| |
Nieuwe uitgaven en vertalingen.
Godenschemering. Een gedicht van Marcellus Emants. - Sneek, H. Pyttersen Tz.
Keurig net van typographische uitvoering, schoon van vormen en gedachten, ligt dit dichtwerk van den heer Emants voor ons als een blijk, dat de hedendaagsche Nederlandsche dichters meer en beter kunnen dan kunstig knutselen met de taal. Zijne Godenschemering (een elders, niet zeer taalkundig correct gevormd woord, dat we ongaarne in onze taal zien veld winnen) verhaalt in fraai gebouwde verzen het begin van het einde van de Noordsche asenwereld, aan de sagen der Edda ontleend. Het gedicht behelst de wraak van Loki op de hemelbewoners, in welker kring hij, Odien's kind bij eene dochter der aardbewoners, niet opgenomen is, ofschoon hij, als beheerscher van het vuur, het onheilbrengend element, zich niet beklagen kan over eene te geringe macht. Door zijne listen weet hij de onsterfelijkheid uit Asgaard te rooven; Balder, de zonnegod, Odien's tweede zoon, sneeft en kan, beladen met den vloek van Loki's moeder, niet weder uit de onderwereld teruggevoerd worden; doch ten slotte wordt aan Loki eene soortgelijke straf voltrokken, als aan den anderen beheerscher van het vuur, Prometheus, in de zuidelijke fabelleer beschoren is. Maar evenals de tanende macht der goden is Loki's straf niet eeuwigdurend. Een blik in den waterspiegel der Nornen heeft aan Odien de toekomst onthuld, waarin hij de aardbewoners onder Loki's leiding den hemel bestormen en de Asen verdelgen ziet; de Noordsche godenwereld verdwijnt voor het Christelijk godsbegrip, en daarna wordt de aarde door Loki's geest van onrecht en kwaad verwoest en ontvolkt. Verder heeft Odien niets in den waterspiegel gezien, want volgens het raadsbesluit der Nornen verloor hij, evenals ieder wezen, dat daarin het oog mocht slaan, het gezichtsvermogen.
De mengeling van hooge symboliek en naïveteit, die elke fabelleer zoo leerzaam en bevallig maakt, is door den heer Emants uitnemend gevat en wedergegeven. Van den vorm van zijn dichtstuk, dat vijf zangen telt en in onberispelijke verzen geschreven is, kan slechts met den hoogsten lof gewaagd worden. Wij willen geen citaat geven, hoe groot de verzoeking ook is, vooral nadat de dichter zelf eenige maanden geleden in dit tijdschrift een gedeelte van den tweeden zang deed afdrukken. Wij geven beter dan een
| |
| |
citaat: den raad aan onze lezers, om persoonlijk met Godenschemering kennis te maken; zij zullen een wezenlijk, een verheven genot smaken.
| |
Haagsche hopjes van Piet Vluchtig. - Haarlem, de Erven F. Bohn.
Gedeeltelijk worden hier nieuwe schetsen onder den ouden titel nevens anderen, die vroeger tot de reeks der Haagsche hopjes behoorden, den lezer aangeboden; gedeeltelijk ook is weggelaten, wat vroeger onder dien algemeenen naam uitkwam. Noch over de aanvulling, noch over de weglating zal de lezer zich te beklagen hebben. Gelijk het beroemde baksel uit de residentie van Nederland niet uitsluitend uit suiker, maar ook uit eene meer voedende substantie bestaat, zoo hebben deze schetsen uit de ambtenaarswereld meer verdiensten dan die van den uitwendigen vorm alleen. In den bekenden, lossen, prettigen trant, waaraan de schrijver zijn opgang te danken heeft, bevatten zij naar waarheid geteekende - zij 't ook hier en daar wat sterk aangestreken - typen uit de Haagsche ambtenarenwereld en, als terloops, een paar silhouetten van Nederlandsche staatslieden van den laatsten tijd, die voortreffelijk zijn geslaagd. ‘Een spoedstuk’ neemt naar verdienste de eereplaats in het nette bundeltje in; ‘In den komkommertijd’ beweegt zich op hetzelfde tooneel, in een ministerieel bureau. In het ‘Memoriaal van een Haagsch schutter’ vindt de lezer een vermakelijk verhaal van een dag ‘dienst’ van de Haagsche schutterij; ‘Si j'étais Excellence’ levert een geestig overzicht van de audientie eens ministers. De beide andere schetsjes zijn minder goed geslaagd: het eene mist natuurlijkheid en het andere, verdienstelijk aangelegd, eindigt te bot. Doch losheid en gemakkelijkheid kenmerkt ze allen en maakt het gansche bundeltje prettig en onderhoudend.
| |
Geïllustreerde Encyclopaedie, onder hoofdredactie van A. Winkler Prins met medewerking van vele specialiteiten. Tweede, geheel omgewerkte en aanmerkelijk vermeerderde uitgave, met omstreeks 250 platen, 50 kaarten en tal van tekstfiguren. - Rotterdam, uitgevers-maatschappij ‘Elsevier’. 1e tot 5e afleveringen.
Inteekenaren op de eerste uitgave der Encyclopaedie van den heer Winkler Prins hebben zich beklaagd, dat er eene nieuwe uitgave verscheen, die hun kostbaar werk tot zekere hoogte waardeloos maakte, nadat de laatste aflevering daarvan nauwlijks het licht had gezien. Van hun standpunt beschouwd, zeker geen ongegronde klacht, maar waar toch wezenlijk weinig aan te doen is. Ware de eisch billijk, dat in het belang der bezitters van zeker werk het totstandkomen van eene andere, vermeerderde en verbeterde uitgave moest worden tegengehouden, - met den vooruitgang der wetenschap ware 't gedaan. Want men diende dan consequent te zijn; niet alleen latere edities van hetzelfde werk op een anderen voet dan de eerste verbieden, maar bij voorbeeld het uitgeven van elk nieuw boek in elk vak verhinderen, waarin de dingen anders werden gezegd dan in bestaande boeken. Zoodoende zou alleen het zuiver romantisch gebied publiek domein blijven, maar - tot schade van wetenschap en vooruitgang - alle verouderde hand- en leerboeken gehandhaafd worden, alleen omdat zij nu eenmaal bestonden. Het eenig behoud voor de wetenschap zou in het kostbaar en onpractisch middel van onteigening ten algemeenen nutte gelegen zijn.
| |
| |
Nu we echter in dien toestand niet verkeeren, kunnen wij na een woord van sympathie en troost aan de inteekenaren, - die dan toch, zoolang de talrijke afleveringen van de eerste uitgave het licht hebben gezien, het voorrecht hebben genoten, aan het bezit van dit werk verbonden, - volop den bewerker en zijne medewerkers en de wakkere uitgeversmaatschappij prijzen om den moed, waarmede zij de kolossale onderneming dezer tweede uitgave hebben aanvaard. Werken van zooveel uitgebreidheid, hoe nuttig ook, vinden niet zoo gemakkelijk terstond koopers genoeg, vooral niet wanneer eene tweede uitgave in hare oudere zuster eene mededingster vindt. De directie van de maatschappij ‘Elsevier’ weet dit trouwens ook; door deze uitgave toont zij een groot vertrouwen in het oordeel van het publiek, even vleiend voor beide partijen.
Er is reden genoeg voor dit vertrouwen. Een solide, wezenlijk nuttig werk als deze Encyclopaedie, waarvan de eerste vijf afleveringen reeds voor ons liggen, - bewijs van ernst en energie van schrijvers en uitgevers - vindt op den duur zijn weg; het wordt, kostbaar als het wezen mag, een onmisbaar handboek voor iedereen, dat in geen studeervertrek, ja, in geen huiskamer, waarin over iets meer dan koetjes en kalfjes, het weer en de gebreken en zonderlingheden van den evenmensch gesproken wordt, mag ontbreken. Noch critiek noch uitvoerige aankondiging verwachte men hier; genoeg zij de vermelding, dat het werk van alles geven moet en dat bij de dagelijks verdere uitbreiding van het menschelijk weten zelfs 230 afleveringen niet voldoende zijn, om meer dan een oppervlakkig overzicht van alles te geven. Toch neemt dit niet weg, dat er reeds in deze eerste vijf afleveringen menig artikel gevonden wordt, dat in veelzijdigheid en grondigheid aan hooge eischen beantwoordt, - de artikelen: aardappel en aardkunde, bij voorbeeld. Op de wijze, waarop de artikelen tot den tijd der uitgave zijn bijgewerkt, zijn weinig aanmerkingen te maken; in dit opzicht vermelden we alleen, dat onder de werken van About (in voce) zijn Roman d'un honnête homme niet is opgenomen en dat in het artikel: advocaat, verzuimd is, van de opheffing van den dubbelen rechtsbijstand ten onzent te gewagen. In het artikel: aanhechting, wordt minder juist de opneming van Savoye en Nizza in het Fransche keizerrijk gelijkgesteld met de annexatie van Hanover aan Pruisen; de eerste geschiedde bij tractaat en volksstemming, - al was de laatste eene comedie - de laatste (‘met Gods hulp’ natuurlijk) door onrechtmatig geweld. Op den naam Van der Aa wordt de pseudoniem, waaronder ‘Zoo wordt men lid van de Tweede Kamer’ het licht zag, vermeld als Meerkerk; lees: Meerbeke. Ziedaar de gewichtigste bezwaren, die wij hebben. De compres gedrukte
afleveringen laten, wat duidelijkheid betreft, niets te wenschen over; van de illustraties hadden die, welke landschappen en steden voorstellen, achterwege kunnen blijven; de gebruiker van een boek als dit behoeft alleen de afbeeldingen, die den tekst verduidelijken of aanvullen, de vormen van planten, dieren, samenstelling van werktuigen, enz. aanschouwelijk maken.
| |
Gevleugelde woorden op rijm uit de gezondheidsleer en hetgeen hiermede in verband staat door G. Ribbius Geneesheer te Utrecht. Met een inleidend woord van Dr. S. Sr. Coronel. Culemborg Blom & Olivierse 1883.
Tegenwoordig wordt er heel wat aan gezondheidsleer gedaan, zooveel, dat men er haast ziek van zou worden. De groote vraag is evenwel: wor- | |
| |
den al de voorschriften opgevolgd? - Het zal er wel mede gaan als met zedekundige boeken; men houdt het lezen als een noodzakelijk aequivalent voor hetgeen aan de practijk wordt tekort gedaan. Maar het schrijven van boeken is niet het werk van iedereen. Behalve het onderwerp, moet ook de taal, waarin de gedachten gegoten worden, grondig gekend worden. De letterkunde immers stelt zekere eischen, vooral als de versmaat wordt gebezigd, want dan is, in de derde plaats, ook de dichterlijke aanleg niet te versmaden. Wil men dus een gezondheidsleer op rijm, ook al goed, maar geef dan iets meer als een ulevel-papiertje.
Voor elken dag van het jaar wordt een Gevleugeld Woord geleverd. Hoe de S. zich weet te redden uit hindernissen van maat en rijm, mogen een paar voorbeelden ophelderen.
‘35.[regelnummer]
Op rechter zij zuigt 't kindje graag,
Dat komt door ligging van zijn maag.
251.[regelnummer]
Soms zit aan peer, mijn goede man,
Een wesp die duchtig steken kan.
294.[regelnummer]
De kleeding, die bij maagd op borstkas drukt,
Maakt dat het zogen later niet gelukt.
De zelfzucht brengen onder voet.’
Enkele malen veröorlooft S. zich een woordspeling, waarvoor de lezer het epitheton maar zelf mag kiezen.
‘48.[regelnummer]
Een landschap met een berg, dat is voorzeker schoon,
Maar geenszins past de berg op schedel of op kroon.’
Om te eindigen nog een voorbeeld, dat onder het best geslaagde kan gesteld worden.
‘347.[regelnummer]
Verwaandheid teekent slechts een kleine arme ziel,
Waarin geen licht van ware kennis nederviel.’
De uitgevers hebben eer van hun werk, evenals de drukker, de heer P. Beitsma te Deventer. Als de inhoud gelijkvormig was aan het uiterlijk, dan zou een meesterstukje zijn geleverd.
Lucas, med.
| |
Bloemen uit onzen hygieinischen hof, aangeboden aan de Nederlandsche Vrouwen, door Dr. S. Sr. Coronel. - Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar. 1883.
Een goed boekje. Beäntwoordt bijna aan den titel. Voor ‘de Nederlandsche Vrouwen’ geschreven, blijft het in den regel laag bij den weg. Zoo is van de ‘lagere zwammen’ bacteriën slechts eenmaal sprake, zonder speculatieve beschouwingen. Van den thermometer bij zieken wordt mede niet gerept. Dit is goed gezien. Men vraagt bijna niet meer naar den toestand van den patiënt, maar ziet angstig naar den warmtemeter, alsof het aantal graden over leven en dood beschikt. Wat vroeger de polsslag was, is thans de ther- | |
| |
mometer. Innig met den algemeenen toestand samenhangende, mogen beiden niet verwaarloosd worden. Maar alleen de deskundige kan ze beöordeelen en er partij van trekken. Nu wordt hij vervolgt met het eeuwige refrein: ‘Dokter, hoeveel graden?’ - En heeft de vrager antwoord gekregen, dan zet hij het gelaat in een hoogwijze plooi, overgaande in de mimiek: ‘hm, nu weet ik er alles van.’ - De sukkel is tevreden, al weet hij er zoo wat niemendal van.
Moeder en kind worden flink onderhanden genomen. Uw dokter, mevrouw, zal u gaarne het een en ander ophelderen. - ‘Mijn kind moet in mijn armen rusten’, pruilt ge. - ‘Toch niet. Dit wordt terecht verboden.’ - En gij barst los in snikken? Ik had betere gedachten van u, mevrouw. - ‘Maar ik zal mijn lieveling zogen.’ - ‘Heerlijk. Als uw krachten het toelaten.’ - ‘Dan moet er een min komen.’ - ‘Juist. Als ge een goede kunt opduiken, wat lang niet gemakkelijk is.’ - ‘Dan de flesch.’ - ‘Nu, mevrouw, het boekje wijst u den goeden weg. Maar voedt uw engel met karnemelk eerst dan, als de melk van koe, ezelin of geit in den steek laten. De karnemelk heeft geen constante samenstelling. Dit gebrek hebben wel is waar alle melksoorten, maar, ziet u, in de steden wordt het overschot der zoete melk van den vorigen dag gekarnd. Dan is ze te zuur, te waterig, schift door het koken en riekt onaangenaam, zoo ongeveer naar zeevisch. Tegenwoordig zijn er karntjes, barettes atmosphériques, in den handel, zoodat ge zelve kunt karnen.’ - ‘Hoe snoeperig.’ - ‘Maar deze voedingswijze heeft dit tegen, dat tarwebloem moet bijgemengd worden, een voedingsmiddel vreemd voor het organisme van den jongen wereldburger. Want, met allen eerbied voor den vegetariër, de zuigeling heeft een maag als de vleeschëtende dieren, en kan dus bezwaarlijk plantevoedsel verduwen. In den regel gelukt deze methode. Zij het ook, dat de jonge mensch te vet, te spekächtig wordt, en wel iets krijgt van een gemest biggetje. Dan nog liever paardemelk.’ - ‘Fi donc!’ - ‘Ja, mevrouw, menschen- en paardemelk hebben ongeveer gelijke samenstelling. De laatste is evenwel in den handel niet verkrijgbaar.’ - ‘En in mijn slaapkamer zijn geen gespijkerde kleeden op den vloer, geen gordijnen om het ledekant.’ - ‘Best
zoo. Moest ik een spreuk ter markt brengen, dan luidde ze: lucht, licht, leven.’
‘Graagt (bl. 75) de maag, mevrouw, denk dan aan de afdeeling over de voeding.’ - ‘Daar heb ik heusch zeer weidig aan gehad.’ - Dit antwoord verwachtte ik. Alles is zoo echt Duitsch, d.w.z. ‘ongenietbaar.’ Bovendien heeft de schrijver zich wel eens vergist. Zoo bl. 189: ‘De hoegrootheid van het eiwitverbruik blijkt uit de hoeveelheid eiwitstof in de uitscheiding der nieren; de hoegrootheid van het vetverbruik uit het voortgebrachte koolzuur.’ - Door gezonde nieren nu zijgt geen eiwit, en behalve vet leveren nog andere stoffen koolzuur. - Bl. 192: ‘Koolhydraten, (celstof, zetmeel, suiker) worden nooit in het lichaam in vet omgezet.’ En bl. 195: ‘Gestadige vernieuwing van het lichaam heeft niet plaats.’ - Het publiek, en de vrouw in de eerste plaats, hebben geen behoefte aan apodictiesche gezegden, die niet worden begrepen, zelfs niet aangenomen door vele geleerden.
Maar spreekt de schrijver over de mode, het toilet, enz., dan is hij het onderwerp meester. De schoen (hoofdzaak volgens een ex-lid der tweede kamer) met hooge hak geeft der wandelende vrouw een zeer potsierlijke kromming, die belachelijk zou zijn, als ze niet zoo schadelijk was. Zeker
| |
| |
lichaamsdeel, dat zelfs de aartsspotter Voltaire ‘ne montre pas’, wordt in een hoek van zoo wat 15o opgewipt. Het is walgelijk, maar... mode.
Nog deze opmerking. In den ouden tijd werden de koortsige uitslagziekten: pokken, roodvonk, mazelen, het meest besmettelijk geächt in het vervellingstijdperk. Het zaadpluis der uitgebloeide plant was het voorbeeld der afschilferende huid. Later meende men, dat het tijdstip, waarop het uitslag in vollen bloei staat, met het grootste besmettingsvermogen samenvalt. In onzen tijd helt men weder tot het gevoelen der ouden over. De schrijver nu verkondigt beide meeningen. Bl. 76 en 284 huldigen de huidschilfers, en bl. 77 de pok in vollen bloei. Bovendien is hij volbloed contagionist, d.i. een aanhanger der leer, dat verschillende ziekten zich door besmetting voortplanten, door middel van stoffen, in het zieke organisme gevormd. Bl. 68 noemt pokken, roodvonk, mazelen, kwaadaardige keelziekte, croup en kinkhoest. De logiesche consequentie zou echter eischen, iedere z.g. inwendige ziekte als besmettelijk te bestempelen. Het is de stok-oude geschiedenis, gedoemd, om altijd nieuw te blijven. En dat werkelijk iets van dien aard in de hersenen van den S. spookt, blijkt uit zijn geloof aan specifieke middelen (bl. 73). Men redeneert ongeveer dus: elke ziekte heeft haar bepaald geneesmiddel; of, zooals het volk zegt: voor elke kwaal is een kruidje gewassen.
Dit bijgeloof heeft aan de wetenschappelijke ontwikkeling der geneeskunst veel kwaad gedaan. Denkende koppen hebben er zich door alle eeuwen heen tegen verzet. Wel zijn alle stelsels in verval, maar overwonnen zijn zij niet. Op den bodem van het menschelijk hart (s.v.v.) sluimert de hoop. Zij tast naar het geheimzinnige. Door haar tiert de kwakzalverij, welke o.a. in den vorm der homoiopathie eens zoo driest optrad en nog blijft vegeteeren. In 1810 uit speculatiegeest en verwatenheid geboren, heeft zij het groote publiek weten te begoochelen. Haar z.g. grondbeginsel, dat het gebruik van de kina in een gezond lichaam koorts zou verwekken, heeft zij toegepast op ieder geneesmiddel. Zij onderstelt alzoo, dat, als kina koorts verwekt, de koorts voor kina wijkt. Zij heeft dit beginsel uitgedrukt met de woorden: gelijken worden door gelijken genezen. Dit is dus de leer der specifieke middelen bij uitnemendheid. Maar daar het fundament ten eenenmale valsch is, moet haar gebouw een kaartehuis zijn. Boven haar deur stonden de woorden: de kunst is kort, het leven is lang. - Arme Asklepiaden! hebt gij daarom eeuwen doorgeworsteld, om den volke kond te doen: het leven is kort, de kunst is lang? - Gaat naar Hahnemann en wordt wijs!
Lucas, med.
|
|