De Tijdspiegel. Jaargang 41
(1884)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 215]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Natuurkunde.Een en ander over voeding in verband met het vegetarianisme.Een en ander over voeding door dr. D. Huizinga. Groningen, Noordhoff en Smit.VII. Het vegetarianisme, economisch beschouwd.Adam Smith rangschikt in zijn beroemd economisch werk: Inquiry into the nature and causes of the wealth of nations, niet alleen wijn, bier en sterke dranken onder de artikelen van weelde, zelfs daar, waar de druiven groeien of de hop, het graan en de aardappelen thuis behooren, maar hij gaat, bij de behandeling der verbruiksbelastingen, ten opzichte der voeding nog een stap verder. ‘Het is zeer te betwijfelen,’ zegt hij, ‘of vleesch in eenig land als een noodzakelijk voedingsmiddel kan gelden. Broodvruchten en andere plantaardige stoffen leveren, gelijk de ondervinding voldoende bewijst, onder toevoeging van melk, kaas en boter of olie en met uitsluiting van vleesch, bij de meeste afwisseling de beste, voedzaamste en krachtigste voeding. De welvoegelijkheid of de beschaving verlangt buitendien nergens, dat iemand vleesch moet eten, terwijl zij op menige plaats wel eischt, dat een linnen hemd of een paar schoenen gedragen worden.’Ga naar voetnoot(*) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
H.C. Carey, Amerika's grootste econoom, houdt het in zijne Sociale economie voor uitgemaakt, dat van algemeen en economisch standpunt de overgang van den vleesch- tot den gemengden kost en van het gemengd tot het vegetariaansch dieet eene noodzakelijkheid is, die tevens als een vooruitgang in den waren zin des woords met voldoening begroet moet worden. Wordt de economische toekomst der menschenwereld langs dezen natuurlijken weg van algemeene ontwikkeling en beschaving gezocht, dan is ook de theorie van Malthus op het gebied der bevolkingsleer met hare hoogst schadelijke werking in de practijk een overwonnen standpunt. Andere corypheeën der wetenschap vergenoegen er zich mede, de waarschijnlijkheid aan te nemen, dat de menschheid nog eene langere reeks van eeuwen te doorloopen zal hebben, dan zij tot dusver teruggelegd heeft. De wetenschap leert ons nu, dat de mensch in staat is, nog veel grootere veranderingen en wijzigingen te ondergaan, dan hij reeds, volgens de geschiedenis en het exact onderzoek, sedert zijne wording en ontwikkeling volbracht heeft. Op de mogelijkheid, zich te veranderen en te wijzigen, en op de daarmede verbonden eigenschappen berust de hoop op betere tijden en eene betere toekomst bij toenemende bevolking en daarmede uit den aard der zaak gepaard gaande afneming der dierlijke voedingsmiddelen. Voor den vegetariër, die juist bij de behandeling der voedingsvraag met die toekomst rekent, is de sociaal-economische theorie van groote beteekenis en haar kunnen wij hier niet ontberen. Neemt de bevolking toe, dan moeten ook de hoeveelheden voedingsmiddelen toenemen. Zullen echter de laatstgenoemden vermeerderen, dan moeten ook de arbeidskrachten eene uitbreiding ondergaan, want alleen door samenwerking van kracht worden de menschen in staat gesteld, de aarde dienstbaar te maken aan hun wil. Samenwerking van kracht maakt uit den slaaf der natuur haar beheerscher en gebieder. De bevolking bewerkt, dat de opbrengst der vruchtdragende akkers steeds stijgende blijft; ontvolking daarentegen gaat gepaard met het zinken daarvan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De onbeschaafde Indiaan heeft niet minder dan acht pond vleesch per dag noodig en toch komt het voor, dat hij, na dagen achtereen op de jacht geweest te zijn, slechts zooveel voeding verkregen heeft, als hij voor één dag behoefde. Heeft het geluk hem begunstigd, dan ontstaat het bezwaar van het transport, want zijne woonplaats is te ver verwijderd van de plaats, waar hij zijne voeding vond. Is hij voor het oogenblik verzadigd, dan laat hij het grootste deel van zijn arbeid aan de roofdieren over. Zoo wisselen gulzigheid en honger elkander af en de sociale geschiedenis leert ons, dat de mensch in dien toestand alleen als slaaf der natuur zijn leven rekt. Groote uitgestrektheden zijn er noodig, om hem in het leven te houden, en haar omvang neemt bestendig toe. Er heeft buitendien geene of eene zeer geringe vermeerdering der bevolking plaats en van vooruitgang is nergens sprake, daar deze eerst met de invoering van den akkerbouw begint. Een trap hooger op de sociale ladder staat het herdersvolk, ofschoon ook in deze periode van ontwikkeling nog zeer veel gevaar voorhanden is voor een terugkeer tot den toestand van vroegere barbaarschheid, gelijk o.a. met de Gauchos in Zuid-Amerika het geval was. Het herdersvolk tracht reeds meer naar orde en regelmaat bij de voorziening in de voedingsbehoeften. Zijn streven is erop gericht, de heerschappij over het vee te verkrijgen, dat onder zijne leiding de oorspronkelijke wilde natuur verliest en huisdier wordt. Als zoodanig is eene vermeerdering van de economische waarde van het dier waar te nemenGa naar voetnoot(*). Langzamerhand worden mechanische werktuigen samengesteld, waarmede de aarde zoo bearbeid wordt, dat van haar producten te verkrijgen zijn, die den mensch tot voedsel dienen, zonder eerst, gelijk het gras, door de maag der herbivoren te gaan en vleesch te vormen. Haver, gerst, rogge, tarwe, enz. worden aan den schoot der aarde toevertrouwd en brengen honderdvoudige vrucht; de magere landerijen blijven voor het vee over. De broodvruchten, de leguminosen, de suikerhoudende gewassen, de koolsoorten en de aardappelen treden meer en meer op den voorgrond en verschillende voedende stoffen, die vroeger verwaarloosd werden, worden als bruikbaar erkend en zorgvuldig verzameld. De arbeidsmethode wordt verbeterd; de mechanische en chemische hulpmiddelen worden vermeerderd en ontwikkeld. Aan mechanische kracht kan de mensch daardoor sparen, om met des te meer energie de intellectueele volmaking na te jagen. Overal heerscht het streven naar vermeerdering der voortbrengende kracht, naar uitbreiding van het gebied van den arbeid, naar versterking van het intellect en naar ontwikkeling en organisatie der samenwerking van kracht; elke voor- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgang vermeerdert de hoeveelheid menschen, die door eene bepaalde oppervlakte land gevoed kan worden, en hoe grooter de bevolking, hoe beter de samenwerking van kracht, bij juiste verdeeling van den arbeid. Één pond meel uit rogge of tarwe levert meer voedende stoffen dan drie pond vleesch. Één halve morgen, overeenkomstig de methode der wetenschap in cultuur gebracht, biedt meer voedsel aan dan honderden morgens, die de Indiaan ter voorziening in zijn onderhoud noodig heeft. Hoe directer de mensch op de natuur werkt, hoe minder hij vleeschkost behoeft; hoe meer hij in staat is, het land voor de geregelde levering van voedingsmiddelen geschikt te maken, hoe beter hij de veeteelt kan ontberen; hoe volkomener de samenwerking van kracht georganiseerd is, hoe minder orde en regelmaat bij het voedingssysteem gestoord worden. Langs dezen weg wordt de verkwisting van menschelijke kracht in het opzoeken van de beste voedingsmiddelen en in den daaraan besteden arbeid meer en meer vermeden. De plantenkost zal in de plaats van den vleeschkost treden, terwijl de voedingsmiddelen daarmede in overeenstemming toenemen en voor allen voldoende voorhanden zijn. De benoodigde hoeveelheden voeding, tot behoud van het leven van het individu onmisbaar, verminderen, terwijl de totale hoeveelheden voedingsmiddelen voor de menschheid stijgen en evenzeer voor eene gegeven arbeidssom meer te verkrijgen is. Samenwerking van kracht roept dit verschijnsel te voorschijn. Niet alleen op het gebied der voeding kunnen wij dit waarnemen; ook op dat der kleeding, der huisvesting, enz. zijn daarvan de sporen te vinden. Het katoen verdringt de wol. Één morgen land, met katoen bebouwd, levert meer ponden product dan honderd morgens, aan de schapenfokkerij gewijd. Zeker is, dat het onvruchtbaarste land veelal nog geschikt is voor de indirecte voortbrenging van wol, terwijl erop gelet moet worden, dat de kosten van onderhoud van het schaap gering zijn, zoodra het alleen op de wolproductie aankomt en de onnatuurlijke vetmesting wegvalt; maar toch kan de wol in prijs op den duur niet tegen het katoen op. De schapen in Herefordshire worden mager gehouden en leveren per stuk 1½ pond wol van de fijnste hoedanigheid; bij sterke voeding is de hoeveelheid grooter, de hoedanigheid echter veel geringer en dientengevolge vermindert alsdan de navraag. Vlas en katoen verdringen den zijdeworm; gutta percha vervangt het leder; caoutchouc vermindert de behoefte aan huiden; papier maakt het perkament overbodig. Zelfs ten opzichte van den mest geldt hetzelfde, want het delfstoffelijk rijk maakt ons op dit gebied van het dier onafhankelijk. Alweder is het de samenwerking van kracht, die hier vooruitgang veroorzaakt. Het menschelijk vernuft vond b.v. een middel, om het ijzer te ontphospheren, waardoor de bruikbaarheid van dit metaal in vele streken, die tot dusver voor bepaalde soorten op Enge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
land en Zweden aangewezen waren, in hooge mate toeneemt; tevens verkrijgt de landbouw daardoor eene nieuwe bron, om zijne behoefte aan phosphorzure zouten ruimschoots te dekken. Zoo gaan alle takken van bestaan met elkander hand in hand, om gemeenschappelijk alle schatten aan de natuur te ontwoekeren en in verschillende vormen in dienst der menschelijke maatschappij te plaatsen. De locale bedrijvigheid neemt toe; handel en verkeer worden uitgebreid, en de sociale circulatie gaat sneller. Neemt alsdan de nationale welvaart toe, zoo is alweder een stap gedaan in de richting, om door nog beter georganiseerde samenwerking van kracht den grondslag te leggen voor verdere ontwikkeling. De vermeerdering der bevolking moet op den duur vermindering der huisdieren ten gevolge hebben; laatstgenoemden verdwijnen allengs, terwijl de plantaardige stoffen in gelijke mate blijven toenemen. Ware het anders, zoo zou de aarde als verblijfplaats voor den mensch steeds minder geschikt worden, daar alsdan voortdurend meer koolzuur voortgebracht werd, hetgeen in de samenstelling der lucht verandering teweeg moest brengen, waardoor de mensch niet langer zou kunnen leven. Toeneming van het plantaardig leven daarentegen bevordert de chemische ontleding van het koolzuur en dit proces doet weder vermeerdering van de voor het menschelijk leven onmisbare hoeveelheid zuurstof ontstaan, terwijl tevens de vermindering van het vleeschgebruik eene vermindering der noodzakelijke hoeveelheid zuurstof voor het individu ten gevolge heeft. Uitbreiding der landbouwkundige cultuur is noodzakelijk, om de hoeveelheid voedingsmiddelen te vermeerderen. Zij gaat, bij gelijktijdige vermeerdering der bevolking, gepaard met de uitroeiing van een groot aantal diersoorten, die thans eensdeels die cultuur in den weg staan en ten andere, evenals de menschen, op de producten van den grond aangewezen zijn. Ware dit niet het geval, dan zouden de voorraden niet alleen onvoldoende worden, maar zou ook juist dientengevolge vermindering der productieve kracht van het plantenrijk ontstaan. Een haas heeft dagelijks ½ pond voedsel noodig en kiest daarvoor in het voorjaar de jonge groenten en het beste graan uit; in den loop van het jaar verteert hij bijna 2 centenaars voeding, gelijkstaande met eene voedingswaarde van minstens 9 à 10 gulden. Alleen in Engeland worden door de jachtwetten, die kunstmatig den bestaanden toestand handhaven, minstens 5 millioen pond sterling aan voedingsmiddelen ten gunste van het wild geofferd. Hieruit kan men berekenen, wat door de dieren, die op dezelfde voedingsmiddelen als de menschen aangewezen zijn, verbruikt wordt, en hunne economische waarde staat daarmede niet in verhouding. Één enkele morgen land, met tarwe beplant, is in staat, één volwassen arbeider gedurende 2½ jaren met de voor hem onmisbare warmte en de mechanische kracht te voorzien, en het is hem door deze | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kracht mogelijk, verscheiden morgens in cultuur te brengen of te bebouwen. Verricht hij deze taak overeenkomstig het weten en kunnen van het menschelijk geslacht, dan kan hij den overvloed aan den handel afstaan, terwijl de handel weder overal voldoende voor het natuurlijk evenwicht tusschen de verbruiksbehoeften en de voedingshoeveelheden zorg draagt. De vooruitgang op het gebied der middelen van verkeer en der methode van bewerking vermindert tevens het verschil in prijs tusschen de bewerkte en de onbewerkte stoffen. Schijnbaar in strijd daarmede zien wij nu in onze maatschappij bij toenemende bevolking gebrek aan kleeding, voeding, vuur, woning en de overige levensbehoeften heerschen; bij uitbreiding der nationale welvaart achteruitgang ten opzichte der algemeene maatschappelijke samenstelling; bij vergrooting van het kostbaar gebouw der beschaving ondermijning der steunpilaren; kortom, bij vooruitgaande ontwikkeling vrees inboezemende ontaarding. Malthus levert door zijne leer eene beschrijving van dien stand der dingen en tracht dien toestand te bevestigen en te rechtvaardigen. De centraliseerende macht van het op bekrompen utilitarisme bedacht intellectueel egoisme is echter geene natuur, maar kunst; de leer van het recht van den sterke en de daardoor te voorschijn geroepen hoogst gebrekkige organisatie der samenwerking van kracht is daaruit ontsproten; de roofbouw op elk gebied met het veelbeteekenend ‘après nous le déluge’ is daarvan de oorzaak. Adam Smith trachtte aan den gang van zaken eene andere richting te geven, door de leer der werking van de vrije krachten, beheerscht door het welbegrepen eigenbelang in den uitgebreidsten zin der werkelijk ontwikkelde, d.w.z. op zelfbeheersching berustende individualiteiten, daarvoor in de plaats te stellen. Het wetenschappelijk socialisme ziet de oplossing dezer tegenstrijdigheden in de heerschappij van het ethisch beginsel, in eene gesloten organisatie, die het individueel belang aan de belangen der gemeenschap ondergeschikt maakt; die orde en regelmaat in de jacht naar het grootst mogelijk aandeel in de schatten der aarde te voorschijn roept en de noodzakelijke behoeften van het individu beperkt; die het natuurlijk evenwicht tusschen productie en consumtie duurzaam herstelt en de wet der economische ontwikkeling, bij steeds vermeerderende bevolking, tot volle heerschappij brengt. In de eerste periode van ontwikkeling is het aantal arbeiders gering; zij kunnen geene groote eischen aan de natuur stellen en er heerscht in het algemeen onzekerheid in de levering van voedingsmiddelen. Bij toenemende ontwikkeling en wassende bevolking wordt door samenwerking van kracht eene organisatie in het leven geroepen, die de natuur gaat beheerschen. Geen roofbouw wordt geduld, maar tegenover het nemen staat het geven, en de wetenschap en de ondervinding wijzen op de middelen, om een uitputten of uitmergelen te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorkomen en bij toenemenden arbeid en bij stijgende energie de natuurlijke vermeerdering der productiviteit te verkrijgen. Hoe volkomener de samenwerking van kracht plaats vindt, hoe grooter de krachtsontwikkeling, hoe grooter de kracht, hoe veelomvattender de eischen, aan de onmetelijke schatkamers der natuur gesteld, en hoe aanzienlijker de hoeveelheid voeding voor eene gegeven arbeidshoeveelheid. Hoe aanzienlijker de voorraden, hoe meer de kracht dienstbaar te maken is aan de verdere ontwikkeling en de heerschappij over de natuur bevestigd wordt. Hoe meer het verstand den toon aangeeft, hoe minder de hoeveelheid voeding, benoodigd voor het individu, dat niet leeft, om te eten, maar eet, om te leven. Langs dezen weg geraakt de maatschappij tot opheffing der wanverhoudingen en tot herstel der harmonie onder volkomen gebruikmaking der verschillende krachten, die door onafgebroken oefening onder de macht der zelfbeheersching en zelfbeperking gestaald worden. Keeren wij echter nu van de theorie tot de practijk terug.
Hendrik IV, Koning van Frankrijk, werd door het ernstig streven geleid, iederen Franschen burger in staat te stellen, zich dagelijks een hoen in de soep te verschaffen. Sedert zijne regeering zijn reeds meer dan 200 jaren voorbijgegaan en hoewel Frankrijk in dien tijd zoowel in intellectueelen als in economischen zin buitengemeen vooruitging, kunnen de meeste burgers er nog heden niet aan denken, zich dagelijks een stukje van een hoen te gunnen. Bismarck noemde het eene noodzakelijkheid, dat alle Duitschers dagelijks een stuk vleesch in den pot kregen, en verwachtte dit van de invoering der door hem geopperde sociale denkbeelden. Ook hiervan kan, bij toenemende welvaart en steeds stijgende ontwikkeling, geene sprake zijn, omdat de materieele voorwaarden ter voorziening in die behoefte ontbreken. Geen econoom waagt het meer, gelijk in vroeger dagen maar al te dikwijls geschiedde, te beweren, dat met de vermeerdering der bevolking ook de veefokkerij in gelijke mate eene uitbreiding ondergaat, want rondom ziet hij, hoe de wet van depecoratie heerscht, d.w.z. tegenover uitbreiding der bevolking vermindering van het aantal vee waar te nemen is, eene vermindering, die geenszins door de toeneming van het gewicht bij het levend vee als het gevolg der verbeterde voedingsmethode opgewogen wordt. De meening, dat eene toenemende bevolking ook toenemende navraag naar dierlijken kost en dierlijke handelswaren (wol, huiden, enz.) doet ontstaan en dat dientengevolge het materieel belang op vermeerdering van het aanbod bedacht moet zijn, is ongetwijfeld juist, maar aan de mogelijkheid, om | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het aanbod uit te breiden, ontbreekt het, omdat, gelijk wij zien zullen, de materieele voorwaarden daartoe niet voorhanden zijn. Het is aan geen twijfel onderhevig, dat het grootste vleeschverbruik in EuropaGa naar voetnoot(*) te constateeren is; in het dicht bevolkte Azië speelt het vleesch als voedingsmiddel eene ondergeschikte rol. Het meest van allen neemt Groot Britannië aan het vleeschverbruik deel, hetgeen echter van oudsher geschiedde, daar Julius Cesar de bewoners reeds onder de volkeren rangschikte, die ‘hoofdzakelijk van vleesch en melk leven’. Gemiddeld worden aldaar per dag en per hoofd der bevolking 100 gram vleesch genoten, terwijl Frankrijk 34 gram niet te boven gaat. Het spreekt wel vanzelf, dat de stedelijke bevolking het grootste aandeel heeft, en zoo zal het niemand verwonderen, in Londen een dagelijksch verbruik van gemiddeld 200 gram per hoofd te vinden. In de meeste Fransche steden met meer dan 10000 inwoners zijn 155 gram het normale cijfer. Er is alzoo zelfs hier nergens sprake van eene vervulling der zoogenaamde physiologische wet omtrent de voedingsbehoeften en met uitzondering der gegoeden is het vleesch ook in Europa alleen maar als ‘niet geheel uitgesloten van de tafel’ te beschouwen. Volgens Neumann-Spallart bestond in 1876 de bevolking in Europa uit 280 millioen personenGa naar voetnoot(†). Werden nu alle koeien, ossen, schapen en varkens op een gegeven oogenblik geslacht en het vleesch gelijkmatig onder alle inwoners verdeeld, dan zou de voorraad juist voldoende zijn, om ieder één jaar lang c.a. 125 kilo, gelijkstaande met eene dagelijksche hoeveelheid van 342 gram, te verstrekken. Bij deze berekening is het gemiddeld gewicht van het vleesch van het rundvee op 164 kilo en van dat van het schaap en het zwijn op 80 kilo geschat en wordt tevens aangenomen, dat het verlies door verzending, door bederf, door de voeding van vele huisdieren met vleeschspijzen als anderszins gedekt wordt door den voorraad aan gevogelte, wild, eieren, melk en kaas. In Amerika en Australië is de verhouding natuurlijk veel gunstiger; in de Vereenigde Staten komen op elke 1000 inwoners tweemaal meer hoornvee, driemaal meer schapen en vijfmaal meer varkens dan in Europa. Zuid-Amerika, voornamelijk Argentinië, Uruguay en de daaraan grenzende landen, zijn er nog veel beter aan toe. Allen overtreft | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nieuw-Holland, dat op elke 1000 bewoners achtmaal meer hoornvee en 30maal meer schapen bezit. Met deze voorraden zou het werkelijk in de genoemde landen mogelijk zijn, overeenkomstig de wenschen der physiologen de vleeschvoeding in te voeren. De meerderheid der menschen over de geheele oppervlakte der aarde is echter op plantaardigen kost aangewezen en in haar midden vormen de vleescheters eene kleine groep, terwijl de hoofdafdeelingen onderscheiden worden in: rijst-eters, maïs-eters, tarwe-eters en rogge-eters. Europa, de Vereenigde Staten, Egypte, Australië en Chili brengen jaarlijks 2423 millioen hectoliter graan voort, of per inwoner dezer landen per dag 1640 gram, gelijkstaande met minstens 2-2½ kilo gebakken brood. Daarbij is noch op het ooft, noch op de groenten, noch op de leguminosen, noch op de andere plantaardige voedingsmiddelen gelet en toch dekt deze productie reeds ruimschoots de normale voedingsbehoefte, zelfs indien wij voor haar de door de physiologen vastgestelde hoeveelheden laten gelden. In China leven in verschillende districten ruim 16000 zielen per vierkante mijl en de dichtheid der bevolking laat hier de uitoefening der veeteelt niet toe. Hoogstens worden hier en daar nog varkens aangefokt, om de keuken- en andere afvallen indirect voor de voeding te gebruiken. Het vleesch kan echter daar niet onder de gewone voedingsmiddelen gerangschikt worden en met de productie van den grond komen de bewoners uit. Het gemis van dierlijke meststoffen wordt gedekt door de groote zorg, die aan de verzameling der menschelijke uitwerpselen besteed wordt, en deze voorzien met de minerale hulpmiddelen voldoende in de behoefte van den grond. Het is buitendien bewezen, dat met dit zeer aanzienlijk getal personen per vierkante mijl nog geenszins het maximum bereikt is, daar de voortbrengende kracht van den grond nog eene verdere vermeerdering van den oogst toelaatGa naar voetnoot(*). Het verschijnsel der depecoratie in de meeste staten van Europa moet ons hier nog meer in het bijzonder bezighouden, omdat daarin mede de verklaring ligt voor de steeds stijgende vleeschprijzen in verhouding tot die der plantaardige voedingsmiddelen. Nog in 1816-1820 stonden te Berlijn 164 kilo vleesch in prijs gelijk met 738 kilo tarwe, in 1861-1865 reeds met 984 kilo; in Dantzig stonden in 1815-1820 164 kilo vleesch nog gelijk in prijs met 787 kilo tarwe, van 1861-1865 reeds met 1262 kilo; in Keulen is deze verhouding eerst 164 kilo vleesch tot 629 kilo tarwe, later tot 1016; in Weenen stonden 164 kilo vleesch eerst gelijk met 410 kilo tarwe, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
later met 590; in Parijs eerst met 590 (1826-1830), later (1866-1870) met 672 kilo tarwe. Eene vergelijking der vleeschprijzen met die van rogge, haver en gerst biedt ons geen ander beeld en hoe meer land oerbaar gemaakt wordt, hoe geringer de vermeerdering der herbivoren, derhalve hoe grooter het verschil in prijs tusschen vleesch en graanvruchten. Hongarije wedijvert b.v. niet met Rusland in de behartiging der veeteelt, maar heeft integendeel zijne ‘puszten’ voor den akkerbouw bestemd, om de concurrentie op de wereldmarkt bij de levering van graansoorten te kunnen aanvaarden. En andere landen volgen dit voorbeeld. Zuid-Rusland maakt in dit opzicht geene uitzondering. Reeds sedert geruimen tijd is de algemeene opmerkzaamheid op de vraag gericht: welke verhouding is er tusschen de hoeveelheid menschen en de hoeveelheid huisdieren waar te nemen met het oog op de overal plaatsvindende vermeerdering der bevolking? Het behoeft geen betoog, dat de vermeerdering der bevolking op den duur geene vermeerdering van het vee toelaat; dat, eene gegeven oppervlakte tot basis aangenomen, de jaarlijksche productie van voedingsmiddelen niet meer toereikende is, om mensch en dier voldoende te voeden, zoodra zekere grenzen ten opzichte der hoeveelheid overschreden zijn, zoodat het dier moet wijken, en dat er een tijdstip komt, waarop toevoer van elders evenmin voldoende verkrijgbaar zal wezen, om het deficit aan voedingsmiddelen voor beiden te dekken. Theoretisch is het uiterst moeilijk, de grenzen te bepalen of liever vast te stellen, wanneer de verdere vermeerdering der bevolking eene directe vermindering van het vee ten gevolge zal hebben: in de practijk daarentegen schijnen die grenzen reeds op vele plaatsen bereikt te zijn. Niemand ontkent voorts meer, dat de vermeerdering der menschen een directen invloed op het bestaan der dieren uitoefent, en daar de grond de gemeenschappelijke spijskamer van beiden is, zoo is de ontwikkeling van beiden afhankelijk van de hoeveelheid voorraden, die deze spijskamer levert. Ware de mensch even uitsluitend carnivoor, als het huisdier herbivoor is, dan ware laatstgenoemd als natuurlijk tusschenlid tusschen mensch en plant een postulaat der natuur. De mensch is echter in staat, zoowel dierlijke als plantaardige voeding tot zich te nemen, en al naar gelang van den invloed van het klimaat, de nationaliteit, den godsdienstvorm, de welvaart, enz. kunnen wij reeds opmerken, dat hij in meerdere of mindere mate van den dierlijken kost afstand gedaan heeft en zich tot plantaardig voedsel bepaalt, zonder daaronder intellectueel of materieel te lijden. En de omstandigheden zullen hem gaandeweg dwingen, geheel tot zijne frugivoreGa naar voetnoot(*) natuur terug te keeren. Het tijdstip daartoe wordt bespoedigd, daar de ondervinding leert, dat onder de heerschappij der | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moderne beschaving, die het grootst mogelijke genot op den troon plaatst, de individueele behoefte aan dierlijke voeding meer stijgt, dan physiologisch te rechtvaardigen is, en dientengevolge het verbruik van dierlijke stoffen onder de gegoeden, voornamelijk onder de nijveren en den handelsstand, abnorm hoog isGa naar voetnoot(*). De Engelsche geleerden hebben zich reeds voor jaren met de depecoratie beziggehouden. R. Valpy constateerde in zijn Agricultural Returns of Great-Britain, 1875, dat in Denemarken, Pruisen, Beieren, Holland en Frankrijk de veestapels niet in die mate vooruitgingen, als met het oog op de Engelsche voedingsbelangen wenschelijk ware. Tegenover eene betrekkelijk geringe vermeerdering van rundvee in Denemarken, Pruisen en Holland stond eene sterke vermindering in Beieren en Frankrijk, zoodat het totale cijfer der vermindering 854000 stuk bedroeg; het aantal schapen was in alle 5 landen gezamenlijk met 9192000 stuks afgenomen en de totale vermindering van het oorspronkelijk levend gewicht bedroeg 6%Ga naar voetnoot(†). Dr. Otto Pitsch behandelde deze vraag in 1870 in de Rheinische Wochenschrift für Land- und Volkswirthschaft en constateerde ten opzichte van Oostenrijk-Hongarije, dat de productie aan graanvruchten gelijken tred gehouden had met de vermeerdering der bevolking, terwijl die van dierlijke stoffen zóó sterk achteruitgegaan was, dat alleen daardoor verklaard kon worden, waarom de prijzen op dit gebied met zoo buitengewone snelheid in de hoogte gegaan waren. De boter steeg sedert 1830 met ruim 200% in prijs en de waarde van vleesch en melk nam daarmede in overeenstemming toeGa naar voetnoot(§). Door de concurrentie der buren kon hierin geene verbetering gebracht worden, omdat ook | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
elders de productie van dierlijke stoffen niet in verhouding tot de vermeerdering der bevolking toenam. Het spreekt vanzelf, dat epidemieën onder den veestapel, oorlogen, te sterke uitvoer van landbouwkundige producten of van vee, enz., herhaalde mislukking van den oogst, wat het veevoeder betreft, slechte behandeling van den grond, te sterk verbruik van dierlijk voedsel en te sterke invoer van buitenlandsch vleesch of van dierlijke producten, gelijk wol, enz., grooten invloed op dien toestand uitoefenen, maar zij vormen geenszins de hoofdoorzaak der depecoratie en kunnen alleen het optreden van dit verschijnsel verhaasten. De oorzaak ligt in de vermeerdering der bevolking, die op den duur niet kunstmatig te verhinderen is en steeds een factor zal blijven, waarmede de econoom moet rekenen. Volgens de onderzoekingen van Dr. J.B. LamblGa naar voetnoot(*) bedroeg de bevolking in de 17 voornaamste staten van Europa bij de voorlaatste volkstelling 243031981 menschen, terwijl de veestapel omvatte:
Eene latere volkstelling omvatte 255949967 menschen tegenover
Nemen wij nu aan, dat tusschen deze twee tellingen 13 jaren verloopen zijn, zoo gewaagt deze 13jarige periode van eene vermeerdering
tegenover eene uitbreiding der bevolking met 12917986 zielen. Wordt nu het gemiddelde gewicht van een paard op 375 kilo of de muilezels en ezels medegerekend op 300 kilo geschat, dat van het rundvee met inbegrip der beenderen, enz. op 275 kilo, dat van een schaap op 30 kilo, dat der geiten op 25 kilo en dat der varkens op 15 kilo (met inbegrip der speenvarkentjes), zoo bedroeg het levend gewicht van den veestapel volgens de eerste telling 40817825390 kilo en volgens de laatste 40532680355 kilo; alzoo is de vermindering op 285145035 vast te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stellen. Nu is het waar, dat door de verbeterde voedingsmethode en de juiste behandeling van het vee het individueel gewicht in enkele staten sedert 1863 belangrijk gestegen is. Bedraagt b.v. de vermindering in 13 jaren c.a. 0,7%, zoo kan door toepassing van de resultaten der wetenschap op dit gebied niet alleen dit cijfer ingehaald, maar ook eene vermeerdering met ruim 0,3% verkregen worden, want 1% verhooging van het levend gewicht is niet moeilijk te bekomen, wanneer men bedenkt, dat de paarden en geiten voor de voeding buiten rekening blijvenGa naar voetnoot(*). Intusschen kan dit geenszins voldoende geacht worden, want volgens de eerste telling waren per persoon 167 kilo levend gewicht aan vleesch plus beenderen, enz. voorhanden en om op dezelfde hoogte te blijven, moest in 13 jaren voor de intusschen vermeerderde bevolking het gewicht van het vee 5% toegenomen zijn, en hiertoe stelt geene mestings- of andere methode in staat. Nu verlangt echter de geneeskundige wereld eene betere of liever eene vleeschrijkere voeding voor de bevolking en wordt de vermeerdering der welvaart of eene verbetering der materieele positie der bevolking met eene uitbreiding der vleeschconsumtie in verbinding gebracht. Om echter in zeer gematigden zin die uitbreiding te doen plaats vinden, ware alweder eene verhooging van het gewicht van het levend vee met minstens 5% noodzakelijk. Daarvan kan echter geene sprake zijn en zoo wordt het kapitaal aangetast en verteerd. De emigratie van 2½-3 millioen personen uit Europa vermindert nu wel den invloed, dien de vermeerdering der bevolking op den veestapel uitoefent, maar toch treedt de depecoratie naast de uitmergeling van den grond als een ernstig verschijnsel op. Er komt nog iets in aanmerking. De vermeerdering van den veestapel geschiedt nergens ter wille van het huisdier, maar uitsluitend, omdat de mensch het huisdier dienstbaar gemaakt heeft aan zijne behoeften. Het vee is voor hem een voorwerp, waarmede hij naar eigen welgevallen omspringen kan. Hij vergeet echter, dat de dierlijke geslachten en familiën evengoed aan bepaalde wetten onderworpen zijn als die der menschenwereld en dat zijne kennis dier wetten be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
perkt is. Vandaar zijne veronachtzaming der materieele voorwaarden van bestaan van het vee, zijn te laat ontwaken te midden van een toestand, die juist het tegendeel brengt van hetgeen hij verwachtte. Een eigenaardig verschijnsel verdient opgemerkt te worden, n.l., dat het paard tot nog toe niet aan de wet van depecoratie onderworpen schijnt, ofschoon de uitbreiding der stoomkracht en hare toepassing op het landbouwkundig bedrijf, verbonden met de grootere versnippering van het grondbezit, juist het paard ontbeerlijk maakt. Wordt niet de arbeid van het ploegen, eggen en dorschen op de uitgestrekte goederen meer en meer aan het stoomros toevertrouwd? Spant niet veelal in België de boer zijne vrouw voor den ploeg, omdat zijn grond te klein is, om andere, zuiver mechanische krachten bezig te houden? Samenwerking van kracht heeft desniettemin het paard voorloopig in eere gehouden en voor deze kracht elders arbeid gevonden. Eerst wanneer de depecoratie een zeer sterken omvang aanneemt, moet ook het paard wijken. Als voedingsmiddel van belang kan het paard niet gelden, daar in verhouding tot het totale bedrag een betrekkelijk klein getal aan de paardenslachterijen overgeleverd wordt. In Westelijk Europa zijn jonge paarden zelden voor de slachtbank bestemd; in Noordelijk Rusland daarentegen beschouwt men ook veulens veelal als eene delicatesse. De depecoratie treedt bij het rundvee sterk op den voorgrond. Staten met vruchtbare en uitgestrekte weiden, die veelal minder gunstig voor andere producten gelegen zijn, gelijk Zwitserland, Denemarken, NederlandGa naar voetnoot(*) en Baden wijzen nog op eene uitbreiding, ofschoon ook deze hier niet in verhouding tot de vermeerdering der bevolking staat. Pruisen en Rusland verkeeren evenzeer in een gunstigen toestand. In Frankrijk constateerde Legoyt reeds in 1868, dat, lettende op de geographische verdeeling van het vee èn ten opzichte van het getal èn ten opzichte van het gewicht, eene wanverhouding bestaat tusschen den omvang van den veestapel en dien van den bebouwden grond. Wel wijst Lavergne op den omvang der veeteelt in Normandië, die aldaar zelfs voor de bevolking eene te geringe ruimte overlaat, maar hier zijn de voorraadsschuren voor Parijs en Engeland te zoeken en heerscht een kunstmatige toestand. Lavergne bevestigt voor het overige het gebrek aan vee, indien alle departementen medegerekend worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eigenaardig genoeg schrijft hij zonder nadere verklaring verschillende sociale en moreele gebreken der Fransche bevolking aan het gemis van voldoende dierlijke voedingsmiddelen toe. Wat Lavergne voor Normandië constateerde, is ook hier en daar in Noord-Duitschland op te merken, alwaar vele graanvelden in weiden voor de veemesting herschapen zijn. Omdat de Duitsche tarwe en rogge niet met de Russische en Amerikaansche in hoedanigheid en prijs kunnen concurreeren en Engeland vleesch verlangde, zoo gaven de grondeigenaars er de voorkeur aan, zich in plaats van op broodvruchten op de vleeschteelt toe te leggen. Zulke veranderingen zijn echter meer van voorbijgaanden aard en door bepaalde omstandigheden te voorschijn geroepen; zij kunnen de eigenlijke vraag niet in een ander vaarwater brengen en leveren den vleescheter weinig stof tot troost. De totale vermindering van 2592504 stuks rundvee binnen betrekkelijk korten tijd wordt op de Europeesche vleeschmarkten sterk bespeurd, te meer, daar het rund juist op de tafel der gegoeden eene hoofdrol speelt en daarom in de eerste plaats bij de vleeschtheorie in aanmerking komt. De sterke depecoratie onder de schapen boezemt reeds minder belangstelling in. Volgens de heerschende leer der physiologen is het toch voor eene normale voeding geenszins onverschillig, welk soort vleesch in hoofdzaak gegeten en in welken vorm dat soort op tafel gebracht wordt. Niet alleen het gewicht aan vleesch en vet bepaalt de keus. Door de depecoratieve beweging onder het vee wordt nu eene verschuiving van het soort veroorzaakt en alweder is het de leer der physiologen, die daardoor niet voor toepassing in de practijk vatbaar blijkt te zijn. Één enkel voorbeeld. In het dicht bevolkte SaksenGa naar voetnoot(*) werden in 1873 per hoofd der bevolking per jaar c.a. 52 ponden vleesch verbruikt, maar daarvan waren slechts 34% rundvleesch,
Hieruit blijkt, dat alzoo bijna de helft van het vleesch tot het varken behoorde, en het is van belang te weten, dat deze verhouding met verbazingwekkende snelheid stijgt. Toen in China de toenemende bevolking ten opzichte van het vleeschgebruik allengs bijna uitsluitend op het varken aangewezen was, werd er van ‘verzwijning’ gesproken; hetzelfde verschijnsel is echter in Saksen in embryo waar te nemen en staat met de dichtheid der bevolking in nauw verband. Het voedingsvermogen van het varkensvleesch nu is betrekkelijk gering en de physiologische eiwittheorie moet met dezen factor rekenen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zou ons te ver voeren, de depecoratie meer in de détails na te gaan en de statistieke tabellen in verband met den toestand van het land en het volk aan een nader onderzoek te onderwerpen, hoe interessant dit ook moge wezen. Slechts hierop moeten wij nog de aandacht vestigen. In Oostenrijk kwamen bij de eerste telling op elken bewoner 173 kilo levend gewicht van het vee; 12 jaren later bedroeg dit cijfer nog maar 153, en wanneer men de paarden buiten rekening laat, was het eerste getal 133 en het laatste 110; alzoo bedroeg de vermindering 20 resp. 23 kilo. Voor de algemeene verhouding op dit gebied wijs ik naar de onderstaande tabel, die welsprekend genoeg is, om geen verderen uitleg te behoeven.
De invloed der depecoratie op den landbouw door de daarmede gepaard gaande vermindering van stalmest behoeft ons hier niet bezig te houden. Wel verlangt de grond een mengsel van dierlijke en minerale stoffen, maar de mensch treedt in dit opzicht in de plaats van het vee en zoo komt het er alleen op aan, daaruit de gevolgtrekking te maken, dat op dit gebied verkwisting zonde is. Landbouw zonder veeteelt en zonder stalmest is trouwens reeds te dikwijls buiten het vegetarianisme om met de gunstigste resultaten in toepassing gebracht, om ten opzichte van het welslagen aan twijfel onderhevig te kunnen zijn. Evenmin als uit het gemis van stalmest een argument af te leiden is, om de practische toepassing van het vegetarianisme in economischen zin voor onmogelijk te verklaren, evenmin is dit het geval, wat de eigenaardige bewering betreft, dat het vee ons zou verdringen, indien het niet voor onze voeding geslacht werd. Over de verdringing behoeft niemand in twijfel te verkeeren; zij geschiedt met wettelijke regelmatigheid en sneller, dan menigeen lief is. Voor de beoordeeling der voedingsvraag in economischen zin is het noodig, ter vergelijking op Japan de aandacht te vestigen. Aldaar is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het vegetarianisme op het practisch en economisch leven in toepassing gebracht, en daarvan moeten wij notitie nemen. In de 67 provinciën van Japan omvatte de veestapel in 1878 slechts 1074645 stuks rundvee en 1228068 paarden, hetgeen gelijkstaat met 339 runderen en 387 paarden per 1000 inwoners. Daar de vraag naar vleesch als voedingsmiddel aldaar weg valt en daar bij de bewerking van den grond zeer zelden van trekossen gebruik gemaakt wordt, zoo dient het vee uitsluitend voor het dragen van lasten en het persoonlijk vervoer (rijden), en reeds daarom alleen blijft de omvang van den veerijkdom binnen zeer bescheiden grenzen. Wel werden er in de laatste jaren ernstige pogingen aangewend, om voor het rundvee eene plaats in het landbouwkundig systeem te verkrijgen, en wel leiden velen uit het toenemend verbruik van boter, dat van jaar tot jaar in stijgende hoeveelheden uit Europa ingevoerd wordt, af, dat ook allengs de overige dierlijke producten in den smaak zullen vallen, maar tot nog toe hebben de verschillende proefnemingen in die richting geringe resultaten opgeleverd. Het gemis van het vee geeft den Japanschen landbouw een hoogst eigenaardig karakter, want in de eerste plaats ontbeert de landbouwer den stalmest; dan behoeft hij geen grond voor den bouw van veevoeder af te zonderen, en eindelijk moet hij met het oog op de voeding der bevolking op uitgebreide schaal de methode van bebouwing toepassen, die in den tuinbouw reeds lang bij voorkeur beoefend wordt. Het stroo der graanvruchten, het gras, enz. worden door den Japanschen landbouwer fijngehakt en met bijzondere zorg in compost veranderd. Door middel van verrotting, verbranding of verkoling mineraliseert hij de in de meststoffen aanwezige voedingsstoffen voor de planten en brengt ze in een gemakkelijk oplosbaren vorm, waarbij echter de organische zelfstandigheden, d.w.z. de stikstof, verloren gaan. Wanneer men nu bedenkt, dat in Europa c.a. ⅓ der voor een goeden oogst benoodigde hoeveelheid stikstof aan den dampkring onttrokken wordt, dan moet in Japan het klimaat van dien aard zijn, dat de dampkring in het grootste deel der vereischte hoeveelheid stikstof voorziet, want alleen in dit geval is de verwaarloozing van de organische substantie bij de bemesting verklaarbaar. En de gegevens daartoe zijn werkelijk voorhanden. Daar de temperatuur gemiddeld hooger is dan die in Duitschland, Frankrijk en Engeland, zoo is aan te nemen, dat de natuurkundige verschijnselen zoowel in den dampkring als in den grond, die de vrije stikstof in ammonia en salpeterigzuur omzetten, in Japan hetzelfde karakter dragen en hetzelfde effect te voorschijn roepen als in Europa. Buitendien is geconstateerd, dat de hoeveelheid gebonden stikstof, die uit den dampkring in den grond geraakt, in bijna gelijke mate met de hoeveelheid regen stijgt, en daar deze hoeveelheid in Japan veel aanzienlijker is dan in Europa, zoo ligt de gevolgtrekking ten opzichte der stikstofbemesting door de natuur voor de hand. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Japansche landbouwer gebruikt zijne aldus op practisch chemische wijze geprepareerde meststoffen in vloeibaren toestand bij kleine hoeveelheden zoowel bij het zaaien als gedurende den wasdom der planten; hij past op geniale wijze de methode van het herhaaldelijk begieten toe en vindt daarbij zijne rekening. Zijne methode berust op de waarneming, dat de grond de voedingsstoffen voor de planten het best opzuigt en voor uitwassching door regen beschut, hoe eenvoudiger de samenstelling van haar molecule is. Om hieraan te voldoen, splijt hij door middel van gisting of verrotting de in de meststoffen voorkomende voedende chemische verbindingen, zoodat de eenvoudigste samenstellingen ontstaan, die door den grond gemakkelijk vastgehouden en door de planten snel opgezogen worden. De intensiteit van den plantengroei in den zomer verklaart buitendien de gewoonte, om gedurende den wasdom de planten nu en dan met voedende stoffen te voorzien, daar zij in den grond meer verdeeld voorkomen en op een gegeven oogenblik niet snel genoeg eraan toegevoerd kunnen worden, om steeds hare behoeften te bevredigen. Eene analogie vinden wij op het gebied der wetenschap in de methode van Alexander Müller ter desinfectie en op dat der practijk in de wijze, waarop de tuingaardeniers van den inhoud der beerputten gebruik maken. Wanneer Dr. Maron als lid der Pruisische Expeditie naar Oost-Azië en Dr. Syrski als lid der Oostenrijksche Expeditie naar Siam, China en Japan vol geestdrift van het Japansche landbouwkundig stelsel en zijne toepassing gewagen, mag daarbij niet over het hoofd gezien worden, dat het Europeesche klimaat de directe navolging zoo verbiedt. Daarin echter moet ieder Dr. LiebscherGa naar voetnoot(*) toestemmen, dat het Japansche systeem, getoetst aan het klimaat dier streken, beter aan de hooggestelde eischen van eene talrijke en arbeidzame bevolking voldoet dan het Europeesche. Verbetering van het laatstgenoemde is echter niet van directe navolging van Japan te wachten, maar alleen van de toepassing der landbouwkundige wetenschap, gelijk zij zich eerst in den laatsten tijd begint te ontwikkelen, rekening houdende met de nationaliteit en de historische ontwikkeling van den grond en het volk. Het Japansche klimaat, behoorende tot het Indisch-Chineesch Monsoengebied, is, op zichzelf beschouwd, in zoover het ideaal van den vegetariër, dat zijn gelijkmatig karakter in staat stelt, over het algemeen genomen vrij gelijkmatige oogsten te verkrijgen. Hierdoor alleen was het b.v. ook Indië mogelijk, de volksvoeding op één enkele korrelvrucht, de rijst, te doen rusten, hetgeen zonder dit klimaat met groote gevaren verbonden zou zijn. Ook Japan geniet daarvan nog de vruchten, ofschoon de uitgestrekte rijstteelt aldaar tot 1868 niet ter wille der rentabiliteit, maar alleen op grond der voorgeschreven belasting plaats vond. De toekomst van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat gebied in economisch-agrarischen zin berust meer op den maïsbouw, daar de warmtegraden niet altijd voldoende zijn, om voor rijst gunstige resultaten te verkrijgen. Wel bedraagt de betrekkelijke vochtigheid van den dampkring in den zomer en den herfst ruim 80% en is geene aanhoudende droogte te vreezen; wel gedijen tropische gewassen nog zeer goed in dit klimaat, maar toch zijn wij hier reeds op het grensgebied der rijst aangekomen. Zonder ons verder met deze vraaag bezig te houden, kunnen wij zeggen, dat Japan èn voor den bouw van maïsbrood èn voor dien van katoen het meest geschikt is. Hoe verleidelijk het ook moge zijn, hier nader door te dringen tot den invloed van het klimaat op den grond, of om uitvoerig op de vruchtbaarheid der verschillende streken te wijzen en die met de Europeesche toestanden te vergelijken, of om daaruit de natuurlijke gevolgtrekkingen voor de te volgen leefwijze te maken, zoo moeten wij ons hier toch vergenoegen met de aanstipping van het natuurlijk verband tusschen de natuur, hare voortbrengende kracht in economischen zin en de leer, die daaruit voortvloeit voor den mensch en voor de voeding in het algemeen. Keeren wij daarom tot de voedingsvraag terug. Van 1874-1877 werden in Japan jaarlijks geoogst:
De bevolking bedroeg in 1876 34388400 zielen, zoodat per hoofd en per jaar een verbruik van 2 hectlr. zou komen, indien niet het zaad daarvan afgetrokken werd. Daar in Japan eigenlijk meer een planten dan een zaaien plaats vindt en verschillende andere gunstige omstandigheden het benoodigde zaad voor de wederbebouwing tot een minimum beperken, zoo kan men daarvoor 1/30 van den oogst in rekening brengen, zoodat per hoofd en per jaar 193 liter voor de voeding overblijven. Het vee komt voor het verbruik niet in aanmerking. Lawes en Gilbert berekenden voor Engeland per hoofd en per man een verbruik van 206 liter graanvruchten, waarbij op het verschil in de voedingswaarde tusschen de verschillende soorten gelet is. Het bureau van statistiek te Berlijn stelde van 1875 tot 1877 voor de stad Berlijn een broodverbruik van 1858 kilo per hoofd en per jaar vast. 100 kilo zijn nu gelijk aan 135 liter; alzoo bedraagt de consumtie 250.8 liter of c.a. 25% meer dan in Japan. Is dit verschil aan het minder gewicht van den Japanschen onderdaan toe te schrijven en volgt dit uit verschil in grootte? Is dit wellicht een gevolg van het verschil van dieet? Hieromtrent ontbreekt nog het exact onderzoek. De Europeaan voegt aan deze hoeveelheid brood nog vleesch, enz. toe; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in Japan wordt daarentegen veel gewicht gelegd op stikstofrijke landbouwkundige producten en het zijn vooral de soja hispida en de phaseolus atsuki, de erwten en boonen, die aldaar op uitgebreide schaal aangekweekt worden en waaruit veelal plantaardige kaas bereid wordt. Aan de kusten gebruiken de bewoners ook visch, daar visch in het oog der bevolking evenmin als bij de Katholieken in Europa met vleesch op gelijken voet staat. Dr. Syrski en ook Dr. Maron noemen visch zelfs een voornaam bestanddeel der Japansche tafel, waaruit Voit en Forster reeds afgeleid hebben, dat op deze wijze aan de eiwittheorie in Japan geheel voldaan is. Dr. Liebscher daarentegen constateert, dat visch wel hier en daar het vleesch vervangt, maar dat zij toch niet in zóó aanzienlijke hoeveelheden voorhanden is, om tot volksspijs te kunnen dienen. De lagere volksklasse en de bewoners van het binnenland kennen visch alleen maar van hooren zeggen, omdat de transportkosten zeer hoog zijn en het gerecht daardoor te duur wordt. Van groot belang is het gebruik der vischafvallen als mest, want daar de kuststreken daarmede ruimschoots voorzien zijn, zoo blijven de minerale stoffen der verkoeling en verrotting geheel ter beschikking van het binnenland. De Japanees houdt rijst voor het voornaamste voedingsmiddel en onder de vijf veldgewassen, waarmede volgens de Japansche mythe de akkerbouw begon, neemt rijst de eerste plaats in. De aristocraat is nog heden ten dage tevreden, wanneer hij alleen maar gesmoorde rijst zonder eenige specerij met eenige gezouten stukjes raap of eenige gedroogde pruimen op tafel ziet. De arme houdt het rijsteten voor zijn ideaal, dat hij door vlijt en spaarzaamheid hoopt te bereiken, en vergenoegt zich intusschen met de giersttafel. Rijst gold steeds als het begrip van waarde; de belastingen, het vermogen, enz. worden in koku (180 liter) rijst omgerekend en deze eenheid vormt den grondslag van het staatswezen. Resumeeren wij de economische vraag op het gebied der voeding: Er bestaat een oorzakelijk verband tusschen de volksvermeerdering en de veevermindering. De eerstgenoemde zal, zoodra zij eene zekere hoogte bereikt heeft, tot de laatstgenoemde anleiding geven en ofschoon de economische arbeid op het gebied van handel en nijverheid, verbonden met goede middelen van verkeer, voorloopig nog de middelen verschaft, om het deficit in de vleeschvoeding door invoer te dekken, zoo kan daarvan toch slechts zoolang sprake zijn, als de wet van depecoratie nog niet overal voelbaar optreedt. De eerste werking dezer wet is eene voortdurende verhooging der prijzen van de dierlijke voedingsmiddelen, die op den duur met hare voedingswaarde niet overeen te brengen zal zijn en evenmin in de verste verte gelijken tred met de langzaam stijgende welvaart houdt. Enkele, voor de veeteelt bijzonder geschikte landen genieten daarvan de economische voordeelen, maar in het algemeen zal de menschheid meer en meer gedwongen worden tot vleeschont- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
houding, minder met het oog op het ethisch beginsel of ter wille der gezondheid, maar bovenal met het oog op het feit, dat de materieele voorwaarden ontbreken, om het aanbod te vermeerderen. Hoe meer de weelde van de gegoede klasse toeneemt en het vleeschverbruik van het individu in haar midden doet stijgen, hoe sneller de nood de menschheid tot vleeschonthouding zal dringen. Het is nu voornamelijk het vegetarianisme, dat met dit verschijnsel rekent en de bewijzen tracht te leveren, dat vleeschonthouding in het voordeel der ontwikkeling van de menschelijke natuur is en voor den algemeenen vooruitgang van groot nut zal zijn. De physiologen verlangen uitbreiding van het vleeschgebruik; de natuur levert daartoe niet de middelen en zoo is het optreden van eene richting, die met de natuur rekent, in het belang der maatschappij en economisch volkomen gerechtvaardigd. De veevermindering verandert het karakter van den landbouw. Op kleine schaal werd reeds in Europa bewezen, dat de landbouw zonder veeteelt en zonder stalmest voor verdere ontwikkeling vatbaar blijft en de intensieve cultuur toelaat, dat door samenwerking van kracht met eenvoudige middelen de vermeerdering der bevolking met stijgende opbrengsten van den grond gepaard kan gaan. Op uitgebreide schaal is in dit opzicht het Japansche stelsel hoogst leerrijk en zoo wordt de gevolgtrekking gemaakt, dat juist deze richting door den vooruitgang als de natuurlijke aangewezen is, mits hare toepassing niet in blinde navolging bestaat. Het systeem van betrekkelijke ontbering verdient ook in economischen zin de voorkeur. Alleen met hare hulp is de toenemende vermeerdering van arbeidskracht dienstbaar te maken aan de wet van beschaving en boezemt ons de technische ontwikkeling, die schijnbaar arbeidskracht spaart, om haar in werkelijkheid eene betere plaats aan te kunnen wijzen, geene vrees in, want beiden vullen elkander aan en maken de samenwerking van kracht eerst in den vollen zin des woords mogelijk. De jeugdige economische wetenschap leert nog veelal het tegendeel, maar zij heeft tot nog toe geen Pythagoras, Kepler, Newton of La Place aan onze maatschappij geleverd; zij ontbeert, helaas! nog steeds den mathematischen grondslag, die voor de vaststelling van wetten en regelen op den duur onontbeerlijk is; zij wordt nog onvoldoende door hare hulpwetenschappen en meer in het bijzonder door de statistiek ondersteund. Lance beweert in zijn Boerenvriend, dat de vastgestelde vruchtbaarheid per acre land met het oog op de voeding aldus is:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De overgang van beploeging tot bewerking met de spa heeft ten opzichte van tarwe eene vermeerdering tot op 2520 ponden per acre ten gevolge en elke verbetering in de methode van bewerking gaat met resultaten van dien aard gepaard. Nemen wij nu aan, dat ⅓ van den grond voor broodvruchten en leguminosen gebruikt kan worden, ⅓ voor aardappelen, kool en suikerhoudende gewassen dient en ⅓ voor bosch, ooftteelt en weide blijft, zoo veroorlooft eene zoodanige verdeeling eene zeer aanzienlijke uitbreiding der bevolking, zonder dat in dit opzicht nog het laatste woord gesproken is. Playfair rekende voor Engeland uit, dat 21000000 acres tarweland 63 millioen inwoners kunnen voeden, indien per acre 3 personen aangenomen worden, en ofschoon de beteekenis van dergelijke berekeningen van betrekkelijke waarde is, zoo is het toch zeker, dat, economisch beschouwd: 1o. een vegetarisch dieet, vergeleken met den gemengden kost, bij gelijke voortbrenging van mechanische kracht, een spaarsysteem van onberekenbare waarde is; 2o. dezelfde oppervlakte land in staat is, eene vrij wat grootere bevolking te onderhouden, indien zij het vegetarianisme aanhangt, en 3o. de aanneming van het vegetarianisme in het welbegrepen eigenbelang van het individu ligtGa naar voetnoot(*). De tegenwoordige leefwijze heeft alleen in Engeland een verbruik van broodvruchten ter bereiding van bier en sterke dranken noodzakelijk gemaakt, dat voldoende ware, om, in brood omgezet, de arme bevolking met 1050000000 brooden elk van 4 pond te voorzien, en dan blijven er nog 21717 hectaren land voor de hopcultuur over. Ook ten opzichte van het ooft met het oog op de wijnbereiding geldt hetzelfde, want al moge ook al de voedende kracht der vruchten betrekkelijk gering zijn, zoo oefenen de groote hoeveelheid koolhydraten, enz., die zij bevatten, toch een zeer gunstigen invloed op de gezondheid uit. Eene maatschappij, die aldus samengesteld is als de onze en zich toch ter wille van het valsch genot deze weelde en verkwisting veroorlooft, is werkelijk zwaar ziek.
a.j. domela nieuwenhuis. |
|