De Tijdspiegel. Jaargang 40
(1883)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijFrankrijk's levende strijdkrachten.I.Nadat wij in onze beide voorgaande artikelen (zie De Tijdspiegel 1880 Juli en Augustus, 1881 September) de hervorming van Frankrijk's vestingstelsel hebben besproken, blijft ons thans nog over na te gaan, hoe Frankrijk, te gelijk met zijne doode weermiddelen, ook zijne zorg heeft gewijd aan de levende strijdkrachten. De regeering toch begreep te recht, dat schoone vestingen met ver vooruitgeschoven forten, met uitstekende bewapening en ruime proviandeering niets waard zijn, als men geene goed geoefende soldaten heeft, om dat alles te verdedigen of te gebruiken en te gelijker tijd den vijand in het open veld het hoofd te bieden. Nu, dat begrijpt iedereen en elke regeering en elke volksvertegenwoordiging. Maar ieder land behandelt die gewichtige militaire quaestie - neen, die gewichtigste aller militaire quaestiën - op zijne | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eigen manier. Wij wenschen in de navolgende bladzijden aan te toonen, op hoedanige wijze de republikeinsche regeering van Frankrijk die zaak heeft aangevat en betrekkelijk voltooid. Misschien, dat er voor ons iets uit te leeren valt. Zeer zeker zullen wij eruit kunnen leeren, dat de afgrond van ellende, waarin een volk kan verkeeren, niet zóó diep kan zijn, dat de toestand niet zóó reddeloos kan wezen, of er is volledig herstel mogelijk, als maar de regeering niet radeloos, het volk en zijne vertegenwoordiging niet redeloos zijn. Nimmer heeft de wereld zulk eene snelle politieke wedergeboorte beleefd, als Frankrijk ons te aanschouwen heeft gegeven. Dit vindt alleen zijne oorzaak in de kracht, die door de regeering werd ontwikkeld, en den steun, dien zij van de vertegenwoordiging ontving. Zelden zag men tusschen de verschillende partijen zooveel eendrachtige samenwerking. De strijd om de zegepraal der partij werd gestaakt; allen schaarden zich onder dezelfde banier: het heil des vaderlands. Alleen aan die opoffering van eigen inzichten, ten bate van het geheel, alleen daaraan heeft de Fransche natie de schitterende resultaten te danken, die in zoo korten tijd verkregen zijn.
Wanneer wij eene duidelijke voorstelling willen geven van die schitterende resultaten, dan zien wij ons verplicht, een oogenblik terug te gaan tot de dagen van de oorlogsverklaring in 1870. Het Fransche leger verkeerde toen in een opgewonden roes. Naar Berlijn! was de kreet, die allerwege weerklonk, en men was bijna zeker van den goeden uitslag van die wel wat lange, maar toch met geringe bezwaren gepaard gaande militaire wandeling. En even zes weken later was bijna geheel het Fransche leger in Duitschland... krijgsgevangen of opgesloten binnen Metz. Wilde men uit de groote reeks van nederlagen, die dit leger heeft geleden, besluiten, dat de Franschman een slecht soldaat is, dan zou men zeer onbillijk oordeelen. Neen, de Franschman is integendeel een goed soldaat, maar ook een, die eene goede oefenschool noodig heeft. En dan, wie zou niet den moed verliezen, wie zou niet gebukt gaan, wiens kracht zou niet verlamd worden bij zoo snel elkander opvolgende nederlagen? Vooral een Fransch soldaat heeft opwekking noodig; eene overwinning draagt reeds de kiem eener volgende zegepraal in zich, maar eene nederlaag schokt eveneens het vertrouwen bij hem en geeft aanleiding tot eene nieuwe nederlaag. Bovendien is de tegenwoordige wijze van oorlogvoeren geheel verschillend met die van vroegere dagen. De persoonlijke dapperheid van den soldaat treedt meer en meer op den achtergrond, de deugdelijkheid van het officiers-korps daarentegen meer en meer op den voorgrond. Hunne kennis heeft hen leeren nadenken en begrijpen; zij gevoelen als bij ingeving, wat de aanvoerder wil, en werken met hem mede; zij zijn geene machines, die automatisch het werk verrichten, maar zij begrijpen de waarde ervan; zij weten, dat ook het kleinste rad zijn nut heeft, en zij durven in te grijpen, waar ze dat noodig oordeelen. Daarom | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zal een officiers-korps, dat zelfstandigheid heeft geleerd en dat op eigen beenen weet te staan, steeds een der eerste vereischten van een leger blijven. De Fransche officier van het tweede keizerrijk moge persoonlijke dapperheid, onverschrokkenheid, vaderlandsliefde en wat niet al meer hebben bezeten, over het algemeen waren wetenschap en ernst hem vreemd. Frankrijk heeft daarvan de nadeelige vruchten geplukt. Vergelijken wij den algemeenen toestand van het leger in 1871 met dien van 1881, dan moeten wij erkennen, dat er met snelheid en betrekkelijk groote resultaten is gearbeid. Wij zeggen ‘betrekkelijk groote resultaten’, want alles is nog lang niet, zooals het behoort, gelijk wij in het vervolg dezer studie bij herhaling zullen zien. Frankrijk is nog altijd beperkt tot zijne verdediging en kan er niet aan denken, tegenover Duitschland tot het offensieve over te gaan, maar ook dit resultaat is lang niet gering te achten. De natie toch, die in 1871 geboeid aan de voeten van den overwinnaar lag, is thans zóó sterk, dat Duitschland van zijne zijde reeds genoodzaakt is geweest, zijn leger uit te breiden. Waarom dit, zal men allicht vragen, wanneer Frankrijk toch niet op een veroveringstocht uit kan gaan? Juist om Frankrijk's kalme houding. Frankrijk ziet in, dat het den oorlog begonnen is zonder ‘klaar’ te zijn; het ziet in, dat eerst het volgend geslacht of een der volgende geslachten een revanche-oorlog kan voeren, en het schikt zich in het onvermijdelijke met de hoop op de toekomst. Maar juist die kalmte maakt, dat het eenmaal ‘klaar’ zal worden, en dan moet Duitschland ook klaar zijn. Een revanche-oorlog over langen tijd zal voor Duitschland veel meer moeielijkheden in hebben, veel gevaarlijker zijn dan een, die binnen korten tijd werd geprovoceerd. Reken erop: Frankrijk denkt steeds aan een terugwinnen der verloren provinciën. Sprak Gambetta vroeger alleen met weemoed over de ‘gescheiden broeders’, in de laatste verkiezingsperiode werd hij reeds duidelijker: hij hoopte, dat die broeders door de majesteit van het recht weder met Frankrijk vereenigd zouden worden. Wanneer die majesteit zich niet openbaart, zal men later wel een handje helpen, om tot die openbaring te geraken, en de slotzang zal wel zijn: als het recht niet kan zegevieren, laten wij dan onze broeders met geweld bevrijden. Hoe langer echter dit tijdstip wordt verschoven, des te meer kans bestaat er op een gunstigen uitslag; dat beseft Duitschland ten volle en het moet daartegen waken met alle kracht, waarover het beschikken kan.
Tot een juist begrip der geheele reorganisatie van het Fransche leger is het niet ondienstig, dat wij ook nog een blik slaan op de vorming van het Versailler leger tijdens den opstand der commune. Wij weten, dat die opstand gedempt is met troepen, inderhaast samengesteld uit terugkeerende krijgsgevangenen met hunne kaders. Nu bevatten echter de vredespreliminairen de voorwaarde, dat het leger van Parijs en Versailles tot aan de ontruiming der forten door de Duitschers slechts | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
80000 man mocht bedragen. Dit getal was echter veel te gering, om den opstand te dempen. De Duitsche Keizer gaf dan ook vergunning, het maximun te overschrijden, zoodat half April reeds eene macht van meer dan 120000 man bijeen was. Hoe was dat leger gevormd? De oude 100 linieregimenten opnieuw te vormen, zou veel te veel tijd en moeite hebben gekost. Men formeerde dus provisioneele regimenten, waarbij de troepen, naar gelang hunner aankomst, werden ingedeeld; men richtte bovendien 5 nieuwe marsch-regimenten en 2 nieuwe marsch-jagerbataljons op. Te gelijker tijd werden de troepen van het Loireleger en van het Noorderleger naar Versailles gedirigeerd. Ook dit was tegen de vredesbepalingen, doch werd, wegens den benarden toestand, vergund. Behalve over twee regimenten gendarmerie beschikte de regeering derhalve in het begin van April over acht divisiën en eene brigade. Dit alles werd tot het leger van Versailles geformeerd, verdeeld in drie legerkorpsen en een reserveleger onder den Generaal Vinoy. Het geheel stond onder de bevelen van den Maarschalk Mac-Mahon. Kort daarna werd dit leger met nog twee korpsen versterkt: het eene, door Ducrot te Cherbourg gevormd, werd gesteld onder de bevelen van den Generaal Douay, terwijl het andere, te Cambrai door Generaal Clinchant gevormd, onder diens bevelen bleef. Een groot voordeel bij deze verschillende formaties was, dat men telkens over een belangrijk aantal officieren kon beschikken, die voortdurend uit de krijgsgevangenschap terugkeerden, en men dus onmiddellijk goede kaders had. Toen Parijs was ingenomen, toen de commune-opstand was gedempt, toen eerst begon de reuzentaak voor den President Thiers en zijn minister van oorlog, den Generaal De Cissey. Honderdduizenden nationale garden zwierven door het land. Voor het meerendeel waren het menschen, die vroeger nimmer gediend hadden en die, door de politieke opgewondenheid, weinig lust hadden, om hunne wapens in te leveren. De officieren, die door Gambetta waren benoemd of bevorderd, wilden allerlei aanspraken doen gelden en achtten zich in hunne rechten gekrenkt. Er moest dus voorzichtig en vastberaden te werk worden gegaan. Dit gelukte Thiers en het mag hem als niet geringe verdienste worden aangemerkt, dat tegen het begin van 1872 alle nationale garden ontwapend en ontslagen waren en dat het nieuwe leger, althans in hoofdzaken, geformeerd was. Hierbij ging men ongeveer te werk als volgt: de gemobiliseerde nationale garde werd eerst sedentaire nationale garde en later met deze ontwapend. Op dezelfde wijze verdwenen de vrijkorpsen en vreemdenlegioenen. De mobiele nationale garde - niet te verwarren met de eerstgenoemde ‘gemobiliseerde’ - werd opgelost en bij het leger ingedeeld. De manschappen, die aan hun dienstplicht hadden voldaan en zich bij de marsch-regimenten bevonden, werden ontslagen; zij, die nog dienstplichtig waren, werden bij de bestaande korpsen ingedeeld of tot nieuwe korpsen geformeerd. De manschappen der oude keizerlijke garde waren reeds | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vroeger grootendeels bij de provisioneele regimenten ingedeeld; anderen werden gebruikt tot vorming der republikeinsche garde, terwijl de rest over verschillende korpsen verstrooid werd. Zoodoende waren in het najaar 1872 geformeerd: 126 regimenten infanterie van linie, 30 jagerbataljons, 4 regimenten zouaven, 3 regimenten Algerijnsche tirailleurs, het vreemdenregiment en de 3 bataljons lichte Afrikaansche infanterie (Zéphyrs); te zamen 442 actieve en 127 dépotbataljons, benevens 74 depotcompagnieën. Bij de cavalerie werden, evenals bij de infanterie, de nieuw gevormde marschregimenten met de oude linieregimenten ineengesmolten, terwijl de garde-cavalerie in linie-cavalerie werd veranderd. In plaats van de lansiers, die men afschafte, werden 7 dragonder-, 1 jager- en 1 huzaren-regimenten opgericht. Van de 60 cavalerie-regimenten had men dus 12 kurassiers, 20 dragonders, 10 huzaren en 18 jagers. De batterijen der nationale en mobiele garde werden opgelost, de marschbatterijen, gedeeltelijk vereenigd met de vroegere linie-batterijen, gedeeltelijk onder andere benamingen, in het leger opgenomen. De garde-artillerie werd verdeeld. In het najaar 1872 bestonden dus 210 veldbatterijen, 45 rijdende batterijen, 30 batterijen te voet of 285 batterijen met 1710 stukken geschut. Daarenboven nog 30 batterijen vesting-artillerie. Op dezelfde wijze ontstonden 1 regiment sapeurs-pompiers, 3 regimenten mineurs en 2 regimenten trein. Hoe gewichtig deze en meer andere maatregelen waren, toch wist iedereen, dat ze slechts dienden als inleiding en voorbereiding voor de definitieve regeling. Deze toch kon eerst tot stand komen, nadat eene nieuwe wet op de recruteering was aangenomen. Zoodra dan ook de commune-opstand was gedempt en het land eenigszins tot rust kwam, begon de groote arbeid. Het geheele krijgswezen moest van meet af aan worden gereorganiseerd, het gebouw letterlijk van den grondslag af opnieuw worden opgetrokken. De commissie tot reorganisatie van het leger, bestaande uit 45 leden, toog aan het werk. De door ons genoemde grondslag zou berusten op zes organieke wetten: 1o. de wet op de recruteering, 2o. die op de organisatie, 3o. die op de kaders, 4o. die op de staven, 5o. die op de administratie, 6o. die op de bevordering.
Willen wij de ontwikkeling en den tegenwoordigen toestand van het republikeinsche Fransche leger met zorg nagaan, dan komen daartoe voornamelijk in aanmerking de leiding, de organisatie, het materiaal en de dislocatie. Wilden wij nog meer détails bespreken, dan zou gewis de duidelijkheid der zaak daaronder lijden. Het is ons toch voornamelijk te doen, om de hoofdzaak in het algemeen te kennen. Wanneer wij spreken over de leiding, dan dringt zich bijna oogenblikkelijk de Franschman als de leider bij uitnemendheid op den voorgrond. De Duitscher moge meer organisator zijn, de Franschman is op | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en top leider. De groote industrieele ondernemingen, fabrieken, spoorwegen, stoombootmaatschappijen in Frankrijk zijn met de uiterste zorg geregeld; dáár wordt op de minste kleinigheid acht geslagen, voortdurend gestreefd naar bezuiniging, al is die nog zoo gering, mits het belang der zaak daaronder geene schade lijde; dáár worden onophoudelijk pogingen gedaan tot verbetering, tot meerdere volmaking, tot verlaging van prijzen, met het oog op meerdere winsten. Men zou dus zeggen, dat die goede eigenschappen zich, bij de algemeene leiding in het leger, ook deden gelden. Niets is minder waar dan dat en het is wel der moeite waard, de oorzaken daarvan op te sporen. Verhooging van den nationalen rijkdom ging gepaard met militair verval - nu, dat is in andere landen dikwijls ook het geval - ja, juist de goede eigenschappen, die wij daar even opsomden, werkten tot dat verval mede. De militaire waarde werd gebroken door dezelfde eigenschappen, die de groote industrieele ondernemingen tot zoo hoogen trap van bloei brachten. Officieel vooroordeel, uitstekende bureaucratische eigenschappen werkten in het leger even verstorend als elders levendmakend. Kwamen elders de goede eigenschappen tot hare volle werkzaamheid, hier traden alleen de gebreken dier eigenschappen op. Maar wij zouden onbillijk zijn, als wij alleen de schuld gaven aan sleur en bureaucratie. Zorgeloosheid, eene overdreven mate van zelfvertrouwen en eene blinde vooringenomenheid dragen er evengoed en misschien nog meer de schuld van, dat Frankrijk in 1870 den storm niet kon bezweren, dien het zelf zoo ondoordacht had opgewekt. De legende der onoverwinnelijkheid van het leger bestond sedert het eerste keizerrijk en bleef voortdurend bestaan; de treurige slotscènes dier keizerlijke regeering konden dat vertrouwen niet aan het wankelen brengen. De oorlogen in Algerië werkten mede, om verkeerde denkbeelden wortel te doen schieten. In het algemeen verkeerde de Fransche natie in de meening, dat élan en moed bij de soldaten de beste kansen gaven op goede resultaten, maar dat goed beheer en indeeling, kennis bij de officieren, wetenschappelijke vorming betrekkelijk weinig gewicht in de schaal legden, bijna geen invloed uitoefenden. Maar toch, men begon te twijfelen. De ondervinding bij Sebastopol en later bij den veldtocht in Noord-Italië deed eerst bedekt en fluisterend, later meer openlijk, de vraag oprijzen, of het leger wel werkelijk de renommée verdiende, waarop het zich verhoovaardigde. Men vroeg zich af, of de moderne oorlogvoering niet meer vereischte dan moed en élan en de kunst van marodeeren. En daar het publiek zich eigenlijk geene rekenschap kon geven van de zorg, die het beheerschte; daar het bovendien niets aan de zaak kon veranderen, gaf het zich lucht in aardigheden: de slag bij Solferino heette een ‘fuite en avant’, terwijl van den geheelen veldtocht werd gezegd: ‘Elle est comme la confiance, on la gagne, mais on ne la commande pas.’ Ook van die dagen dateert het ‘débrouillez vous’. Dit spotten met het leger, deze bonmots over iets, waaraan tot dus- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verre niemand had getwijfeld of had durven twijfelen, waren een ernstig teeken des tijds en eene vingerwijzing aan de Regeering, welke richting de algemeene opinie wenschte te zien ingeslagen. Maar de zorgeloosheid triomfeerde; de Napoleontische legende bleef heerschen; sleur en gewoonte bleven meester. Veranderingen en verbeteringen van ingrijpenden aard bleven achterwege of werden, vooral in de bureaux, tegengewerkt en tegengehouden, totdat eindelijk in 1870 de nederlagen elkander met ontzettende snelheid opvolgden en het geheele gebouw plotseling in ruïne nederlag. Iedereen wierp de schuld op iedereen en algemeen was de kreet om eene radicale verandering. De Generaal De Cissey werd in 1871, te midden van die gunstige strooming van denkbeelden, benoemd tot minister van oorlog en had het voorrecht, die betrekking bijna onafgebroken te bekleeden gedurende den geheelen tijd, noodig voor het tot stand brengen van de organieke wetten van legervorming en legerbestuur. Welk eene reuzentaak, maar ook, welk eene schoone gelegenheid, om zijn naam met roem te overladen, zijn naam te vereeuwigen, den lof en dank der geheele natie in te oogsten! Het militaire gebouw van Frankrijk lag tot den grond in puin; er was letterlijk geen steen op den anderen gebleven; hem werd de gelegenheid geboden, een nieuw monument, geheel ingericht volgens de eischen des tijds, op te richten. Hij mocht het oude puin opruimen of gebruiken, naar gelang 't hem goed dacht; ruimte, geld, ideeën waren in overvloed voorhanden; de natie eischte verbetering en het parlement was zoo meegaande, als maar mogelijk was; op het geld werd niet beknibbeld; integendeel, algemeen was men van oordeel, dat vooral de minister van oorlog over ruime middelen moest kunnen beschikken. Gisteren nog bijna onbekend, en heden tot zulk eene schoone taak geroepen! Slechts ééns in eene eeuw wordt een genie geboren, zegt men; wij kunnen bijna zeggen: slechts éénmaal op aarde wordt een minister zulk eene gelegenheid aangeboden! Geene verbetering van het oude, geen oplappen van het bestaande, neen, niets daarvan; het oude was gesloopt en een geheel nieuw gebouw moest worden opgericht, en daarbij geld in overvloed; wat kon de minister meer verlangen? Was hij voor zijne taak opgewassen? Wij gelooven van neen. Wel zijn er een aantal nieuwe wetten in de nationale vergadering aangenomen; wel zijn er zeer belangrijke wijzigingen gebracht in de organisatie van het leger, maar de toepassing dier wetten, de uitvoering dier wijzigingen hangt van het ministerie af, en dáár heerschten en heerschen nog de bureaux. De Generaal De Cissey was een eerlijk man, een goed politicus en een dapper soldaat, wiens manmoedig gedrag bij Gravelotte in het geheele leger bekend was; hij had zijn leven doorgebracht in kampementen, op bivaks of in de kazernes, en nu werd hij plotseling door Thiers tot minister van oorlog benoemd. In normale tijden zou hij ook wel voor die taak berekend zijn geweest, ja, zelfs zou hij den zwaren last, die op zijne schouders werd gelegd - en wel de zwaarste, dien | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ooit een minister van oorlog droeg - naar behooren hebben kunnen torsen, indien hij een bekwamen, energieken staf van medewerkers had gevonden, even volijverig als hij bezield, om met de sleur te breken, misbruiken uit te roeien, nieuwe regelen in te voeren, slechte gewoonten ter zijde te stellen en alle tegenwerking den kop in te drukken. O! als hij ondergeschikten had gehad, zóó gezind, dan!.... Maar de beambten aan het ministerie van oorlog zouden dan hun invloed verliezen; hunne taak zou veel moeielijker worden; er zou werkelijk veel gearbeid moeten worden, terwijl tot nu toe alles naar de oude sleur ging; de rustige rust in de rue St. Dominique zou vervangen worden door nieuw leven en nieuwe beweging; neen, dat ging niet aan; de eigen belangen kwamen in strijd met die des lands, en dan moesten de laatsten maar wijken. Het oude wrak moest dus gesteund worden, de sleur gehandhaafd, de radicale hervorming tegengewerkt. En de brave soldaat was afkeerig van den strijd tegen zulk eene gesloten en vast besloten phalanx. Hij ging denzelfden weg op als al zijne voorgangers. Bezield met den besten geest van hervorming, werden de eerste pogingen daartoe reeds koel ontvangen en tegengewerkt en binnen acht weken waren zij hem geheel meester. De bureaux regeeren Frankrijk: les ministres passent, les bureaux restent. Ondanks de revolutie gaan de staatszaken haar gewonen gang. Komt er eene andere dynastie - of geene dynastie - of eene andere grondwet, dat heeft niet de minste uitwerking op de bureaux. Een nieuwe minister komt: de bureaux buigen voor hem, begroeten hem in al zijne onwetendheid, verwikkelen hem in de mazen hunner onontbeerlijke hulp, dwingen hem, voorloopig de tradities te volgen, verstikken gaandeweg zijne geestdrift, werpen onoverkomelijke hinderpalen op tegen zijne plannen, werken allen vooruitgang tegen, of liever - want tegenwerking is strafbaar - werken zóó weinig mede, dat er niets van overblijft. Tegenover zulk een lijdelijken wederstand was ook de Generaal De Cissey niet opgewassen. Vandaar, dat de leiding dezelfde bleef, of Louis Philippe, de tweede republiek of Napoleon III regeerde. Wel nam de nationale vergadering belangrijke wetten aan en bracht zij gewichtige veranderingen in de organisatie van het leger, maar de toepassing, de uitwerking, die hangen van het ministerie af; dáár moet leven worden ingeblazen aan de doode letter der wet, en juist dáár deed men zoo weinig mogelijk. Gelukkig, dat in Europa alleen Frankrijk zoo geheel gebukt gaat onder den verlammenden invloed der bureaux! De geest onder de Fransche officieren is veel beter dan aan het ministerie. Een groot gedeelte - zeker ⅔ - is ijverig, leest veel, studeert en streeft naar vooruitgang. Van het andere ⅓ is minder te zeggen. Dezen zijn gewoonlijk uit de lagere rangen opgeklommen, grootendeels tot weinig geestelijk leven in staat en zullen nog jarenlang een kanker van het officierskorps uitmaken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na de lezing van het bovenstaande zal men tot een duidelijker begrip komen van het onderscheid tusschen organisatie en leiding. De eerstgenoemde is natuurlijk de voornaamste, maar zij hangt geheel af van de tweede. De organisatie wordt, wat de leiding van haar maakt. Eene prachtige organisatie met slechte leiding geeft weinig; eene slechte organisatie daarentegen kan onder goede leiding nog betrekkelijk zeer gunstige resultaten opleveren.
De eerste militaire wet, die door de nationale vergadering werd aangenomen, was de wet op de recruteering. In de regeerende kringen van Frankrijk wist men zeer goed, welke de hoofdoorzaken waren van de ontzettende nederlagen van 1870-71. Het rapport der commissie tot reorganisatie van het leger meldde reeds in zijne inleiding: ‘Zonder voorbereiding, zonder organisatie en - wij kunnen erbij voegen - ook zonder leiding, gewapend met eene minder goede artillerie, stonden wij tegenover een vijand, die lang voorbereid en goed georganiseerd was en bovendien het voordeel had van de meerderheid in getalsterkte en de buitengewone bekwaamheid zijner aanvoerders. Wij moesten het onderspit delven en - - - - - dat waren de oorzaken van ons ongeluk; wij werden meer door het gebrek aan voorbereiding, aan organisatie en leiding en de geringe sterkte onzer troepen geslagen dan door de wapenen van onze vijanden.’ Bij de voorstellen tot verbetering was dan ook het hoofddoel, om deze minderheid in getalsterkte te doen ophouden en daardoor nederlagen als die van 1870 en 1871 te voorkomen. Wilde men eene goede regeling der levende strijdkrachten maken, dan moest die wel veel overeenkomst hebben met de Duitsche; dan moest wel veel ontleend worden aan den vijand. Om de nationale prikkelbaarheid een weinig te gemoet te komen, zegt de commissie ter reorganisatie van het leger, dat ‘wij zullen handelen als de oude Romeinen, die aan de instellingen van andere volken datgene ontleenden, wat zij goed oordeelden’. Die phrase maakt dan ook alles goed; onder die vlag kon de Pruisische waar worden binnengesmokkeld. De bestaande organisatie gaf een beroepsleger als het ware, met geringe en weinig geoefende reserven. Dit systeem werd nu als verouderd opgegeven en als gronddenkbeeld aangenomen, dat ieder Franschman, die recht van lijf en leden is, dienstplichtig zal zijn. Dit denkbeeld was reeds in 1871 in de commissie van reorganisatie met algemeene stemmen aangenomen. De afgevaardigde Chasseloup-Laubat deelde der nationale vergadering den 19den Augustus mede, dat de verplichte persoonlijke dienst voor allen, derhalve algemeene dienstplicht, het hoofddenkbeeld der nieuwe wetten zou uitmaken. Deze mededeeling werd met levendigen bijval begroet. De indiening der wet volgde later. Het ontwerp werd echter eerst den 27sten Mei 1872 in openlijke discussie gebracht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste afdeeling van de wet op de recruteering is verdeeld in zeven artikelen, die de algemeene bepalingen inhouden. Zij mogen met recht ‘des Pudels Kern’ genoemd worden. Art. 1 zegt: Ieder Franschman is tot den persoonlijken krijgsdienst verplicht. Art. 2. Verbintenissen tegen geld of geldswaarde zijn in het Fransche leger verboden. Art. 3. Ieder Franschman, die niet geheel ongeschikt voor den dienst is verklaard, kan, ingevolge de bepalingen en voorschriften der wet, van zijn 20ste tot zijn 40ste levensjaar tot den actieven dienst bij het leger worden opgeroepen. Art. 4. De plaatsvervanging is afgeschaft. De bij de wet verleende ontheffingen sluiten geene definitieve vrijstelling in zich. Art. 5. De onder de wapens staande manschappen nemen geen deel aan de verkiezingen. Art. 6. Ieder gewapend, in dienst gesteld korps is aan de militaire wetten onderworpen, behoort tot het leger en staat onder de bevelen van het ministerie van oorlog of van marine. Art. 7. Het is alleen aan Franschen vergund, om in het Fransche leger te dienen. Van den militairen dienst zijn uitgesloten: 1o. zij, die tot onteerende straffen veroordeeld zijn geweest; 2o. die personen, welke veroordeeld zijn geweest tot eene correctioneele gevangenisstraf van boven de twee jaren, die onder toezicht der politie zijn gesteld of die met verlies hunner burger- en burgerschapsrechten zijn gestraft. De artikelen 5 en 6, ofschoon geheel op hunne plaats in deze militaire wet, hebben toch eene zuiver politieke beteekenis. Het eerste dient, om politieke agitatiën in het leger te voorkomen, om den invloed van hooggeplaatste personen op de stemming te beletten, althans te belemmeren, en om het denkbeeld ingang te doen vinden, dat het leger boven alle partijen staat en alleen aan het Vaderland behoort. Art. 6 heft de nationale garde op en verbiedt het vormen van zelfstandige vereenigingen, zooals weerbaarheids-(schutters-) en veteranen-korpsen en dergelijke. De wijze, waarop de inschrijving, enz. geschiedt, is voor ons van geenerlei belang. Art. 36 regelt de militaire verplichtingen: ‘Ieder Franschman, die niet voor alle diensten ongeschikt is verklaard, behoort vijf jaren bij het actieve leger, vier jaren bij de reserve van het actieve leger, vijf jaren bij het territoriale leger en zes jaren bij de reserve van het territoriale leger..... Het territoriale leger en de reserve daarvan worden districtsgewijze geformeerd. Alle dienstplichtigen, die hunne woonplaats in dat district hebben, behooren tot deze legers.’ De wet kent geene uitzondering op dit artikel, zoodat de overgang van de eene in de andere categorie ook in oorlogstijd moet geschieden; het kan zelfs gebeuren, dat, tegenover den vijand staande, eene geheele | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lichting het recht heeft, zijn definitief ontslag te vorderen, iets, dat tot de zonderlingste toestanden aanleiding zou kunnen geven. Het artikel 38 is eigenlijk eene aanvulling van het zoo even genoemde art. 36 en geeft aan den minister van Oorlog eene buitengewone macht, n.l. om in tijd van oorlog die overgangen niet te doen plaats hebben, vóórdat de ter aflossing bestemde lichting bij het korps is aangekomen. De toestand, die art. 36 in het leven roept, wordt hier wel eenigszins gewijzigd, maar blijft in hoofdzaak toch bestaan. Is de nieuwe lichting aangekomen, dan heeft de oude het recht, haar ontslag te vorderen, ook al buldert het geschut, ook al doet de vijand den stormaanval. Volgens art. 40 zal het van het lotingsnummer afhangen, of de soldaat één of wel vijf jaar moet dienen. Na éénjarigen diensttijd worden zoovele manschappen onder de wapens gehouden, als de minister jaarlijks zal bepalen Deze laatsten worden genomen naar de volgorde der lotingsnummers in de eerste lijst van recruteering van ieder kanton en volgens eene door den minister vast te stellen verhouding. Art. 43 behandelt de reserve en stelt twee oefeningen van hoogstens vier weken voor de vier reservejaren vast. Art. 45 bevat de bepaling: ‘Afzonderlijke wetten zullen de grondslagen vaststellen ter organisatie van het actieve leger, het territoriale leger en de reserve.’ Nu volgen de verbintenissen en de verbintenissen onder voorwaarden. Volgens de tweede afdeeling kunnen korporaals en soldaten hun verband slechts tot hun 29ste, onderofficieren tot hun 35ste jaar vernieuwen. Deze bepaling behoeft geene nadere toelichting. Zij berust geheel op het ‘vieux soldat, vieille bête’. De derde afdeeling behandelt de eenjarige vrijwilligers. Wij zullen hierover niet verder uitweiden; alleen merken wij op, dat er mogelijkheid bestaat, dat een eenjarig vrijwilliger twee jaren onder de wapens blijft, terwijl een boerenknaap, die eenvoudig lezen en schrijven kan en tot de tweede portie behoort, na zes maanden kan worden ontslagen. Volgens de wet moesten de vrijwilligers, die met 1 Januari 1875 eene verbintenis aangingen, kunnen lezen en schrijven. Het is karakteristiek genoeg, dat deze bepaling door eene wet van 9 Dec. 1874 eerst den 1sten Januari 1880 in werking zal treden, terwijl eene latere wet, den 31sten Januari 1882 door den President der republiek afgekondigd, dit tijdperk verschuift tot 1 Januari 1883, welk tijdperk alweder is verschoven tot '85. Bij de overgangsbepalingen werd aan deze wet terugwerkende kracht verleend, zoodat honderdduizenden Franschen, die reeds lang voorgoed van alle militaire diensten waren ontslagen, plotseling weder dienstplichtig werden. Zóó groot was de vrees voor eene herhaling van het drama van 1870-71. Het actieve leger met zijne reserve moet natuurlijk den eersten vijandelijken aanval weerstaan, terwijl het territoriale leger meer be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
paaldelijk bestemd werd voor de verdediging van vaste strategische punten, vestingen, kusten en liniën. In ronde getallen kan men volgens deze wet de sterkte rekenen als volgt:
Wij hebben hier dus de geheele Fransche strijdmacht, zooals die ‘op papier’ is vastgesteld. Dat echter Frankrijk zich niet met een ‘papieren’ leger tevredenstelt, zooals er anders wel staten of staatjes gevonden worden, blijkt uit het navolgende lijstje, dat wij reeds hier citeeren, ofschoon het eigenlijk eerst veel later eene plaats in onze schets diende in te nemen. De sterkte van het Fransche leger over 1881 bedroeg onder de wapens 498497 man, met officieren en kader, waarvan 52750 in Algiers. Hierbij is natuurlijk niet gerekend op de Tunesische expeditie en de gevolgen daarvan. Het was verdeeld als volgt:
Bovendien werden in 1881 ook nog geoefend en onder de wapenen geroepen 335964 man van de reserve en 142901 van het territoriale leger. In den beginne bleef de bepaling, dat reserve en territoriaal leger jaarlijks geoefend moesten worden, eene doode letter. Het is te danken aan de energieke tusschenkomst van den President Mac-Mahon, dat daarin verandering is gekomen en dat sedert 1878 telken jare een gedeelte onder de wapenen werd geroepen en geoefend. Keeren wij echter terug tot onze 2½ millioen mannen, die daar nog steeds staan te wachten op hetgeen verder met hen gebeuren moet. De eerstvolgende wetten moesten natuurlijk die strijdkrachten organiseeren, van officieren en kader voorzien en de administratie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarvan regelen. In het begin van 1873 werd eene wet op de organisatie voorgedragen, die zooveel tegenstand ontmoette, dat zij werd teruggetrokken en den 5den Juli daaraanvolgende door een ander ontwerp van wet werd gevolgd. Dit laatste werd aangenomen en den 7den Augustus 1873 afgekondigd. Het eerste wetsontwerp bepaalde de indeeling in 12 armeekorpsen, welke uit alle oorden van Frankrijk aangevuld zouden worden. De groote vraag: localisatie der militie, werd hier in afkeurenden zin beantwoord. Waarom zou men het provinciale stelsel, zooals dit in Duitschland heerschte, overnemen, tegenover het aloude Fransche gebruik, dat ieder regiment aangevuld werd met mannen, uit alle oorden van Frankrijk herkomstig? ‘Wanneer wij het Pruisische stelsel willen aannemen,’ zeide de memorie van toelichting, ‘moeten wij niets minder doen dan onze zeden, onze gewoonten wijzigen; ja, zelfs dan moeten wij de grootsche denkbeelden der revolutie van 1789 ter zijde stellen. Wanneer wij dat Pruisische stelsel aannemen, dan krijgen wij legertjes van Bretagners, Provenzalen, Bourgondiërs, Champagners, Lanquedocquers en Vlamingers, d.w.z. de beste vooruitzichten op den burgeroorlog! Tegenover de oproerige Vendée, het belegerde Lyon kon de Fransche revolutie Frankrijk niet in provinciën verdeelen en besloot zij daarom de eenheid der natie door de eenheid van het leger te bevestigen. Zij bepaalde dus, dat alle Franschen zonder onderscheid bij de verschillende regimenten zouden worden ingedeeld, zoodat het regiment werkelijk het ideaal der Fransche eenheid moest verwezenlijken.’ Dit wetsontwerp viel met het presidentschap van Thiers, met zijn oorlogsminister Generaal De Cissey. De nieuwe Minister van Oorlog, Generaal Du Barail, diende het volgende wetsontwerp in, hetwelk de beginselen van beide stelsels, het Fransche centralisatie- en het Duitsche provincie-stelsel, in zich moest vereenigen. De hoofdbepalingen luiden als volgt: Art. 1. Ten behoeve der organisatie van het actieve leger en zijne reserven benevens die van het territoriale leger wordt geheel Frankrijk in achttien afdeelingen en worden dezen weder in onderafdeelingen verdeeld. Grootte en grenzen zullen bij decreet worden bepaald en afhankelijk gemaakt van de productie bij de recruteering en van de eischen der mobilisatie. Art. 2. Aan iedere afdeeling wordt een armeekorps toegewezen. Dit korps zal in die afdeeling garnizoen houden. Een 19de armeekorps zal in Algiers verblijf houden. Art. 6. Ieder armeekorps bestaat uit 2 infanterie-divisiën, ieder van 2 infanterie-brigades, voorts eene cavalerie-brigade, eene artillerie brigade, een bataljon genie, een bataljon trein; bovendien de generale staf en de verschillende administratiën. Het gewichtigste artikel uit deze wet is wel het elfde. Dit toch bevat de bepalingen, die een vergelijk moeten vormen tusschen het Fransche en Duitsche stelsel. Of dit werkelijk gelukt is, laten wij in het midden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Art. 11. Het actieve leger wordt uit geheel het Fransche grondgebied gerecruteerd. In geval van mobilisatie evenwel worden de verschillende troependeelen aangevuld door de met groot verlof zijnde manschappen en de reservisten van hunne territoriale afdeeling - zie art. 1. - Ingeval hun aantal niet voldoende is, zullen zij worden aangevuld door manschappen van dezelfde categorie uit naburige afdeelingen. De manschappen..... moeten, bij hun overgang in de reserve, opgeven, in welke afdeeling zij zich willen vestigen. Zij worden dan opgenomen in de stamboeken van het korps, waarbij zij worden ingedeeld, en hun wordt bekend gemaakt, wáár zij zich bij mobilisatie moeten aanmelden. Bij de discussiën, die den 15den Juli begonnen, verdedigde vooral de heer Brunet het afdeelingsstelsel en wenschte dit geheel in te voeren en streng vol te houden. De Generaal Chareton was het echter niet met hem eens en deelde als zijn gevoelen mede, dat het afdeelingssysteem met de daaraan verbonden localisatie der militie niet deugde voor het actieve leger, maar zeer goed was voor de reserven. De meerderheid der nationale vergadering was van ditzelfde gevoelen. De overige artikelen van het wetsontwerp geven weinig belangrijks voor ons doel; alleen art. 34 bevat eene gewichtige bepaling, n.l wáár het territoriale leger kan gebruikt worden, om dienst te doen. Het luidt als volgt: ‘De troepen van het territoriale leger kunnen gebruikt worden als garnizoenen in vestingen, ter bezetting van etappen-liniën, ter verdediging van kusten of strategisch belangrijke punten. Ook kunnen zij tot brigaden, divisiën en legerkorpsen vereenigd worden, om te velde te trekken, terwijl de regeering eveneens bevoegd is, ze te detacheeren en tot bestanddeelen van het staande leger te maken.’ Door deze wet kreeg Frankrijk armeekorpsen, die op oorlogssterkte ongeveer 40000 man tellen, met drie tot zes stukken geschut per 1000 man. Deze massa soldaten vorderen echter een zeer groot aantal officieren en minder kader. Hoe daarin te voorzien? De bovengenoemde kern van officieren, onderofficieren, soldaten, enz., ter sterkte van 120000 man, bevat stellig een aantal soldaten, die in lagere rangen het bevel kunnen voeren; de militaire scholen kunnen een ruim contingent aan officieren opleveren, terwijl onder de eenjarige vrijwilligers stellig vele en goede onderofficieren en subalterne officieren zullen zijn. Verder moest deze quaestie geregeld worden door de volgende wet, die op de kaders, welke den 13den Maart 1875 aangenomen en den 25sten daaraanvolgende door den President der Republiek werd afgekondigd. Gaf de eerste wet ons het materiaal voor het gebouw en de tweede de geheele teekening daarvan, de derde wet moest leven en bezieling schenken aan het geheel. Zij was de gewichtigste van alle drie; zij moest vaste vormen schenken aan de organisatie. Vooral ook bij deze wet werd hevige strijd gevoerd tusschen de partijen, die der oudere en die der jongere oorlogsvoering, tusschen de historische traditie en de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moderne vechtwijze, terwijl politieke overwegingen, nationale herinneringen en maatschappelijke belangen zich mede in den strijd mengden. Aan de eene zijde wilde men geheel breken met het verleden, wilde men de vruchten plukken der rampspoedige ondervinding en aan den vijand ontleenen, wat in alle opzichten goed was gebleken; aan de andere zijde kon men maar niet scheiden van de traditie, van het bewustzijn, dat men eenmaal in militaire aangelegenheden de erkende meester was geweest. De commissie tot reorganisatie van het leger had als gronddenkbeeld bij deze kaderwet aangenomen, dat de kleine tactische eenheden in getal verminderd, in sterkte vermeerderd moesten worden; dat er inrichtingen in het leven moesten worden geroepen, om den overgang van vredes- tot oorlogsvoet te bespoedigen, en dat de wet moest bepalen, hoeveel manschappen gemiddeld onder de wapens zouden zijn. Dit laatste punt vooral was van het hoogste belang. De minister van Oorlog kon naar zijn goedvinden manschappen met groot verlof zenden, zooveel hij wilde, en met de hierdoor bespaarde sommen andere uitgaven dekken. Dat middel was heel verleidelijk en onder Napoleon bij herhaling, ja, bijna altijd, toegepast. Het werkte echter zeer nadeelig op de oefening van kader en manschappen, te gelijker tijd op krijgstucht en vorming. Wel trachtte de afgevaardigde Raudot in het belang der financiën te bewerken, dat de minister het recht behield van zesmaandelijksche verloven, maar de Generaal De Cissey bedankte voor die eer; hij verklaarde, dat hij, in overeenstemming met bovenbedoelde commissie, de financieele quaestie zou beheerschen, door de eerste portie te verminderen en de tweede te vermeerderen. 't Deed er minder toe, dat de Generaal De Cissey hierbij handelde in tegenspraak met het doel, dat hij zich in vereeniging met den President Thiers had voorgesteld. De voornaamste wijzigingen in de tactische eenheden kwamen vooral der infanterie ten goede. De bataljons infanterie hadden vroeger altijd van zes tot acht kleine compagnieën geteld. Deze kleine onderdeelen versmolten in het gevecht; zij bleken geen voldoenden tegenstand te kunnen bieden. De commissie en de minister hebben daarover een hardnekkigen strijd gevoerd. Het cijfer van acht compagnieën kwam in het geheel niet meer ter sprake; er was alleen quaestie van vier of zes, van compagnieën van 250 man of van 166 man. De commissie stelde voor vier compagnieën met een bereden kapitein, vier officieren en 250 man; derhalve sterke, maar weinige tactische eenheden. De rapporteur der commissie, Generaal Chareton, was van oordeel, dat hierdoor en de dagelijksche dienst en de eischen der nieuwere tactiek werden bevredigd. De minister vond dat cijfer te hoog en opperde zoowel bezwaren van technischen als, en voornamelijk, van staatkundigen aard. De hervorming was hem al te radicaal; de reglementen en voorschriften moesten geheel omgewerkt worden; dat vereischte tijd | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en kon in het tegenwoordig overgangstijdperk de grootste moeielijkheden opleveren. Ook vreesde hij, dat een groot aantal kapiteins niet geschikt zouden zijn, om zulk een grooten troep in het vuur te leiden en in de hand te houden. Eene vergelijking met Pruisen beantwoordde de minister, door te wijzen op verschillende schrijvers, die de sterkte van 250 man te hoog vinden. Wat echter bij den minister wel het zwaarste woog, was, dat hij niet minder dan 1210 compagnieën moest opheffen; dat er dus evenveel kapiteins overcompleet kwamen en dus de bevordering voor de luitenants ernstig bedreigd werd. Dit zou groote ontevredenheid opwekken. Bovendien kwamen dan 2000 nieuwe officiersplaatsen open en het was zuiver onmogelijk, om daarin te voorzien, want het korps onderofficieren kon ternauwernood in de jaarlijksche vacaturen voorzien. De overgang van vredes- op oorlogsvoet zou bespoedigd worden door de oprichting der bureaux van recruteering en mobilisatie (art. 18 van de kaderwet). In elke subdivisieGa naar voetnoot(*) vinden wij een dergelijk bureau. De wet bepaalt, dat hunne bevoegdheid zich uitstrekt over de recruteering, de mobilisatie, de requisitiën en het territoriale leger. Deze bureaux staan onder de onmiddellijke bevelen der brigade- en divisie-generaals, in wier recruteerings-district zij zich bevinden In aansluiting aan den plicht dezer bureaux, om alles, wat de mobilisatie betreft, voor te bereiden en te bevorderen, is aan hen dan ook opgedragen de uitvoering der wet van den 1sten Augustus 1874 betreffende de requisitie van paarden en muildieren. Wij komen hierop straks nader terug. Zeer zeker heeft het Fransche leger een grooten stap voorwaarts gedaan door de oprichting dier bureaux, die eene nieuwe, doch zeer belangrijke schakel vormen bij den overgang van vredes- op oorlogsvoet. Volgens de oorspronkelijke redactie der kaderwet zou de infanterie bestaan uit 144 linie-regimenten en 30 jagerbataljons, voorts nog drie turco-, vier zouaven- en één vreemden-regiment, met drie bataljons lichte Afrikaansche infanterie. De regimenten in Afrika zouden vier bataljons, die in Europa drie bataljons tellen, ieder à vier compagnieën, terwijl elk regiment een depot van twee compagnieën, elk jagerbataljon een depot van één compagnie behield. Deze organisatie werd nog in het laatste oogenblik gewijzigd en besloten het infanterie-regiment samen te stellen uit vier bataljons van vier compagnieën met twee depotcompagnieën. Hoofdzakelijk werd deze formatie aangenomen, ten einde plaats te verschaffen aan het groot aantal kapiteins, die anders overcompleet zouden komen, en om de bevordering van de officieren niet geheel te doen stilstaan. Deze maatregel was vooral in vredestijd voor elke compagnie op zichzelve eene vermindering. De manschappen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werden verdeeld over zestien, in plaats van over twaalf compagnieën, terwijl het aantal soldaten nog verminderde door de formatie der kaders, benoodigd voor de vierde bataljons. In vergelijking met de vroegere organisatie was er wel eene bezuiniging bereikt van 3½ millioen francs, maar...... men was ook tamelijk inconsequent geweest. De organisatie van een en twintig compagnieën in drie bataljons was vooral afgekeurd, omdat de compagnieën van veel te geringe getalsterkte waren. Nu formeerde men achttien compagnieën in vier en een half bataljon, en de sterkte der compagnie in vredestijd bleef juist zes en zestig man, zooals zij altijd geweest was. Al de twisten, al het geredekavel over dit onderwerp waren geheel nutteloos geweest; de commissie en de nationale vergadering namen een voorstel aan, dat zij tot op het uiterste hadden bestreden. Voor oorlogstijd bood de nieuwe organisatie echter belangrijke voordeelen. De terugwerkende kracht van de wet op de recruteering tot de lichting van het jaar 1863 schonk wel veel manschappen aan het leger, maar kader kwam er niet beschikbaar. Deze manschappen nu, grootendeels allen geoefend, vormden hier in de vierde bataljons goede kaders. Nu was het getal bataljons plotseling van 496 tot 640 vermeerderd, behalve nog een vierde regiment turko's en een bataljon vreemdelingen. Waarlijk een groot verschil, 144 bataljons van 1000 man meer! Op oorlogssterkte werd de infanterie plotseling met 150000 vermeerderd. Bij de cavalerie hadden minder ingrijpende wijzigingen plaats. Er werden zeven en zeventig regimenten cavalerie gevormd, verdeeld in achttien brigades van twee regimenten. Bij elk armeekorps werd eene brigade ingedeeld, terwijl een zeker aantal brigades en cavalerie-divisiën buiten het armeekorps-verband staan. In den oorlog van 1870-71 was gebleken, dat de kondschapsdienst door het Fransche leger al heel slecht was verricht, terwijl daarentegen de Duitsche cavalerie bij de verkenningen uitstekende diensten had gedaan. Deze omstandigheid gaf aanleiding, dat in de wet op de kaders werd opgenomen eene formatie van negentien escadrons éclaireurs volontaires - één eskadron per armeekorps, waarvan het het nummer zou dragen. - Deze formatie werd nader geregeld door een decreet van den President, d.d. 30 Juli 1875. De eskadrons, volgens de wet wel geconstitueerd, maar alleen in activiteit geroepen bij manoeuvres en bij mobilisatie, worden voornamelijk samengesteld uit manschappen der reserve, die minstens een jaar bij de cavalerie hebben gediend en die zich verbinden, om bij het onder de wapens komen een bruikbaar rijpaard mede te brengen en zelven voor kleeding, uitrusting en harnachement te zorgen. De sterkte van elk eskadron is 120 man. Oogenschijnlijk is dat alles heel mooi. Toch heeft het geheele leger, maar vooral de Fransche cavalerie, de oprichting dier eskadrons met leede oogen aangezien. Juist nu men overal besloot tot opheffing van keurkorpsen of compagnieën, juist nu ging men een echt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
keurkorps in de volle beteekenis des woords oprichten. De eskadrons bestaan natuurlijk louter uit rijke en dus gewoonlijk ook meer ontwikkelde jongelieden. Maar juist dat personeel kon bij de cavalerie-regimenten zooveel nut doen, dáár door zijn voorbeeld invloed uitoefenen op het personeel uit lagere standen, dáár voorzien in de vacatures, bij het kader ontstaande. Doch bovendien, deze eskadrons zullen altijd aan de spits der voorhoede-cavalerie zijn; wel zullen moeilijke, maar ook eervolle opdrachten hun ten taak worden gegeven; zij zullen, wat men gewoonlijk noemt, met de eervolste baantjes gaan strijken, en dat zal een zeer nadeeligen invloed uitoefenen op de overige cavalerie, ontevredenheid wekken en als wantrouwen beschouwd worden. Verder vreest men, en te recht, dat die eskadrons zullen dienen, om den ‘heeren’ de gelegenheid te geven, van op de gemakkelijkste en prettigste wijze eens een oorlog mede te maken, en den druk van algemeenen dienstplicht te verzachten. Bij ieder armeekorps vinden wij twee regimenten artillerie, te zamen zes en twintig batterijen en drie compagnieën trein, benevens de verdere hulpwapens, als pontonniers, genie, intendance, geneeskundige dienst, enz. enz. Het spreekt wel vanzelf, dat de artillerie na 1870 van geheel nieuw en gewijzigd geschut is voorzien, terwijl als infanteriegeweer het model Gras is ingevoerd. De tweede titel der kaderwet bespreekt het reservekader. Dit zijn officieren, die enkel in oorlogstijd actief worden en die bij mobilisatie zooveel mogelijk geplaatst worden bij de dienstvakken, waartoe zij tijdens hunne activiteit behoorden. Die reserve bestaat uit: gepensionneerde officieren, die het verlangen te kennen geven, om bij de reserve te dienen; hen, die na vijf en twintig dienstjaren zijn gepensionneerd en dan, totdat zij dertig dienstjaren hebben of, indien zij het vragen, nog langer; hen, die hun ontslag vragen en wegens leeftijd nog tot militairen dienst verplicht zijn; leerlingen der polytechnische scholen, doch alsdan onder zekere voorwaarden; geneesheeren, apothekers en paardenartsen, die natuurlijk ook bij deze hulpwapens worden ingedeeld; verder onderofficieren, nadat zij uit den actieven dienst zijn ontslagen en die door hun leeftijd nog tot militairen dienst verplicht zijn. Deze onderofficieren moeten door de chefs hunner korpsen daartoe worden voorgedragen. Behalve de oud-officieren kan niemand bij de reserve een hoogeren rang verwerven dan dien van Kapitein. Na volbrachten diensttijd gaat de reserve-officier over bij het territoriale leger, dat in den derden titel wordt behandeld. Dit leger bestaat uit de verschillende wapens. De infanterie wordt gerecruteerd per onderdistrict, de andere wapens per district. Ieder onderdistrict levert een regiment infanterie van drie bataljons à vier compagnieën en één depotcompagnie. Deze regimenten dragen dezelfde nummers als de overeenkomstige linieregimenten, zoodat er 144 territoriale regimenten zouden zijn. Het onderdistrict Aix levert, wegens | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijne groote uitgebreidheid, echter twee. Ieder district levert verder een regiment cavalerie en een regiment artillerie, een bataljon genie en een escadron trein. Ten slotte volgen in de wet nog eenige bepalingen omtrent de benoeming van officieren voor het territoriale leger en eenige overgangs- en slotbepalingen. Hiermede hebben wij onzen lezers het essentieele der militaire wetten doen kennen en hebben wij een kort overzicht kunnen geven van de ingrijpende veranderingen, die zijn ingevoerd. Wel was het eene bittere pil voor den Franschman, toen hij zijne weerbaarheid moest vestigen op grondslagen, ontleend aan den erfvijand, omdat die grondslagen gebleken waren goed te zijn, maar die pil werd met de meeste zelfbeheersching geslikt. Enkele wijzigingen in het Duitsche weerstelsel werden ‘om der nationaliteits wille’ uitgevoerd, maar zij bleken geene verbeteringen te zijn, en sedert lang dringt men op herziening aan. Als eene eigenaardigheid der meeste Fransche wetten deelen wij mede, dat de wet op de recruteering bestaat uit 80 artikelen, die op de organisatie uit 43 en die op de kaders uit 65, zoodat die drie belangrijke onderdeelen der landsverdediging geregeld zijn in 188 artikelen. Wellicht zal men meenen, dat die kort geredigeerde wetten een grooten nasleep vorderden van aanvullings- of wijzigingswetten. Het tegendeel is echter waar. De wet op de recruteering eischte als voornaamste aanvullingswet eene nadere bepaling, wie Franschman was, zoowel voor het binnenland als voor Algiers, terwijl wij de twee aanvullingswetjes omtrent art. 79 - ‘de kennis van lezen en schrijven is verplichtend voor ieder vrijwilliger’ - reeds vroeger hebben opgenoemd. De wet op de organisatie eischte eene nadere bepaling der plaatselijke commandementen van Parijs en Lyon en verder eenige decreten ter indeeling der achttien legerkorpsen in Frankrijk en van het negentiende in Algiers, terwijl de wet op de kaders slechts enkele wijzigingen behoefde, o.a. die, waarbij de kapiteins der infanterie in het bezit van een dienstpaard werden gesteld. Gelijk wij gezien hebben, is een gedeelte der cavalerie ingedeeld bij de armeekorpsen, terwijl het andere gedeelte geheel buiten het armeekorps-verband staat en in onafhankelijke divisiën vereenigd is. Van de 70 regimenten cavalerie bevinden zich 36 in en 34 buiten het verband. Deze laatste korpsen vooral maken een der gewichtigste onderdeelen in de organisatie des legers uit. Een enkele blik op hunne dislocatie en op de kaart getuigt reeds van dit belang. Beginnende bij het Noorden vinden wij een regiment cavalerie in Valenciennes, een in Cambray; in Commercy en Saint-Mihiel ook elk een; in Luneville zijn niet minder dan vier regimenten, één in Nancy en één in Pont-à-Mousson; Épinal en Belfort tellen ook elk één regiment, terwijl Lyon wederom vier regimenten heeft. Van Valenciennes tot Lyon vindt men dus niet minder dan acht brigades of zestien regimenten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cavalerie, waarvan er acht de meest bedreigde grens - het land rondom Metz - bewaken. Deze regimenten zijn bestemd, om, vóór de rest van het leger, te velde te rukken, zoodra de nood aan den man komt. Eene tweede cavalerie-linie staat rondom Parijs. Deze stad telt vier regimenten, Versailles twee, Roquencourt twee, Meaux, Fontainebleau en Mort ook twee. De regimenten, in het oosten gestationneerd, zijn bijna geheel op oorlogssterkte. Wanneer de depot (5de)-eskadrons een gedeelte hunner manschappen en paarden afstaan, dan kunnen de vier veldeskadrons bijna onmiddellijk op oorlogsvoet - 150 man - uitrukken. Daartoe zijn slechts weinige paarden noodig, die dan aan andere korpsen worden ontnomen. De vorenbedoelde regimenten kunnen en mogen niet wachten op reservemanschappen of -paarden. Zij zijn zoo geoefend en uitgerust, dat zij enkele uren na het bevel van mobilisatie kunnen uitrukken. Vier en dertig voltallige cavalerie-regimenten van vier eskadrons dekken dus aan de oostgrens de mobilisatie van het geheele Fransche leger. Voorwaar eene eerbiedwekkende macht van ruim 20000 paarden! De overige cavalerie, de artillerie, trein en andere korpsen, die paarden behoeven, kunnen natuurlijk niet zoo spoedig te velde trekken, omdat zij behalve hunne reserve-manschap niet minder dan 155000 paarden te kort komen. Dezen mogen eerst bij mobilisatie worden gerequireerd uit den paardenstapel, die ongeveer drie millioen telt. Deze aankoop bij massa geschiedt door de vroeger genoemde recruteerings-bureaux. Den 1sten Augustus 1874 nam de nationale vergadering de wet omtrent de requisitie van paarden in oorlogstijd aan, terwijl de voornaamste ministerieele voorschriften daaromtrent van 23 October 1875 dateeren. De belangrijkste bepalingen zijn: in vredestijd wordt zooveel mogelijk in de behoefte voorzien door aankoop uit binnenlandsche stoeterijen en fokkerijen. Deze bepaling dient, om de paardenfokkerij aan te moedigen; toch kan Frankrijk het buitenland nog vooreerst niet ontberen. Ter voorziening in de oorlogsbehoefte dient de requisitie van paarden en muildieren. Alle paarden van zes en alle muildieren van 4½ jaar worden daartoe in registers opgenomen en deze lijsten in de eerste veertien dagen van het jaar bijgewerkt. Te gelijker tijd worden de dieren bij de verschillende armeekorpsen ingedeeld. Zij worden nauwkeurig geïnspecteerd, geneeskundig onderzocht en daarna geclassificeerd in: voor den oorlog bruikbaar, of alleen bruikbaar in geval van nood of geheel onbruikbaar voor het leger. De eigenaars weten voorts, welke verplichtingen in geval van mobilisatie op hen rusten, en alles is zoo nauwkeurig geregeld, dat de dieren drie of vier dagen na de mobilisatie-order bij hunne korpsen present kunnen zijn. Hiermede hebben wij de hoofdpunten aangegeven van de nieuwe organisatie der Fransche strijdkrachten. Het geheel gaf een beeld van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reusachtige omwentelingen in toestanden, die diep wortel hadden geschoten; in instellingen, die men tot dusverre onfeilbaar had gedacht. Alleen de nederlagen van den jongsten oorlog waren in staat, om het besef van de noodzakelijkheid dier ingrijpende veranderingen te doen geboren worden en ingang te doen vinden. Frankrijk had dure lessen gehad, maar het bleek van die lessen althans te willen profiteeren. Hoe moeielijk het ook viel, om nationale instellingen te schoeien op de leest van den vreemdeling, hoe kwetsend voor de nationale eigenliefde dit ook zijn mocht, toch ging het legerbestuur ertoe over en verleende de nationale vergadering zijn onmisbaren steun en mag Frankrijk beiden, èn legerbestuur èn volksvertegenwoordiging, dankbaar zijn voor dit offer. Deze drie wetten zijn de grondslagen, waarop de legerinrichting berust. Wel mogen de drie andere door ons genoemde wetten - die op de staven, op de administratie en op de bevordering - grooten invloed uitoefenen en van het meeste belang zijn voor het personeel, zij zijn voor het onderwerp, dat ons bezighoudt, van zeer ondergeschikt belang. Bovendien zijn zij nog maar gedeeltelijk gereed en worden in tijdschriften en dagbladen nog druk besproken. De wet op de administratie is den 16den Maart 1882 door de nationale vergadering aangenomen. Volgens vroegere bepalingen stond de intendance niet onder de bevelen der generaals, legerkorps-commandanten, maar vervulde zij eigenlijk de rol van dwarskijker bij de korpsen. De nieuwe wet heeft haar echter ondergeschikt gemaakt aan die generaals. Tevens is daarbij een einde gemaakt aan de knellende voogdij der intendance over den geneeskundigen dienst. Het treurig lot der zieken en gewonden bij de expeditie in Tunis heeft eindelijk de schellen van de oogen doen vallen; heeft getoond, hoe weinig de intendance in staat was, om te voorzien in de behoeften en nooden der verpleegden; heeft getoond, hoe noodzakelijk het was, dat de geneeskundige dienst vrij moest zijn van alle belemmerende tusschenpersonen, omdat hij alleen beslissen kan over de eischen, die aan eene ziekeninrichting - 'tzij vast, 'tzij tijdelijk - behooren gesteld te worden. Wij zullen thans in korte trekken de geschiedenis van de wording dier wetten nagaan en daartoe de discussiën in de nationale vergadering volgen. Maastricht, Juli. M.C.U. Huber. Kapt. der Infie. (Wordt vervolgd). |
|