| |
Nieuwe uitgaven en vertalingen.
Historische schetsen door F.D.J. Moorrees, predikant te Vianen. - Schoonhoven, S. en W.N. van Nooten.
Het kon - en het kan wellicht nog - recht gezellig zijn op een ‘Nutsavond’ in eene kleine stad of op een welvarend dorp In de lange, doorgaans niet zeer hooge zaal van de voornaamste herberg staan de tafeltjes, waaromheen de notabelen met vrouwen en dochters zijn geschaard; aan het einde verrijst het spreekgestoelte, waarbij het Departementsbestuur zetelt. Vóór de pauze wordt koffie gedronken of chocolade rondgedeeld; na de pauze komt de wijnflesch of het grogje ter tafel. Dikke wolken van tabaksrook uit sigaren of gouwenaars vullen het lokaal, en in dien nevel schemert de gestalte van den redenaar, aan wiens lippen de geachte hoorders en hoorderessen hangen. 't Zijn avonden van genoegelijke bijeenkomst; het gehoor is in den regel welwillend en aandachtig, de taak des sprekers geene ondankbare taak. Vooral wanneer hij iets uit de geschiedenis van eigen stad of dorp verhaalt, kan hij op belangstelling rekenen. Gaarne wil men wel eens vernemen, hoe 't er vroeger wel uitzag. Velen weten er niet veel van. Wie er meer van weten, hebben een goedkeurend knikje veil voor eene juiste opmerking, een nauwkeurig verhaal. Een enkele eigenwijze betweter is haastig bereid, den verhandelaar in gedachten op de vingers te tikken, als hij zich aan eene geringe onjuistheid schuldig maakt of iets overslaat, wat den stillen criticus der vermelding waardig schijnt. Misschien deelt deze onvoldane aan zijne buren zijne bezwaren mede, maar overigens ‘heeft de geachte spreker de welgemeende
| |
| |
dankbetuiging van voorzitter, bestuur en hoorders in ontvangst te nemen.’
't Is referent onbekend, of te Vianen, Kuilenburg en Asperen de lezingen vanwege het Departement der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen op deze voorvaderlijke wijze plaats hebben, dan of zij gehouden worden in zalen, waar de hoorders in lange rijen naast elkander zitten, zonder tafeltjes, zonder ververschingen, zonder tabaksdamp en zonder gezellige huiselijkheid. Zelfs weet hij niet, of de Historische schetsen, die hij heeft aan te kondigen, wel in zulke bijeenkomsten zijn voorgedragen. Twee ervan werden uit het Nieuwe Leeskabinet overgedrukt; een vond in het tijdschrift Geloof en Vrijheid reeds hare plaats. Maar allen geven den indruk van tot voorlezingen bestemd te zijn geweest. Verander ‘mijn lezer’ in ‘mijne hoorders’, en gij hebt de verhandeling in optima forma, met haar gemoedelijk, opwekkend slot. Is de gissing omtrent de oorspronkelijke bestemming dezer opstellen juist, dan lijdt het wel geen twijfel, of zij zijn met veel genoegen gehoord. De vorm is onderhoudend en wat er is meegedeeld, was voor velen belangrijk en voor niet weinigen waarschijnlijk nieuw. 't Zou onbillijk zijn, veel hooger eischen te stellen aan eene verhandeling, te midden van allerlei beroepsbezigheden opgesteld, bestemd voor een zeer gemengd gehoor en berekend, om niet korter, maar ook niet langer dan gedurende een door het gebruik bepaalden tijd de schare nuttig en aangenaam bezig te houden.
Maar 't is de vraag, of zulke ‘schetsen’ ook geschikt zijn, om, in een bundeltje vereenigd, afzonderlijk te worden in het licht gegeven. De wetenschap wint door het boekje des heeren Moorrees niet veel. Wat hij verhaalt, is grootendeels, ook naar zijne eigene aanwijzing, uit gedrukte en genoegzaam bekende bronnen geput. Veel nieuw licht verspreidt het over de geschiedenis der door hem behandelde plaatsen en personen niet. Alleen het stukje over De Fransche kerk te Vianen bevat een aantal bijzonderheden omtrent het ontstaan en het kunstmatig bestaan der Waalsche gemeente aldaar, uit ongedrukte stukken ontleend en voor onze vaderlandsche kerkgeschiedenis van belang, die waarschijnlijk niet van algemeene bekendheid zijn, al werd het reeds in 1872 in het tijdschrift Geloof en Vrijheid opgenomen. Ook het opstel: Iets over Ameliastein in het land van Vianen, zal velen iets nieuws leeren, zij het dan ook minder over die huizinge zelve of over de oevers van Lek en Linge, dan over een vergeten poëet, die in 1760 het goed en zijne bezitters in een opgeschroefd lofdicht verheerlijkte. 't Is eene aardige bijdrage tot de tafelschuimers-letterkunde van die dagen, maar 't is de schuld van den heer Moorrees niet, dat het dichtstuk ons omtrent de door hem behandelde landstreek niets bijzonders vermeldt, omdat het met verandering van een paar namen en met weglating van eenige historische herinneringen evengoed op alle mogelijke Hollandsche buitenplaatsen in de 18de eeuw toepasselijk zou zijn geweest.
Had de schrijver kunnen besluiten, zijne ‘schetsen’, waarvan er twee reeds uit het jaar 1872 dagteekenen, tot één geheel om te werken en uit te werken, in plaats van ze in den oorspronkelijken vorm in het licht te geven, het werk zou erdoor gewonnen hebben. Eenige herhalingen waren vermeden; eenige verbeteringen, in dien tijd noodig geworden, hadden in den tekst zelven opgenomen kunnen worden; hij had winst kunnen doen met later gevonden bouwstoffen (zooals b.v. met het door hem in eene noot op bl. 78 genoemde boek met ‘resolutions du consistoire’ van de jaren 1764 tot 1810);
| |
| |
zijn oordeel over Hendrik van Brederode zou waarschijnlijk minder zwevend zijn geworden. Bovenal, hij had zich niet behoeven te laten binden door den eisch, om zijn onderwerp binnen de grenzen eener bepaalde tijdsruimte te behandelen. Er was over Vianen, Kuilenburg en Asperen vrij wat meer te zeggen geweest, dan hem nu was vergund. He geschiedenis van zulke oude heerlijkheden, vooral van de eerste twee als afzonderlijke staatjes onder onafhankelijke heeren, is van groot belang voor de kennis van middeleeuwsche rechtstoestanden, privilegiën, keuren, gebruiken, van handel en nijverheid, van rechtsbedeeling, van muntwezen, van zeden en gewoonten; zij geeft inzicht in het ingewikkelde raderwerk der Republiek, in twistvragen, die de souvereine gewesten tegen dergelijke aan hun gezag onttrokken landstreken en tegen elkander in het harnas joegen; zij leert ons zien, hoeveel de Heeren voor hunne steden hebben gedaan, maar ook, hoe alle geestkracht der burgerij erdoor verdoofd werd en hoe verderfelijk voor het algemeen, maar ook voor het bijzonder belang, het hardnekkig vasthouden aan die zoo hoog gewaardeerde onafhankelijkheid was. De heer Moorrees heeft van dit een en ander wel iets doen uitkomen, maar is het onbescheiden, te wenschen, dat hij er meer het licht op had laten vallen, wanneer hij zich opgewekt gevoelde, ‘een onderzoek in te stellen naar de geschiedenis van deze oude gemeenten’? Is het onheusch, te vragen, waarom hij Vianen nagenoeg uitsluitend in verband met de Brederode's en hunne opvolgers beschouwt, terwijl toch ook hunne voorgangers, de Heeren uit het oude geslacht van Vianen, mannen van beteekenis waren en o.a. hunne betrekking als burggraven van Utrecht wel stof tot een belangrijk onderzoek oplevert? Verdient alleen de geschiedenis van het graafschap Kuilenburg behandeld te worden, of was er ook niet vrij wat te zeggen van Elizabeth's ridderlijke en onrustige voorzaten? En leidt de schrijver ons aan
Lek en Linge rond, waarom dan niet Heukelom, en vooral Leerdam, evengoed als Asperen, tot onderwerp eener studie gekozen? 't Is eigenaardig, hoe juist aan de oevers van Lek en Linge herinneringen aan de Arkels, de Vianens, de Culemborgs, de Polanens, de Brederode's, de Egmonts, de Oranje's verbonden zijn. Een boekje met dien titel mag meer doen verwachten, dan de heer Moorrees geleverd heeft. Ook meer, dan hij leveren kan? Aan lust tot geschiedvorsching, aan liefde voor de landstreek zijner inwoning, aan gave van mededeeling ontbreekt het hem blijkbaar niet. Maar heeft hij ook bronnen genoeg tot zijne beschikking, om wat meer dan het genoegzaam bekende te geven? 't Schijnt er met de archieven in die steedjes droevig uit te zien. Hoe 't in Asperen ermee gegaan is, deelt hij op bl. 203 mede. Van het Kuilenburgsche archief is nog wel wat bewaard. Omtrent Leerdam is nog wel wat te vinden. 't Zal, vreezen wij, wel niet zooveel zijn, als Jhr. De Geer van Oudegein over het verledene van een stedeken als IJselstein aan het licht kon brengen. Niet ieder beschikt, voorwaar! ook over zóóveel kennis en scherpzinnigheid als deze geleerde! Maar als de heer Moorrees zijne studiën voortzet, dan kan hij nog menig avond stadgenooten en naburen boeien door zijne ‘historische schetsen’ en dan verrijkt hij wellicht onze letterkunde met een degelijk geschrift, waarin die schetsen tot eene flinke monographie over de belangrijke landstreek ‘aan Lek en Linge’ zijn verwerkt.
Rotterdam.
J. Craandijk.
| |
| |
| |
Hendrik Conscience, zijn leven en zijne werken geschetst door Pol. De Mont. - Haarlem, W. Gosler.
Met ingenomenheid en uitvoerigheid heeft de heer De Mont zijne taak volbracht, om een beeld van den geliefden volksdichter te schilderen, wiens werken in Noord- en Zuid-Nederland uit een letterkundig oogpunt hoog worden geschat en aan Vlaamsch-België daarenboven de onwaardeerbare weldaad hebben bewezen van verheffing en eerherstelling van de landstaal. Ook voor het door stamverwantschap verbonden noordelijk deel der Nederlanden zijn deze vruchten van Conscience's arbeid van gewicht, al ware 't alleen, omdat onze letterkundigen daarin eene vingerwijzing kunnen zien naar de meest nuttige besteding van hun talent. Eigenlijke volksschrijvers zijn onder de groote scharen arbeiders in den letterkundigen wijngaard bij ons dun gezaaid; aan niet vele van onze tegenwoordige romans en novellen valt die belangstelling, die geboeide aandacht bij de eigenlijke volksklasse ten deel, waarvan ons in deze levensschets zulke aantrekkelijke tafereeltjes geschilderd worden. In de vraag naar ‘heeren- en (vooral) dames-lectuur’ wordt ten onzent ruim, misschien al te ruim voorzien, maar schrijvers en dichters voor het volk, die de kunst, om de gemoederen te treffen, uit eene grondige kennis van en warme liefde tot het volk hebben geput, wij kunnen ze bijna niet aanwijzen. Uit die bronnen putte Conscience den machtigen invloed ten goede van zijn woord; de door hem behaalde triomf, de buitengewone eerbewijzingen, hem bij zijn leven nog te beurt gevallen, de bewustheid van zoovelen te hebben opgebeurd, versterkt en verbeterd door de gemoedelijke strekking, den eenvoudigen, beminnelijken geest van zijne werken - zijn zij niet het streven van een talentvol schrijver ten volle waardig? Het verheugt ons, dat de zeer verdienstelijke levensschets van den heer De Mont in Noord-Nederland het licht heeft gezien, niet slechts, omdat Conscience door zijne werken behoort aan ons gansche taalgebied, zoowel benoorden als bezuiden de politieke grenzen, maar vooral omdat onze
Noord-Nederlandsche schrijvers meer nog dan hunne Zuiderbroeders behoefte hebben aan de les, die Conscience's populariteit ons leert. En alsof dit nog niet genoeg was, we verheugen ons, dat het werkje in handen van dezen uitgever - den heer Gosler te Haarlem, zelf als letterkundige gunstig bekend, - is gekomen, die het ter wereld zond in een keurig net kleed gedost en het verkrijgbaar stelde tot een zeer geringen prijs, gering èn om den inhoud, èn om de technische uitvoering, èn om de portretten en facsimiles, welke het versieren.
| |
Stacke's geschiedenis van den nieuwsten tijd, bewerkt en tot heden voortgezet door F.G. Mellink Pz. - Sneek, J.F. van Druten.
De geschiedenis der voornaamste landen van de wereld sedert het Weenercongres van Stacke heeft in Duitschland, blijkens hare herhaalde herdrukken, een goeden naam, en het was daarom natuurlijk, dat een Nederlandsch uitgever die voor ons land bewerkt wilde doen verschijnen. Niet vertalen alleen was noodig, omdat Stacke zich in het algemeen op een te uitsluitend Duitsch standpunt had geplaatst en aan kleine politieke voorvallen en veranderingen in zijn vaderland eene grootere aandacht geschonken had, dan daaraan in een ander land te beurt kan en moet vallen. De bewerker had dus hier
| |
| |
vooral te besnoeien en waar het andere landen dan Duitschland betrof, aan te vullen. De heer Mellink heeft deze taak, althans wat het eerste punt betreft, trouw volvoerd en daarenboven Stacke's werk, dat tot het einde van den Fransch-Duitschen oorlog loopt, aangevuld tot op heden, daartoe gebruik makende van de uitstekende jaarboeken van Müller.
Het is onvermijdelijk, dat men, de geschiedenis van de laatste zestig jaren in een boekdeel van nog geen 500 klein octavo bladzijden te behandelen hebbende, nu eens te uitvoerig en dan weder oppervlakkig wordt. Zoowel de Duitsche schrijver als de Nederlandsche bewerker vervallen in deze fout; de geschiedenis van de negentiende eeuw, althans na 1830, kan nog niet grondig geschreven worden; voor den heelen of halven tijdgenoot, die aan kleine gebeurtenissen dikwijls te veel waarde hecht, mist zij het relief, dat eerst den nazaat in het oog valt. De tijdgenooten, die den loop der gebeurtenissen van nabij hebben gadegeslagen, doen het best, wanneer zij hunne ondervinding en indrukken van hun subjectief standpunt tot publiek domein maken en alzoo de grondstoffen leveren, waarvan de latere geschiedschrijver een objectief beeld van de geschiedenis van hun tijd kan samenstellen. Met dit voorbehoud, dat tegen elke geschiedenis van een nog niet geheel afgesloten tijdvak gericht is, kunnen wij het voor ons liggend werk prijzen, omdat het een levendig, beknopt en, voor zoover na te gaan is, juist verhaal bevat van de merkwaardige voorvallen, die de negentiende eeuw tot dusverre heeft opgeleverd. Eene histoire-bataille vindt men hier niet; de aanmerking kan echter gemaakt worden, dat de geschiedenis, vooral die van de laatste jaren, wat veel parlementaire en wat weinig volksgeschiedenis is. Vooral, waar de heer Mellink zelf het gebeurde in Duitschland en Frankrijk na 1871 verhaalt, dunkt ons deze aanmerking van pas. Op het standpunt, waarop de schrijver en bewerker zich echter eenmaal hebben gesteld, hebben zij een verdienstelijk werk geleverd, dienstig tot opscherping van het geheugen van de ouderen en voorloopige voorlichting van het jongere geslacht. Vooral verdient de heer Mellink lof om de korte en duidelijke beschrijving, die hij van de regeeringsstelsels der behandelde landen geeft, om zijn overzicht van de geschiedenis van Ierland tot inleiding der
Iersche quaestie, en om meer dergelijke excursen.
Ten aanzien van taal en stijl ware wat meer zorg niet overbodig geweest. Men spreekt in onze taal niet van het ‘Europeesche concert’; men volgt de Duitsche spelling niet in de plaatsnamen Schleeswijk, Chile, Argentina, Chattanoga, enz., en vooral bezigt men nooit de uitgangen van den vierden naamval voor het subject van een volzin; b.v.: bl. 176, ‘zijn voorbeeldeloos zuiveren wandel.... maakte hem’; bl. 477, een land treedt ‘als den best bestuurden en in bloei verkeerenden staat.... op den voorgrond’. Minder juist wordt verder op bl. 376 gesproken van een gedenkteeken op het ‘Marsveld’ te Parijs, waar - indien men de Fransche uitdrukking Champ de Mars niet had willen bezigen - Maartveld geschreven moest zijn. Hier en daar is ook de bewerker niet zeer duidelijk of onnoodig omslachtig. Wat kan, op bl. 366, deze raadselachtige volzin beteekenen: ‘Oostenrijk kon 1866 niet vergeten, en de Minister Von Beust, had zelf Napoleon laten zeggen: ‘Wij behartigen de belangen van Frankrijk alsof zij de onzen waren!’ Onduidelijk, door onnoodigen omhaal, is de omschrijving van hetgeen in Frankrijk door scrutin-de-liste en scrutin d'arrondissement wordt verstaan (bl. 379); men
| |
| |
kan dat eenvoudig uitdrukken door van groote en kleine kiesdistricten te spreken, onder welke benaming hetzelfde vraagstuk hier te lande bestaat.
| |
Helen's kleintjes, of de liefste kinderen der wereld. Naar het Amerikaansch door Marie Neve. Tweede geïllustreerde uitgave. - Haarlem, De Erven F. Bohn.
De tweede uitgave van dit alleraardigst boekje toont, dat het ook in zijn Nederlandsch kleed evenzeer lezers trekt, als het in zijne oorspronkelijke taal, door de vertaalster in onderscheiding van Engelsch te recht ‘Amerikaansch’ genoemd, gedaan had. Het vertalen van zulk een werkje is, de eigenaardige moeilijkheden van al zijne americanismen daargelaten, werkelijk een stout bestaan; wanneer de vertaalster ons vooraf onze meening over die onderneming gevraagd had, zouden we haar die hebben ontraden, op den grond, dat Helen's babies tot de soort der onvertaalbare boeken behoort, die men in alle vakken van wetenschap, kunst of phantasie, en in alle talen der wereld aantreft. Niettemin is het werk gelukt, en wel zoo goed gelukt, dat de in de vertaling voorkomende misgrepen en onvolkomenheden ruimschoots door de algemeene verdiensten worden gedekt. Hun, die het ‘Amerikaansch’ niet machtig zijn en met al hunne kennis van het Engelsch de taal van Helen's babies wonderlijk en vaak duister vinden moeten, heeft de vertaalster een goeden dienst gedaan met dit vermakelijk en toch zoo innig boekje binnen hun bereik te brengen.
|
|