| |
Nieuwe uitgaven en vertalingen.
De troonopvolging, door Mr. A.J.W. Farncombe Sanders. - Utrecht, J.L. Beijers.
Een niet voor dilettanten geschreven werk, waarin de geleerde schrijver het gemengde stelsel uiteenzet en uit de bronnen afleidt, dat in de grondwet van 1848, of liever van 1815 reeds, ten aanzien der troonopvolging in Nederland is aangenomen. Toen de heer Farncombe Sanders schreef, hadden wij nog een mannelijken troonopvolger in de mannelijke lijn van Oranje-Nassau en maakte de vraag, wie opvolgen zou, ingeval deze prins, later koning geworden, kinderloos overleed, vele hoofden warm. De schrijver betoogt op afdoende wijze, dat hieromtrent geen twijfel bestaan kan; dat naar het stelsel der grondwet, bij het geheel ontbreken van mannelijk oir van het vorstenhuis, de zuster van den laatsten koning alle andere vrouwen uitsluit. Sedert den dood van prins Alexander is elke grond van twijfel vervallen en is de letter der grondwet door de veranderde omstandigheden zoo duidelijk geworden, dat er niet naar den geest behoeft gevraagd te worden. Men meene echter niet, dat deze lijvige brochure (overdruk uit de Bijdragen van
| |
| |
prof. Buijs c.s.) als gelegenheidsgeschrift door deze verandering hare beteekenis heeft verloren. Zij behelst een grondig historisch onderzoek naar een zeer belangrijk punt van Nederlandsch staatsrecht en is uit dien hoofde van eene blijvende waarde, al beperken de min of meer droge stijl, de vele noten en de geheele wijze van behandeling haar hoofdzakelijk tot het domein der deskundigen van het vak, der adepten van de Nederlandsche staatswetenschap.
| |
Nouvelles lettres d'Italie par Emile de Laveleye. - La Haye, Bruxelles; Belinfante frères. C. Muquardt.
Navita de nautis, de jugeris narrat arator, en alzoo begrijpt iedereen, dat, wanneer de bekende Luiksche hoogleeraar, wiens werk hier voor ons ligt, een geschrift over Italië uitgeeft, er iets anders in te lezen zal staan dan praatjes over koetjes en kalfjes, een dagboek der zwerftochten van een tourist of de merkwaardigheden en bijzonderheden van het bezochte land, voor de honderdste maal herkauwd en hoogstens met een oorspronkelijk sausje den geduldigen lezer voorgedischt. Tot de gewone reisboeklectuur behooren Laveleye's brieven over Italië niet. Het zijn, om de woorden te gebruiken, die hijzelf in de opdracht aan den graaf Goblet d'Alviella bezigt, ‘losse aanteekeningen, in der haast gemaakt op een vluchtig uitstapje, in September (1883) over de Alpen ondernomen’. Turijn, waar de schrijver de vergadering van het Instituut van Internationaal Recht ging bijwonen, was de eenige groote stad, waarin hij zich ophield; zijne aanteekeningen betreffen dus voornamelijk de economische toestanden ten platten lande, waarbij echter korte en met vaste hand geschetste beschrijvingen van het uiterlijk der doorreisde landstreek niet ontbreken. Landbouw, industrie, onderwijs, gezondheidstoestand zijn de onderwerpen, welke uit den aard der zaak Laveleye's aandacht het meest getrokken hebben; niet alleen de geschetste indrukken, ook de beschouwingen, waartoe zij hem aanleiding geven, zijn zeer belangrijk, evenals de eigenlijke politieke beschouwingen, in gesprekken met Italiaansche staatslieden, waarvan hij er velen sprekend doet optreden, nedergelegd.
De verleiding is groot, om door citaten een denkbeeld te geven zoowel van den behaaglijken vorm als van den rijken inhoud van deze nieuwe reisbrieven uit Italië. Maar de keuze is even moeilijk als het inachtnemen der vereischte bescheidenheid met het oog op de hier beschikbare ruimte. Wij kunnen niet beter doen dan het boek aan te bevelen. Met de opmerkingen van een scherpzinnig schrijver over een zich ontwikkelend land kunnen ook zij, wien 't niet te doen is om de kennis van Italië zelf, hun voordeel doen.
| |
R. Koopmans van Boekeren, Kathederkout, (Guldenseditie no. 150.) - 's Gravenhage, Charles Ewings.
Het 150ste deel der Guldenseditie wordt, op dezelfde wijze als het 85ste en door denzelfden auteur, gevuld met lezingen en voordrachten, op vergaderingen gehouden. De heer Koopmans van Boekeren is als voordrager welbekend; zijn vorm is onderhoudend en de inhoud van zijne voordrachten valt in den smaak van het publiek. Wie hem hebben hooren lezen over Elten, de plaats, waar Tollens zijne jeugd sleet, over Janus Secundus, over Francijntje de Boer, - om van de andere opstellen in dezen bundel niet
| |
| |
te gewagen - zullen gaarne het gehoorde in dezen vorm, onder vier oogen met den spreker, zoo te zeggen, nog eens vernemen. Voor hen, evenals voor dezulken, die den ‘kout’ niet viva voce gehoord hebben, is het humoristisch getint, even welgehumeurd als nu en dan scherp ‘Hoofdstuk uit schrijversschool’ een nieuwtje, waarmede allen met genoegen zullen kennis maken. Voor iemand, die ook, evenals neef Jan, ‘tot Aristarchus gild’ behoort, is het moeilijk, er meer van te zeggen.
| |
Mona. Uit het Engelsch van Mrs. Argles, door Myra. 2 dln. Arnhem, J. Rinkes Jr.
Een verhaal, dat ons verplaatst in Ierland en Engeland en ons in enkele trekken Iersche en Engelsch-aristocratische toestanden leert kennen.
Mona Scully, een Iersch natuurkind, op de boerenhofstede van haar oom opgevoed, is de hoofdpersoon in dezen roman, die boeiend genoeg geschreven is, om ons aangenaam bezig te houden. Mona's uitstekend goede eigenschappen - niet met weinige woorden te beschrijven - worden zóó hoog gewaardeerd door Geoffrey Rodney, derden zoon van de hooghartige aristocratische Lady Rodney, dat zij zijn hart veroveren en hij, na veel tegenkanting van hare zijde, uit vrees voor onheil uit een huwelijk van ongelijken stand ontsproten, erin slaagt, zijne liefde met de teederste wederliefde beantwoord te zien.
Geoffrey, de man van karakter, handhaaft zijne verbintenis met het Iersche landmeisje op krachtige wijs tegenover den tegenstand zijner trotsche moeder, en Mona, de schrandere, opgewekte, moedige en poëtische dochter van Ierland, wordt de gelukszon der ernstig bedreigde familie en wint door hare lieftalligheid en haar edelen zin aller achting en hooge waardeering.
De handelende personen in dezen roman zijn voor het meerendeel belangwekkende personen, menschen met hunne goede en minder goede eigenschappen, en onder deze, die ons door hunne naïveteit, degelijkheid, achtingswaardigheid en lachverwekkende vroolijkheid aantrekken.
Wij hebben, ons in de geschetste toestanden verplaatsende, ons aan menig liefelijk tafereel verkwikt.
De vertaling is zeer goed, maar waarom zijn de vele citaten uit gedichten onvertaald gebleven? voor wie de Engelsche taal verstaan, behoefde het werk niet vertaald te worden, en wie die taal niet machtig zijn, hebben behoefte, die aangehaalde citaten in hunne moedertaal te genieten.
H.
| |
Haar eenige broeder. Roman naar het Hoogduitsch van W. Heimburg door Mevr. Brugsma-Haenenberger. Groningen, P. Noordhoff.
't Is waarlijk eene aangename verrassing voor den verslaggever of beoordeelaar onzer hedendaagsche vertaalde romans, te midden van zooveel onbeduidends en onnatuurlijks en verdacht realisme, als waarvan die literatuur overvloeit, eens een boek onder de oogen te krijgen, dat hemzelven onverdeeld genot verschaft en zonder voorbehoud het publiek kan worden aanbevolen.
Zulk een boek is het hierboven genoemde van de hand der welbekende schrijfster van Liesje van den lompenmolen en al dadelijk weet het uwe belangstelling op te wekken voor de heldin, de fiere, verstandige, schijnbaar
| |
| |
koele en toch zoo diep gevoelende Anne Maria, met haar streng plichtgevoel en hare groote liefde voor haar eenigen broeder. En die belangstelling klimt, al naarmate gij verder leest en de geschiedenis zich ontwikkelt.
En wat heeft die goede oude tante Rosamunde, wier gedenkschriften het verhaal uitmaken, er slag van, in geregelde orde, plastisch, eenvoudig en onderhoudend te vertellen. Wat fijne gave van opmerken en waardeeren dier ongewone en toch zoo edele karakters. Hoe weet ze ook in dat wufte, onopgevoede schepseltje, Susanne Mattoni, dien goudvlinder, die alleen weet te bekoren, de goede trekken op te merken en in het licht te stellen en het geheim te ontdekken van hare betooverende macht. Hoe treffend wordt de innige verhouding geteekend tusschen broeder en zuster, het treurig tusschen hen gerezen misverstand, hunne zwakheden tegenover hunne groote deugden.
Nog al dikwijls lezen wij de uitdrukking, dat tante wel gedacht had, ‘dat het zoo komen moest’. Maar ook de lezer ontvangt dien indruk. Zóó natuurlijk zijn de karakters volgehouden, zóó noodzakelijk en geleidelijk vloeit het volgende altijd uit het voorafgaande voort. Ja, met zulke menschen, onder zulke omstandigheden moet het zóó gaan.
Gaarne bevelen wij dezen degelijken en zedelijken roman een ieder ter lezing aan. In zulke boeken ligt opvoedende kracht en eene bron van degelijk genot.
Of er dan geheel geene aanmerkingen op zouden te maken zijn? Wij zouden kunnen zeggen, dat de verhaalster wel eens uit hare rol valt, als staande achter de gebeurtenissen, en in dagboekstijl vervalt. We zouden kunnen wijzen, wat de vertaling aangaat, op onhollandsche, dikwijls terugkeerende uitdrukkingen als: ‘hij deert mij’, ‘zij deerde hem’, waar blijkbaar wordt bedoeld: ik (hij) had medelijden met hem (haar); ‘eenigste broeder’, alsof ‘eenig’ nog een superlatief hebben kan enz. Maar dit een en ander ontneemt geene waarde aan het boek, dat ook door den uitgever in degelijk gewaad de wereld is ingezonden en over 't geheel goed vertaald is.
H.
T.P.
|
|