| |
| |
| |
Letterkunde.
Nieuwe uitgaven en vertalingen.
Het Apenboek. Galgenhumor van Jan Holland. - Deventer, W. Hulscher G. Jz.
In den laatsten tijd kon men in dagbladen en tijdschriften menigmaal de veelbeteekenende vermelding tegenkomen, dat de pennevruchten van Jan Holland elkander zeer snel opvolgen. Veelbeteekenend was deze vermelding, omdat ze niet slechts een eenvoudig feit vaststelde, maar omdat de goede verstaner onder de lezers daaruit kon - en waarschijnlijk moest - opmaken, dat die snel opvolgende pennevruchten er dan ook naar waren; dat ze mank gingen aan onjuistheid en oppervlakkigheid en niet meer aandacht verdienden dan de ephemeriden der altijd zwoegende pers, die het eene oor in- en het andere uitgaan. Het is zeer gemakkelijk voor den beoordeelaar, vooral wanneer het beoordeeld werk hem niet aanstaat, indien hij zulk een indruk bij zijne lezers kan teweegbrengen; het helpt hem van heel wat redeneeren, betoogen, overtuigen af. Ook van Het Apenboek kan het getuigenis der snelle opvolging gegeven worden; het is reeds het zevende boek of boekje, dat Jan Holland sedert hij in 1880 als Koning droomde, in het licht zond. Op het gebied der Nederlandsche romantiek zou deze vruchtbaarheid nu nog niet zoo verwonderlijk wezen; ons vaderland is tegenwoordig ettelijke schrijvers rijk, die geen kwartaal laten verstrijken, zonder een roman of eene novelle op het altaar der Nederlandsche Maagd te hebben geofferd. Doch wanneer een schrijver zich beweegt op een ander gebied dan dat der romantische fictie; wanneer hij de pen opneemt, omdat hij iets over zaken te zeggen heeft, dan ontmoet men zelden zooveel vruchtbaarheid, als waarvan Jan Holland in de laatste jaren het bewijs geeft. Met de erkenning van die vruchtbaarheid is echter alles gezegd; men mag er het verwijt of vermoeden van oppervlakkigheid niet aan verbinden; wie hiertoe geneigd is, leze Het Apenboek en overtuige zich van zijne dwaling.
De vorm dezer nieuwe satire, die er den naam aan geeft, komt ons niet zeer gelukkig voor; de tweeslachtige natuur van het menschelijk wezen, waarin het goede en het slechte, de Mensch en de Aap, evenals de beginsels van Goed en Kwaad in Zoroaster's wereld onophoudelijk in strijd zijn met afwisselend geluk en afwisselenden uitslag, is niet altoos helder en consequent voorgesteld. Maar de vorm is hier bijzaak, en de hoofdzaak, de
| |
| |
inhoud van het boek, is ten volle de belangstelling van den denkenden lezer waard. Het is geen lectuur, om een verloren oogenblik te benuttigen, die ge hier vindt, maar goede, voedzame kost voor den geest; ernstige woorden over eene ernstige vraag, hoe de mensch het best zijner roeping waardig, hoe hij waarlijk Mensch worden en blijven kan. Alleen voor de Apen, voor hen, wier beter ik in den strijd reeds is ondergegaan en waarvan ons hier kostelijke typen geschetst worden, is dit geen aanbevelenswaardig boek; ze zullen tot de kern niet kunnen doordringen. Maar wie zich door den onvolkomen vorm niet laat afschrikken, vindt in Het Apenboek volop voedsel voor verstand en hart en wenscht, dat de vruchtbaarheid van dezen auteur nog lang zal blijven voortduren, indien zij aan dergelijke papieren kinderen het aanzijn schenkt.
| |
De Nederlandsche naamlooze vennootschappen, door mr. A.H. van Nierop en mr. L. Baak. Zwolle, W.E.J. Tjeenk Willink.
Toen dezer dagen de Billiton-storm opstak, wisten de dagbladen geen beter middel te vinden, om het publiek op de hoogte te stellen van de financieele omstandigheden der Billiton-maatschappij, dan het afdrukken in hunne kolommen van hetgeen in dit handboek op bladz. 417 daaromtrent werd medegedeeld; de financiers, die den toestand der maatschappij uit de boeken kenden, getuigden voor de juistheid van dat overzicht, dat trouwens geenerlei tegenspraak ontmoette. Beter getuigschrift kan inderdaad wel niet aan dit thans compleet werk worden uitgereikt; en het is juist dit getuigschrift, dat de beoordeelaar gemeenlijk niet bij machte is te geven. Hij kan de zorg waardeeren, waarmede het werk is samengesteld; hulde brengen zoowel aan de volledigheid als aan de bruikbaarheid, die door twee registers wordt verhoogd, maar of de hier omtrent 683 naamlooze vennootschappen bijeenverzamelde opgaven juist en vertrouwbaar zijn, dat moet hij overlaten aan het oordeel van de gebruikers. Eene ondervinding als die betrekkelijk de Billiton-maatschappij komt zijn gunstig oordeel aanvullen en bevestigen.
Het zou onbescheiden zijn, hier in omstandige beschouwingen te treden over de zaak der naamlooze vennootschappen, over de nijverheid onder beperkte aansprakelijkheid in ons vaderland in het algemeen, waarvan dit werk van de heeren Van Nierop en Baak een gedenkboek kan genoemd worden. De redactie zou, vreezen wij, met haar gezag (in casu: de schaar) optreden, om aan onze bespiegelingen een ontijdig eind te maken. Wie echter dit onderwerp tot de materie zijner studie maakt, vindt in dit handboek de elementen gemakkelijk bijeen, die hij anders uit stapels couranten zou moeten verzamelen, voor zoover ze niet geheel onbereikbaar voor hem bleven. Daar in deze opgaven alleen de nog bestaande naamlooze vennootschappen worden vermeld, en de ontbondene of gefailleerde, - geen gering getal voorwaar - met stilzwijgen voorbijgegaan, haalt het gebruik van dit boek nog heel wat monnikenwerk voor den napluizer uit.
Wanneer men al deze mededeelingen betrekkelijk de bestaande naamlooze vennootschappen in Nederland met aandacht en eenige critiek leest, dan komen allerlei vragen bij u op. Bij voorbeeld: kan het aan de bedoeling
| |
| |
van den wetgever beantwoorden, dat er maatschappijen met beperkte aansprakelijkheid bestaan met drie aandeelen (bl. 442), vier aandeelen (bl. 393), zes aandeelen (bl. 392)? of wel eene maatschappij met 125 geplaatste en volgestorte aandeelen (van f 1000), doch niet meer dan drie aandeelhouders? wat beteekent de instelling van commissarissen, voor zoover de zekerheid van toezicht in het belang der aandeelhouders betreft, wanneer we bij voorbeeld een en denzelfden persoon bij niet minder dan veertien verschillende maatschappijen ontmoeten - geen maatschappijen van geringe beteekenis of gemakkelijk te overzien, daar ze een gezamenlijk kapitaal vertegenwoordigen van bijna eenhonderd twee en twintigmillioen gulden?
Maar genoeg vragen, die hier thans niet beantwoord kunnen worden. Wij moeten ons bepalen tot het getuigenis, dat het handboek van de heeren Van Nierop en Baak gemakkelijk, nuttig en vertrouwbaar is en het terrein voorbereidt voor de verbetering en verdere regeling, waartoe de wetgever wel spoedig zal geroepen worden.
| |
Geïllustreerde muziekgeschiedenis. De ontwikkeling der toonkunst van den vroegsten tijd tot op heden van Emil Naumann, door J.C. Boers. 1e-9e afleveringen. - 's-Gravenhage, Joh. Ykema.
Ziehier een werk, dat ten volle de belangstelling verdient van het beschaafd publiek. In onze taal bestaat geen wetenschappelijke en volledige geschiedenis der muziek. De diepe, tijdroovende studie, welke zulk een werk vordert, is de natuurlijke reden, waarom wij ons wel vooreerst zullen te behelpen hebben met vertalingen, ontleend aan een land, welks uitgebreid taalgebied de kans op vruchten van den arbeid oplevert. Wanneer dus op dit terrein een uitstekend buitenlandsch werk door een bevoegd deskundige wordt vertaald, kunnen we met het volste recht de versleten spreekwijze toepassen, dat hier in eene behoefte wordt voorzien. Het werk van Emil Naumann wordt zoo algemeen gewaardeerd, het steekt zoover boven de oudere muziek-geschiedenissen door volledigheid en grondigheid uit, dat de rechtmatigheid der onderneming wel door niemand zal worden ontkend; evenmin zal de bevoegdheid van den heer Boers twijfel ontmoeten. Als wetenschappelijk musicus bij elk Nederlander met eere bekend, heeft hij door deze vertaling zich tevens den eernaam van een smaakvol en helder stylist verworven, eigenschappen, die vooral bij vertalingen uit het Duitsch niet te hoog kunnen gewaardeerd worden. Uit dezen hoofde, èn om de keuze van het te vertalen werk, èn om die van den vertaler, verdient de wakkere uitgever dus allen lof en de ondersteuning van het publiek in zijne groote onderneming.
Misschien zal men willen vragen, of er toch eigenlijk wel zooveel behoefte aan eene vertaling bestaat, of alle Nederlanders, met genoeg belangstelling in en kennis van de muziek begaafd, om een werk te lezen over de geschiedenis der edele kunst, dat, hoe bevallig ingekleed en aangenaam geschreven ook, toch niet tot de lichte lectuur behoort, niet zoo beschaafd moeten geacht worden, dat ze dit in de oorspronkelijke taal kunnen genieten? De uitslag der uitgave zal bewijzen, hoe het Nederlandsch publiek zelf daarover denkt; wij hopen, dat het deze vraag ontkennend zal beantwoorden. Ja,
| |
| |
tot zekere hoogte verwachten we dit, omdat elke poging, om den kring der beminnaars en waardeerders van de muziek uit te breiden, ook tot hen, wier beschaving niet den ganschen omvang eener grondige studie van de moderne talen beslaat, uitnemende gevolgen hebben moet voor de veredeling en ware beschaving der natie.
Het is niet noodig, hier eene lange uitweiding te houden over den weldadigen invloed der muziek op het menschelijk gemoed; zij, voor wie hier geschreven wordt, behoeven niet overtuigd te worden. De hoofdzaak is dus alleen, of de bewerking van deze vertaling van dien aard is, dat zij ook in dien ruimeren kring nut kan doen. In dit opzicht kan gunstig getuigd worden. De negen afleveringen, die voor ons liggen, bieden eene onderhoudende lectuur aan, terwijl een aantal houtsneden nog tot verduidelijking dienen. Wij wijden met opzet aan deze eerste negen afleveringen ongeveer een vierde deel van het geheele werk uitmakende,) eene beschouwing, omdat zij vormen een afgesloten geheel, behelzende de geschiedenis der muziek bij de oude volken. Al kan natuurlijk over de eigenlijke muziek zelf hier niet veel worden medegedeeld, vinden we er toch vele wetenswaardigheden in bijeenverzameld. Oude berichten en overleveringen worden op schatting gesteld, gedenksteenen en opschriften ondervraagd; zoodoende voegt de schrijver over toonaard, over de plaats, die de muziek in het maatschappelijk en kerkelijk leven bij de oude volken vervulde, over den aard en vorm der instrumenten, bij hen in gebruik, zooveel berichten bijeen, dat de lezer zich althans eene tamelijk afgeronde voorstelling maken kan van de plaats, die de edele kunst innam in het leven van Indiërs, Israëlieten Grieken en Romeinen. Dit alles bevat het eerste boek. Het tweede, dat in de negende aflevering een aanvang neemt, zal de muziek in de middeleeuwen behandelen, en betreedt aldus een terrein, waarop de schrijver èn door betere bekendheid en overvloedige hulpbronnen, èn door eene zekere overeenkomst in waardeering der muziek met onze eeuw met vasteren tred kan voortgaan. Naarmate het werk verder verschijnt, zal er gelegenheid zijn, op dit gedeelte terug te komen; voor heden zij deze korte bespreking genoeg. Slechts mag dit niet vergeten worden, dat ook aan de technische uitvoering van het
werk geen moeite is gespaard; zoowel wegens vorm als wegens inhoud belooft deze geschiedenis der muziek een aan den luister van haar onderwerp waardig prachtwerk te worden, dat niet in de boekerij van een beschaafd muziekliefhebber ontbreken mag.
E.D.
| |
Korte Geschiedenis van het Godsdienstonderwijs in de Christelijke Kerk, door J.H. Maronier, 2 deelen. Purmerende, J. Muusses en Co.
De heer Maronier, die zich reeds zoo verdienstelijk heeft gemaakt voor het godsdienstonderwijs, geeft in twee deeltjes de geschiedenis van dat onderwijs. Het eerste deeltje loopt tot aan de Kerkhervorming; het tweede behandelt de zestiende en zeventiende eeuw. Waarschijnlijk volgt er dus nog een derde deeltje. In een Woord Vooraf voor het eerste deeltje spreekt de schrijver van het ‘tweede, meer omvangrijke gedeelte’, dat volgen zal.
| |
| |
Daarmede zal hij toch niet alleen bedoeld hebben dat deel, dat wij nu als tweede ontvangen hebben. Mij althans en ik vermoed zeer velen met mij zal het hoogst aangenaam zijn, als de heer Maronier ons ook het vervolg dezer geschiedenis geeft. Het is toch eene allerbelangrijkste historie, welke hij ons verhaalt. Een stuk Kerkgeschiedenis, dat tot nu toe steeds verwaarloosd is, zeer ten nadeele van eene juiste kennis der ontwikkeling van de godsdienstige denkbeelden. Menigmaal eene bijdrage tot de geschiedenis der opvoeding in het algemeen. De auteur heeft zich niet angstig beperkt tot zijn onderwerp, maar waar het noodig was, dit ruim opgevat.
Eene Korte Geschiedenis heet het werk. Kort, maar niet oppervlakkig. Het getuigt van omvangrijke studie. De auteur heeft vrij wat moeten zoeken en napluizen, voordat hij ons deze twee deeltjes geven kon. Hem komt dan onze dank toe, dat hij ons bespaard heeft een tal van bijzonderheden en uitweidingen, die wel zijn boek dik hadden gemaakt, maar de lezers hadden afgeschrikt; maar evenzeer onze dank, dat hij ons gegeven heeft zooveel particularia, die de lezing aangenaam en aantrekkelijk maken. De heer Maronier heeft een boekje geschreven, dat ieder ontwikkelde lezen kan. Hij heeft getoond, de benijdenswaardige kunst te verstaan, om zijne lezers te doen genieten van zijne onderzoekingen, terwijl hij hen doet vergeten, hoeveel werk hem die onderzoekingen gekost hebben. De zelfverloochening van den echten onderzoeker spreekt uit dit geschrift.
Wensch ik dit boekje in veler handen (het is zeer goedkoop!), vooral beveel ik het aan aan de catecheten. Daar is voor hen te leeren uit deze geschiedenis. Zeker, hoe niet moet gecatechiseerd worden. Arme kinderen, zeggen wij telkens met den schrijver - arme kinderen, die zooveel dogmatiek moesten verwerken. Nu, het zal hun wel gegaan zijn, als het nog wel met de catechisanten gaat, - zij zitten op de banken en meenen, dat reeds die handeling voldoende is; zij doen zoo weinig moeite, om te leeren. Aan den anderen kant zal de catecheet niet zonder vrucht lezen de wenken, door Augustinus gegeven (I, bl. 45 vlgg.); en het zal goed zijn, als hij evenals Jacob Sturm, rector te Straatsburg, zijne leerlingen tracht op te leiden tot ‘sapientem et eloquentem pietatem (vroomheid, die met wetenschappelijke ontwikkeling en smaakvolle uitdrukking der gedachten gepaard gaat)’ (II, bl. 40).
De auteur spreekt in zijn Woord Vooraf van een mogelijken herdruk. Ik wensch het van heeler harte, want deze geschiedenis is het waard. Met het oog op dien herdruk één vraag. Op het hoofdstuk over de Kloosterscholen volgt dat over Karel den Groote. Ligt het nu aan mij, dat ik van dat eerste hoofdstuk niet den indruk ontving, dien het toch blijkens het volgende maken moet, dat ‘het godsdienstonderwijs niets te beteekenen had’? Integendeel - dat hoofdstuk lezende, kwam bij mij de gedachte op, dat Karel de Groote zich eenvoudig aan het bestaande had aan te sluiten. Ik geef deze opmerking voor beter. In elk geval bewijze zij den auteur, dat ik zijn geschrift aandachtig heb gelezen. Velen gun ik deze aangename les in de historie.
Z.
B.
| |
| |
| |
Neef en nicht, bewerkt door H.J. Bomhoff naar Madame De Ségur's Après la pluie le beau temps, met houtgravuren van E. Bayard. - Sprookjes en vertellingen door Margaretha met 4 gelith. plaatjes. - Liefde loont door H.J. Bomhoff met 4 gelith. plaatjes. - Uit vreemde landen. Volksverhalen, Xavier Marmier naverteld door Margaretha, met 4 gelith. plaatjes.
Deze vier boekskens vormen de 1ste serie van de geïllustreerde kinderlectuur, uitgegeven door J. van den Endt Dz. te Maassluis, waarop wij gaarne de aandacht vestigen. Immers, er bestaat aan goede meisjeslectuur in ons land gebrek; men heeft kinderboekjes en jongenslectuur bij de vleet, maar voor meisjes is de keus gering, wanneer men niet de toevlucht wil nemen tot den flauwen kost, die maar al te dikwerf wordt opgedischt. Mej. H.J. Bomhoff en de dame, die zich achter het pseudoniem Margaretha verbergt, hebben op dit inderdaad zeer lastig gebied haar krachten beproefd en zijn gelukkig geslaagd.
Mejuffrouw Bomhoff gaf in Liefde loont een eenvoudig verhaal, een soort van roman, waarin ruimte was voor allerlei afwisselende tooneelen, - immers, het boek is 375 bladz. - en waarin men op schier elke bladzijde bemerkt, dat zij veel met kinderen heeft omgegaan en weet, waar de voetangels en klemmen liggen van de opvoeding. Het boek komt ons voor het doel wel wat lang voor, want men moet, dunkt ons, van de leeszucht van aankomende meisjes zooveel niet vergen; zij komen eerst tot rust, wanneer het verhaal uit is, en het verhaal duurt hier wel wat lang.
Die klip werd vermeden door Margaretha, welke met een vijftal verhalen: ‘Meta’, ‘De zwarte hand’, ‘Zonnestraal en Maneschijn’, ‘Poppe-Anna’ en ‘Phyrza’, ongeveer dezelfde ruimte innam. De verhalen zijn vol afwisseling; nu eens is de rijke tooverwereld te baat genomen, om de denkbeelden in te kleeden; straks heeft men een verhaal, dat heel goed zoo kan gebeurd zijn. Wat ons in deze verhalen vooral treft, is de goede geest, welke ervan uitstraalt; de voorliefde voor al wat liefelijk is en wel luidt, de aanbeveling, en dat zonder omhaal van veel woorden, van hetgeen het gemoed veredelt, het huiselijk leven veraangenaamt. Vergissen wij ons niet, dan zijn de Sprookjes en vertellingen de eerstelingen van Margaretha's hand; zonder twijfel zullen wij haar naderhand weer ontmoeten, want haar geest is te rijk en haar liefde voor de kinderen te groot, dan dat wij niet wenschen zouden, dat haar talent ons later nog meer vruchten schonk.
Ook in de bewerking van hetgeen in den vreemde ons op dit gebied geboden wordt, verraden beide dames haar kennis van de kinderwereld; Madame De Ségur en Xavier Marmier hadden geen beter vertolksters kunnen wenschen. De Fransche letterkunde heeft op het gebied der kinderlectuur zulke juweeltjes, dat de navolging voor de hand lag.
K.
|
|