Niets is groot, wat niet waar is.
Lessing.
Denken en doen, doen en denken, dat is de som van alle wijsheid, vanouds als zoodanig erkend, vanouds beoefend, niet door ieder echter ingezien. Beiden moeten, evenals het uit- en inademen, in het leven steeds op en neder gaan; evenals vraag en antwoord moet het eene niet geschieden zonder het andere. Wie zich tot een wet maakt, wat de beschermgeest elk mensch bij zijn geboorte stil influistert, om namelijk het doen aan het denken, het denken aan het doen te toetsen, die kan niet dwalen, en zoo hij dwaalt, zal hij spoedig op den rechten weg terugkeeren.
Göthe.
Hoeveel verder zouden wij gekomen zijn, wanneer over alle gebreken en deugden der menschen, ook wat betreft hunne gevolgen, zoo duidelijk en openhartig kon worden gesproken, als wij bij onszelven denken. Wat een verkeerde bescheidenheid of een kruiperige huichelarij hier verzwijgt, dat ontdekt en overdrijft ginds een sterke lastertong. Zoo wordt eindelijk de geest der menschheid krank en het zedelijk oog verblind. Alles schijnt ons natuurlijk, alleen de natuur des menschen niet, omdat haar wijsheid en haar dwaasheid met hare onvermijdelijke gevolgen onbegrijpelijke dingen, onoplosbare raadsels moeten blijven. En toch, welke natuur gaat ons meer aan dan de natuur des menschen?
Herder.
Gedachten in ons opnemen is leerzaam, omdat wij daarmee ervaren, hoe het anderen gegaan is en wat wij van het leven te wachten hebben. Draagt die wetenschap al niet veel bij, om het onaangename te verwijderen, zij helpt ons toch, om ons in de omstandigheden te schikken, deze te leeren verdragen en er ons boven te verheffen.
Göthe.
Men kan nooit vroeg genoeg de ervaring opdoen, dat wij in de wereld gemakkelijk gemist kunnen worden. Voor welke gewichtige personen houden wij onszelf niet! En zie, onze ledige plaats wordt nauw opgemerkt, zeer snel weder vervuld, zoo niet beter, dan toch aangenamer.
Göthe.
Al ons drijven en doen is vermoeien; wel hem, die niet moe wordt.
Göthe.
De wereld heeft veel van een groot rad, overal hetzelfde; dat wij het zoo vreemd vinden, komt alleen, omdat wij mee rondgedraaid worden.
Göthe.
Hij komt het verst, die aanvankelijk zelf niet weet, hoever hij