geopendGa naar voetnoot(††).
Wiclif is met recht de eerste reformatorische persoonlijkheid genoemd. | |
[pagina 351]
| |
Zelfs tegenstanders hadden eerbied voor zijn zedelijk leven, waarop zij geene smet durfden werpen. Leerlingen en vrienden legden na zijn dood voor hunne rechters de schoonste getuigenissen omtrent hem af. Zij hielden zijn leven voor een model, dat ze wenschten na te volgen. ‘Hij was een der heiligste mannen, die ooit geleefd hebben.’ ‘Nadat ik dezen heiligen man leerde kennen, kwam ik tot het besef van eigen onvolkomenheid en trachtte mijn leven te verbeteren.’Ga naar voetnoot(*) Met de contemplatieve en mystieke richting zijner eeuw was hij weinig ingenomen. ‘Geene enkele mystieke ader was in hem.’ Hij had een scherp en helder verstand. ‘Het is, alsof ons bij Wiclif het frissche, koele van den ochtendwind vóór zonsopgang aangrijpt.’ Zijn zedelijke ernst, zijne vastheid van karakter, zijn godsdienstige schroom voor het heilige wekten eerbied en ontzag. Langzaam, maar zeker ging hij op den weg der hervorming voort. Arbeiden was zijn lust en tot het laatste toe bleef hij getrouw aan zijne leuze: ‘Gelijk de vogel tot vliegen, zoo is de mensch tot werken geboren.’ Hij was een man van de daad, die alle Christenen opriep, om, als krijgsknechten in den dienst van Christus, Gods zaak moedig te verdedigen of, mocht het noodig zijn, daarvoor te sterven. Hij geloofde evenmin aan anderer als aan eigen onfeilbaarheid. Van dwalingen wilde hij zich gaarne laten overtuigen. Echt Protestantsch luidt zijne belijdenis: ‘Als iemand ons bewijzen kan, dat wij tegen Gods woord en tegen de rede spreken, dan zullen wij ootmoedig zwijgen.’ Het valt niet te ontkennen, dat Wiclif's polemiek tegen andersdenkenden te scherp en vaak onbillijk was. Hij miste de gave der waardeering. Nergens komt dit duidelijker uit dan in zijn oordeel over Frans van Assisi, dien hij ‘een onwetend en hebzuchtig koopman’ noemt, die voor de leden zijner orde ‘ongerijmde en onsamenhangende toespraken’ hieldGa naar voetnoot(†). Meermalen is Wiclif met de Zwitsersche hervormers vergelekenGa naar voetnoot(§). Wij nemen de volgende parallel over: ‘Dezelfde verstandelijke richting, zonder mystieke of romantische bestanddeelen; hetzelfde strenge, onverzettelijke karakter als bij Calvijn; dezelfde langzame ontwikkeling zonder plotselinge overgangen; dezelfde rationeele richting, die ook aan de rede eene stem geeft in den godsdienst; hetzelfde krachtig protesteeren tegen kerkelijke misbruiken, zonder het bestaande te ontzien; hetzelfde streven, om terug te keeren tot het apostolisch Christendom, zonder | |
[pagina 352]
| |
zich om de historische continuïteit te bekommeren; dezelfde zedelijk-godsdienstige opvatting van het Christendom.’Ga naar voetnoot(*)
Wiclif's leven ging betrekkelijk rustig daarheen. Niemand heeft ooit de hand aan hem durven slaan. Geen enkelen dag heeft hij in eene gevangenis doorgebracht. Al werden zijne meeningen bij herhaling als kettersch veroordeeld, zelfs zijne grootste vijanden durfden den ketter niet aanranden. Maar na zijn dood moesten zijne volgelingen het ontgelden. Hun aantal was legioGa naar voetnoot(†). Tien jaar na het heengaan van den Meester waagden zij het, in eene petitie aan het Parlement zijne medewerking te vragen tot het invoeren der hervormingen, die zij wenschelijk achtten. Maar het verzoekschrift, geheel in den geest van Wiclif opgesteldGa naar voetnoot(§), vond geen gehoor. In 1399, toen Richard II was afgezet en met Hendrik IV het huis van Lancaster op den troon kwam, werd hun toestand hopeloosGa naar voetnoot(**). Reeds in het volgende jaar werd door het Parlement de wet aangenomen, die de doodstraf tegen ketters voorschreefGa naar voetnoot(††). Sommigen herriepen hunne gevoelens, anderen stierven den dood der martelaren. Weldra werd de Hoogeschool te Oxford van alle ketterijen gezuiverd. De boeken van Wiclif mochten niet meer gelezen worden. Het was verboden, den Bijbel in de volkstaal over te zetten. Slechts enkelen kwamen nog op afgelegen plaatsen, in hutten of schuren samen, om door de lectuur van Wiclif's traktaatjes en Bijbel elkander te stichten. Zelfs in het begin der 16de eeuw waren nog eenige stillen in den lande aan Wiclif's beginselen getrouw gebleven. Had de bekende geschiedschrijver Neander in onzen tijd geleefd, hij zou zeker niet beweerd hebben, dat de hervorming van Wiclif op Johannes Huss geen invloed geoefend had. Het is thans uitgemaakt, dat Huss aan Wiclif voor een groot deel zijne nieuwe ideeën te danken | |
[pagina 353]
| |
had. In zijne geschriften komen geheele bladzijden voor, die bijna woordelijk aan Wiclif ontleend zijnGa naar voetnoot(*). Maar hij ging niet zóóver als zijn voorganger. De leer der transsubstantiatie b.v. heeft hij nooit bestreden. Door zijn vriend Hiëronymus van Praag, die te Oxford gestudeerd had, was hij met Wiclif's werken bekend gewordenGa naar voetnoot(†). In zijne 8ste zitting (4 Mei 1415) heeft het Concilie van Constanz de gevoelens van Wiclif als kettersch veroordeeld. Zijne boeken moesten verbrand, zijn gebeente uit de gewijde aarde opgegraven worden. Twaalf jaar later werd dit bevel in de kerk te Lutterworth ten uitvoer gebracht. Men wierp zijne asch in de Swift, ‘die haar naar den Avon voerde, de Avon naar den Severn, de Severn naar de wereldzee - een beeld van Wiclif's leer, die zich overal verbreidde.’Ga naar voetnoot(§) Mocht de complete uitgave zijner werken niet lang meer tot de vrome wenschen behooren! Dan eerst zal Engeland aan een zijner grootste burgers den tol der dankbaarheid betaald hebben, die zoo lang onvoldaan bleef.
Arnhem, Hervormingsdag, 1884. Dr. M.A.N. Rovers. |
|