De Tijdspiegel. Jaargang 40
(1883)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 252]
| |
Nog een woord over Kant.Bij mijne beschouwingen over de wijsgeerige denkbeelden van Kant tegenover de genetisch-materialistische onderzoekingen op physiologisch-philosophisch gebied, in de twee voorafgaande afleveringen van dit tijdschrift, kwam ik, te pas of te onpas, tot de bewering, dat Kant een grooten schedel, met groote hersenen erin, moet gehad hebben. Ik zeide toen, dat ik zulks uit zijne groote ‘geestvermogens’ en zijne portretten afleidde, maar dat ik in de literatuur der Anatomie geene opgaaf van feiten vond. Het toeval is machtig. Terwijl ik dat schreef, was er in het toen verschenen nummer van het Duitsche Archief voor Anthropologie juist een uitvoerig en belangrijk onderzoek van Kupffer en Bessel Hagen medegedeeld over de ontleedkundige bijzonderheden van den opgegraven schedel van Kant. Het kwam eerst na het afdrukken van mijne vroegere artikelen onder mijne oogen. De Hoogleeraar in de ontleedkunde te Halle H. Welcker heeft, naar aanleiding van het genoemde onderzoek van Kant's schedel, een belangrijk boek geschreven, waarin hij den schedel en het hoofd-afgietsel van Schiller, waaromtrent reeds veel bekend was, met den schedel van Kant vergelijktGa naar voetnoot(*). Het zou geheel misplaatst zijn, hier over den inhoud van Welcker's boek uit te weiden. Ik meende echter, na het in mijne vroegere artikelen gezegde, deze korte aanvulling niet te mogen terughouden. Ik voeg er nog bij, dat de anatomen-craniologen eene vertrouwbare methode hebben, waardoor zij uit de afmetingen van een schedel het gewicht der hersenen, welke erin besloten waren, kunnen afleiden. Voor den schedel van Kant heeft Welcker capaciteit en hersengewicht bepaald. Inderdaad blijkt mijn vermoeden juist te zijn geweest: Kant's hersenen wogen 1650 gram (300 gram meer dan het gemiddelde). Voor Welcker, die meer dan anderen door een zoo ruim mogelijk onderzoek het standvastig samengaan van groote intellectueele vermogens en groote hersenen bij menschen aantoonde, is deze uitkomst der nasporingen omtrent Kant's schedel natuurlijk zeer welkom. Ik wees erop, dat die standvastige verhouding als een feit mag aangenomen worden en belangrijk is, maar dat andere bijzonderheden, | |
[pagina 253]
| |
welke men onder den naam van ‘structuur der corticale hersenstof’ kan samenvatten, nog van meer belang zijn. Intusschen is het waar: bij hersenen, belangrijk kleiner dan het gemiddelde, ‘streeft de geest te vergeefs naar meer dan gewone uitingen zijner vermogens’. Wie deze opmerkingen wat ‘materialistisch’ mocht vinden, bedenke, dat hier enkel spraak is van waar of onwaar zijn eener meening. Voor velen komt misschien hierbij de beschouwing van Kant in aanmerking, welke gezegd wordt het materialisme ‘overwonnen’ te hebben: die groote hersenmassa, als substraat van groote geestvermogens, bestaat niet onafhankelijk. Utrecht, 31 Mei. Dr. W. Koster. |
|