De Tijdspiegel. Jaargang 40(1883)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Kindervraag. Zij waren om, de schoone dagen, Zoo lang verbeid, zoo kalm doorleefd, En 't uur van scheiden was geslagen, Het uur, dat altijd smart'lijks heeft. De paarden trappelden daarbuiten En binnen ging de weduwvrouw Nog eens haar kind in de armen sluiten, Het kind, dat haar verlaten zou; Haar dochter en haar kleinkind mede, Het kleinkind, dat haar harte won, Zóó won, dat zij geen enk'le bede, Hoeveel die vroeg, haar weig'ren kon. Het kleinkind met haar blonde haren, Haar sprekend oog, haar lief geluid, En met haar geest, haar levensjaren, Een viertal jaren, ver vooruit. Was 't wonder, dat zij diepbewogen De laatste kussen gaf én nam En dat er in haar trillende oogen Een droeve traan te voorschijn kwam? Dat trof de kleine. Neergezeten In 't voertuig, dat daarhenen vloog, Vroeg ze aan haar moeder: ‘'K zou graag weten, Waarom ze een traan had in haar oog.’ [pagina 451] [p. 451] Het antwoord was: ‘Lief kind! zij schreide, Uw grootmama, de goede ziel, Omdat... omdat zij van u scheidde En haar dat scheiden moeilijk viel.’ Toen 't kind te schetsen, dat in 't wezen, Het oog, de trekken van 't gelaat, Wat in de ziel was, gaf te lezen - Geen Rafaël daartoe in staat. Zou zij 't betwijf'len? Zou zij 't wanen? Zij sloeg haar moeder vorschend ga; Dan sprak ze: ‘Om mij, om mij haar tranen? Ben 'k dan toch zóó lief, beste Ma?’ r.c.h. römer. Deil. Vorige Volgende