De Tijdspiegel. Jaargang 40
(1883)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijMadame d'Épinay, haar gezin en haar salonGa naar voetnoot(*).Een woord vooraf over de ons reeds bekende schrijvers Perey en Maugras en het tweede (laatste) deel van hun werk! De lezer zal zich herinneren, dat Les Mémoires de Mad. d' Épinay, (reeds in 1818 uitgegeven) door die ijverige navorschers, vooral volgens een handschrift uit de Archives Nationales, werden verbeterd en uitgebreid; ongelukkig eindigde dit bij het jaar 1767; doch onze schrijvers vernamen, dat er nog een ander bestond in de Bibliothèque de l'Arsenal, en zie! te midden van verschillende geschriften van Diderot komt het zoo gewenschte vervolg voor den dag! Het was van dezelfde hand, hetzelfde formaat en papier; ja, toen men het nummer der volgende bladzijde las, kon er geen twijfel meer overblijven, of het behoorde bij het eerste gedeelte. Doch nu eindigden de Mémoires zelf bij het jaar 1763, en Mad. D' Épinay overleed in 1783! Geen nood! De heeren Perey en Mangras hebben tallooze brieven, familiepapieren, enz. weten te verkrijgen en | |
[pagina 362]
| |
daardoor ook het laatste gedeelte van de geschiedenis hunner heldin kunnen beschrijven. Dat zulke oorspronkelijke brieven van Catharina II, Grimm, Voltaire, Diderot, Galiani, enz. de lezing van het tweede deel dubbel belangrijk maken, behoeven wij niet te zeggen: wij kunnen de rechtstreeksche kennismaking met Les dernières années de Mad. d' Épinay ook daarom zeer aanbevelen. - In de keus van hunne titels - maar ook daarin alleen! - zijn de schrijvers minder gelukkig geweest. Hun eerste deel heeft tot opschrift: La jeunesse de M. d' Épinay - en de jeunesse loopt tot den ruim dertigjarigen leeftijd! Op het tweede lezen we: Dernières années de Mad. d'Épinay - zijnde een tijdsverloop van vijf en twintig jaren! Doch de schrijvers hebben zich hierdoor tot onjuistheid in hunne titels laten verleiden, dat zij volgens aanleiding van de reis naar Genève de geschiedenis in twee tijdperken verdeelden. Bij de genoemde reis begint nu ons vervolg van het verhaal.
Reeds in 1756 had Mad. D' Épinay, wegens een steeds toenemend maaglijden, zich onder behandeling gesteld van Doctor Tronchin, een man van Europeesche vermaardheid, die zich in dat jaar te Parijs ophield; doch toen hij naar zijne woonplaats Genève was teruggekeerd, weigerde hij, zijne patiënte uit de verte te behandelen en besloot deze, na eenige aarzeling, tot hèm te gaan. Haar man ging mee, omdat hij met het verlies van zijne betrekking werd bedreigd bij de fermiers-généraux en nu openlijk wilde toonen, dat hij met de Verrière-tjes gebroken had (!); ook M. D'Affry, haar voogd en vriend, vergezelde hen, benevens Louis, haar zoon, met Linant, zijn gouverneur. Haar dochtertje PaulineGa naar voetnoot(*) en Mademoiselle Drinvillé, de gouvernante, bleven bij Madame D' Esclavelles, die voor haar kleinkind zorgen zou. Men vertrok den 30sten October '57; doch toen men Châtillon de Michailles, niet ver van Genève, had bereikt, werd Madame D' Épinay door eene zoo hevige ongesteldheid overvallen, dat haar man een expresse zond, om Dokter Tronchin te ontbieden. Linant drong er weldra op aan, dat er ook om een biechtvader zou worden gezonden, en met het oog op haar zoon stemde zij hierin toe: eene vergunning, waaromtrent zij zich later bij Grimm en Voltaire verdedigde. Men ontbood dus den geestelijke van de plaats, en er kwam - een dronken boer, zoodat de ziel nu maar aan haar lot werd overgelaten; doch het lichaam werd door Dokter Tronchin weldra zóó goed gecureerd, dat de pedante Linant aan Madame D'Esclavelles kon schrijven: ‘Nous n'avons plus que des Alléluias à chanter; nous continuons la route’, etc. Tegen de komst der reizigers had M. De Jully, de zwager van | |
[pagina 363]
| |
onze heldin, in eene der aanzienlijkste wijken van Genève (rue du Grand-Mezel) eene woning met alle mogelijke gemakken laten gereedmaken, terwijl een aanbevelingsbrief aan den Raad (le Magnifique Conseil), door M. Sillon, gezant van Genève te Parijs, afgezonden, Madame D' Épinay den toegang opende tot de voornaamste gezelschapskringen. Zij geeft ons zelve een kijkje in het toenmalig leven te Genève. ‘De zeden en de levenswijs van de menschen hier’, schrijft zij, ‘zijn aangenamer, om te zien, dan licht, om te beschrijven. Deugd, rechtschapenheid en vooral eenvoudigheid liggen aan hunne politiek ten grondslag; doch dit alles is overtogen met een vernisje van pedanterie, dat, dunkt mij, bij hen noodzakelijk is, om hunne eenvoudigheid te handhaven, waarin de geheele kracht van hun Staat is gelegen.’ - ‘De gezelschappen, die den naam van sociétés dragen, bestaan uit heeren en dames; meisjes hebben hare afzonderlijke sociétés. Men houdt er zich op verschillende wijzen bezig, volgens leeftijd en smaak: men speelt er veel; men werkt en maakt soms muziek.’ ‘Er zijn ook gezelschappen van enkel dames; evenzoo van enkel heeren, die men cercles noemt; doch het is niet waar, dat men in de laatsten rookt en zich bedrinkt. Op een of anderen dag van eene bepaalde week komt men bijeen; men eet noch drinkt er; men vindt er de couranten en politiseert, zoodat het voor de oogen schemert. Men is onuitputtelijk in gissingen en ontdekkingen omtrent de inzichten en plannen der Mogendheden, en als de uitkomst de vermoedens dier heeren niet bevestigt, dan zijn ze toch tevreden over hunne vindingrijkheid, wijl de Mogendheid wel niet volgens hun idee gehandeld heeft, maar het had móeten doen.’ - Ook van hare eigen levenswijs geeft Madame D' Épinay ons een schetsje: ‘Al de ochtenduren ben ik vrij; 's middags ga ik op het terras of wandel, bij goed weder, in den stadstuin. De dames hebben hier de vrijheid, om alleen te wandelen, zonder lakeien en zonder dienstbaren. Zelfs zouden de vreemdelingen, wanneer ze anders deden, in 't oog vallen en nageloopen worden. Die vrijheid bevalt me, en ik maak er gebruik van. Van twee tot zes uur maakt of ontvangt men visites; doch na zes uur is alles uitgestorven, en de vreemdelingen zijn verlaten, omdat iedereen naar zijn gezelschap is.’ Tot deze vreemdelingen behoorde Madame D' Épinay echter volstrekt niet. Om slechts een van hare eerste vrienden te noemen: Voltaire, die door M. De Jully van de komst zijner schoonzuster vernomen had, heeft haar verblijf te Genève zeer veraangenaamd. De dichter had eene allerliefste buitenplaats gekocht te St. Jean, een kwartier uurs van Genève. Den winter bracht hij te Lausanne door, doch den zomer op zijne nieuwe bezitting, die hij Les Délices doopte en die hem thans ook les délices van eene allerhartelijkste, weldra zeer vertrouwelijke vriendschap begon op te leveren. Nu eens schrijft Madame D' Épinay: ‘J'arrive de chez Voltaire, oû j'ai passé une partie de la | |
[pagina 364]
| |
journée avec Tronchin. Je suis fort contente du grand homme; il m' a accablée de politesses.’ Dan weder: ‘Nous arrivons de chez Voltaire: il était plus aimaible, plus gai, plus extravagant qu' à quinze ans.’ Of als zij daarna drie dagen bij hem logeert, dan teekent zij, in een brief aan Grimm, zichzelve en haar ondeugenden gastheer, tegenover elkander zittende: ‘On n' a le temps de rien avec ce Voltaire; je n' ai que celui de fermer ma lettre, mon ami. J'ai passé une journée seule avec lui et sa nièce, et il est en vérité là à me faire des contes, tandis que je lui ai demandé la permission d' écrire quatre lignes, afin que tu ne sois pas inquiet de ma santé, qui est bonne. Il m' a demandé permission de rester, pour voir ce que disent mes deux grands yeux noirs, quand j'écris. Je veux te dire à son nez, que je t'adore; il est assis devant moi, il tisonne, il rit, il dit que je me moque de lui et que j' ai l'air de faire sa critique. Je lui réponds que j' écris tout ce qu' il dit, parce que cela vaut bien tout ce que je pense... Je retourne ce soir à la ville, où je répondrai à tes lettres.... Il n' y a pas moyen de rien faire ici. Quel homme! Il m' impatiente, mais il me fait rire cependant.’ Hij schreef haar menig geestig briefje, noemde haar meestal Ma belle philosophe en verwierp al zeer spoedig de etiquette: ‘Je demande aujourd'hui la permission de la robe de chambre à Madame d' Épinay. Chacun doit être vêtu selon son état: Madame d' Épinay doit être coiffée par les Grâces et il me faut un bonnet de nuit.’ De huisgenoote van den grand homme stal echter het hart van onze heldin volstrekt niet. ‘Sa nièce est à mourir de rire,’ schrijft zij; ‘c'est une petite grosse femme toute ronde, d' environ cinquante ans,... n' ayant pas d'esprit et en paraissant avoir, criant, décidant, politiquant, versifiant, raisonnant, déraisonnant... Elle adore son oncle, en tant qu'oncle et en tant qu' homme. Voltaire la chérit, s'en moque et la révère.’ Reeds den 16den November keerde Mons. D' Épinay naar Parijs terug en hij schreef zijne vrouw uit Dijon: ‘Toute ma crainte est que vous ne vous ennuyez.’ Hij bood zelfs aan, de onkosten van soupertjes te vergoeden, opdat zij er dagelijks een voor vier of vijf gasten zou kunnen aanrechten. Men moet erkennen, dat zulke aanvallen van teederheid wel wat verdacht zijn, en Madame D' Épinay toont dan ook in al hare brieven, dat zij het afzijn van Grimm duizendmaal meer betreurt dan den terugkeer van haar man.... naar de Verrièretjes! 't Is merkwaardig, om op te merken, hoe de liefde tusschen haar en Grimm verschillende phasen doorloopt. Aanvankelijk verschijnt zij nog in 't karakter van eene hartelijke vriendschap, waarbij Grimm een zeker deftig Mentorschap bekleedt: ‘Il ne tient qu' à vous,’ schrijft hij, ‘de faire oublier vos erreurs et tous vos malheurs au public, à vos amis et à vous-même.’ Maar de vriendin schijnt die erreurs zelve minder te betreuren dan wel deze ééne, bittere vrucht: het verlies der achting van den heer Grimm. Juist de groote achting, die zij | |
[pagina 365]
| |
voor hèm had, verzekert zij, deed haar ‘rougir’, wijl ze de zijne zoo weinig verdiende. Doch Mentor stelt haar gerust: ‘Des gens sans caractère, des méchants’ hebben haar op een verkeerden weg geleid; als de vriendin nu slechts meer vertrouwen in hèm - Grimm - wilde stellen! Hij heeft nooit dan haar geluk bedoeld, en dat zonder de minste eigenliefde. - Maar hoe heeft Grimm ooit aan haar vertrouwen kunnen twijfelen!! Zij wil, als zij hersteld zal zijn, ‘reprendre ce sujet’; voorloopig meldt zij: ‘Tes doux reproches m' ont fait pleurer de reconnaissance et de joie. Oh! mon trésor.... dans quelque cas que ce soit, je n' aurai de ma vie rien de caché pour toi.’ Bij zulk eene verhouding is het niet onnatuurlijk, dat de afwezigheid van Grimm voor Madame D' Épinay een doorn in 't vleesch werd, en zelfs een zeer scherpe, toen Dokter Tronchin haar verzekerde, dat zij waarschijnlijk een jaar te Genève zou moeten blijven. ‘En effet, mon tendre ami,’ roept zij uit, ‘que deviendrais-je s'il fallait être ce temps absente? Ne vous serait-il pas possible de venir me voir après le retour de mon tuteur?’ (M. D'Affry.) Grimm nu had het verschrikkelijk druk, ook wijl hij Diderot hielp aan het schrijven van de Encyclopédie; doch hij begreep volstrekt niet, ‘hoe het hem mogelijk zou zijn, den geheelen zomer zonder zijne “tendre amie” door te brengen’; ‘in plaats van aan hare afwezigheid te gewennen, werd hij hoe langer hoe ongeduldiger’ - iets, wat men in een Mentor minder kan goedkeuren; hij raadde dus, Dokter Tronchin nog eens te vragen naar den tijd, waarop hij van plan was, haar te herstellen,... althans, naar ‘le temps qu'il fixe pour votre retour’. - Intusschen, ook het verlangen van Madame D' Épinay neemt niet weinig toe: ‘Je ne vais pas me noyer, comme je le ferais, si je ne devais vous revoir jamais; mais, à cela près, y a-t-il deux créatures sur la terre plus à plaindre que nous?’ Ook Grimm wilde al het mogelijke doen. Doch nu verrijst daar voor beider oog een ontzaglijk groot bezwaar, het qu'en dira-t-on! Maar hoe kan dit ten laatste zelfs een bezwaar heeten? Madame D' Épinay heeft daarover ‘mûrement réfléchi’ en volgens hare volle overtuiging was het resultaat gelukkig zeer gunstig. Wat Genève betrof: ‘L'ombre d'un soupçon contre moi n' entrerait ici dans la tête de personne.’ Wat Parijs betrof: ‘Hélas, mon Dieu, on ne dira que ce que l'on a dit, et ce que l'on dira quand même vous ne viendriez pas.’ Kort en goed, deze bezwaren hadden dus niets te beteekenen. En nu de zaak op zichzelf: ‘Il s'agit du bonheur de notre vie, et n' est-ce pas là ce qu'on appelle le sacrifier à une chimère?’ Ja, wat meer zegt, uit een zedelijk oogpunt màg men dit niet: ‘Je ne m'en estimerai pas plus pour une aussi puérile crainte, mais en vérité, je rougirais d' y céder. Est-ce à des gens qui pensent et qui agissent comme nous, à redouter la censure du public?’ 't Is immers ontegenzeglijk, dat zij verplicht waren, de stem van het publiek te trotseeren! Inmiddels moest een treurig voorval den laatsten stoot geven. M. | |
[pagina 366]
| |
D' Épinay, die, nu en later, zelden schreef, had echter zijne vrouw treurige berichten gezonden over zijne geldzaken en, om deze in orde te brengen, zeer aangedrongen op hare terugkomst. Mevrouw herinnerde hem: Ik ben, sedert lang, ‘comme un meuble, plus à charge qu' utile dans votre maison’; maar: ‘j'y reprendrai le rôle que j' y dois jouer’; terwijl zij als éénige belooning verlangde: ‘que vous cessez de mettre d'un côté le désordre dans vos affaires, tandis que je les arrange d'un autre’. En Mijnheer antwoordde, wijl zij zichtbaar herstelde: ‘J'espère vous revoir plus tôt que vous ne le dites.’ Doch zeer kort na de ontvangst van dit bericht nam haar lijden plotseling zóó toe, dat Tronchin aan hare herstelling begon te wanhopen. Zij mocht nog een kort briefje aan Grimm schrijven en meldde o.a.: ‘Je suis obsédée de pressentiments sinistres sur mon état, qui ne m' ont presque jamais trompés.’ En M. De Jully berichtte haar vriend weldra, hoezeer zij verergerde. Nu kon Grimm zijne reis geen oogenblik langer uitstellen: ‘Je reçois la lettre de M. de Jully et je pars... Je viens d' acheter une chaise de poste... J' irai jour et nuit... Adieu, ma tendre amie, je vous porte un coeur déchiré par la douleur et le désespoir. Un moment passé auprès de vous me fera oublier toutes ces peines.’ Toch behoefde hij, na de gunstiger berichten, die spoedig volgden, zijne reis niet in angstige spanning te volbrengen. Des te heerlijker het vooruitzicht! Het beschrijven van de verrukking bij de ontmoeting zou waarschijnlijk menschelijke kracht te boven gaan; doch wij kunnen er ons iets van voorstellen, als la tendre amie haar ouden, getrouwen knecht St. Germain, niet ver van Genève, Grimm te gemoet zendt en hem tevens meldt: ‘Je suis si remplie de ma joie, que je ne sais ce que je dis ni ce que je fais.’
In de hoop, dat zijne vrouw, na hare terugkomst, het kasboek wel zou bijschrijven, reisde Mons. D' Épinay zijn weg steeds met blijdschap aan de zijde der Verrière-tjes en verteerde geld als water; doch tal van schuldeischers vervolgden hem, en ten overvloede kwam er groote bezuiniging in de administratie van de fermiers, waardoor zijne inkomsten tot de helft verminderd werden. Nu schreef hij een wanhopigen brief aan zijne vrouw en verzocht, voorloopig geen wissel op hem te trekken: ook hij zou zich schrikkelijk gaan bezuinigen, o.a. door het bedanken voor zijne loge in de opera! Madame D' Épinay antwoordde, dat een man, die 100,000 livres rente behield, nog al zoo vreeselijk niet te beklagen was; ‘une petite loge et d'autres pareils objets’ zouden hem waarschijnlijk niet geruïneerd hebben; 't zou haar meer genoegen hebben gedaan, als hij andere verteringen gestaakt had, ‘qui ont été de tout temps un objet de scandale pour le public’. Door geldnood gedrongen, doet M. D' Épinay nu eene amende honorable, waarvan | |
[pagina 367]
| |
misschien geen tweede voorbeeld bestaat. Hij meldt vooraf, dat hij te Épinay een gebouw heeft laten zetten, 'twelk hem geen 80,000, maar ('t was de schuld van den architect!) juist vijfmaal zooveel, 400,000 livres zal kosten; en tevens, dat hij zijne vrouw, van nu af, maandelijks 1,200, in plaats van 1,500 livres of meer, zal toezenden; na dit bericht zal hij ‘moins à sa femme, qu' à son amie’ schrijven, omdat zij ‘assez d' esprit et de philosophie’ heeft. Welnu, hij had Mademoiselle Verrière, ‘à laquelle je dois de l' amitié’, voegt hij erbij, zijne geheele gesteldheid beschreven; deze was zóó diep bewogen geweest door zijn ongeluk, dat zij hem terstond hare diamanten en juweelen had aangeboden; na eenige aarzeling had hij besloten, dit offer aan te nemen, ‘jusqu' à concurrence de 40,000 livres’, en wel in dier voege, dat hij ‘comme de raison’ haar gansche leven 10 pCt. interest zou betalen. Overigens wist hij niet, of 't zijne vrouw reeds bekend was, dat hij, twee jaar geleden, Mademoiselle Verrière reeds 6,000 livres rente voor levenslang had toegekend. 't Is licht te begrijpen, dat deze brief minder doel trof. Madame D' Épinay lachte over de ‘sacrifices’ van Juffrouw Verrière en bedankte hartelijk voor vermindering van hare eigen inkomsten. Daarop beloofde haar man, 1,500 per maand te zullen overmaken, en als die niet voldoende waren, stelde hij voor, zijn zoon Louis met den Gouverneur terug te zenden, ‘qui coûteraient infiniment moins à Paris qu' à Genève’; doch zij antwoordt: ‘Je vendrai plutôt ma chemise que de le renvoyer avant moi, mais je ne la vendrai jamais pour en conserver une à Madem. Verrière. Je n'accepte pas de réduction.’ Om niet te spreken van haar zoo beleedigd gevoel, haar recht en het dolzinnig geschrijf van haar man - zij wilde thans nog te minder hare inkomsten teruggehouden zien, wijl zij met Grimm als eene gouden eeuw zag aangebroken. Elken middag ontving zij een kringetje van zeven of acht personen; men schaakte; men praatte, politiseerde, enz.; bovendien werkte zij met Grimm aan zijne Correspondance littéraire; de voornaamste geleerden van Genève gaven haar geest voedsel, en Voltaire was spoedig op zulk een goeden voet met Grimm, dat de dichter hem zijn Tancred voorlas en Grimm's critiek zeer ter harte nam. Ook het comediespel, onder de leiding van Voltaire, gaf onze heldin niet weinig genot; hemzelven veroorzaakte dit echter weldra onaangenaamheden, zoodat hij de stad van Calvyn verliet en het kasteel De Fournay kocht, op Franschen grond. Doch, ook aan eene gouden eeuw komt een einde, en te gelijk met dit besluit troffen Madame D' Épinay verschillende teleurstellingen. Tegen October '59 was de terugkeer naar Parijs bepaald, maar de vrouw van den fermier général was genoodzaakt, het reisgeld ter leen te vragen, wijl haar man slechts de helft voor zijne rekening nemen en - zelfs deze nog niet missen kon. Voorts zou M. D' Affry zich te Brussel gaan vestigen, waar hij tot gezant van Frankrijk benoemd | |
[pagina 368]
| |
was; en, last not least, Grimm werd evenzeer gezant te Parijs, namelijk van de vrije stad Frankfort: eene eervolle betrekking, maar die zijne uurtjes aan de zijde van ‘zijne Louise’ zeer zou doen verminderen. Kort vóór de afreis gaf Voltaire een afscheidsdiner, en daarop vertrok de grootendeels herstelde, onder geleide van Grimm en M. De Jully, zeer betreurd door vele vrienden en kennissen. Zoo koel de ontmoeting was met haar man, zoo hartelijk werd zij door hare mama en Pauline ontvangen, ‘qui était tant grandie et embellie’. Om van beiden te genieten, ging Madame D' Épinay een veertien dagen bij hare mama logeeren; daar regelde zij tevens D' Épinay's geldelijken chaos. Hij had haar een curieus verslag van uitgaven toegezonden, waarin de cijfers òf door ‘à peu près’ werden voorafgegaan òf - door geheele afwezigheid schitterden. Na menig pijnlijk onderhoud kwam men overeen, dat Madame D' Épinay tot hem zou terugkeeren - althans tot zijne woning, die hij zelden binnentrad; men besloot, dat Madame D' Esclavelles zich daar óók zou vestigen en voorts, dat M. D' Épinay 2,000 livres in de maand zou kunnen verteren, terwijl zijne vrouw met de overige inkomsten de kosten van het huishouden, van de opvoeding der kinderen benevens - de schulden bestrijden zou. Zeer langzaam en met bijzondere zorg, ook wijl de vorige praatjes zich soms weer verhieven, trachtte Madame D' Épinay nu een nieuwen kring te vormen. Grimm's boezemvriend, Diderot, was daarin een der eersten; trouwens, hij scheen geboren, om onze heldin te behagen: ‘l'éloquence, la grâce, le feu de son étincelante conversation, la bonté de son coeur et ses attentions délicates’ deden ook haar zijne vlagen van heftigheid en drift verontschuldigen; en dat zij veel aan hem te danken had, verzekert zijzelve ons: ‘Il a donné à mon âme une secousse, qui l' a mise en état de jouir de tout le bien, qui m'entoure.’ - Voorts de Baron D' Holbach, een man even kundig als vermogend, die elken Zondag en Donderdag diner gaf, waaraan hij een twintigtal geleerden vereenigde. Galiani noemde hem daarom: ‘le maître d' hôtel de la philosophie’. De vrouw van den Baron werd eene van Mad. D' Épinay's intiemste vriendinnen. Later, bij het gewone verblijf op het kasteel La Chevrette, werd Saurin, een letterkundige, haar door Diderot voorgesteld; ook Martin, de pastoor van La Chevrette, werd in haar kring opgenomen; ‘c'est peut-être le seul,’ schreef Diderot, ‘qui ait le nez expressif; il blâme du nez, il loue du nez, il prophétise du nez. Grimm dit, que celui qui entend le nez du curé, a lu un grand traité de morale.’ Te midden van haar druk, vroolijk en hoogst leerzaam verkeer, vooral met Grimm en Diderot, bleef Voltaire voor onze heldin een zeer trouw en hartelijk vriend. ‘Ma belle philosophe,’ schreef hij haar eens, ‘je vous ai dans mon coeur; il est vieux, mon coeur, mais il rajeunit quand il pense à vous,’ en hij heeft dit woord nimmer ge- | |
[pagina 369]
| |
logenstraft. Haar portret, dat bij Dokter Tronchin hing, was zijn ‘tableau d' autel’, en er kwam geene bijzonderheid in zijn leven voor, die hij haar niet meldde, geene gebeurtenis in het hare, waarin hij niet oprecht belangstelde. Zulk eene gehechtheid zal haar te meer hebben getroffen, naarmate Grimm's toegenegenheid, ik zeg in 't geheel niet: verflauwde, maar kalmer van aard werd. Wel bleef hij haar intieme vriend, doch hij kon bijv. eene afspraak met haar vergeten of een portret van hem, 'twelk zij gaarne zou bezitten, aan zijn broeder geven. Zij trachtte zooveel mogelijk voor anderen te verbergen, wat zij zichzelve zoo gaarne ontveinsde, maar er was één hooggeacht man, voor wien zij haar hart wel eens opende en van wien wij nog niet gesproken hebben: de Abt Galiani. Ferdinand Galiani had ten huize van zijn oom Galiani, hofprediker en directeur bij het onderwijs te Napels, eene uitmuntende opvoeding genoten en te midden van de kundigste mannen geleefd. Na den dood van zijn oom, die volstrekt geen vermogen naliet, werd de negentienjarige jongeling, wegens zijne bijzondere bekwaamheden, secretaris bij het gezantschap van Italië te Parijs. Grimm stelde hem in '59 aan Madame D' Épinay voor, en sedert dien tijd zou ik hem onder al hare vrienden, indien niet eene eerste, dan toch de tweede plaats durven toekennen. Nu, hij verdiende dit, zoowel door zijne oprechtheid en trouw als door zijne buitengewone geestesgaven. Wanneer hij binnentrad, kwam ‘avec ce gentil abbé’ ook altijd ‘l'esprit, la gaieté, l'imagination, la folie, tout ce qui fait oublier les peines de la vie’. Zelfs een Diderot noemt hem ‘un trésor pour les jours pluvieux’. Maar hoeveel genoegens van verschillenden aard zulk een uitgelezen vriendenkring Madame D' Épinay opleverde, toch kwamen er ook aan háár hemel meermalen ‘des jours pluvieux’. Grimm schreef aan zijn vriend Mallot te Genève altijd zeer vertrouwelijk over politieke zaken; deze misbruikte echter zijne mededeelingen, zoodat Grimm's brieven op de post werden onderschept; 't gevolg was, dat hem terstond zijn ontslag als zaakgelastigde van Frankfort werd toegezonden; ofschoon onschuldig, werd hij als een spion, een verrader beschouwd, en slechts door bijzondere gunst mocht hij nog in Frankrijk blijven. Het gebeurde werd na korten tijd door het publiek vergeten, doch het had den veroordeelde en zijne vriendin ontzaglijk veel leed veroorzaakt. Eene zwaardere ramp moest haar weldra meer van nabij treffen. Na het aftreden van M. De Silhouette, die eene ledige kas had achtergelaten bij de contrôle général, deed zijn opvolger eene uitschrijving tot eene vrijwillige geldleening en in plaats, dat Mons. D' Épinay openhartig zijn gemis aan vermogen erkende, schreef hij voor 30,000 livres in, waarvan hij geen stuiver bezat. Met de grootste moeite ontving hij 15,000 livres ter leen, en op voorspraak van zijne vrouw bij den Minister zou hij deze over acht dagen mogen betalen, met vergun- | |
[pagina 370]
| |
ning, om van het overige ontslagen te worden. Doch ook die eerste 15,000 livres werden door M. D' Épinay's slordig beheer niet op den bepaalden tijd voldaan, en eerst nadat de familie hare beurs had geopend, werd de som naar den Minister gebracht. De dagelijksche leveranciers, die reeds veel geld hadden te vorderen, wilden nu niet meer borgen, en Madame D' Épinay, die naar La Chevrette was vertrokken, begon zich in menig opzicht te bezuinigen. Het pleit voor hare nederigheid en hare geestkracht, als wij haar op klompen zien in den moestuin of haar zelf vruchten zien plukken in den boomgaard; doch Diderot was haar dan gaarne behulpzaam, en hij zal haar door zijne geestigheid en luim vaak hebben opgevroolijkt. Hij beschreef althans voor de vriendin van zijn hart, Mademoiselle Volland, een kloosterbroeder, dien men op La Chevrette dagelijks ging bezoeken; deze leefde daar in een afgezonderd kluisje; hij behoorde waarschijnlijk tot de sekte van Epicurus; Diderot noemde hem Don Antonio, enz. enz. Het was een varken, dat vetgemest werd. Doch wat baatte Madame D' Épinay bezuiniging! Ramp op ramp trof haar vermogen. ‘Eh bien, mon tuteur,’ schreef zij in 1762 aan M. D'Affry, ‘voilà donc cette catastrophe si longtemps prévue, si inutilement prédite, la voilà donc arrivée.’ Ten laatste namelijk was de controleur de verregaande loszinnigheid van M. D' Épinay en de klachten van het publiek moede: hij werd als fermier général afgezet. Zijne schuld was toen tot bijna 700,000 livres geklommen; opnieuw werd hij door de familie geholpen, doch onder voorwaarde, dat hij zich met 10,000 livres 's jaars zou vergenoegen, maar dat het grooter deel van zijne inkomsten aan de schuldeischers zou worden uitgekeerd. Het is waarlijk haast te betreuren, dat hij, volgens Koninklijke verordening, nog 600,000 livres, de helft der ontvangsten van zijn opvolger, zou genieten, doch des te meer verblijdt het ons, dat hiervan 90,000 aan zijne schoonmama moesten worden afgestaan. Madame D' Épinay gedroeg zich onder deze schrikkelijke ramp voorbeeldig: nadat zij hare mama met de uiterste voorzichtigheid het gebeurde had meegedeeld en M. De Jully zeer belangeloos de zaken had helpen regelen, besloot zij terstond hare geheele levenswijs te veranderen. Zij schafte hare equipage af en huurde een klein huis in den Faubourg de Monceau bij Parijs, terwijl haar zoon Louis voorloopig bij zijn oom werd gehuisvest. Wat er in haar hart zal zijn omgegaan, toen de vrouw van 100,000 livres rente nu, met hare mama en twee kinderen, van 8,000 moest leven, gevoelt ieder. Daarenboven viel het haar zeer hard, dat zij in de bejegening van kennissen of vriendinnen, bijv. van de Gravin D' Houtetot, zekere onverschilligheid of minachting moest opmerken. Nòg laaghartiger was het gedrag van D'Épinay, die zijne vrouw ‘deze bezuinigingen nooit vergeven zou, wijl zij deden vermoeden, dat hij haar tot den bedelstaf gebracht had, en hem alle crediet deden verliezen’ (!!). Hij bezocht haar dan ook slechts eene | |
[pagina 371]
| |
enkele maal - toen Pauline ziek was, en hij sloeg bij die gelegenheid het aanbod af, om het huis van binnen te bezien, ‘parce qu'on la voit d'un coup d'oeil’. In weerwil van zulke ervaringen was de moedige vrouw zelve met hare woning zeer ingenomen: ‘Une petite maison entre cour et jardin, un bon air, une belle vue’, schrijft ze. ‘Notre table est frugale, mais proprement servie, et assez bonne pour recevoir un ou deux amis tous les jours.’ Ook gaven de betergezinden onder hare vrienden haar allerlei proeven van toegenegenheid en kiesche belangstelling; Mademoiselle D'Ette, Duclos en Rousseau konden ook nu hunne gezindheden niet wijzigen, maar zelfs Francueil bood haar zijne diensten aan, en de vrienden te Genève versterkten hare geestkracht of beweldadigden haar hart. Ten overvloede kwamen Grimm en Diderot in hare nabijheid wonen en lieten haar bijna geen dag alleen. ‘Avec un tel ami,’ zegt zij van Grimm, ‘quel coup du sort ne peut-on pas braver!’ ‘Je vous dirai en confidence,’ verzekert zij M. D'Affry, ‘que je n' ai jamais été aussi heureuse.’ Zij wijdde zich nu een groot deel van den dag aan de opvoeding van Pauline: ‘Nous l' instruisons, nous l' amusons et nous nous promenons beaucoup.’ Ook ten haren genoegen had zij ‘eene republiek gesticht’ van kippen en van duiven; of als men bijv. op eene wandeling van verre de violen hoorde, die op eene boerenbruiloft bespeeld werden, dan ging men erheen, tot overmaat van Pauline's geluk. 's Avonds leerden Diderot en Grimm haar trie trac, en zoo zij door eigen schuld verloor, lachte hare mama hartelijk om het verdriet van hare dochter en moest zij eindigen met óók te lachen; zij nam zich dan voor, nooit weder te zullen spelen, maar als Diderot de dobbelsteenen liet rammelen, vergat zij al hare goede voornemens. Het huis in den Faubourg liet echter, bij nadere kennismaking, veel te wenschen over; zij vertrok daarom naar La Chevrette, en Grimm volgde haar. Wijl Frankfort nu geene werkzaamheden meer van hem vraagde, kon hij zich met zijne intieme meer onbepaald aan de Correspondance littéraire toewijden, en omdat zij een juist oordeel had, veel smaak en opmerkingsgave, kon zij hem grooten dienst bewijzen. Doch toen eenige zeer noodige reparaties op La Briche waren afgeloopen, vertrok zij in den zomer derwaarts. Diderot beschrijft ons dat vriendelijk plaatsje met zijn ‘vieux pont ruiné et couvert de mousse’, zijne ‘arbres, qui croissent comme il plait à la nature’, als echt landelijk; en hij vermeldt tevens ‘le petit appartement’, met het uitzicht op een prachtig gebouw in 't verschiet, ‘que Grimm s' est choisi’. Groot genoegen zal haar in deze dagen het huwelijk van haar zwager, M. De Jully, gedaan hebben: hij trouwde met eene Mademoiselle De Nettine, van Brussel, een zeer beminnelijk en begaafd meisje, dat Madame D'Épinay al spoedig tot eene vertrouwde vriendin werd. Doch de tijd begon te naderen, waarop onze heldin eenig plan voor | |
[pagina 372]
| |
de toekomst van haar zoon zou moeten vormen. Pauline was eerst twaalf jaar oud, doch Louis achttien; en het groote vraagstuk was voor Madame D' Épinay te moeielijker, zoowel na het verlies van haar vermogen als wegens het gedrag van Louis: hij openbaarde maar al te zichtbaar dezelfde neigingen als zijn vader. De zorgvolle moeder verlangde dus bovenal, dat haar kind Parijs zou verlaten, en na eenig tegenstribbelen van haar man en den familieraad besloot men Louis te Bordeaux te plaatsen, op het kantoor van M. Bethmann, een vriend van Grimm. In September '62 vertrok de aanstaande klerk derwaarts, doch niet dan nadat zijne mama, onder aandrang op stipte geheimhouding, hem van de vaderlijke verkwistingen en hare eigen geldelijke behoeften had verhaald. Zonderling kan het schijnen, dat eene vrouw, die veel menschenkennis bezat, zoo tacteloos omtrent een achttienjarigen, loszinnigen jongen kon te werk gaan. Wel schrijft zij reeds in haar eersten brief: ‘Je ne vous prêcherai pas toujours, mon enfant,’ doch ook hare volgende brieven waren over 't geheel niet anders dan preekjes, en dat deze hun doel volstrekt misten, kan ons geen oogenblik bevreemden. Overbezorgdheid omtrent haar eenigen zoon, na allersmartelijkste ervaringen door het gedrag van haar man, schijnt hare menschenkennis van den weg te hebben geleid. Doch de plaatsing van Louis te Bordeaux was daarenboven - eene misplaatsing. Den heer Bethmann kon men het type noemen van een rijk koopman in de achttiende eeuw: hoogst ijverig, stipt eerlijk, een toonbeeld van zuinigheid, ofschoon weldadig omtrent ongelukkigen; zijn kantoor was voor hem de wereld, en ook daar wilde hij gaarne jongelieden voorthelpen, mits ze - als brave Hendriken leefden. Arme Louis! die in weelde was opgevoed, orde en werkzaamheid haatte, zuinigheid verafschuwde, de muziek aanbad, en dus niets verlangde dan eten, drinken, musiceeren en vroolijk zijn! Ten overvloede leidde men te Bordeaux in die dagen alles behalve een kloosterleven; 't was er zelfs, ten minste volgens M. Bethmann, ‘pire qu' à Sodome et Gomorrhe’, en alsof alles moest samenloopen: er was op het kantoor nog een ander jongmensch, Lersé genaamd, de protégé van een der vrienden van M. Bethmann; deze nieuwe kameraad schijnt Louis juist niet op het pad der deugd te zijn voorgegaan; integendeel, Lersé leidde D'Épinay met zulk een gunstig gevolg op den weg des kwaads, dat deze zijn leidsman weldra voorbijstreefde, - althans volgens M. Bethmann. Aan den tuchtmeester der wet ontbrak het intusschen niet: de jongelui mochten niet naar de komedie; zij mochten óók geen partijtje maken; maar wèl moesten ze 's morgens zes uur present zijn, het kantoor schoonmaken, voor de kaarsen zorgen, enz., terwijl Louis daarenboven schriftelijk door zijne mama werd beknord, bijv. wijl hij kanten manchetten wilde koopen. 't Gevolg was, dat het tweetal langs achterwegen trachtte te verkrijgen, wat zij langs den | |
[pagina 373]
| |
koninklijken weg niet konden bekomen, en Lersé zette eindelijk al de ongerechtigheden de kroon op. M. Bethmann had dezen, om zijn vader geld te besparen, eene groene winterjas present gegeven; doch wijl zij niet nieuw was, had het jonge mensch eerst geweigerd die te dragen, daarna verteld, dat de kleermaker die bij het inkorten verknipt had, doch ten laatste ‘avec une effronterie sans égale’ erkend, dat hij de jas verkocht had, om geld te maken. ‘Le jeune Épinay a gâté son esprit,’ voegde M. Bethmann erbij, ofschoon genoemde ‘esprit’ niet van de schroomvalligste schijnt geweest te zijn; ‘maar,’ vervolgde hij, ‘comme je le renvoie sous peu, j'espère que Lersé changera.’ Louis zal niet troosteloos zijn geweest over de schande van weggezonden te worden, en dat te minder, wijl hij nu den lang gekoesterden wensch hoopte vervuld te zien, dien zijn vader uit eerzucht zeer ondersteunde: den wensch van rechtsgeleerde te worden. Hiertoe werd echter niet onmiddellijk besloten: op aansporing van zijne mama moest Louis zijn papa tijd van beraad vragen voor het doen van dezen gewichtigen stap, en de rechtsgeleerde in hope schreef toen een brief, waaraan elke comedieschrijver een lesje had kunnen nemen: ‘Je vous supplie’, vroeg hij na eene plechtige inleiding, ‘de vouloir bien m'accorder une quinzaine de jours pour me déterminer; car ces sortes de choses demandent beaucoup de prudence et de réflexion.... Daignez, je vous prie, mon cher père, m'accorder ce délai, pendant lequel je demanderai à Dieu la grâce de m' éclairer et de m' ouvrir les yeux,’ - alles, terwijl zijn plan zoo vast stond als een muur! In Februari '64 kwam Louis te Parijs terug en begon daar zijne rechtsgeleerde studiën. Tijdens zijn verblijf te Bordeaux had Madame D' Épinay een zwaar verlies geleden: hare mama, Madame D' Esclavelles, was in hare armen overleden; zij betreurde haar gemis diep en zag daarenboven hare geldelijke zorgen door dit sterfgeval opnieuw toegenomen. Doch korten tijd daarna viel haar groote vreugde ten deel in het huwelijk van hare dochter Pauline. Deze was nog niet ouder dan vijftien jaar, maar bij al hare schoonheid schijnen de zachtaardigheid, liefderijkheid en godsdienstzin haar toen reeds eigen geweest te zijn, die haar later steeds hebben gekenmerkt. De Markgraaf De Belsunce, ofschoon reeds een veertiger, een flink en zeer vermogend man, uit een der oudste geslachten van Navarre, werd haar gelukkige echtgenoot. Eene bruidsgift kon Pauline onmogelijk van mama of papa verkrijgen; toen kwam M. De Jully weer te hulp en gaf op latere aflossing 30,000 livres. Het huwelijk werd den 10den Maart '64 voltrokken; daarop begaf Pauline zich met haar man naar Navarre en Madame D' Épinay, nu van eene innig geliefde moeder en dochter verlaten, bleef met Louis te Parijs. Er was tusschen haar en haar man voor het oog van de wereld eene goede verstandhouding, maar die in 't verborgen menige onaangenaamheid opleverde, bijv. over het betalen van Louis' verte- | |
[pagina 374]
| |
ringen; in elk geval bezocht M. D'Épinay zijne vrouw zelden: hij bleef de Verrière-tjes getrouw tot aan zijn dood, en omstreeks dezen tijd speelde hij met haar comedie in hare rijk georneerde zaal. Zijn stelregel was steeds, wat hijzelf dichtte: ‘Il faut se consoler en tout,
C'est la morale en somme.’
Intusschen, ook Madame D' Épinay verloor den moed niet, - verre vandaar! ‘Je vais mon petit chemin,’ schrijft zij, in Februari '65, ‘tout bonnement, faisant le plus de bien et le moins de mal que je peux.’ Er bleef dan ook genoeg over, wat hare opgeruimdheid en geestkracht kon sterken: Louis had hare leiding en haar steun nog zoo noodig; Pauline was, weinige weken te voren, de gelukkige moeder van een zoon geworden; en in 't midden harer vrienden genoot zij ontzaglijk veel goeds. Wel verre van zich dus uit haar kring terug te trekken, nam zij hartelijk deel in 't voorstellen van pantomimes, het afbeelden van spreuken, enz., ja, zelfs in weerwil van gedurig terugkeerend lichamelijk lijden bekleedde zij steeds eene der eerste plaatsen onder hare vrienden. Omtrent dit lijden viel haar groote vreugde ten deel: Dokter Tronchin werd de Aesculaap van den Hertog van Orleans en kwam te Parijs wonen; hij had Madame D' Épinay zoo dikwijls verzachting of verlichting aangebracht, dat zij nu alles van zijne bestendige nabijheid hoopte. Zijne komst was later, ook op de Fransche dames in 't algemeen, van goeden invloed: hij leerde haar wandelen, en wel terwijl men zich steunde op een rotting en eene korte, eenvoudige japon droeg, die men ‘een Tronchin’ noemde; ook leerde hij de moeders, zelven hare kinderen te zogen, met beter gevolg dan Rousseau. Om tot Louis terug te keeren: van zijne studiejaren is ons niets bekend, wijl er van 1864-'67, volgens de heeren Perey en Maugras, ‘une interruption complète’ is ‘dans la correspondance de Madame D'Épinay avec son fils’. In '67 vinden wij hem als advocaat te Pau terug, waar hij een examen doet en, nadat hij wegens minderjarigheid dispensatie van den Koning ontving, tot parlementsraad wordt aangesteld: eene achtbare betrekking, doch waaraan hij de hoogste mate van achtbaarheid niet onbepaald verbindt. Reeds vóór zijne aanstelling maakten de examinatoren bezwaar tegen de benoeming, wijl zij vernomen hadden, dat de candidaat negentig Louis d'or had verloren in één spel met een Amerikaan: een ongevalletje, waaruit D'Épinay door de welwillendheid van zijn zwager gered was. Doch korten tijd daarna moet Madame D' Épinay haar zoon verwijten: ‘Votre repentir n' a pas duré plus de quinze jours et vos écarts ont recommencé’, terwijl zij tevens (en nu ook haar man) den loszinnige al zijne verkeerdheden voor oogen stelt, ja, hem bedreigt met onterving of gevangenisstraf. Curieus is het, de reeks van Louis' verontschuldigingen te lezen: ‘Ma passion | |
[pagina 375]
| |
pour le jeu’? Hij speelt nu nooit anders dan commerce. ‘Mes dépenses ridicules en habits’? Hij loopt altijd in 't zwart en bezit slechts enkele gekleurde kleederen, om door uitzondering niet ‘ridicule’ te zijn, enz. Eindelijk: zijn slecht gezelschap? ‘Depuis que je suis ici, j'ai mis le pied chez aucune fille, ni même maison suspecte: c'est un changement qui m' a étonné moi-même, mais qui n'en est pas moins vrai.’ Men behoeft wel niet te vragen, in hoe verre Mama D' Épinay deze keurige verdediging geloofd zal hebben, en vooral niet, nadat zij weldra vernam, dat Louis hare brieven in het midden van zijne vrienden te Pau voorlas en zich vroolijk maakte over hare zedelessen. Doch hij verdedigt zich, ook tegen die beschuldiging, welke zij hem toezond: hare woorden hebben hem ‘percé le coeur’; ja, enkele brieven heeft hij laten lezen, maar de hoorders zouden kunnen getuigen ‘que, bien loin de les tourner en plaisanteries, j' étais le premier à en faire éloge et à dire qu' elles mériteraient d' être imprimées’. In weerwil van dit alles moeten wij den jongen man recht doen weervaren: wij spreken niet van zijn aanleg tot lichtzinnigheid; maar zijne geestigheid, zijne vroolijkheid, zijne bevalligheid en zijn muzikaal talent, benevens zijne maatschappelijke positie, maakten hem weldra tot een troetelkind in de hoogere kringen te Pau. En dat geheel zonder leiding, met het rampzalige voorbeeld van den vader voor oogen! Zelf schijnt hij, in zijne betere oogenblikken, behoefte aan steun gevoeld te hebben. ‘Seul, isolé, livré à moi-même et à toutes mes passions’, schrijft hij, ‘je n'ai pas un ami, à qui je puisse confier mes peines.’ Intusschen, tot nu toe bleef zijn gedrag in zekere mate binnen de perken; en dat hij een liefdesgeschiedenisje had met de oudste der twee dochters van M. De St. Pau, wie zal het hem ten kwade duiden? Doch weldra moest hij zijn vader verzoeken, of deze de goedheid wilde hebben, zijne schulden te betalen, die, zooals hij meldde, 2,000 kronen bedroegen. Zonder het antwoord af te wachten, begaf hij zich, in de groote vacantie, naar Bayonne, leefde daar achtereenvolgens met twee actrices, speelde met officiers en eindigde met voor 4,000 francs aan schuldbrieven te teekenen. Later bleek het, dat deze sommen tot een debet van 25,000 francs vermeerderd waren. In zijne wanhoop schreef hij een brief aan zijne zuster, die met deze woorden begon: ‘Je suis un monstre; je ne me connais plus; j'ai le coeur déchiré de mille remords’, etc.; en tevens een brief aan zijne mama, met een verhaal van zijn droevig wedervaren en een diep beklag van zichzelven. Madame D'Épinay antwoordde niet, maar wèl werd hij ontboden bij den eersten president, M. De la Caze, en deze gaf hem, onder belofte van zooveel mogelijk geheimhouding, zijn ontslag als Parlementsraad. Louis is daarop buiten zichzelven; hij komt, als radeloos door de stad dwalende, voor het huis van M. De St. Pau; hij treedt binnen en vindt daar eene menigte jongelui; hij is diep bedrukt, wendt hevige hoofdpijn voor, doch laat zich, NB. tot herstelling, bewegen tot een contradans en ver- | |
[pagina 376]
| |
haalt, onder het dansen, zelf aan zijne geliefde Juffrouw De St. Pau alles, wat er gebeurd is. Men oordeele over den indruk van het Parlementslid, den heer De la Fargue, die hier óók binnen trad en, een paar uren te voren, bij het ontslag geven als getuige was tegenwoordig geweest! Geen wonder, dat het geduld van M. en Madame D' Épinay nu ten einde was. Het ouderlijk gezag, dat in onze dagen zoo weinig beteekent, was in de vorige eeuw volstrekt geen ijdel schrikbeeld: als een zoon zich een geruimen tijd misdragen had, verzocht men van den Koning een lettre de cachet, en het bevreemdde niemand, dat de schuldige, uit kracht van zulk een brief, door de ouders naar de gevangenis verwezen werd. Louis had stellig gehoopt, dat zijne ouders nooit zouden besluiten tot het nemen van zulk een maatregel, doch onverwachts stelde men ook hem een bevelschrift vanwege den Koning ter hand en werd hij naar Bordeaux geleid, om daar, in het kasteel Trompette, zijne loszinnigheid te betreuren. ‘Lorsque l'on me lut la lettre de cachet’, schrijft hij, ‘je fus tellement frappé, que j'en devins presque immobile; toutes mes facultés s' éteignirent; je ne vis rien, je ne sentis rien, je ne pus ni boire ni manger; en un mot, j' étais comme un bête. Cette espèce d'état apathique dura plusieurs jours, et ce ne fut que lorsque livré à moi-même dans la prison où je fus renfermé en arrivant, j' aperçus toute l' horreur de ma situation.’ Hoe dichterlijk deze beschrijving moge wezen, Madame D' Épinay vernam, dat hij, op reis naar de gevangenis, de jonge meisjes in de herbergen had nageloopen; doch Louis weet haar beter te onderrichten en meldt, dat men zijne ware gezindheden niet heeft kunnen onderscheiden van die, welke hij voorwendde: ‘Dans la juste crainte où j' étais d' être reconnu dans les endroits où nous nous arrêtions.... je faisais mon possible pour paraître calme, tranquille, serein, quelquefois même gai, (suivant les gens, qui se rencontraient dans les auberges).’ Wat de geheimhouding van het voorval betreft, zijne ouders beoogden die inderdaad, maar Louis zelf berichtte het gebeurde aan al zijne vrienden, zoodat hem uit Pau eene menigte benoodigdheden, en ook de Mercurius, per post, aan zijn nieuw adres werden toegezonden. In de eerste dagen was zijn lot zeer draaglijk. M. De Graullet, opzichter in de gevangenis, kreeg hem lief wegens zijne geestigheid en beminnelijkheid, zoodat Louis aan zijne mama kon schrijven, dat hem (betrekkelijk, dunkt mij,) ‘niets te wenschen overbleef’, ‘si la pensée déchirante de vous causer du chagrin ne m'absorbait entièrement et me suivait partout’. Waarschijnlijk echter verlangden zijne ouders, dat hem behalve die ‘pensée déchirante’ nòg iets te wenschen zou overblijven; althans volgens een nieuw bevel werd hij naar het kasteel Hâ verplaatst, aan de andere zijde der stad gelegen, en daar cellulair opgesloten. Toch wist hij, door tusschenkomst van een kapper en anderen, zich tot zijne vrienden in betrekking te stellen, en hij kreeg niet slechts brieven van M. en Mad. De St. Pau, maar zelfs van | |
[pagina 377]
| |
hunne dochter, zijne uitverkorene. Den eersten brief van dit meisje, waarin NB. het gedrag van zijne ouders zeer werd gelaakt en die eindigde met de woorden: ‘Ne dites rien de cette lettre!’ zond hij met tal van ophelderingen, verdedigingen, enz. aan zijne mama en hij verzekerde haar tevens van zijne innige en standvastige liefde tot Madem. De St. Pau; doch Madame D' Épinay misprees de uitverkorene ten hoogste; zij wilde niets meer over haar lezen; en Louis bevestigde inderdaad zeer spoedig, wat zijne mama erbijvoegde: ‘Vous n' avez jamais huit jours de suite la même idée.’ Na een jaar in de gevangenis gezucht te hebben, smeekte hij zijne ouders om bevrijding; doch zijn vader toonde, hoever de menschelijke zelfverblinding, bij den balk in het eigen oog, gaan kan: hij veroordeelde op hoogen toon niet slechts Louis' vorig gedrag, maar vooral dat van den laatsten tijd: hij had niet ‘gémi sur ses fautes’; hij had ‘les bons livres’, door den (vromen!) vader hem toegezonden, niet bestudeerd, er geene goede ‘extraits’ uit gemaakt, enz.; integendeel, hij had schadelijke boeken op krediet uit de stad laten komen: om deze en andere redenen kon de brave man hem nog geene vrijheid toestaan. Toch wist Madame D' Épinay, in Februari '70, eerst Louis' verplaatsing naar het kasteel Trompette te verkrijgen en in September '71 kwam er een einde aan de straf: hij mocht naar Parijs terugkeeren.
In weerwil van Madame D' Épinay's beperkte middelen was haar Salon voor de letterkundige wereld hoe langer zoo meer een belangrijk en zeer gezocht vereenigingspunt geworden. Haast elken avond was het grootste deel van het corps diplomatique bij haar vertegenwoordigd: de Graaf De Creutz, de Baron De Gleichen, Lord Stormond, de Graaf De Fuentès; later de Markies Caraccioli, de Markies De Mora en de Prins Pignatelli, die door Galiani en Grimm werden voorgesteld. Daarenboven had zij oude betrekkingen vernieuwd met de families Trudaine de Montigny en De Fourqueux, M. De Montyon, M. en Mad. De Sartines, enz., en zij wist in dezen kring met echt vrouwelijken tact een ieder zijne vrijheid te laten en allen te verbinden. Vergeten wij niet, dat zij dezelfde vrouw was, die bij hare terugkomst uit Genève verdacht en veroordeeld en, na het verlies van haar fortuin, door zoovelen verlaten was! Wel pleit het niet slechts voor hare verstandelijke gaven, maar ook voor hare minzaamheid en geestkracht, dat zij nu, te midden der groote mannen van haar tijd, zulk eene belangrijke plaats innam. De tuimelgeest tijdens de Régence en de eerste jaren van Lodewijk XV was geweken, en de nieuwste geschriften van wijsgeeren en letterkundigen werden zeer gewaardeerd. Ook in de Salons waren de philosophische idees van die dagen steeds aan de orde, en staathuishoudkundige onderwerpen werden met de meeste belangstelling besproken: men hoorde allerliefste vrouwenmondjes redeneeren over de uitvoering | |
[pagina 378]
| |
der granen of over de invoerende rechten, niettegenstaande werken als de Armida van Glück of de Roland van Piccini volstrekt niet werden vergeten. In het Salon van Madame D' Épinay hadden Galiani's inzichten, vooral over staathuishoudkunde, een groot overwicht, en hij liet zich eindelijk bewegen, zijne beroemde Dialogues sur les blés te schrijven. Doch het manuscript moest in haast voleindigd en de zorg voor de uitgave aan Diderot en Madame D'Épinay toevertrouwd worden. Er was namelijk een vertrouwelijke brief van den Baron De Gleichen onderschept, waarin deze een gesprek van Galiani meedeelde, volgens hetwelk hij Denemarken ontried, Frankrijk in den oorlog behulpzaam te zijn. Choiseul, woedend, vorderde dadelijk van Italië de terugroeping van den Abt. 't Was eene bittere teleurstelling, niet slechts voor dezen, maar ook voor Madame D' Épinay en haar geheelen kring. Doch zijzelve en haar te recht zoo gewaardeerde vriend trachtten zich zooveel mogelijk schadeloos te stellen door eene trouwe en hartelijke briefwisseling, die twaalf jaar duurde. Wat Madame D' Épinay omstreeks dezen tijd niet minder bedroefde, was de gesteldheid van haar beminnelijken weldoener M. De Jully, die tot zware melancholie vervallen en buiten staat was geregeld te denken. Hij had de zoo verwarde geldelijke aangelegenheden van haar man op orde gebracht en de niet geringe schuld van 700,000 livres bijkans geheel weten te dekken. Wie nu zijn plaatsvervanger werd, heeft men ons niet gemeld; maar dit is zeker: Madame D' Épinay zag hare inkomsten in zulk eene mate verminderen, dat zij besluiten moest, haar zoo geliefde La Briche te verhuren. Dit gelukte aanvankelijk niet en zij bracht er den zomer van '70 nog met Grimm door, te eer wijl haar (nu gesloopt) huis in de Rue Ste. Anne gerepareerd moest worden; doch in October schreef zij aan Galiani: ‘La Briche est louée pour neuf ans sans clauses; et, dans neuf ans, qui sait si je serai au monde!’ Zij vestigde zich nu in het huis, waaruit ‘l'odeur de la peinture’ haar verjaagd had; zelve bewoonde zij de twee onderste verdiepingen, terwijl Grimm de derde huurde. Wat die voortdurende samenwoning betreft, men weet, dat de huwelijksband in die dagen, ook volgens de beschouwing der beschaafden, van weinig beteekenis was: Diderot had daarom zijne Mademoiselle Volland, de Markies De Mora zijne Mademoiselle De Lespinasse, enz. De groote vraag was slechts naar getrouwheid tusschen de gelieven; en men vergaf dus Madame D' Épinay nog minder de ontrouw aan een Francueil dan die aan de verbintenis door haar huwelijk. Kort nadat Rousseau zijne Confessions uitgaf (in 1770), waarin hij zijne voormalige vrienden en ook Madame D' Épinay zoo leugenachtig ten toon steldeGa naar voetnoot(*), trof haar in het geldelijke opnieuw een slag. Men | |
[pagina 379]
| |
vernam, dat de Abt Ferray, contrôleur général, vreeselijk hooge belastingen van allerlei aard zou uitschrijven, en eene menigte families dachten erover, het land te verlaten. Onze heldin klaagt den nood aan Galiani; zij meldt hem tevens hare beschouwingen over den geest des tijds, ongetwijfeld door Grimm, wiens richting reeds meer gematigd werd, haar in de pen gegeven, en waarin deze merkwaardige woorden voorkomen: ‘Lorsqu' on veut employer les matériaux d'un édifice, il faut démolir avec précaution et non pas briser’; en: zonder eene verstandige verlichting, die alleen gelukkig maakt, ‘les lumières, qu' acquièrent les peuples, doivent, un peu plus tôt, un peu plus tard, opérer des révolutions.’ Galiani raadde haar aan, een berliner te koopen en met Grimm, Schomberg en Diderot in Napels te komen wonen. De maatregelen van Ferray waren wel niet zóó gestreng, als men zich had voorgesteld, doch Madame D' Épinay kon toch, wegens hare reeds zoo verminderde inkomsten, hare schulden niet langer betalen. Daarentegen gaf haar, in April '72, Grimm's benoeming tot Baron, die hij van het Hof te Weenen ontving, groot genoegen, 'twelk echter zeer gematigd werd, toen de nieuw benoemde, in de volgende maand, door de cholera werd aangetast. Geruimen tijd bleef hij aan het ziekbed gebonden en was hij zeer prikkelbaar. Eindelijk hersteld, werd hem eene der hoogste betrekkingen in Rusland aangeboden, als hij er wilde komen wonen. Madame D' Épinay, schoon bijna wanhopig, was bereid, zich ter liefde van haar vriend te verloochenen en op zijn besluit geen invloed uit te oefenen. Ook nu schreef zij, vol behoefte aan troost, den altijd deelnemenden Galiani, en deze antwoordde haar: ‘Votre numéro 8 m'a attendri jusqu' aux larmes. Vous m'ouvrez votre coeur, que je vois brûler aux flammes d' un élixir de vertus, de sentimens et d' héroïsme. Mais pourquoi être héroïne au point de s'en trouver mal? Si la vertu ne nous rend pas heureux, de quoi diable sert-elle? Je vous conseille donc d' avoir autant de vertu qu' il en faut pour vous procurer vos aises’, etc. Tot niet geringe vreugd van de bedrukte was deze raad weldra overbodig: Grimm bedankte voor het schitterend aanbod en hervatte weldra zijne gewone reizen. Doch hoe gedroeg zich Louis intusschen? Had de gevangenisstraf hem tot verbetering geleid? Ook omtrent hèm zouden wij kunnen vragen: zal een moriaan zijne huid veranderen? Men kocht voor hem eene aanstelling tot Luitenant, en toen hij, na anderhalf jaar, beladen met eene menigte schulden, Parijs verliet, werd hij met een regiment dragonders naar Nancy verplaatst. Nadat hij daar, voornamelijk bij | |
[pagina 380]
| |
het spel, de niet onbeduidende schuld van 7,000 francs had gemaakt, werd hij opnieuw gevangengezet; zijne mama bedreigde hem nu met eene wegzending naar St. Domingo; doch hij verzekerde haar, dat hij onmogelijk ‘le pays où vous êtes’ zou kunnen verlaten. Na een half jaar werd hij uit de gevangenis ontslagen, doch tevens van zijne rechten vervallen verklaard; ten gevolge van een duel verwees men hem, spoedig daarna, alweder naar den kerker, en thans naar de torens Notre Dame. Madame D' Épinay kon onmogelijk het geld tot dekking van al zijne schulden bijeenkrijgen: ten laatste namen de eischers genoegen met eene schikking, en in October '73 herkreeg Louis zijne vrijheid. Hij was toen benoemd tot luitenant ‘à la suite’, en in de volgende maand zien wij hem eerst naar Bazel, vervolgens naar Bern verplaatst, waar hij werkelijk een geruimen tijd bedaard schijnt geleefd te hebben. Het jaar '73 was ook in andere opzichten een treurig jaar voor onze heldin: Grimm werd door zijne beschermster, de Landgravin van Hessen-Darmstadt, ontboden, om haar naar Petersburg te vergezellen, en Diderot zou naar Catharina II vertrekken. Ten overvloede was de gezondheid van Madame D' Épinay, sedert geruimen tijd, weder zeer wankelend, zoodat Grimm uit Berlijn aan Meister schreef: ‘Mes inquiétudes sur Madame d' Épinay sont extrêmes’; niet dan met de grootste inspanning kon zij de Correspondance littéraire redigeeren, waarbij hare dochter, die haar allerliefst verpleegde, het secretariaat waarnam. In weerwil van zijne ongerustheid bracht eene menigte van vorstelijke personen, reeds te Berlijn, het hoofd van Grimm eenigszins op hol, en Catharina II schreef hem later naar waarheid: ‘Vous n' êtes jamais plus heureux, que lorsque vous avez un prince allemand par devant et un autre par derrière.’ Doch welk eene gelukzaligheid, toen hij nu te Petersburg ‘de vrouw met de ziel van een Brutus en de bekoorlijkheden van eene Cleopatra’ mocht ontmoeten!.... toen hij hare hand mocht kussen ‘avec le respect, qu'on doit à la main auguste, qui tient les rênes d'un grand empire, et avec le plaisir qu'on a d'approcher ses lèvres d' une belle main de femme!’ toen hij haar bijna dagelijks zag, twee-, driemaal in de week bij haar dineerde en 's avonds nog een paar uren in haar kabinet met haar zat te keuvelen ‘souvent très gaiement de choses graves, très gravement de choses gaies’. Ook Diderot kwam korten tijd daarna en viel bij Catharina zeer in de gunst; ‘maar’, schrijft zij, ‘si je l' avais cru, tout aurait été bouleversé dans mon empire: législation, administration, politique, finances, j'aurais tout renversé pour y substituer d' impraticables théories.’ Diderot's geestigheid, zijne kennis en welsprekendheid bevielen Catharina uitmuntend, maar van zijne hooggeroemde hervormingen beliefde zij volstrekt niet gediend. ‘M. Diderot’, verzekerde zij ten laatste, ‘j' ai entendu avec le plus grand plaisir tout ce que votre brillant esprit vous a inspiré, mais avec tous vos grands principes on ferait de beaux livres et de mauvaise besogne. Vous | |
[pagina 381]
| |
oubliez dans tous vos plans de réforme la différence de nos deux positions: vous, vous ne travaillez que sur le papier, qui souffre tout,... tandis que moi, pauvre impératrice, je travaille sur la peau humaine, qui est autrement irritable et chatouilleuse.’ Grimm kreeg te Petersburg nog een lichten aanval van cholera en leed een onherstelbaar verlies door 't overlijden der Landgravin van Hessen-Darmstadt; hij kwam, nog lijdende, in 't laatst van Mei '74 te Berlijn terug; en ofschoon Catharina II hem schreef: ‘Surtout, je n' aime point ces fréquentes consultations de médecins; ces charlatans vous font toujours plus de mal que de bien’, toch begaf hij zich naar Karlsbad, waar het water hem herstelde; toen keerde hij, na eene afwezigheid van twee jaren, tot zijne geliefde terug. ‘Je ne dois donc, ma belle dame’, schrijft Galiani, ‘vous parler que de lui!’ De vreugde schijnt meer invloed op hare herstelling gehad te hebben, dan al de kunst van Dokter Tronchin; doch zij bleef steeds zwak. Tijdens haar langdurig lijden had zij menig uurtje aan haar zoo geliefd kleindochtertje Émilie gewijd: zij amuseerde dan het kind en gaf tevens zichzelve eene bezigheid; want, al keuvelende, bestudeerde zij het meisje en dacht over de opvoeding na. Aan dit samenzijn hebben wij de Conversations d'Émilie te danken, die Madame D' Épinay in 't begin van '75 uitgaf. Wij herinnerden reeds, dat zij in opmerkingsgave zeer uitmuntte, doch zij verwierp, bij het schrijven van haar werkje, ook het ‘disserter pedantesquement’ en stelde het onderhoud tusschen haar en het jeugdige kind zooveel mogelijk in den oorspronkelijken vorm voor. Allerlei loftuitingen vielen der schrijfster ten deel: ‘La fille de l' arrière-petite-fille du grand Corneille’, schreef Voltaire, ‘lit les “Conversations d'Émilie.” Elle s' écrie à chaque page: “Ah! la bonne maman! la digne maman!” Et moi, je me dis tout bas: “Pourquoi ne puis-je être aux pieds de l'auteur!”’ Catharina II: ‘Je lis présentement vos “Conversations d' Émilie” et je ne peux pas les quitter; et dès que je pourrai m' en séparer, je les ferai traduire en russe. C'est un livre, non seulement charmant, mais de toute utilité.’ En Galiani, volgens zijn gewoon scepticisme: ‘Ceux, qui trouveront le livre d'une gaieté et d'une naïveté originales, qui en étoufferont de rire, et qui ne le trouveront utile en rien, parce que rien n' est utile à l'éducation, attendu que l'éducation est en entier l'effet du hasard, autant que la conception, - ce sont des hommes sublimes, Diderot, Grimm, Gleichen et votre serviteur.’ Hoeveel genoegen deze loftuitingen Madame D' Épinay mogen gegeven hebben, toch schonk hetzelfde jaar haar hart eene nog hoogere vreugde: Louis gedroeg zich te Bern geruimen tijd behoorlijk! Hij was vervolgens verplaatst naar Freiburg, waar M. D' Affry hem aan zijne familie, de Boccards, had aanbevolen; en indien ooit eene omgeving geschikt kon heeten tot zijne verbetering, dan was het ongetwijfeld deze. Hij bewoog zich daar in een kring van patricische families, die hoogst een- | |
[pagina 382]
| |
voudig en gestreng zedelijk leefden. ‘L'air froid, flegmatique de la Suisse’, schreef Galiani, ‘la société avec des êtres calmes, sensés, pesants même, fera grand bien à la tournure de l'esprit de votre fils’ - en hij had juist gezien. Louis kwam tot zichzelven; hij werd daarna verliefd op de oudste dochter van den heer De Boccard, ridder van St. Louis en oud-luitenant, en hij huwde haar. Het jonge paartje had volstrekt geene middelen van eenige beteekenis, en het huwelijk werd op hoogst eenvoudige voorwaarden voltrokken; b.v., indien Louis' inkomsten minder dan 5,000 francs in een jaar mochten bedragen, dan zouden zijne ouders D' Épinay bijpassen; maar als hij meer dan die som mocht ontvangen, zou dit tot aflossing van zijne schulden worden gebruikt. Men besloot ook, dat de gehuwden de zeven eerstvolgende jaren, zonder vergoeding te geven, bij hun papa De Boccard, die weduwnaar was, zouden inwonen; en Louis beloofde, dat hij, gedurende het leven van zijn papa D' Épinay, zich niet te Parijs vestigen, maar te Freiburg zou blijven wonen: men moest den zoon onttrekken aan den verderfelijken invloed van zijn vader! Intusschen was deze zeer ingenomen met het huwelijk: hij zond zijne aanstaande schoondochter een vriendelijken brief en liet haar, ook uit riaam van zijne vrouw, eene beurs met vijftig louis ter hand stellen, ‘qui vous plairont peut-être plus’, schreef hij, ‘qu' un byou, qui pourrait n' être pas de votre goût’. Madame D' Épinay was onbeschrijfelijk gelukkig met het plan van haar zoon, en Galiani wenschte haar gratieus toe: ‘J' espère qu' à Fribourg il deviendra le fils de sa mère, comme à Pau il était bien le fils de son père.’ Grimm had, reeds een jaar lang, eene reis naar Italië uitgesteld, doch in '76 ondernam hij haar, en wel met de Prinsen Romanzoff. Groot was natuurlijk de wederzijdsche vreugde bij het terugzien van Galiani, en zij werd nog zeer verhoogd door veel gunstiger berichten, dan men verwachtte, omtrent de gezondheid van beider vriendin. ‘Ah! la bénite lettre!’ roept Galiani uit, ‘la bienheureuse lettre!’ Hij noemde dien brief ‘la plus belle qu' on ait écrite, depuis qu' on a écrit des lettres’. Doch de vrienden genoten niet lang van den omgang met elkander: Grimm volgde de Prinsen, spoedig daarop, naar Duitschland en Rusland. Terwijl hij op reis was, had er eene belangrijke omkeering plaats in het leven van een der voormalige aanbidders onzer heldin, over wien in ‘De jeugd van Madame D' Épinay’ gesproken is: De Francueil. Hij bezocht haar nog steeds van tijd tot tijd, doch in '77 namen zijne visites een einde. De oudste der Verrière-tjes had eene dochter, die, na den dood van den Maarschalk van Saxen, door zijne weduwe als het kind van den Maarschalk werd erkend. Het meisje, in een klooster opgevoed, huwde, verloor haar man, kwam bij hare mama inwonen, werd daar ‘l' attrait de la maison’, en eenigen tijd daarna - hertrouwde zij met De Francueil. 't Is waar, hij was twee en zestig en zij dertig jaren oud, doch zij meldt in een van hare brieven: ‘Je suis convaincue que j' ai eu le meilleur âge de sa vie et que jamais jeune homme | |
[pagina 383]
| |
n' a rendu une jeune femme aussi heureuse que je le fus.... Son esprit était une encyclopédie d' idées, de connaissances’, etc.; daarenboven was hij een duizendkunstenaar: ‘horloger, architecte, tourneur, peintre’, etc., iets, wat veroorzaakte, voegt zij erbij, ‘que nous nous ruinâmes le plus aimablement du monde’. Inmiddels was het oudste Verrière-tje, de mama van Aurore de Saxe, thans Madame De Francueil, vóór dit huwelijk van hare dochter overleden - een groot verlies voor M. D' Épinay! Doch onze schrijvers herinneren, dat hij met de beide Verrière-tjes was verbonden en dus ‘la disparition de l'une d' elles ne l' affecta qu' à moitié’. In hoever deze vooronderstelling gegrond en zelfs menschkundig is, laten wij in 't midden; juister is misschien de meening, dat ook nu, na eenige droefheid als van een kind, zijn ‘morale en somme’ zal geweest zijn: ‘Il faut se consoler de tout.’ Dit is althans zeker, dat zijne levenswijs, thans aan de zijde van het jongste Verrière-tje, in ieder opzicht, ook in 't maken van verteringen, dezelfde bleef. Doch omtrent dit jammerlijk geldverspillen moest Madame D' Épinay ten laatste een krassen maatregel nemen: toen haar man bij lijfsdwang genoodzaakt werd tot het betalen van zijne schulden, besloot zij, hem onder curateele te laten zetten. Hoe hij dit tegenwerkte, en wat de arme vrouw bij dezen uitersten stap te verduren had, is moeielijk te zeggen; doch zij handelde uitsluitend in 't belang van hare kinderen, en wien kan het bevreemden, dat haar geduld, na zóóveel jaren en na al hare onvermoeide pogingen tot regeling zijner geldzaken, eindelijk te kort schoot! M. D' Épinay moest zich, van nu af, tevredenstellen met een jaarlijksch inkomen van 10,000 francs. Grimm had, tijdens deze gebeurtenis, misschien opzettelijk zijne terugkomst uitgesteld, om niet als de aanhitser beschouwd te worden. Ook deze reis duurde twee jaren; want hij bezocht Berlijn, Koningsbergen, Petersburg en Stockholm. Bij zijne thuiskomst vond hij Madame D'Épinay zeer lijdende: bloedspuwingen, waarschijnlijk ten gevolge van al de schokken in den laatsten tijd, hadden haar zeer verzwakt. In Maart '78 mocht zij Voltaire nog eens terugzien. De grijsaard deed, in weerwil van zijne vier en tachtig jaren, de reis in vijf dagen, en dat in Februari! Doch na het lijden van den tocht kwam er des te meer verblijden: ‘de verschijning van een Profeet, van een Apostel, had niet meer verwondering en bewondering kunnen opwekken’; ‘tout Paris s'est empressé de voler aux pieds de l' idole’. Als hij in de komedie of op de wandelplaatsen verscheen, namen de toejuichingen geen einde; doch hoewel hij, niet lang na zijne komst, zwaar ziek werd en herstelde, schenen toch zijne krachten, door al het lief en leed van de laatste weken, uitgeput. Hij werd wéder ziek en bezweek den 30sten Mei 1778. Madame D' Épinay zond, niettegenstaande hare ‘souffrances perpétuelles’, een zeer deelnemend briefje aan zijn secretaris Vagnière, want, schreef ze, ‘il me semble que c'est un hommage, | |
[pagina 384]
| |
que je rends à un homme, que je pleurerai toute ma vie’. De geestelijken waren echter geheel anders gezind: zij wilden Voltaire niet in gewijde aarde begraven; doch terwijl men hierover twistte, had M. Mignot, de neef van den dichter, die tevens wereldlijk abt was, hem heimelijk in de abdij De Sallières ter aarde laten bestellen. Catharina II was over de handelwijs van Voltaire's vijanden diep verontwaardigd: ‘On a honoré publiquement, il y a quelques semaines’, schreef zij, ‘un homme, qu' aujourd'hui on n'ose y enterrer, et quel homme!.... Pourquoi ne vous êtes-vous pas emparé, vous’, vroeg zij Grimm, ‘de son corps, et cela en mon nom! Vous auriez dû me l'envoyer, et morgué.... je vous promets bien, qu' il aurait eu la tombe la plus précieuse possible.’ Rousseau daarentegen, altijd nog vol haat tegen den beroemden man, maakte een grafschrift op hem, dat hemzelven, Rousseau, meer vernederde dan zijn vijand: ‘Plus bel esprit, que beau génie,
Sans foi, sans honneur, sans vertu,
Il mourut comme il a vécu,
Couvert de gloire et d'infamie.’
Doch de man, die zichzelven, naar 't schijnt, wel degelijk ‘de la foi et de la vertu’ toekende, overleefde hem, dien hij veroordeelde, slechts weinige weken. Een sterk contrast leverde daarna het grafschrift op, 'twelk Madame D' Épinay op hèm maakte, die velen, en ook haar, zoo allerschandelijkst bejegend had; het eindigde: ‘Tu fus ingrat, mon coeur en a saigné;
Mais pourquoi retracer à mon âme sensible....
Je te vois, je te lis et tout est pardonné.’
Louis' verbetering van gedrag, zijn geld verteren althans, bleek weldra slechts tijdelijk geweest te zijn. In weerwil van zijn huwelijk, zijn vaderschap, zijn verblijf te Freiburg, had hij, in de drie jaren sedert zijne komst aldaar, een schuldje gemaakt van 80,000 livres. Ook hij werd nu onder curateele gesteld; zijne mama, onvermoeid in hulp-betooning, verkocht, door tusschenkomst van Grimm, hare juweelen en diamanten aan Catharina II, ofschoon Louis zich daartegen met den meesten aandrang had verzet. En waarlijk, vooral korten tijd daarna zou de waarde haarzelve uitmuntend van dienst zijn geweest! Tot hare inkomsten behoorde nog eene jaarlijksche uitkeering vanwege de fermes générales, terwijl Louis en Pauline, evenzeer van deze, een hooger bedrag ontvingen; doch M. Necker verklaarde ‘par un arrangement général’ al dergelijke uitkeeringen, en voor een ieder, vervallen. De geldelijke behoefte van Madame D' Épinay zou nu inderdaad ten toppunt zijn geklommen, ware er van eene andere zijde geene redding komen dagen. Keizerin Catharina, die de opdracht van de tweede uitgave der Conversations d'Émilie met gratie had aangenomen, wilde | |
[pagina 385]
| |
met de uiterste kieschheid der schrijfster haar geldelijk verlies vergoeden. Zij verzocht dus den Russischen Gezant te Parijs, al zijne pogingen bij den Minister aan te wenden, opdat Madame D' Épinay haar pensioen zou behouden. Toen de Minister veel beloofde, doch niets deed, werd de Keizerin boos en schreef aan Grimm: ‘Écoutez: vous qui me dépensez de l' argent tous les jours pour des inutilités, prenez de cet argent jusqu' à deux fois 8,000 livres, donnez-le à l' auteur des “Conversations d'Émilie”; en cas qu' elle ne voulût pas les accepter, prêtez-les lui pour cinquante ans, et surtout ne m'en parlez plus ni à personne, mais dites-moi tout simplement: j' ai donné ou j' ai prêté les deux fois 8,000 livres. Pour Émilie, faites lui faire une prétention ou quelque chose de pareil avec mon nom en diamants, et nouez-le à son cou, afin qu' elle se souvienne de moi.’ M. D' Épinay, de oudere, zag den laatsten tijd van zijn leven volstrekt niet ‘als eene klare beek’ heenvlieden. Hij had, behalve Madame De Belsunce, nog eene tweede, eene natuurlijke dochter, hem geschonken door het oudste Verrière-tje, wier overlijden wij reeds meldden. Dit meisje had eene zeer goede opvoeding genoten en huwde, in '79, met M. Reynaud, oud-rechter. Men kwam overeen, dat het paar bij hunne tante, het jongste Verrière-tje, en hun papa D' Épinay zou inwonen; doch toen M. Reynaud weldra de verteringen van zijn schoonvader zag, toen daarenboven de bruidsgift onder het beheer van de tante was gebleven en de behuwdzoon de geldzaken wilde regelen, ontstonden er de hevigste huiselijke twisten. Reynaud en zijne vrouw ontvluchtten eindelijk de zoo gehate woning en wilden zich in een der provincies gaan vestigen. D'Épinay en zijne geliefde hitsten de jonggehuwde tegen haar man op, trachtten vruchteloos haar in een klooster te doen plaatsen en beproefden zelfs eene séparation d' habitation te verkrijgen. Doch toen M. Reynaud zijn beklag had ingeleverd, werd M. D' Épinay door eene hevige, weldra doodelijke ziekte aangetast en overleed 15 Februari '82. Zijne vrouw had hem de ondubbelzinnigste bewijzen van hare vergevende liefde doen toekomen. Het Verrière-tje dreef de onbeschaamdheid zóóver, dat zij zich voor 64,000 livres, als erfgename van D'Épinay's geldelijk vermogen, liet aangeven; doch het prachtig meubilair werd onder zijne kinderen verdeeld; onze heldin wilde er niets van in bezit nemen, uitgezonderd een enkel stuk, dat haar dierbaar was. Dubbele behoefte schijnt zij in dezen tijd gehad te hebben, al het goede te herdenken, dat zij aan haar vriend Grimm te danken had; zij zond hem althans, reeds hoogst verzwakt en altijd te bed liggende, eene haarlok met een bijgevoegd versje: ‘Les voilà, ces cheveux, que le temps a blanchis;
D' une longue union ils sont pour nous le gage.
Je ne regrette rien de ce que m' ôta l' âge:
Il m' a laissé de vrais amis’, etc.,
terwijl zij eindigt met deze regels: | |
[pagina 386]
| |
‘Et l' on joint sous les cheveux blancs,
Au charme de s' aimer, le droit de se le dire.’
Men ziet: hare levenszon begon te dalen; doch haar hart was, bij het wegzinken, oneindig gelukkiger dan dat van haar man in zijn laatsten tijd. Terwijl deze, in al zijn haat en zijne verbittering tegen een schoonzoon, als door een nacht vol zielelijden werd gekweld, mocht de zoo zwaar beproefde lijderes nog een helderen lichtstraal zien doorbreken: de Fransche Academie bekroonde Les Conversations d'Émilie met den prijs! Doch slechts drie maanden genoot zij van deze openlijke hulde; zij overleed den 15den April 1783, terwijl Grimm, hare kinderen De Belsunce, haar kleinkind Émilie en een paar vriendinnen rondom haar stonden. ‘Madame d' Épinay n'est plus!’ schreef Galiani, ‘j' ai donc aussi cessé d' être.... Mon coeur n'est plus parmi les vivants; il est tout entier dans un tombeau.’ Ook het testament onzer heldin schetst ons de meest beminnelijke zijde van haar hart: zij was vol liefde tot hare kinderen, innig getrouw in de vriendschap en hoogst weldadig jegens hare minderen. Zij vermaakte aan al hare vrienden of betrekkingen een eigenaardig souvenir, maar gedacht ook de armen en beloonde hare bedienden zeer mild.
Ten besluite nog een enkel woord over hen, die tot Madame D' Épinay in zoo nauwe betrekking stonden en van wie wij meermalen spraken: Louis, Madame De Belsunce, Émilie en Grimm. Toen broeder en zuster de nalatenschap van hunne mama hadden geregeld, wilde Madame De Belsunce hare dochter Émilie weer tot zich nemen; doch Grimm had, sedert lang, zijne liefde zóózeer op dit kind gevestigd, dat hij zich met den meest mogelijken aandrang tegen het plan van hare mama verzette, en eindelijk kreeg hij vergunning, Émilie in het klooster St. Antoine te doen plaatsen. Ook nu bleef hij, als een vader, steeds aan hare toekomst gedachtig: behalve dat zijne familie haar 100,000 livres huwelijksgift toekende, gaf Catharina II, die haar als demoiselle d' honneur had aangenomen, nog 12,000 roubles, en daarenboven liet de Keizerin, door haar gezant, de belangen van hare gunstelinge aan Lodewijk XVI aanbevelen. De Koning kende reeds de twee broeders van Émilie als bekwame officiers, en hij beloofde een regiment aan hem, die hare hand verwerven zou. De Graaf De Bueil werd de gelukkige: hij huwde haar in '86. Grimm bleef onafscheidelijk van het kleinkind zijner Louise, ook op al de zwerftochten tijdens de revolutie. Ten laatste vestigden zij zich te Gotha, waar de oude man, met de innigste liefde door Madame De Bueil en hare twee dochters verpleegd, den 19den December 1807 overleed. Geheel zijn vermogen had hij aan zijn pleegkind vermaakt. Hare mama De Belsunce had een zware slag getroffen: haar oudste zoon was op eene gruwzame wijze vermoord. Daarenboven kon zij, in | |
[pagina 387]
| |
die schrikkelijke dagen, te Méharin niet blijven, maar zij vluchtte naar Spanje, terwijl haar man zich naar Coblenz begaf. Overigens had haar godsdienstzin eene zeer ziekelijke richting genomen, zooals ons blijkt uit eene gebeurtenis tusschen haar en Louis. Deze had indertijd de nalatenschap van zijn vader alleen aanvaard, wijl zijne zuster voor de aanvaarding bedankt had, en na een verstandig beheer gedurende verscheiden jaren was hij inderdaad zoo gelukkig, bijna al de schulden van zijn vader gedekt te zien Doch nu kwam de revolutie; Louis' inkomsten daalden ontzettend, en wijl hij zijn huis te Freiburg tot een vereenigingspunt der Fransche uitgewekenen stelde, hen zelfs onthaalde en concerten gaf, begon hij te leenen; het gevolg was, dat zijne schulden in het jaar 1800 weer 150,000 livres bedroegen! De familie dwong hem toen tot het afstaan van al zijne bezittingen aan zijne kinderen en zelf zich te vergenoegen met een jaargeld van 1,200 livres. Omstreeks dienzelfden tijd kwam zijne zuster De Belsunce in Frankrijk terug, en Louis herinnerde haar aan de 13,800 livres, die haar, ofschoon zij geene erfgename had willen zijn, na den dood van hun vader bij vergissing waren uitbetaald. Hij verklaarde echter, dat hij zich met 200 louis tevredenstellen en dan voor de geheele som quitteeren zou. Madame De Belsunce schreef hem, dat zijzelve geene vijftig louis in 't jaar te verteren had, en vervolgde toen zeer uitvoerig: ‘Prenons les sentiers étroits remplis de ronces et d' épines pour nous conduire au ciel.... Mettez au pied de la croix toutes les petites choses, qui vous font de la peine’, etc. D'Épinay werd boos en antwoordde: ‘En m' écrivant une longue homilie, un sermon de cinq pages, vous perdiez de vue, que mes besoins étaient pressants, qu' il fallait, avant tout et très promptement payer deux cent Louis.... Vous me dites que je suis probe, religieux, instruit des devoirs d' un véritable chrétien.... Vous avez raison et j'en fais gloire; mais en même temps j'en garde le sentiment au fond de mon coeur; je n' en fais pas parade; je n' ai pas sans cesse et pour toutes sortes de sujets le nom de Jésus Christ et de ses souffrances pour nous à la bouche’, etc. Hoe dit geschil geëindigd is, weten wij niet, maar wel is ons bekend, dat Madame De Bueil zich, na den dood van Grimm, op haar kasteel De Varennes bij Chateau-Thierry vestigde en dat Madame De Belsunce, bij hare dochter inwonende, daar overleed in 1813. Louis stierf in hetzelfde jaar te Freiburg, nadat hij zich, in 't laatste gedeelte van zijn leven, aan letterkundige studiën had gewijd.
j.w. van der leeuw. |
|