De Tijdspiegel. Jaargang 41
(1884)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Natuurkunde.De lucht, die wij ademen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ontleed. - Toch heeft het niet ontbroken aan allerlei wijsgeerige beschouwingen over haar wezen. ‘Vier elementen,
Innig vereend,
Vormen het leven,
Bouwen de aarde’;
zoo philosopheerde de Grieksche wijsgeer Democritus, en hij dacht zich daarbij het heelal opgebouwd uit vuur, lucht, water en aarde, elkander opvolgende naar hunne zwaarte. Thans weten wij beter. - Toen Priestley in 1774 en na hem Scheele in 1775 de zuurstof hadden ontdekt, leerde Lavoisier al spoedig hare eigenschappen kennen en wist het element uit de lucht af te zonderen van de stikstof, waarmee het is vermengd. Aan Lavoisier vooral danken wij onze eerste kennis van de samenstelling der lucht en van de rol, die zij speelt in verschillende verschijnselen van het dagelijksch leven. - Thans weten wij met zekerheid, dat de lucht bestaat uit een mengsel van zuurstof en stikstof, in de standvastige verhouding van 20.81 proc. zuurstof en 79.17 proc. stikstof op 100 maten lucht - indien deze n.l. zuiver, m.a.w. vrij is van bijkomende verontreinigingen van allerlei aard. Dit is echter nooit het geval. Zuivere lucht kan alleen voorkomen in het laboratorium van den scheikundige. De lucht, die wij inademen, bevat nevens de zuurstof en stikstof nog altijd koolzuur en waterdamp in afwisselende hoeveelheden en, nevens de millioenen stofjes, die daarin in wilde vaart worden rondbewogen, nog talrijke andere gassen, die aan de waarneming en juiste gewichtsbepaling veelal ontsnappen. Brengen wij van deze bijkomende bestanddeelen alleen den waterdamp en het koolzuur in rekening, dan wordt de samenstelling der dampkringslucht het best uitgedrukt in de volgende procenthoeveelheden:
Van alle verschijnselen, die deze samenstelling kunnen wijzigen en daarop een belangrijken invloed uitoefenen, treden naast de verdamping aan groote wateroppervlakten en bij gewone temperatuur de verschijnselen van rotting, verbranding en van ademhaling op den voorgrond. Door de zuurstof der lucht mogelijk gemaakt en onderhouden, gelijken deze laatste hierin op elkander, dat daarbij zuurstof verbruikt en koolzuur aan den dampkring afgegeven wordt. - Bij deze verschijnselen, die in alle momenten van het leven plaats grijpen op alle plaatsen der aarde, waar organisch leven mogelijk is, voegt zich nog de werking der vulkanen, die in dichte stroomen gassen van den meest verschillenden aard in onze atmosfeer uitstorten. En | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
toch - hoe krachtig ook deze factoren van luchtbederf mogen werken in de beperkte ruimten onzer woningen, in kerk of schouwburgzaal; hoezeer soms de lucht in de omgeving onzer huizen bedorven moge zijn door rottingsprocessen en industrieën van den meest onderscheiden aard - de atmosfeer als zoodanig blijft in de hoeveelheden zuurstof en stikstof, die zij bevat, haarzelve zóózeer gelijk, dat alleen de nauwkeurigste analysen in staat zijn, daarin eenig verschil aan te wijzen op verschillende plaatsen der aarde. In gelijktijdig ondernomen proeven op denzelfden dag en op hetzelfde uur werden op 100 gew. dln. lucht gevonden:
Ook de analysen der lucht, door Kapitein Ross in de jaren 1848 en 1849 in de poolzeeën ondernomen, voerden tot uitkomsten, die constateeren, dat de breedte der plaats weinig of geen invloed heeft op de samenstelling van onzen dampkring. Even weinig de hoogte van de plaats van onderzoek. - Gay Lussac vond geen verschil in de betrekkelijke hoeveelheden zuurstof en stikstof bij een hoogteverschil van 7000 meters. En Dumas verkreeg bij zijne analysen te Parijs geene andere uitkomsten dan Martini en Bravais op den Faulhorn en Brunner op de AlpenGa naar voetnoot(*). Alleen het gehalte koolzuur werd op de bergen ietwat hooger gevonden dan in de vlakten, boven het land iets hooger dan boven groote meren. Tot eene overeenkomstige uitkomst voerde het onderzoek voor verschillende tijden in de laatste honderd jaren. Voor zoover dit nauwkeurig en vertrouwbaar genoemd mag worden, zoowel wat methode als uitvoering betreft, kunnen voor de verschillende tijden, waarin het onderzoek ondernomen werd, geene noemenswaardige afwijkingen opgemerkt worden. - Intusschen vertegenwoordigt een tijdperk van 100 jaren slechts een zeer klein tijddeel van het bestaan onzer aarde, en de vraag blijft over, of de lucht, ‘welche die Wälder der Steinkohlenperiode umwogte oder die, welche die Lebensprocesse des Ichtyosaurus oder jener riesigen Vögel unterhielt, die ihre geheimniszvollen Fährten in den bunten Sandstein eingedrückt haben’Ga naar voetnoot(†), of de lucht in de vóórhistorische tijden verschilde van de atmosfeer, waarin wij ademen. Uit het maaksel der oogen, die ons van de Trilobieten in de versteeningen der aardkorst bewaard zijn gebleven en die in structuur geheel overeenkomen met de samengestelde oogen der hedendaagsche | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
waternimfen, mag met zekerheid worden afgeleid, dat de doorzichtigheid van den dampkring in het Silurische tijdvak geene andere was dan thans. In de tijden, die aan de steenkolenperiode moeten zijn voorafgegaan, ‘spiegelte sich also die Sonne im Kamm der Wellen eben so hell wie jetzt; bei ihrem Untergange warf sie einen eben so goldigen Schimmer über das wogende Urmeer und brachte im Silurischen Walde dieselben herrlichen Licht- und Schatteneffecte hervor, die uns in den Forsten der Gegenwart erfreuen’ (Hartwig). Anders moet het ongetwijfeld geweest zijn, waar het de samenstelling der lucht vóór duizenden jaren betreft. De reusachtige varens van het grijs verleden, wier koolzwarte restes uit de duistere mijnen voor het voetlicht worden gebracht, om spoorwagen en stoomschip te drijven; de weinige overblijfselen daarentegen van lucht ademende diervormen uit het Silurische en steenkolentijdvak geven ons recht tot het vermoeden, dat de dampkring van weleer rijker geweest moet zijn aan koolzuur en armer aan zuurstof, dan thans het geval is. Of ook: dat het leven der planten was verzekerd, lang vóórdat het bestaan van warmbloedige en door longen ademende dieren mogelijk was. - En terwijl die reuzen van het woud het koolzuur uit den dampkring opslorpten en verwerkten tot nieuwe bouwstoffen voor stam of blad, gaven zij daarvoor in de plaats weer zuurstof af, gelijk ook onze flora doet. Zoo bereidden de wouden van het grijs verleden a.h.w. den dampkring voor tot een nieuw en dierlijk leven onder steeds volkomener vormen. Laboranten in de groote werkplaats der natuur, verwerkten zij de lucht tot wat zij heden is. Met eene samenstelling, als wij hierboven aangegeven hebben, omspant zij onzen geheelen aardbol. Bedekt het water, bij eene gemiddelde diepte van 3125 meter, drie vierde deel van de oppervlakte onzer planeet, de lucht breidt zich over de geheele aardoppervlakte uit tot eene hoogte van eenige duizenden meters. De wetenschap laat ons echter in den steek, waar zij de juiste hoogte van den dampkring tracht te bepalen. Ofschoon Kepler die hoogte berekende op 10 geographische mijlen (± 75000 meters) en Arago haar schat op minstens 8,6 geogr. mijlen; ofschoon boven de 10-12 g.m., zelfs voor de gevoeligste physische instrumenten, de drukking der lucht niet meer merkbaar is, - tot welke juiste hoogte zich onze dampkring uitstrekt, zal een raadsel blijven, zoolang men niet nauwkeurig weet, in welke richting temperatuur en waterdamp op verschillende hoogten hun invloed doen gelden op de dichtheid der lucht. Zoolang wij deze invloeden niet heter in rekening weten te brengen dan thans, zal ook het totaal gewicht der atmosfeer slechts geschat, niet bepaald kunnen worden. Intusschen wordt dit vrij algemeen berekend op 5 trillioen kilogram als minimum. - ‘Wer hätte geglaubt, dasz ein Stoff von sprichwörtlicher Leichtigkeit ein so unendlich viel schwereres Gewicht in die Wagschale werfen könnte, als alle Erze | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
und Gesteine, die seit undenklichen Zeiten der Mensch aus den Schachten und Steinbrüchen der Erde hervorgeholt hat’ (Hartwig). Wij moeten erkennen, dat een gewicht van 5 trillioen kilogram eene vrij respectabele waarde vertegenwoordigt. Toch interesseert ons dat totaal gewicht veel minder dan de drukking, die door de atmosfeer op eene bepaalde oppervlakte wordt uitgeoefend. Zonder hier de middelen aan te wijzen, waardoor men deze met volkomen nauwkeurigheid heeft kunnen bepalen, merken wij alleen op, dat de lucht bij een gewicht van 1.2932 gram per liter drukt met eene kracht van ruim 1.03 Kgr. op iederen vierk. centimeter. Dat geeft eene drukking van ongeveer 3 Kgr. op de oppervlakte van een kwartje (25-centsstuk) en van 15450 Kgr. op het geheele menschelijke lichaam van gemiddelde grootte. - Wederom een respectabel cijfer, dat wij niet vermoed hadden bij de weinige moeilijkheden, die wij van die drukking van eenige duizenden kilogrammen op ons eigen lichaam ondervinden! Denken wij de atmosfeer voor een oogenblik vervangen door water, dat bij 4° C. 773 maal zwaarder is dan lucht van 0o, dan zou eene watermassa tot eene hoogte van ruim 10 meter onze aarde moeten bedekken, om eene even groote drukking uit te oefenen als onze dampkring. Intusschen is het een bekend verschijnsel, dat de lucht in hoogere streken ijler en lichter wordt en steeds minder sterk drukt, naarmate men hooger daarin opstijgt. Het is vooral die luchtverdunning in hoogere streken, waardoor het den mensch nooit vergund zal zijn, dat gebied door eigen waarneming te leeren kennen. Reeds op eene hoogte van nog geene 4000 M. vertoonen zich ziekteverschijnselen, die hem tot de erkenning brengen zijner machteloosheid, om ooit zijn veld van onderzoek tot de hoogste streken uit te strekken. De krachtigste bewoners van het Andesgebergte kunnen op hoogten van 5000 M. geene tien passen hooger klimmen, zonder eenige minuten uit te rusten. - De spieren weigeren hare diensten; de ademhaling wordt moeilijker; de pols slaat sneller; het hart klopt heviger, totdat eindelijk een steeds sterkere aandrang van bloed naar de longen en de hersenen elk hooger stijgen levensgevaarlijk maakt. Von Humboldt werd bij eene beklimming van de Pichincha reeds op eene hoogte van ruim 4000 M. door eene duizeling getroffen en in bewusteloozen toestand door zijne gidsen teruggevonden. Bij dieren kan men overeenkomstige verschijnselen opmerken. Diep, maar moeilijk de ijle berglucht opsnuivende, verzetten zich de paarden en de muildieren reeds op eene hoogte van ruim 4000 M. tegen spoor en zweepslagen en stijgen met moeite hooger. - Toch schijnt de mensch bij rustig opstijgen in een ballon het tot veel grootere hoogte in den dampkring te kunnen brengen. Reeds in 1804 steeg Gay Lussac van het Conservatoire des arts et métiers tot eene hoogte van bijna 7000 M., welke echter bij eene luchtreis, in 1852 door Glaisher en Coxwell ondernomen, nog met ruim 2000 M. overtroffen werd. Tot | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
eene hoogte van 9000 M. althans hebben zij hunne aanteekeningen of waarnemingen kunnen voortzetten, toen beiden onder hooger stijgen in een toestand van bewusteloosheid vervielen, waaruit zij niet ontwaakt zouden zijn, indien niet een der reizigers nog even te voren het geluk had gehad, met zijne tanden het ventiel-koord te grijpen en onder het vallen de gasklep te openen. Zij vermoeden, bij dien tocht tot ruim 11000 M. opgeklommen te zijn. 't Is niet te verwachten, dat ooit grootere hoogte bereikt zal worden, en toch vertegenwoordigt het cijfer van 11000 M. nog slechts het 1/7 deel van de berekende hoogte onzer atmosfeer. - ‘Der Natur mag er (de mensch) noch so viele ihrer Geheimnisse ablauschen, er mag noch so viele ihrer Kräfte seinem Willen dienstbar machen, nie und nimmer wird er die Schranken überwinden können, welche sein physisches Unvermögen.... seinem Streben in die Höhe entgegensetzen wird’ (Hartwig). Is het van belang te weten, wat onze dampkring was in het grijs verleden en wat zij is in hoogere streken, belangrijker is zeker de kennis der lucht, die wij ademen aan de oppervlakte der aarde, en de functie, die zij voor het leven van den mensch vervult.
Wat de lucht uit een physiologisch oogpunt voor den mensch is, zegt Lévy in de volgende woorden: ‘La respiration dépend essentiellement de la composition chimique de l'air.... Par le rôle qu'elle joue dans la formation du sang, elle domine les fonctions de la vie animale et de la vie plastique. D'un autre côté, le degré d'altération que subit l'air inspiré est en rapport.... avec l'âge, le sexe, la constitution; il l'est encore avec l'état de repos ou d'exercice, avec l'activité de la digestion et de la plupart des sécrétions, notamment de la peau, des reins et du foie. Enfin, il varie suivant la température et la pression. Ǎ tous ces titres, il importe de déterminer la nature et la quantité des échanges, qui s'opèrent entre l'homme et l'air atmosphérique.’ Het kan hier niet de plaats zijn, de ademhalingsfunctie in het breede te omschrijven. Het zij voldoende op te merken, dat deze voornamelijk hierin bestaat, dat de zuurstof der ingeademde lucht voor een deel wordt uitgewisseld tegen het koolzuur van het aderlijk bloed. Welken omvang die uitwisseling van gassen heeft, blijkt het best hieruit, dat in den rusttoestand door een gezond en volwassen mensch dagelijks 550-600 liters zuurstof opgenomen, 450-500 liters koolzuur uitgeademd worden. Het aantal ademhalingen in de minuut op 20 gerekend en het volume lucht, dat bij iedere ademhaling wordt ingeademd, op ½ liter, kan het dagelijksch luchtverbruik voor een volwassen mensch in rust reeds door 14 kub. M. in volume of door 18 Kgr. in gewicht worden uit- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gedruktGa naar voetnoot(*), eene hoeveelheid, die reeds door matigen arbeid tot het dubbele stijgen kan en grooter wordt voor lagere temperaturen. Hoe aanzienlijk reeds dit dagelijksch luchtverbruik, van zuurstof in het bijzonder, door den mensch alléén moge zijn, toch laat zich berekenen, dat door alle verbrandingsverschijnselen tezamen, m.a.w. door roesting, rotting, ademhaling der dieren en verbranding, de hoeveelheid zuurstof in 1800 jaren slechts met een bedrag van 0.1 vol procent zou verminderen. Intusschen weten wij, dat door het levensproces der planten in onzen dampkring steeds wordt aangevuld, wat door het dier daaraan onttrokken is. Koolzuur opnemende uit de lucht, water en ammoniak uit den bodem, bouwen de groene plantendeelen nieuwe weefselbestanddeelen op, terwijl zuurstof afgescheiden en aan de lucht teruggegeven wordt. In dezen kringloop van stoffen ondersteunen plant en dier elkander en bewaren wederkeerig het atmosferisch evenwicht, dat voor hun bestaan gevorderd wordt. Mag uit het voorgaande gebleken zijn, welke belangrijke functie de zuurstof in het ademhalings- (levens-) proces van den mensch te vervullen heeft, in zuiveren toestand kan zij niet langer dan 10 minuten worden ingeademd, zonder voor ons levensgevaarlijk te zijn. ‘Il accélère la circulation et procure une sensation de bien-être et de chaleur dans la poitrine; les animaux y meurent plus tardivement que dans l'air non renouvelé’ (Lévy). - Overigens schijnt eene atmosfeer, die twee- of driemaal meer zuurstof bevat dan gewone dampkringslucht, van weinig of geen nadeeligen invloed op de ademhalings-verschijnselen te zijn. Ook eene vermindering van zuurstof wordt binnen zekere grenzen door den mensch vrij gemakkelijk verdragen. Zoolang geen overvloed van koolzuur aanwezig is, vinden de bloedlichaampjes allicht zuurstof genoeg, om deze op te nemen, zooveel als noodig is voor den geregelden gang van het ademhalingsproces. Dit mag vooral afgeleid worden uit het gezonde leven van de bewoners der plateaux van centraal Amerika, die op eene hoogte van ongeveer 4000 M. boven het niveau der zee eene lucht inademen met slechts ⅔ van de hoeveelheid zuurstof, die op de lucht der kuststreken bevat is. Kan zuurstof als zoodanig het ademhalingsproces niet onderhouden, ook bij inademing van stikstof treedt de dood vrij spoedig in. Verschillende proeven, op dieren genomen, bewijzen, dat bij inademing van dit gas in hoofdzaak koolzuur en daarnevens zuurstof uitgeademd worden. Bij inademing van zuiver koolzuur keeren zich de verschijnselen van ademhaling om, in dien zin, dat zuurstof en stikstof worden uitgeademd. Of, indien men lucht inademt, die even te voren uitgeademd en dus | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
met koolzuur verontreinigd was, dan neemt de hoeveelheid, die van ditzelfde gas wordt uitgeademd, belangrijk af. Zeer eigenaardig wijst Lévy de functie aan, die de stikstof in het ademhalingsproces der dieren te vervullen heeft, wanneer hij zegt: ‘l'Oxygène lui-même doit être divisé par l'interposition des molécules de l'azote, qui lui sert d'excipient, comme l'eau sert de véhicule à l'air, nécessaire à la respiration des poissons, comme les principes alimentaires qui sont ingérés dans l'estomac, ont besoin d'être enveloppés et divisés par une juste proportion de matières non nutritives.’ Beschouwden wij tot nu toe de lucht uit een zuiver natuurkundig of physiologisch oogpunt, thans wenschen wij haar van een hygiënisch standpunt nader te leeren kennen. En waar het den dampkring betreft in zijne beteekenis voor onze gezondheid, daar is het in de eerste plaats van belang, hem te onderzoeken op die verontreinigingen, welke de gezondheid bedreigen of schaden. Hoe verschillend deze ook kunnen zijn naar haar aard of oorsprong, naar de hoeveelheid, waarin zij voorkomen, of de beteekenis, die zij voor ons hebben, toch zijn het slechts enkele, die in een hygiënisch opzicht voor ons van belang zijn en waarover zich het onderzoek der laatste jaren heeft uitgestrekt. Wij bedoelen: het koolzuur, den ammoniak, het ozon en het atmosferische stof. Vangen wij aan met het koolzuur. Van alle verontreinigingen der lucht heeft dit gas het eerst de aandacht getrokken, niet alleen, omdat zijne hoeveelheid langs den eenvoudigsten weg het meest nauwkeurig bepaald kon worden, maar ook, omdat het den besten maatstaf aangeeft ter beoordeeling van de meerdere of mindere zuiverheid der atmosfeer. Op zichzelf weinig of niet schadelijk in hoeveelheden n.l., waarin het koolzuur in onzen dampkring voorkomen kan, blijft het nog de meest vertrouwbare index voor andere meer te vreezen verontreinigingen, die haar voorkomen in de lucht met het koolzuur aan dezelfde bronnen of omgeving danken. Het is vooral Von Pettenkofer geweest, die de hooge waarde van nauwkeurige koolzuurbepalingen uit dat oogpunt in het licht gesteld en vertrouwbare methoden daarvoor aangegeven heeft. In principe bestonden deze laatste hierin, dat men een bekend volume dampkringslucht strijken liet over koolzuur absorbeerende stoffen in daarvoor bestemde buisjes, die vóór en nà de proef gewogen werden. Het bedrag, waarmee het gewicht der buisjes toegenomen was, wees de hoeveelheid koolzuur aan, die op dat bekende volume lucht bevat was. Als de eenvoudigste en tevens nauwkeurigste methode werd door Von Pettenkofer aanbevolen, de lucht in flesschen van vooraf bepaalden inhoud te schudden met een weinig kalk- of barytwater en de gevormde koolzure kalk of koolzure baryt te wegen. - Deze methode werd ook gevolgd door Fodor in zijn uitgebreid en gedurende drie achtereenvolgende jaren voortgezet onderzoek van de lucht en van haar | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
invloed op de ontwikkeling en verspreiding der epidemische ziektenGa naar voetnoot(*). Het zij ons vergund, de belangrijkste resultaten van dien arbeid, die als een der uitvoerigste werken van de laatste jaren mag worden aangemerkt, onder de aandacht te brengen, ter kenschetsing tevens van de richting, waarin zich het hygiënisch onderzoek der lucht in onzen tijd beweegt. Ook al meenen wij, dat aan de conclusies, die Fodor uit zijn onderzoek afleidt, slechts eene voorloopige waarde mag worden toegekend; dat sommige zelfs met overhaasting zijn opgesteld en nadere bevestiging behoeven door een voortgezet onderzoek gedurende een langer dan driejarig tijdvak, - het kan niet ontkend worden, dat F.'s studie eene belangrijke bijdrage vormt, om het raadsel der besmetting bij het heerschen onzer meest gevreesde infectieziekten langs experimenteelen weg nader tot eene oplossing te brengen. - Hierin vooral heeft de hygiëne van onzen tijd veel vooruit boven die van vroegere dagen, dat de interpretatie der feiten aan proefneming getoetst wordt. Een kort overzicht van F.'s wetenschappelijken arbeid zal intusschen het best in staat zijn, de waarde der natuurkundige methode in het licht te stellen, ook op het gebied der gezondheidsleer.
Fodor begint zijne studie met een onderzoek naar het gehalte koolzuur der atmosfeer op verschillende tijden en plaatsen, analyseert de lucht in en nabij den bodem en vergelijkt de gevonden hoeveelheden koolzuur met die der lucht in hoogere streken. En nadat hij heeft geconstateerd, dat het atmosferisch koolzuur zijn oorsprong in hoofdzaak dankt aan de lucht van onzen bodem, dient hem dit tot index van de intensiteit der grondluchtbewegingen. Ook de ammoniak der atmosfeer wordt aan een onderzoek onderworpen, om uit het meer of minder daarvan den omvang van rotting af te leiden, die in den bodem heeft plaats gehad. Belangrijker intusschen is dat gedeelte van Fodor's arbeid, dat over het atmosferisch stof handelt. Hij verzamelt dit op verschillende tijden, onderzoekt het microscopisch, brengt verschillende organismen daaruit tot ontwikkeling en onderzoekt hunne physiologische functies. En onder dat alles raadpleegt hij de statistiek van ziekte en sterfte en vergelijkt de daaruit afgeleide gegevens met de resultaten van zijn onderzoek. - Maar laat ons de uitkomsten daarvan in kort résumé meedeelen. Fodor vangt zijn arbeid aan met eene bepaling van het atm. koolzuur op eene en dezelfde plaats (Budapest) gedurende drie achtereenvolgende jaren. Meer dan 1200 analysen, in de jaren 1877, '78 en '79 ondernomen, wijzen hem aan, dat de gemiddelde hoeveelheid koolzuur in den dampkring van jaar tot jaar verrassend weinig verschil oplevert. Zeer afwijkend daarentegen schijnt deze voor verschillende plaatsen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
te zijn. Voor zoover de gegevens reiken, meent F. te mogen besluiten, dat het atm. koolzuur voor de noordelijke, nabij zee gelegen streken lager is dan voor zuidelijke plaatsen in het centrum van het vasteland. Vergeten wij echter niet, dat deze conclusie voornamelijk steunt op de analysen, die door verschillende chemici en naar verschillende methoden zijn ondernomen. Bij de betrekkelijk geringe afwijkingen, die het koolzuurgehalte voor zoovele onderscheidene plaatsen aanwijst (bij een minimum van 0.292 mlgr. per 1000 liter vinden wij een maximum van 0.460 p. mille aangeteekend in de reeks van waarnemingen, die door Fodor worden vermeld,), is het licht mogelijk, dat deze betrekkelijk kleine verschillen eensdeels gevolgen zijn van onnauwkeurige methode, anderdeels voortgevloeid zijn uit het verschil van tijd, waarin het onderzoek ondernomen is. - Dat inderdaad de tijd, waarin de analyse valt, invloed uitoefent op de waarde van het gevonden koolzuur, bewijzen de variaties, waaraan dit onderworpen is voor verschillende maanden en jaargetijden, - zelfs voor verschillende tijden van den dag. Voor zoover de verdeeling van het atm. koolzuur over de verschillende maanden van het jaar betreft, verzamelde Fodor de dagelijksche waarnemingen voor iedere maand afzonderlijk en stelde daarvoor eene maandelijksche gemiddelde op. - Bij vergelijking der uitkomsten bleek hem de hoeveelheid atm. koolzuur in den winter het kleinst te zijn, en terwijl zij in de lentemaanden stijgt, neemt zij weer af in het midden van den zomer, om in den herfst tot een maximum te stijgen. Veel aanzienlijker echter dan de maandelijksche variaties zijn de dagelijksche. Daarbij is in het oog vallend, dat de hoeveelheid koolzuur gedurende korteren of langeren tijd tamelijk constant blijven kan, maar dan vaak plotseling stijgt of daalt, om eindelijk weer tot een vorig niveau terug te keeren. De graphische figuren, die Fodor in drie tabellen aan zijn werk toevoegt, kunnen dit nader toelichten. Overzien wij de figuur, die de variaties moet aanwijzen van het koolzuurgehalte voor de verschillende dagen der maand, dan blijken in eene reeks van drie jaren nauwelijks twee dagen op elkander te volgen met een gelijk bedrag aan atm. koolzuur; voorts, dat de variaties het sterkst te voorschijn treden in den herfst, aan het einde van het voorjaar en in den zomer, tamelijk constant zijn in den winter en in het begin van de lente; in de derde plaats, dat de verschillen in de dagelijksche hoeveelheden koolzuur voor het eene jaar soms veel sterker te voorschijn treden dan voor het andere, in 1877 o.a. veel grooter waren dan in 1879. Als uiterste grenzen voor deze variaties werden de waarden van 0.200-0.600 mlgr. p. mille gevonden. Intusschen scheen het Fodor van belang, nog in zijn onderzoek op te nemen eene bepaling van het koolzuur voor verschillende tijden van den dag. Daartoe werd de lucht dagelijks van den morgen tot den avond door kalkwater geleid en in eene tweede reeks van proeven hetzelfde herhaald van den avond tot den morgen van den volgenden dag. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Deze waarnemingen, gedurende de maanden September, October en November voortgezet (totaal 90 analysen), voerden tot eene gemiddelde van 0.418 p. M. voor den dag en tot 0.426 p. M. als gemiddelde van den nacht, waaruit dus volgt, dat de atmosfeer 's nachts rijker is aan koolzuur dan overdag. - Tot eene dergelijke uitkomst was ook reeds Saussure gekomen, die dikwijls in het midden van den nacht de te onderzoeken lucht in daarvoor bestemde flesschen verzamelde. Deze echter vond in de daglucht gemiddeld 0.398, in de nachtlucht 0.432 p. M. Echter kan uit F.'s onderzoek blijken, dat het koolzuur 's nachts niet altijd grooter is dan 's daags, maar dat in de lente de verhouding veelal is omgekeerd. Met het oog op deze uitkomsten acht Fodor het noodig, de lucht niet alleen 's daags, maar ook 's nachts te analyseeren, indien men het werkelijk koolzuurgehalte der atmosfeer wil leeren kennen, of in ieder geval het uur van onderzoek te vermelden, waar meedeeling wordt gedaan van het gevonden bedrag aan atm. koolzuur. Nochtans bewijzen de latere bepalingen, die door hem 's morgens, 's middags en 's avonds verricht zijn, dat het koolzuur gedurende den dag tamelijk bestendig is, alleen tegen den avond sterk toeneemt, waaruit moet worden afgeleid, dat het hooger bedrag gedurende den nacht voornamelijk op rekening komt van de toename daarvan gedurende de avonduren. Behalve deze resultaten, aan eigen waarnemingen ontleend, vinden wij in F.'s werk nog medegedeeld, wat het onderzoek van anderen heeft geleerd omtrent het atm. koolzuur op de bergen en in de dalen, op het vasteland of boven den zeespiegel, in steden en in dorpen. Mag men met Fodor vertrouwen stellen in de analysen van SmithGa naar voetnoot(*) en TruchotGa naar voetnoot(†), dan neemt het koolzuurgehalte vrij regelmatig af, naarmate men hooger stijgt. Bij de tegenstrijdigheid echter, die in de waarnemingen omtrent dit punt bestaat, - Saussure vond op de bergen dikwijls meer koolzuur dan in de dalen, terwijl Tissandier op eene luchtreis het gehalte daarvan bepaalde op 0.240 en 0.300 p. M. bij eene hoogte van resp. 890 M. en 1000 M. - blijven meerdere gegevens zeer wenschelijk ter bevestiging der resultaten van Smith en Truchot. Hetzelfde geldt voor de gemiddelde waarden, die gevonden zijn voor het atm. koolzuur boven het vasteland en de zee. Voorloopig schijnt aangenomen te mogen worden, dat dit boven de zee geringer is dan boven het vasteland. Daarentegen leert de ervaring, dat weinig of geen verschil kan worden waargenomen in de samenstelling der lucht voor de steden en hare omgeving, voornamelijk wat het koolzuur betreft. Schijnt dit ook al vreemd in verband met de honderden en duizenden van menschen en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dieren, die dikwijls in dicht bebouwde steden leven en ademen; met het oog ook op de talrijke andere bronnen van koolzuurontwikkeling, als verbranding en rotting, - vergeten wij niet, dat de onophoudelijke bewegingen der lucht, met eene snelheid van een hal ven meter in de seconde bij windstilte, veel sneller bij sterk bewogen atmosfeer, het koolzuur door de groote massa van den dampkring verspreidt, bijna op hetzelfde oogenblik en even snel, als het ontstaat. Is dus de verklaring van dit laatste verschijnsel eenvoudig genoeg, moeilijker is het, al de natuurlijke invloeden op te sporen, die de waargenomen variaties in het atmosferisch koolzuur beheerschen. Ook op dit terrein kunnen alleen waarneming en vergelijking het ware licht verschaffen. In de uitgebreide reeks van koolzuurbepalingen, dag aan dag gedurende drie achtereenvolgende jaren ondernomen, lagen, trouwens, de gegevens opgesloten, om b.v. den invloed van den regen, van sneeuwjacht of van hagel, van vorst of van dooi op te sporen, of om de werking der winden of de rol van den bodem te leeren kennen. Het kwam er slechts op aan, de uitkomsten der analysen voor regendagen te vergelijken met die voor heldere dagen of de gegevens op windstille tijden naast en tegenover de waarden van het atm. koolzuur bij sterk bewogen lucht te stellen. In de tweede plaats moest nauwkeurig aanteekening gehouden worden van de weersgesteldheid of van de verschillende meteorologische verschijnselen, wier invloeden bepaald moesten worden. - De tabellen wederom, die aan het werk van Fodor toegevoegd zijn, kunnen het bewijzen, hoe trouw deze zijn dagboek ook op dit punt heeft bijgehouden. In graphische voorstelling verduidelijkt Fodor ons de hoeveelheden regen, die gevallen zijn, of wijst door telkens gebroken lijnen van verschillende hoogte en lengte de luchtdrukking of de windsterkte aan voor de verschillende dagen van onderzoek. Eene vergelijking dezer figuren met de lijn, die de dagelijksche hoeveelheden koolzuur voorstelt, zou ons zonder veel woorden kunnen leeren, in welke verhouding dat atm. koolzuur staat tot de meteorologische invloeden van bovenbedoelden aard. Waar echter de beelden ontbreken, daar moeten woorden omschrijven, wat waargenomen is. Volgen wij dus weder Fodor in hetgeen hij daaromtrent mededeelt. Waar het in de eerste plaats den invloed van den regen geldt, daar wijst F.'s onderzoek, zoowel als dat van Saussure, zeer beslist aan, dat de regen het atm. koolzuur vermindert; verder, dat deze vermindering nà den regen van meer blijvenden aard is in den winter, maar in den zomer door eene aanzienlijke toename van koolzuur wordt gevolgd. Het tegenovergestelde neemt men waar bij het vallen van sneeuw. Terwijl op sneeuwdagen gemiddeld 0.381 mlgr. koolzuur p. mille gevonden werd, bedroeg het gemiddelde voor 23 dagen, die aan het vallen van sneeuw voorafgingen, 0.375 p. M. Blijkbaar neemt dus het atm. koolzuur bij sneeuwen toe. Minder | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
duidelijk spreekt de invloed van mist of nevel. Ofschoon door sommige scheikundigen is opgemerkt, dat het koolzuurgehalte der lucht bij een dichten mist sterk was toegenomen, waren de verschillen, door Fodor waargenomen, te onbeduidend, om aan dit meteorologisch neerslag veel invloed toe te kennen. Geheel anders wederom werkt vochtig weer of dooi. Toenemende bij vorst, vermindert het koolzuur, zoodra de dooi invalt. De verklaring van dit verschijnsel moet, volgens F., hierin gezocht worden, dat bij bevriezen van groote watermassa's de daarin opgeloste gassen, waaronder ook koolzuur, uitgedreven worden, terwijl bij invallenden dooi het water, dat van zijne gassen is beroofd, deze weer gretig uit den dampkring opslorpt. Deze verklaring is in elk geval in overeenstemming met het feit, dat het ijs van onze grachten en kanalen vele gasbellen insluit, die verhinderd werden, zich in den dampkring uit te storten, toen de oppervlakte des waters eenmaal met een ijskorstje was bedekt, bovendien in overeenstemming met den ijver, waarmee o.a. alen aan de oppervlakte van het water in geslagen bijten verschijnen, om de lucht te vinden, die zij onder de ijskorst niet aantreffen. Moeielijker intusschen is het, verband te brengen tusschen het koude jaargetijde en de variaties der luchtdrukking in den gezamenlijken invloed, dien zij op het atm. koolzuur uitoefenen. Toch leert het onderzoek, dat dit verband bestaat en dat de waarden van het gevonden koolzuur bij hooge barometerstanden in den winter hooger, in den zomer lager zijn. Ofschoon minder sterk, wordt ook de invloed van winden voor een deel door het jaargetijde beheerscht. Vond Saussure het atm. koolzuur op winderige dagen ietwat hooger dan bij windstilte, Fodor's onderzoek voert tot een tegenovergesteld resultaat, blijkens de volgende gegevens:
Echter verdient opgemerkt, dat het atm. koolzuur bij winderig weer in den winter altijd weer iets hooger is dan in den zomer, wat zeer verklaarbaar is, wanneer men in het oog houdt, dat winderig weer in den winter veelal coïncideert met vorst, in den zomer dikwijls met regen. En terwijl de eerste factor, op zichzelf werkende, de hoeveelheid koolzuur doet toenemen, vermindert - zooals vroeger bleek - de regen haar. Toch moet het ons bevreemden, in verband juist met de functie van dezen laatsten factor, dat vooral die winden, welke bij ons den meesten regen aanbrengen, - en dat zijn de zuidelijke en zuidwestelijke winden - aanzienlijk veel meer koolzuur aan brengen dan die, welke uit het Noorden tot ons komen. ‘Feuchtigkeit und Meeresfläche, andererseits Frost und Festland waren also nicht im Stande, den charakteristischen Unterschied zwischen Passat und Antipassat zu verwischen, obwohl jene Factoren die Kohlensäure- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
differenz der zwei Windrichtungen gewiss bedeutend herabgedrückt haben. Ohne diese conträren Einflüsse wäre der Unterschied zu einem viel auffälligeren, grösseren angewachsen’ (Fodor, blz. 38). Het gering gehalte aan koolzuur bij noordelijke of noordwestelijke winden treedt vooral in den zomer zeer sterk op den voorgrond, veel zwakker in den winter, wanneer haar invloed door den veelal invallenden dooi eenigermate gebroken wordt.
Schijnbaar vreemd, vinden deze verschijnselen te gelijk met zoovele andere meteorologische invloeden van temperatuur en drukking, van vorst, dooi, enz. hunne meest ongedwongen verklaring in de bewegingen van de lucht in onzen bodem. De meening van Saussure, dat het atm. koolzuur beheerscht werd door het leven der planten, in dien zin n.l., dat deze 's nachts koolzuur uit- en 's daags weer inademen, wordt reeds weersproken door het feit, dat de hoeveelheid koolzuur in onzen dampkring juist in den herfst het grootst is, wanneer het levensproces der planten zich zooveel zwakker openbaart. Ook al mag dit proces eenigen invloed uitoefenen, de belangrijke rol, die meteorologische verschijnselen spelen in de variaties van dat koolzuur, moesten noodzakelijk op andere bronnen daarvoor wijzen. Het is vooral Von Pettenkofer geweest, die op de grondlucht het eerst de aandacht heeft gevestigd als eene bron, die, niet minder belangrijk dan alle andere te zamen, tevens den sleutel geeft ter verklaring van de waargenomen variaties in het koolzuurgehalte van den dampkring. Ook Fodor sprak reeds vroeger de meening uit, dat de atmosfeer haar koolzuur in de eerste plaats ontleent aan den bodem, ‘Hauptherde der animalischen und pflanzlichen Verwesung, Oxydation’. Maar het direct bewijs daarvoor ontbrak nog. Ten einde ook hier experimenteel onderzoek te laten beslissen, onderzocht hij de lucht aan het bodemniveau op eene hoogte van 0.5-1 cM. en op dezelfde plaats op 2.5 M. hoogte. De proef bewees, dat de hoeveelheid koolzuur nabij het niveau van den bodem, gedurende het grootste gedeelte van het jaar, aanzienlijk veel grooter is dan in hoogere luchtstreken en bovendien aan grootere variaties onderhevig; voorts, dat het koolzuur nabij den bodem de variaties van het koolzuurgehalte in hoogere lagen beheerscht. M.a.w.: het koolzuurgehalte der onderste luchtlagen reguleert dat der bovenste. Soms echter staat het koolzuur nabij den bodem beneden dat der hoogere luchtstreken. En dit is voornamelijk dan het geval, wanneer de aarde met regen- of sneeuwwater is doortrokken. Opzettelijke proeven bewezen, dat een bepaald volume water, tusschen aarde verdeeld, veel meer lucht opslorpt, dan datzelfde volume water op zichzelf absorbeeren kan. Dit verklaart dan ook, dat het atm. koolzuur in den regen- of sneeuwtijd aanzienlijk dalen kan, allermeest voor de lucht nabij den bodem. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Kan alzoo als bewezen worden beschouwd, dat het koolzuur der lucht nabij het bodemniveau het koolzuur afgeeft aan de hoogere streken, - de vraag blijft over, waarvan dit gas dan afkomstig is. 't Is niet te betwijfelen, dat de talrijke rottingsprocessen aan de oppervlakte van de aarde belangrijk daartoe bijdragen; dat zij echter niet als de eenige bron mogen worden aangemerkt, volgt reeds hieruit, dat deze processen onmogelijk aan variaties van zóó grooten omvang onderhevig, m.a.w. zóó veranderlijk kunnen zijn, als zulks het geval blijkt voor het atm. koolzuur. Bovendien is het koolzuurgehalte nabij den bodem juist het grootst tegen het einde van den zomer en in den herfst, wanneer de rottingsprocessen reeds sterk zijn afgenomen, of kan in den winter bij vorst plotseling stijgen, wanneer rotting bijna niet meer mogelijk is. 't Is duidelijk dus, dat er nog een andere haard voor het atmosferisch koolzuur moest bestaan, en Von Pettenkofer wees dien in de grondlucht zelve aan. Hoe het mogelijk was, dat deze factor, die op het tegenwoordig standpunt der hygiëne eene zoo belangrijke functie vervult, zoolang kon worden voorbijgezien, - Von Pettenkofer antwoordt niet oneigenaardig: ‘Hat man doch die freie Luft überhaupt länger als etwas Substanzloses, rein Geistiges betrachtet, trotzdem dass ihre Bewegung schon von jeher manchmal so heftig war, dass sie selbst Bäume entwürzelte; um so weniger darf es uns Wunder nehmen, wenn die Luft im Boden unbeachtet blieb, welche uns nicht einmal den Hut vom Kopfe zu wehen vermag.’ - Inderdaad, men bespeurt zeer weinig van die bodemlucht, kleur-, reuk- en smaakloos, als zij is, en windstil bovendien. En toch, zoo vervolgt Von P. een weinig verder: ‘Eine Luft, die wir mit unseren unbewaffneten Sinnen für windstill erklären, kann in einer Stunde noch einen Weg von mehr als tausend Metern machen, - aber wenn sie auch nur wie eine Schnecke kriechen würde, so würde sie im Tage doch aus ziemlicher Tiefe bis an die Oberfläche gelangen. Und das ist's, was die wenigsten Menschen noch glauben wollen’Ga naar voetnoot(*). Wat ons vooral de grondlucht als de voornaamste bron voor het atm. koolzuur aanwijst, is in de eerste plaats het feit, dat zij meer dan tien-, zelfs honderdmaal zooveel koolzuur bevat als onze dampkring. Daarenboven heeft het onderzoek bewezen, dat de variaties in het koolzuurgehalte der grondlucht en van de lucht nabij het bodemniveau vrij nauwkeurig parallel loopen en dat deze laatste juist het rijkst is aan koolzuur, wanneer zich de lucht uit den bodem 't gemakkelijkst naar buiten uitstort. Dat dit niet alleen door diffusie geschiedt, moet reeds volgen uit de onregelmatigheid, die men waarnemen kan in de variaties van het koolzuurgehalte nabij de aardoppervlakte. Onafgebroken verandert dit - nu eens dalende, dan weer rijzende op den dag of in den nacht, in | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
den herfst en in den winter. Dit feit bewijst reeds op zichzelf, dat de lucht in onzen bodem golft als het water onzer zeeën. En terwijl zij nu eens in langzamen stroom, dan weer in onregelmatige golven zich uitstort in onzen dampkring, slorpt de aarde eene andere maal, a.h.w. inademende met reuzenlongen, het koolzuur daaruit op. Door welke invloeden deze bewegingen der bodemlucht beheerscht worden, is niet moeilijk in te zien. - Eerste voorwaarde voor een gemakkelijk uitstroomen daarvan is een uitgedroogde bovengrond; ook is het duidelijk, dat hier de temperatuur der atmosfeer, zoowel als van den ondergrond, luchtdrukking en windrichting eene belangrijke rol zullen spelen. Welnu, deze motors voor grondluchtbewegingen verkrijgen vooral daardoor eene belangrijke beteekenis, omdat zij ons de afhankelijkheid verklaren, waarin de waargenomen variaties in het koolzuurgehalte der atmosfeer staan tot zoovele verschillende meteorologische invloeden. Wanneer het onderzoek leert, dat het atm. koolzuur in den herfst aanzienlijk stijgt, dan vindt dit vooral hierin zijne oorzaak, dat bij de afkoeling van den dampkring de ondergrond allicht warmer is dan de oppervlakte van den bodem en de warme grondlucht zich, krachtens hare meerdere spanning, gemakkelijk naar buiten uitstort. Wat het uitstroomen in dit jaargetijde nog in het bijzonder bevorderen moet, is de toestand van den bovengrond, die gedurende den zomer ruim gelegenheid vond, om uit te drogen en permeabel voor gassen te worden. Geheel anders daarentegen in de lente, wanneer de atmosfeer allengs eene hoogere en de ondergrond nog lang eene lagere temperatuur aanwijst. 't Ligt voor de hand, dat onder die omstandigheden reeds een uitstroomen van grondlucht moeilijk is en onmogelijk worden zal, wanneer nog bovendien de bovengrond geheel met water doortrokken is ten gevolge van de vele regens, die veelal in het voorjaar vallen. Niet vreemd dan ook, dat het atm. koolzuur in de lente ver beneden dat van den herfst ligt. Op dienzelfden grondslag laat zich 't meest natuurlijk verklaren, dat de dampkring 's nachts veelal meer koolzuur bevat dan op den dag. Veronderstellen wij den bovengrond droog en voor gassen doordringbaar, dan is het duidelijk, dat vooral 's zomers bij de afkoeling in den avond de bovengrond het eerst zijne warmte zal verliezen. De nog warme ondergrond zal eerst in den loop van den avond en den nacht zijne warmte en daarmee te gelijk de koolzuurrijke lucht, die hij verborg, aan de koele atmosfeer afstaan. - Natuurlijk zal dit des te eerder geschieden, naarmate het verschil in temperatuur voor dag en nacht grooter is, - het meest na warme zomerdagen, meer in den zomer dan in den winter. Het onderzoek heeft dan ook bevestigd, dat de verschillen in het koolzuurgehalte van den dampkring zich het duidelijkst in den zomer vertoonen. Overigens is het duidelijk, dat deze uitstroomingsverschijnselen voor | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de grondlucht nog voor een goed deel beheerscht zullen worden door atm. drukking. - Coïncideert eene vermindering dier drukking met eene afkoeling in den dampkring, dan zullen deze beiden elkander ondersteunen en een uitstroomen van grondlucht bevorderen. Vallen deze beide factoren daarentegen in juist verschillende richting in, dan kunnen zij elkanders invloed neutraliseeren en zal het koolzuurgehalte der lucht gedurende den avond en nacht weinig of geene verandering ondergaan. Houden wij vast aan de experimenteel bewezen stelling, dat de atmosfeer in hoofdzaak haar koolzuur dankt aan den bodem, - dan ook is het licht in te zien, dat het atm. koolzuur boven het vasteland dat der zeelucht overtreft, en voorts, dat landwinden ons veelal meer koolzuur aanbrengen dan de winden, die van zee tot ons komen; - eindelijk, dat de zuid- en zuidwestelijke winden, die ons uit warme streken over het vasteland bereiken, eene koolzuurrijkere lucht aanvoeren, dan de noord en noordoostelijke. Vergeten wij echter niet, dat deze verhouding in den winter juist eene omgekeerde worden kan, wanneer bij noord- en noordoostenwinden vorst invalt, waardoor het koolzuurgehalte verhoogd kan worden, terwijl met zuid- en zuidwestelijke windrichting meestal dooiweer en regen samenvallen, die in den winter het atm. koolzuur doen dalen. Helpen regens in den winter het koolzuur van den dampkring verminderen - eensdeels, omdat de met water doortrokken aarde dit gas opslorpt, anderdeels, wijl deze laatste de ondergrondlucht weigert door te laten - in den zomer juist werken zij in omgekeerden zin, voor zoover zij n.l. bij de vereischte warmte de rottingsprocessen in den bodem bevorderen en daarmede de ontwikkeling van koolzuur. Maar wij moeten hier eindigen, waar het betreft de verspreiding van het koolzuur in den dampkring en de functies, die onderscheidene meteorologische invloeden daarop uitoefenen. Het aangevoerde moge trouwens voldoende zijn, om de beteekenis toe te lichten, die het atm. koolzuur uit een hygiënisch oogpunt heeft. Op zichzelf van weinig of geen invloed op den gezondheidstoestand van den mensch, in de geringe hoeveelheden, waarin het in den dampkring aangetroffen wordt, ontleent het echter eene zeer bijzondere beteekenis aan het feit, dat het zijn oorsprong dankt aan den bodem en ons het middel aan de hand geeft, om de bewegingen der grondlucht te constateeren en te volgen. - Dit feit is van des te meer belang, sinds gebleken is, dat de ontwikkeling en de verspreiding der infectieziekten met den aard en de beweging der bodemlucht in het nauwste verband staan (zie later). Hoe belangrijk het ook moge zijn, de grondlucht uit dit oogpunt aan een nader onderzoek te onderwerpen, in dit opstel moeten wij ons beperken tot de lucht, die wij ademen. Mogelijk wordt het ons vergund, den grond, waarop, en het huis, waarin wij wonen, later onder de aandacht te brengen. - Thans gaan wij over tot dat gedeelte van Fodor's onderzoek, dat betrekking heeft op den ammoniak der lucht. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ter bepaling van dit bestanddeel acht F. het boven alles noodig, het atmosferisch stof terug te houden, voordat de lucht over het zwavelzuur strijkt, dat den ammoniak moet vastleggen. Zonder deze voorzorg zou dit stof, dat voor een goed deel van bewerktuigden aard en stikstofhoudend is, door het zwavelzuur worden opgenomen en later, bij destillatie van deze vloeistof met kalkmelk, tot ammoniakvorming aanleiding kunnen geven, waardoor de uitkomsten te hoog uitvallen. Met het oog daarop liet Fodor de lucht eerst over fijne glaswol strijken en daarna door verdund zwavelzuur. De teruggehouden ammoniak wordt later door destillatie met kalk weer vrijgemaakt en colorimetrisch met Nesler's reagens bepaald. Het komt ons voor, dat deze methode hier niet gelukkig gekozen is. Daar de nauwkeurigheid van bepaling volgens haar geheel afhankelijk is van de scherpte van het oog des waarnemers, mist zij die vastheid en onveranderlijkheid, die voor een vertrouwbaar onderzoek in de eerste plaats vereischt worden. Bovendien mag betwijfeld worden, of door filtreeren door glaswol alléén die microscopische stofjes teruggehouden kunnen worden, die de lucht altijd verontreinigen. Uit Tyndall's onderzoekGa naar voetnoot(*) is genoeg gebleken, hoe moeilijk het is, de lucht daarvan geheel te zuiveren. - Houden wij daarbij in het oog, dat het aantal ammoniakbepalingen betrekkelijk gering is, - ook reeds, omdat de lucht in elke proef gedurende vijf dagen door de proefkolven met verdund zwavelzuur geleid moest worden, om den ammoniak geheel terug te houden, - dan wordt het duidelijk, dat dit gedeelte van F.'s arbeid den breeden grondslag van zijn eerste onderzoek mist. Kan het jaarlijksch gemiddelde van het atm. koolzuur uit ongeveer 400 analysen worden afgeleid - voor dat van ammoniak dienden hem slechts 80 bepalingen, die tot eene gemiddelde van 0.03888 mlgr. per kub. M. dampkringslucht voerden. Bij eene vergelijking der maandelijksche gemiddelden vallen de kleinste waarden in den winter. In de lente worden deze langzaam grooter, om in den zomer een maximum te bereiken, dat ook gedurende den herfst slechts weinig daalt. Echter blijkt het ammoniakgehalte voor dezelfde jaargetijden in de opvolgende jaren zeer aanzienlijk te kunnen verschillen. Terwijl in den herfst van 1878 gem. 0.0588 mlgr. p. kub. M. gevonden werd, steeg dit gemiddelde voor den herfst van 1879 niet boven 0.0344. Ofschoon Fodor in overeenstemming met vroegere waarnemingen van Fresenius 's nachts meer ammoniak in de lucht aanwijst dan op den dag, zijn de gevonden verschillen voor dag en nacht zóó grillig, dat ons de moed ontbreken zou, om daaruit eene bepaalde conclusie af te leiden. Wat betreft de bron voor den ammoniak van den dampkring, het is wel niet te betwijfelen, dat ook daarvoor rottingsprocessen van organische stikstofhoudende stoffen in de eerste plaats in aanmerking | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
komen; dat alzoo de ammoniak der lucht voornamelijk van zuiver locale invloeden afhankelijk is. Daarmee is dan ook in overeenstemming, dat de maandelijksche gemiddelden het hoogst zijn in den zomer, wanneer warmte na regen de rotting bevordert. Dat tijdens den regen de lucht een aanzienlijk lager bedrag aan ammoniak bevat, is gemakkelijk af te leiden uit de groote oplosbaarheid van dit gas in water. De regen lost het op en wascht als het ware de lucht uit. - Aan dit feit vooral dankt de aarde voor een groot deel haar ammoniak en hare voedingswaarde voor de plant. Moeilijker was het antwoord op de vraag, welk deel van den bodem - de oppervlakte of de diepere lagen - als de eigenlijke haard voor ammoniakvorming aangemerkt moet worden. Ook hier kon een onderzoek der grondlucht op haar bedrag aan ammoniak alleen beslissen - en daar Fodor voor het jaar 1879 dit bedrag in de grondlucht meestal lager vindt dan in den dampkring, besluit hij, dat niet de diepere lagen in de eerste plaats den ammoniak der atmosfeer leveren, maar voornamelijk de oppervlakte van den bodem. Dáár in de eerste plaats heeft onder vrije en ongestoorde toetreding van lucht en vocht de meest intensieve rotting plaats; dáár ook zal de gevormde ammoniak het gemakkelijkst zich in de atmosfeer verspreiden, zonder gevaar van door de aarde opgeslorpt of teruggehouden te worden. Rotting als eerste en voornaamste bron voor ammoniakontwikkeling aangenomen, krijgen de variaties van het atm. ammoniak deze beteekenis, dat zij ons een index zijn voor den meerderen of minderen omvang der verrotting, m.a.w., dat zij ons eene aanwijzing geven op de verontreiniging zoowel van den bodem met organische stoffen als van de lucht met vluchtige of gasvormige rottingsproducten. In verband daarmee is het verklaarbaar, dat het ammoniakgehalte der lucht voor de steden toeneemt met de bevolking, met den omvang van het fabriekswezen en de heerschende onreinheid. Waar aan de voorwaarden voor ophooping van allerlei organisch vuil op de kwistigste wijze voldaan is, daar zal allicht de rotting het levendigst en de ammoniakontwikkeling het meest intensief zijn. Toch schijnt het ons gevaarlijk, den omvang van rotting en de ophooping van vuil alléén of in de eerste plaats te willen beoordeelen uit het ammoniakgehalte der lucht. Men bedenke, dat de hoeveelheden, die zelfs de atmosfeer der meest onreine steden of straten daaraan bevat, zóó gering zijn, dat Fodor zelfs de gevoeligheid der chemische balans ontoereikend acht, om met behulp daarvan den ammoniak in den een of anderen verbindingsvorm te wegen. Wie nu de gevoeligheid dier balans kent, wordt wel tot voorzichtigheid aangemaand bij de waardeering der bepalingen van den atm. ammoniak. - Ook al zijn deze verricht langs colorimetrischen weg, - eene methode, die aan te veel fouten onderhevig is, om nauwkeurig te kunnen heeten, zie vroeger, - in elk geval ontbreekt ons de waarborg van vertrouwbaar- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
heid, waar het de bepaling van die uiterst kleine hoeveelheden betreft. Aan eene indirecte beoordeeling van den omvang van rotting door middel van een onderzoek van het ammoniakgehalte der lucht zal dus o.i. vooraf behooren te gaan eene directe bepaling van de hoeveelheid organische stof, die den bodem verontreinigt. Zoolang de methode daarvoor nog niet is toegepast of gevonden, hechten wij niet veel waarde aan een onderzoek tot opsporing van het causaal verband tusschen de ontwikkeling van bepaalde ziekten en den omvang van rotting, beoordeeld uit het ammoniakgehalte der lucht. Niet minder dan op den atm. ammoniak drukt die onzekerheid in de methode ter bepaling van de juiste hoeveelheid - het ozone der lucht, eene stof, die haar ontstaan voornamelijk dankt aan stille electrische ontladingen in den dampkring, aan langzame verdamping van het water bij gewone temperatuur en voor een deel aan rotting of oxydatieverschijnselenGa naar voetnoot(*). Ofschoon het ozone niet onwaarschijnlijk vernietigend of doodend inwerkt op de kiemen van lagere organismen, die als stofjes de lucht verontreinigen, - toch is zijne functie op den gezondheidstoestand van den mensch nog vrij twijfelachtig. Wij vinden daarin aanleiding, ons, voor zoover het ozone betreft, tot bovenstaande mededeeling te beperken en de atmosferische stofjes aan een nader onderzoek te onderwerpen.
Ten einde tot eene betere kennis daarvan te geraken, heeft Fodor het atm. stof tot een onderwerp van zeer uitvoerig onderzoek gemaakt. Hoe menigmaal intusschen was datzelfde vuil, dat onze boeken en meubels, ons kleed en onze huid aankleeft en bedekt, een punt van ernstig onderzoek! Wie de rustelooze werkzaamheid van Pasteur gevolgd heeft in zijn onsterfelijken arbeid over gisting en rotting; wie met de proeven van Bastian en Prof. Huizinga over de ‘generatio spontanea’ heeft kennis gemaakt, - hij weet, wat reeds die microscopische stofjes uit een wetenschappelijk oogpunt beteekenen; hoe ijverig men de wacht moet houden aan den ingang der proefkolven, om aan die stofjes den toegang te beletten tot de vloeistoffen, waarin een nieuw leven ‘sine ovo’ moest ontstaan, ter weerlegging van de nog nooit weerlegde theorie: ‘omne vivum ex ovo’. Aan Pasteur's arbeid vooral danken wij de kennis, dat alle verschijnselen van gisting en rotting beheerscht worden door de levensverschijnselen van die lagere organismen, wier kiemen als stofjes in honderdvoudige verscheidenheid in de lucht rondzweven. Neergevallen in eene vloeistof of omgeving, waarin deze de voedingsstoffen vinden, die voor hun onderhoud nuttig of noodig zijn, ontwikkelen en vermenigvuldigen zij zich, gisting of rotting brengende, waar zij verschijnen. Zoo schuilen in het stof onzer kleeren honderden kiemen, die straks | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
wellicht de gelegenheid gunstig zullen vinden, om onze eetwaren en beste voedingsmiddelen te doen bederven en schimmelen, of die den fabrikant later behulpzaam zijn in de bereiding onzer meest gewaardeerde alcoholische dranken. - Onaanzienlijk en nietig in ons oog, spelen diezelfde stofjes eene rol, zóó machtig en groot, dat de welvaart der volken met hunne levenswerkzaamheid op het nauwste te zamenhangt. - Hooren wij echter den hygiënist, waar hij dat atm. stof aan een nader onderzoek heeft onderworpen en daarin de kiemen ontdekt der meest gevreesde infectieziekten. Door Ehrenberg het eerst onderzocht op zijne microscopische bestanddeelen, heeft Tissandier deze studie later voortgezet en uitgebreid. Ter bepaling van de hoeveelheid stof werd een groot volume lucht in langzamen stroom door U-vormige en met water gevulde buizen geleid. Wat na verdamping van het water terugbleef, werd gewogen en als atm. stof in rekening gebracht. Langs dien weg werd te Parijs gevonden: 6 mlgr. stof p. kub. meter bij regenachtig weer; 25 mlgr. stof p. kub. meter op droge dagen; daarentegen slechts 0.25-3 à 4.5 mlgr. bij overeenkomstige weersgesteldheid op het open veldGa naar voetnoot(*). Bij verbranding van het door Tissandier verzamelde stof bleef 75-66% asch of anorganische stof terug, beantwoordende aan 25-34% organische zelfstandigheid. Tichborne wees 29.7% organische bestanddeelen aan in het stof, dat op eene hoogte van 134 M. verzameld was; 45.2% in het atm. stof der straten. Als microscopische bestanddeelen werden de meest verschillende lichamen gevonden, deels van plantaardigen en dierlijken oorsprong, deels ook van geheel onbewerktuigden aard, - fragmenten van voorwerpen, die dagelijks door den mensch gebruikt of verwerkt worden. Voor zoover de georganiseerde stofjes betreft, werden o.a. duidelijk onderscheiden: eieren van Entozoën, kiemen van schimmelplantjes, van gistzwammen en bacteriën. Intusschen acht Fodor al de vroeger toegepaste methoden ter bepaling van den aard en de hoeveelheid van het atm. stof zeer gebrekkig en onvoldoende. ‘Ich muss’ - zoo laat hij zich uit - ‘ich muss mit Bedauern constatiren, dass diese Forschungen, sowie die dazu angewandten Methoden dem Ziele, welches uns die Hygiene in dieser Richtung steckt, kaum entsprechen. Mit ihrer Hilfe kann weder die Anzahl, noch weniger aber die Natur, oder um mich so auszudrücken, die Individualität der Staubkörperchen bestimmt oder erforscht werden.... Kaum wird es endlich möglich sein, mit auf diese Weise gesammeltem Staube pathologische Versuche, Infectionen auszuführen.’ In deze woorden ligt duidelijk opgesloten de richting, die Fodor zich heeft aangewezen voor een nader onderzoek van het atm. stof. Na eerst de hoeveelheid daarvan te hebben bepaald, stelt hij zich tot | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
eisch, de organismen, die in het stof zelf voorkomen, door doelmatige cultuurproeven af te zonderen en aan te kweeken en den aard en de werkzaamheid dier organismen door infectieproeven of inentingen op dieren van een pathologisch standpunt te leeren kennen. - Men moet erkennen, dat voor dit doel de vroegere methoden van onderzoek al zeer weinig konden dienen, waarbij men de stofjes uit de lucht trachtte terug te houden, door deze met water te schudden of door de lucht over glasplaten te laten strijken, die met glycerine waren bevochtigd. Voor zoover de hoeveelheid atm. stof betreft, heeft Fodor zich voornamelijk bepaald tot de kleinste stofdeeltjes, die minder begrepen zijn in de dagelijksche beweging der menschen in de steden, maar hooger in de atmosfeer opstijgen, dan waartoe het gewone verkeer in de straten dit opvoeren kan. Alzoo de stofdeeltjes, die in hunne bewegingen afhankelijk zijn van die atmosferische invloeden, welke de uitdroging van den bodem bevorderen en daarmede de verspreiding der deeltjes in den dampkring; o.a. temperatuur, luchtstrooming (winden), enz. Daartoe werd dan de lucht op eene hoogte van 5 M. boven het bodemniveau door eene vrij lange buis gezogen, die met fijne en ietwat samengedrukte glaswol gevuld was, en de snelheid van den luchtstroom zoodanig geregeld, dat gedurende 5-10 dagen 5-15 kub. M. lucht door de buis trok. De gewichtstoename nà de proef wees de gewichtshoeveelheid stof aan, die bevat moest zijn geweest op het volume doorgezogen lucht. - In dien vorm werden de proeven van September 1878 tot het einde van September 1879 onafgebroken voortgezet en als gem. hoeveelheid 0.4 mlgr. stof per kub. M. gevonden. Bij vergelijking echter van de gemiddelde waarden voor de verschillende maanden des jaars blijken deze het grootst voor den zomer en den herfst, veel kleiner in den winter en de lente. Over het algemeen vallen de kleinste waarden met den regentijd in, de grootste in de droge periode, vooral wanneer droog weer met wind te zamengaat. De overeenstemming tusschen de variaties in het gehalte atm. stof en dat van het koolzuur der lucht is duidelijk en des te belangrijker, omdat zij ons ook voor het atm. stof verwijzen naar de grondlucht, waarmee zich dit in den dampkring uitstort. - En toch aanvaarden wij de conclusies, die Fodor uit zijne waarnemingen trekt, niet zonder eenig voorbehoud. Ons schijnt de duur van het onderzoek nog altijd te kort en het aantal gegevens te gering, om eene andere dan slechts tijdelijke waarde aan deze uitkomsten toe te kennen. 't Is zeer waarschijnlijk, dat een later onderzoek bovenbedoelde waarnemingen zal bevestigen, maar dit zal dan ook noodzakelijk moeten volgen en gedurende een veel langer tijdvak dan één jaar moeten worden voortgezet, indien men aan F.'s conclusies eene meer dan twijfelachtige waarde wil toekennen voor de leer der besmetting door atm. stof. Fodor zelf wenscht talrijker gegevens, dan waarover hij beschikken kan, - maar stelt desniettemin zijne conclusies met eene bewonderenswaardige gerust- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
heid en vindt zelfs geen bezwaar, tot een parallellisme te besluiten tusschen de hoeveelheid atm. stof en tusschenpoozende koorts of enteritus. Niet tevreden echter met de kennis van de hoeveelheid, trachtte hij ook de organismen, die in dat stof verborgen liggen, op hunne ‘selbstständige Individualität’ te onderzoeken. - ‘Die Grundbedingung jedes weiteren Fortschrittes und jeder weiteren Folgerung bleibt die Erkenntniss der microskopischen Fauna, besonders aber der Flora der Atmosphäre.’ Dat microscopisch onderzoek van het atm. stof alléén hier niet toereikend is, volgt reeds daaruit, dat langs dien weg noch de gist- of schimmelzwammen, noch de bacteriën kunnen worden onderscheiden. - Toch was het uit een hygiënisch oogpunt van het grootste belang, deze laatste te leeren kennen en te onderzoeken, welke de meest voorkomende vormen zijn; op welke tijden zij het meest worden aangetroffen; eindelijk, of ten tijde van epidemieën vormen in de atmosfeer te vinden zijn? Ter beantwoording dezer vragen neemt Fodor zijne toevlucht tot cultuurproeven, die de strekking hebben, om in vloeistoffen van bekende samenstelling de microscopische organismen uit het atm. stof tot ontwikkeling te brengen, aan te kweeken en zoo mogelijk van andere vormen te isoleeren. - Nadat de ervaring hem geleerd had, dat de bacteriën het weligst tieren in de oplossingen, welke bestanddeelen van het menschelijk lichaam bevatten, - b.v. bloed, eiwit, enz. - werd eene oplossing van vischlijm - Ichtyocolla - door Fodor als de geschiktste cultuurvloeistof gebruikt, niet alleen omdat zij gemakkelijk bereid, gefiltreerd en gekookt kan worden, maar voornamelijk omdat deze oplossing, terwijl zij der ontwikkeling van de verschillende bacteriën zeer voordeelig was, daarentegen zeer ongunstig werd gevonden voor de hoogere organismen, - infusoriën, algen, diatomeën en monaden - van welke vrij algemeen verondersteld wordt, dat zij tot geene infectieziekten aanleiding geven. Zoo werden dus deze laatste als vanzelf van het onderzoek uitgesloten. De wijze van proefneming was nu overigens vrij eenvoudig. De gefiltreerde en heldere ichtyocolla-oplossing werd iederen dag in daarvoor bestemde proefbuisjes in een koperen ketel met water uitgekookt. De buisjes waren vooraf door boomwolpropjes gesloten en werden niet eerder uit den ketel verwijderd, voordat alles was afgekoeld. Dus mocht verondersteld worden, dat de kiemen, die bij het bereiden en filtreeren der oplossing uit de lucht daarin neergevallen konden zijn, gedood waren, ook in het boomwol, dat tot afsluiting had gediend. In dien toestand werden de geopende buisjes iederen dag op eene rustige plaats en op eene hoogte van 2½-5 M. boven het bodemoppervlak aan de buitenlucht blootgesteld, en Fodor berekent, dat in den tijd van 24 uren ongeveer 1300 liters lucht hunne stofjes op de oppervlakte der proefvloeistof konden laten vallen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ieder proefbuisje, welks inhoud gedurende 24 uren met de buitenlucht in aanraking was geweest, werd den volgenden dag vervangen door eene nieuwe, op dezelfde wijze gepraepareerde buis. Met de boomwolprop van deze laatste gesloten, werd zij gedurende 14-21 dagen bij gewone kamertemperatuur weggezet, binnen welken tijd de oplossing troebel geworden was door de ontwikkeling van lagere organismen en op deze microscopisch onderzocht werd. Men ziet het, de methode van onderzoek was zeer eenvoudig, - een belangrijk voordeel, waar het eene zoo langdurige studie betreft, die iederen dag en gedurende meer dan één jaar de onafgebroken aandacht eischt. - En ook al is het mogelijk, dat verschillende stofjes en daaronder kiemen van onderscheidene organismen aan de proefbuizen ontsnapten, - uit de verkregen resultaten kan in elk geval blijken, dat vele kiemen een welkom gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid, die haar aangeboden werd, om zich te ontwikkelen en te vermenigvuldigen. Als de meest gewone gasten werden door Fodor de splijtzwammen of bacteriën gevonden. In 522 van de 646 cultuurproeven waren deze ruim vertegenwoordigd. Zeldzamer waren de schimmel-, nog zeldzamer de gistzwammen. Voor zoover de verschillende vormen van waargenomen bacteriën aangaat, sluit Fodor zich aan bij Cohn, die de meening voorstaat, dat deze onderscheidene vormen als even zoovele soorten aangemerkt moeten worden, in tegenoverstelling van Nägeli en Billroth, volgens welke al deze vormen zich uit slechts één oorspronkelijken grondvorm hebben ontwikkeld. Indien - wat Nägeli en Billroth willen - inderdaad de morphologische eigenschappen en de bewegingsvormen, waaronder zich de bacteriën kunnen vertoonen, eene functie zijn van de proefvloeistof, waarin zich deze ontwikkelen, dan was het volgens Fodor te verwachten, dat het aantal vormen, dat in eene en dezelfde vloeistof tot ontwikkeling geraakt, zeer beperkt zou zijn. Toch leerde hem de ervaring anders. In weerwil dat hij onder geheel gelijke omstandigheden steeds met een cultuurvocht van dezelfde samenstelling en concentratie werkte, - ‘entwickelten sich zuweilen die verschiedensten Formen und in sehr abweichender Menge im Innern ein und derselben Eprouvette, während ein anderes Mal ausschliesslich eine oder die andere Bacterienform zur Entwicklung kam, und die anderen Formen, selbst die allergewöhnlichsten, gänzlich fehlten.’ - Deze ervaring bewijst, - zoo vervolgt Fodor - ‘dass die Entwicklung oder das Ausbleiben der einzelnen Bacterienformen nicht von der Nährsubstanz abhängig war; auch nicht von der mehr oder weniger den Bacterien zur Verfügung stehenden Luft, und nicht von der Temperatur, sondern offenbar davon, welche Bacterienarten oder welche ihrer (bisher unbekannten) Keime in die Ichtyocolla gefallen waren’. - En op den grondslag dezer ervaring besluit hij: ‘Die hauptsächlichen Formen, besonders jene, welche Cohn in | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
eigene Arten classificirt hat, sind aber aller Wahrscheinlichkeit nach in der That unabhängige Organismen, mit selbstständigem Ursprung, Vermehrung und Functionen.’ O. i. gaat Fodor hier te ver. In ieder geval ware het belangrijk geweest, te onderzoeken, of die verschillende vormen van bacteriën, die hij als afzonderlijke soorten beschouwd wil hebben, bij aankweeken van verschillende generaties in dezelfde cultuurvloeistof, waarin zij tot ontwikkeling waren gekomen, dezelfde eigenschappen zouden behouden hebben. Is de opvatting van Fodor juist, dan zullen zijne bacteriën zich door alle generaties heen als zelfstandige soorten moeten handhaven. Zijn daarentegen de morphologische eigenschappen en bewegingsvormen zijner bacteriën functies van den aard der omgeving, waarin zich deze ontwikkelen, dan moeten die onderscheiden vormen te gronde gaan of in de opvolgende generaties gewijzigd en meer en meer aan elkander gelijk worden, wanneer zij in eene cultuurvloeistof van dezelfde samenstelling worden aangekweekt. Overigens is het zeer goed mogelijk, dat de kiemen van een bepaalden vorm van bacterie zich ontwikkelen tot eene generatie, die de eigenschappen van een vorig geslacht nog onveranderd heeft behouden, terwijl de individualiteit van dien vorm in de latere geslachten verzwakt en verloren zal gaan bij aankweeken in dezelfde middenstof. - Deze mogelijkheid schijnt ons door Fodor te veel over het hoofd gezien, waar hij beslist het bestaan van zoovele verschillende soorten van bacteriën aanneemt, ieder met een eigen verleden, heden en toekomst. Nochtans verliest daardoor het onderzoek van Fodor niets aan beteekenis en belangrijkheid. Het wint zelfs aan omvang, nu hij van dag tot dag zijne aandacht heeft te richten op al die verschillende vormen van bacteriën, die zich in zijne proefvloeistoffen hebben kunnen ontwikkelen. Van deze onderscheidt hij in de eerste plaats de sphäro- of kogelbacteriën, waaronder de micrococcus de meest voorkomende soort was. Naast deze echter werd dikwijls een andere vorm ontdekt, die alléén bij eene 900malige vergrooting kan worden waargenomen en te fijn, om door den regen neergeslagen te worden, zelfs na aanhoudenden regen nog in de lucht werd aangetroffen. Fodor noemt dezen voor hem nieuwen vorm ‘micrococcus atoma’ en acht het niet onwaarschijnlijk, dat die bacterie nog uit een vochtigen bodem in de lucht kan opstijgen of zelf bij verdamping uit het water in de lucht geraken kan. Opmerkelijk was het, hoe goed zich de meest verschillende bacterievormen in dezelfde proefvloeistof naast en met elkander verdragen en hoevele soorten zich soms in één cultuurproef ontwikkelden. - Toch waren ná de kogelbacteriën de microbacteriën de meest algemeene. In 646 gevallen werden zij slechts 200 maal gemist. Tot de kleinste soorten behoorende, kenmerken zij zich voornamelijk door de bewegingen, die zij onder het microscoop volbrengen, en door den vorm van korte | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
staafjes of cilindertjes, waaronder zij zich vertoonen. Zij zijn het ook, die den eersten aanstoot geven tot de rottingsverschijnselen van het dagelijksch leven en deze door hare levenswerkzaamheid onderhouden. Maar onder deze microbacteriën is vooral één vorm merkwaardig door de zeer snelle bewegingen, waaronder hij gewoonlijk gezien wordt. Ook in andere eigenschappen meer met een dierlijk dan plantaardig organisme overeenkomende, - deelt het microbacterium (micromonas) agile - zooals Fodor het genoemd heeft - een onaangenamen reuk mee aan de proefvloeistof, waarin het gecultiveerd wordt, en veroorzaakt septische infectie, wanneer het op konijnen geïnjiceerd wordt. Van de overige bacterievormen werden nog aangetroffen de desmo- of draadbacteriën en de spiro- of schroefvormbacteriën. Maar deze waren zeldzaam en daarom reeds van minder belang. Hetzelfde kan gezegd worden van de schimmelzwammen, die zich slechts in 171 cultuurproeven onder schimmelvorming ontwikkeld hadden, - nu eens aan de oppervlakte, dan weer als myceliumdraden in de vloeistof. Ook voor de ontwikkeling van de gistingzwammen of der hoogere organismen bleek de ichtyocolla-oplossing geene gunstige middenstof te zijn. Wat nu verder de physiologische functie dezer verschillende bacterievormen betreft, wier kiemen in de atmosfeer aanwezig zijn, - Fodor acht het uit zijne proeven onbetwistbaar bewezen, dat de bacteriën hetzij dan direct of indirect eene infectiestof met zich meebrengen. ‘Die Ichtyocolla, welche vor dem Exponiren an freier Luft selbst in der zehnfachen Menge, Kaninchen subcutan injicirt, vollkommen unschädlich war, ist nach dem Exponiren zu einem gefährlichen Infectionsstoffe geworden.’ - Aan den anderen kant echter leerde hetzelfde onderzoek, dat eene bacteriehoudende ichtyocolla-oplossing slechts in bepaalde gevallen inficeert. 't Was dus waarschijnlijk, dat bij de verschillende chemische en physiologische functie der onderscheidene vormen van bacteriën ook nog verschil van infectie-capaciteit bestaat. Om over dit vraagpunt te beslissen, moesten bepaalde vormen van bacteriën in afzonderlijke cultuurproeven aangekweekt en van andere vormen geïsoleerd worden. Uit de 35-40 proeven, die Fodor met enkele goed geïsoleerde soorten nam, toonden zich de meesten als onschadelijk. Des te gevaarlijker echter bleek het microbacterium agile. Nadat deze vorm door herhaalde aankweeking in ichtyocolla en urine van andere vormen gezuiverd en geïsoleerd was, werden daarmee onderhuidsche injecties op konijnen toegepast. Binnen 14 dagen was het dier onder toenemende verlaging van lichaamstemperatuur, vermindering van gewicht en diarrhee bezweken. Zoo dikwijls de proeven herhaald werden, - altijd eindigde het dier met onder dezelfde symptomen te sterven. Ofschoon bij het microscopisch onderzoek van het bloed of van de verschillende organen van het gestorven individu geene bacterie ontdekt kon worden, werd in de urine het microbacterium duidelijk terugge- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vonden, - en van de drie konijnen, die met deze vloeistof opnieuw geïnjiceerd werden, stierf er één. Fodor vindt in de door hem genomen proeven aanleiding, te besluiten: dat het microbacterium agile een krachtig infecteerend vermogen heeft, zoolang het vrij blijft van andere vormen. Hoe meer het echter met deze in de proefvloeistof verontreinigd is, hoe meer ook dit vermogen verzwakt. In de tweede plaats, dat de ziekteverschijnselen, die het microbacterium veroorzaakt, in hoofdzaak overeenkomen met de symptomen, die men waarneemt bij infectie door rottende stoffen. Eindelijk, dat bovenbedoelde bacterie in verdunden toestand slechts eene lichte en voorbijgaande koortsaandoening teweegbrengt en bij herhaalde aankweeking aan infectievermogen verliestGa naar voetnoot(*). Niet minder opvallend was de physiologische functie der desmobacteriën en van hare glanssporen. In eene ichtyocolla-oplossing aangekweekt bij 30°-35° C., onder vrije toetreding der lucht, gaven zij bij subcutane injectie reeds binnen drie dagen aanleiding tot den dood van het konijn, dat aan de proef onderworpen werd. Ofschoon ook hier in het frissche bloed geene bacterie waargenomen kon worden, stierf een konijn, dat met ongeveer 0.5 cM3. bloed uit het hart van een pas gestorven dier geïnjiceerd werd, reeds na twee dagen. Merkwaardig vooral waren de groepen van glinsterende, kleine micrococcen, welke zich tegen de wanden der bloedvaten van lever en nieren in alle hunne vertakkingen hadden afgezet en vooral na inwerking van sterke kalioplossing te voorschijn kwamen. Evenals door de tegenwoordigheid van andere bacteriën de physiologische werking van het microbacterium verzwakt wordt, zoo ook kunnen de functies der desmobacteriën belangrijk gemodificeerd, soms geheel opgeheven worden. De eindconclusie, waartoe Fodor komt is, dat: ‘in der Atmosphäre zu verschiedenen Zeiten verschiedene Bacterienformen vertreten sind. Die meisten dieser Bacteriën besitzen gar kein oder nur ein schwaches Infectionsvermögen für den thierischen Organismus. Es kommen jedoch zu gewissen Zeiten auch solche Formen vor, welche bereits in sehr geringer Menge im Organismus verschiedene Formen der schwersten Infection (Blutvergiftung und raschen Tod) hervorzurufen im Stande sind.’ Dit wetende, was het nog belangrijk na te gaan, op welke tijden van het jaar de lucht het rijkst is aan deze lagere organismen. Uit het onderzoek van Fodor kan wederom blijken, dat zoowel de qualiteit als de quantiteit daarvan voor de opvolgende jaren aanzienlijk kan verschillen. Terwijl in den herfst van 1878 de bacteriën de overhand hadden, waren in den herfst van 1879 de schimmelzwammen het menig- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vuldigst. Overigens constateert Fodor, dat zich de bacteriën tijdens het voorjaar het voorspoedigst in de cultuurvloeistof ontwikkelden, veel spaarzamer in den winter; dat regen de atmosfeer van de meeste stofjes zuivert en deze naar de aarde neerslaat, waaruit ze later bij droogte weer opstijgen. Ofschoon het microbacterium agile zich vrij onregelmatig en schijnbaar toevallig vertoont, kan over het algemeen worden opgemerkt, dat zijn optreden a.h.w. aan zekere tijden gebonden is. Dikwijls kan het zich dagen en weken achtereen in de proefvloeistof ontwikkelen en dan weer voor eenige weken en maanden verdwijnen. Fodor's onderzoek gaf geene gelegenheid, de invloeden te bepalen, die deze verschijnselen beheerschen. 't Valt niet te ontkennen, dat wij daardoor nog eene belangrijke schakel missen in de keten der feiten, die ons het raadsel der besmetting tot oplossing zullen moeten brengen. Want het behoeft geen betoog, dat, zoolang ons de invloeden verborgen blijven, die de verschijning der levensgevaarlijke bacteriën of van hare kiemen in de lucht regelen, - dat ons ook zoolang de middelen zullen ontbreken, om haar optreden te keeren. En dit is en blijft de practische oplossing van het raadsel der infectie, waaraan wij de meeste behoefte hebben. Maar, het kan ook niet geloochend worden, dat alleen de richting, waarin Fodor zijn arbeid heeft opgevat, tot een goed einde voeren kan en dat wij reeds veel gewonnen hebben door het experimenteel bewijs, dat de lucht, die wij ademen, inderdaad op sommige tijden de kiemen bevat, die zich tot levensgevaarlijke organismen kunnen ontwikkelen. Belangrijk is het nog, te onderzoeken, of de ervaring met de waarneming van Fodor in overeenstemming is; m.a.w. of deze ons in waarheid leert, dat de lucht als zoodanig ons op sommige tijden levensgevaarlijk kan zijn. - Het zij ons nog vergund, in eene enkele en laatste bladzijde de feiten te raadplegen, die daaromtrent nader licht verschaffen kunnen.
Slaan wij met dat doel de literatuur op, dan worden wij bij herhaling erop gewezen, ‘dat de verspreiding der infectieziekten afhangt van een beginsel, hetwelk door niets af te weren, door niets kan worden afgesloten’. - De cholera - zoo vinden wij door Suerman verder opgeteekend uit de epidemie van 1848-1849 - ‘stapt als op stelten over de cordons heen, of zweeft tusschen de voeten voort, als een niet waarneembaar wezen, dat den dood aanbrengt bij de vatbare voorwerpen’Ga naar voetnoot(*). In overeenstemming daarmee zegt Lichtenstädt in De cholera in Rusland: ‘Wenn Jemand aus einem Cholera-Orte abreise und an einem anderen erkranke, so theile er dem Luftkreise dieses neuen Aufenthalts eine krankmachende Beschaffenheit mit’Ga naar voetnoot(†). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Niet vreemd dan ook, dat, volgens Hufeland, schepen, die maandenlang geen land gezien hadden, op de hoogte eener aangetaste landstreek zich bevindende, cholerazieken bekwamen, eer nog de minste gemeenschap met dezelve plaats had gehad of hebben konde. Waar Prof. Mulder constateeren wil, dat het contagium zich door de lucht verspreidt, daar spreekt hij zich aldus uit: ‘Besmetting nabij den zieke is bewezen: besmetting een weinig van den zieke verwijderd, is bewezen; besmetting op eenigen afstand is bewezen. Zoo er een contagium is, moet dit dus vluchtig zijn’Ga naar voetnoot(*), en zich door de lucht verspreiden. Deze laatste bijvoeging nemen wij voor onze rekening op het voetspoor van Griesinger, wanneer hij zegt: ‘Der Luftkreis des Kranken, von dem eine Ansteckung ausgeht und seiner Ausleerungen, muss es (das Gift) jedenfalls enthalten. Es entwickelt sich ja allein nach aus diesem und inficirt den Gesunden durch das Medium der Luft, durch die Atmosphäre der Häuser, welche Infections-Heerde enthalten; es bewirkt wahrscheinlich durch die Luft jenes so sehr verbreitete Unwohlsein, welches die grossen Epidemieen einer Stadt, wo eben das Gift sehr verbreitet ist, begleitet, jene allgemeine Cholera-Atmosphäre, in der das Gift - wenn man will - zum Miasma geworden ist und gegen die keine Isolirung mehr schützt.’ Deze aanhalingen, die allen goed geconstateerde waarnemingen tot grondslag hebben, mogen voldoende zijn, om het aandeel in het licht te stellen, dat onze atmosfeer als zoodanig heeft in de ontwikkeling en uitbreiding der contagieuze ziekten. Dat ook de lucht in onzen bodem in dat opzicht eene belangrijke rol uitoefent, mag wel hieruit afgeleid worden, dat het allereerst die personen door malaria en gele koorts aangetast worden, die het meest zijn blootgesteld aan de inademing van gassen en dampen, welke uit een besmetten en pas opgegraven bodem ontwijken. - Bovendien wijzen de eigenaardige variaties, die men kan opmerken in de intensiteit, waaronder zich eene epidemische ziekte vertoont, op eene infectiestof, die soms even plotseling en in even grooten omvang te voorschijn treedt, als zij later verdwijnt, om straks weer haar gevreesd hoofd uit den schuilhoek op te steken. Op een contagium alzoo, welks bewegingen de meeste overeenkomst vertoonen met de golvingsverschijnselen der lucht in onzen bodem. Zoo grillig als deze zich in den dampkring uitstort, - soms langzaam en regelmatig, maar dan weer plotseling en in dichte stroomen (zie blz 30) - even veranderlijk vertoont zich eene epidemie naar omvang en sterkte. - Is het vreemd dan, dat men den bodem als den haard beschouwt, waarin het contagium tot ontwikkeling komt, om vandaaruit met de grondlucht in den dampkring te worden uitgestort? Fodor schijnt het zelfs ‘unzweifelhaft, dass sowohl der Typhus als das Wechselfieber im Allgemeinen als auch in Ga naar voetnoot(†) | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
den Details, mit den Schwankungen der Kohlensäure in der Bodenniveauluft ziemlich häufig parallel verlaufen.’ Tot deze uitspraak werd hij geleid door vergelijkingen van de meest vertrouwbare sterfte- en ziektestatistieken voor Budapest met de variaties van het atm. koolzuur nabij het bodemoppervlak, gedurende drie achtereenvolgende jaren. - Vreemd echter staan hier ‘unzweifelhaft’ en ‘ziemlich häufig’ in denzelfden zin tegenover elkander. Voorloopig had ‘unzweifelhaft’ gemist kunnen worden; want ook al nemen wij aan, dat de statistische gegevens vertrouwbaar zijn, - 't is niet te ontkennen, dat een tijdvak van drie jaren nog te kort is, om met voldoende zekerheid in een dergelijk gewichtig vraagstuk te beslissen. - Overigens is het duidelijk, dat de waargenomen ‘Schwankungen der Kohlensäure’ in boven aangehaalde uitspraak even zoovele indices zijn van eene meer of minder bewogen grondlucht. Dit vooropgesteld, meent Fodor ook uit zijne proeven te mogen afleiden, dat typhus en malaria zich dan weder het hevigst vertoonen, wanneer verschillende meteorologische invloeden eene evolutie van grondlucht in de atmosfeer bevorderen. Intusschen schijnt hij de ‘materies inficians’ niet uitsluitend te zien in de bacteriën als zoodanig, maar acht daarnevens nog eene smetstof mogelijk, die bij de ontwikkeling van bacteriën in verontreinigden bodem ontstaat en nog in de lucht terug te vinden is, zelfs wanneer deze weken achtereen door sneeuw of regen uitgewasschen is. Hij acht het m.a.w. niet onmogelijk, dat eene vluchtiger stof dan de bacteriën uit een natten bodem in den dampkring opstijgt, onder omstandigheden, die dit aan de bacteriën zelf verhinderen. - Wat hiervan in de toekomst blijken moge, zooveel is zeker, dat de lucht, die wij ademen, blijft aangewezen als het medium, dat in de ontwikkeling en de verspreiding der infectieziekten door ons het meest te vreezen is. In de hygiënische functie, die zij vervult, zeggen wij Eduard Reich gaarne na: ‘Die Luft als solche bedingt und zerstört das Leben, macht gesund und krank, bringt ruhige Stimmung und verursacht Aufruhr, - je nach der Art ihrer Einwirkung, je nach der Besonderheit des Menschen und seiner ZustandeGa naar voetnoot(*). Winschoten, 1884. dr. b. van der meulen. |
|