| |
| |
| |
Geschiedenis van den dag.
Gambetta.
't Gebeurt niet veel, dat de dood van één man een geheel werelddeel in beweging brengt. En dat is het geval geweest met Gambetta. Zijn grootste tegenstanders kunnen niet ontkennen, dat het een bijzonder man moet zijn geweest, met wien dat geschiedde. Tot een groot, eeuwenoud geslacht behoorde hij niet; zijn vermogen was niet merkwaardig, zoodat men hem op de Beurs niet zal missen; wat hij was, is hij geworden door eigen inspanning en door het talent, waarmee de natuur hem had begiftigd. Zulk een man is nog altijd een studie waard.
Léon Michel Gambetta, zich noemende en schrijvende Léon Gambetta, werd den 30sten October 1833 te Cahors in het departement Lot geboren, een stadje van omstreeks 25000 inwoners; het is ook de geboorteplaats van Paus Johannes XXII en van Koning Joachim Murat. Het is een oud stadje; men vindt er nog overblijfselen van Romeinsche baden en van een Romeinsch amphitheater. Er bestaan verschillende fabrieken en veel handel, ook in Cahors-wijn; daar groeien de beste soorten der Pontac. Men vindt er een kathedraal uit de 11de eeuw met een gedenkteeken van Fénélon en een priesterseminarie.
Gambetta behoort niet tot een Fransch geslacht; zijn vader, Giuseppe Gambetta, was afkomstig uit het Italiaansche Genua; hij zette zich te Cahors neder en richtte een winkel op, prijkend met het opschrift: ‘Bazar Gênois. Gambetta jeune et Co.’, en de zaken gingen zoo goed, dat de oude Gambetta zijn kinderen een goede opvoeding kon geven en eraan denken, hun op die wijze een hoogere plaats op de maatschappelijke ladder te geven, dan hijzelf innam.
Ook de Italiaansche nationaliteit van den ouden Gambetta is niet geheel zuiver; de familie had zich te Genua neergezet, maar was afkomstig uit Wurtemberg, waar zij den naam van Gamperle droeg en behoorde tot het groote zwerversvolk, dat men overal op de aarde vindt, de Israëlieten. Vroeger woonden de Gamperle's in Polen. Indien het gelaat niet bedriegt, - en dat doet het soms door een speling der grillige natuur - dan is de Joodsche afkomst van Gambetta een uitgemaakte zaak; vooral komt dit duidelijk uit, wanneer men de portretten van Léon Gambetta in zijn jongelingsjaren ziet.
Die Oostersche afkomst van den beroemden Franschen republikein is niet geheel zonder belang voor de beschouwing van zijn persoon, daar aan den bekenden volksstam zekere eigenschappen verbonden zijn, die ook bij verandering van godsdienst en door kruising met een ander ras in den regel tot in het derde en vierde geslacht voortduren.
| |
| |
Vader Gambetta dacht, zooals ik reeds opmerkte, niet alleen aan de opvoeding van zijn kinderen, maar wilde hen ook - 't is de gewone neiging bij de kleine burgerij - in een hoogeren stand brengen. De gewone weg daartoe was, van Léon een ambtenaar te maken, of ook wel, hem voor den geestelijken stand op te leiden. Dit laatste lachte den winkelier het meest toe, maar de jeugdige Léon bleek spoedig zoo weinig aanleg te hebben voor pastoor of monnik, dat het plan werd opgegeven. Op het lyceum te Cahors onderscheidde Léon zich van zijn medeleerlingen en de vader kon met recht trotsch zijn op zijn zoon; al ging het met veel opofferingen gepaard, er werd besloten, dat Léon naar Parijs zou gaan, om te studeeren voor advocaat.
Op achttienjarigen leeftijd vertrok Léon Gambetta naar de Fransche hoofdstad, om de lessen te volgen van de ‘École de droit’; door overmatige studie onderscheidde hij zich niet; onder zijn medestudenten was hij spoedig bekend door zijn stoute opvattingen, zijn levendige twistgesprekken; hij kon een goed figuur maken onder zijn medestudenten, want vader Gambetta's zaken gingen zoo goed, dat hij Léon 300 francs 's maands kon overzenden.
In 1859, derhalve op een-en-twintigjarigen leeftijd, werd Léon Gambetta te Parijs ingeschreven als advocaat; hij begon zijn werkzaamheid op het kantoor van Crémieux, een beroemd advocaat, eveneens van Israëlietische afkomst.
Twee jaren, nadat Gambetta zich als advocaat had gevestigd, kwam zijn tante Jenny Massabie - zijn moeders naam - naar Parijs, om het zeer bescheiden huishouden van haar neef waar te nemen; of liever, Léon - ‘Léïon’, zooals tante Jenny zeide in haar zuidelijk accent - kwam bij zijn tante in. Op de vierde verdieping van een huis in de Rue Bonaparte hadden zij een kleine eetzaal, een keuken en twee slaapkamers.
Tante Jenny hield veel van haar neef, wijdde hem al haar zorgen met die beminnelijkheid, welke aan zulke tantes eigen kan zijn, een liefde, te edeler, omdat zij zoo weinig ingegeven wordt door zelfzucht.
Tante Jenny was een vrome of liever kerksche vrouw; een harer eerste vragen aan ‘Léïon’ was, tot welke parochie hij behoorde. De goede ziel kon zich van het bestaan van een Voltaireaan, zooals Gambetta was, geheel onkerksch, zonder eenige behoefte aan godsdienst, geen begrip vormen. Zwaar is dit verschil van levensopvatting zeker niet getrokken; tante Jenny was er de vrouw niet naar, om 't iemand lastig te maken met godsdienst, en Léon zelf hield te veel van zijn tante, om van zijn ongeloof een dogma te maken, dat door anderen moest worden aangenomen.
En Léon had kostelijke gegevens, om een aangenaam huisgenoot te zijn; hij was openhartig en trouwhartig voor zijn omgeving; hij was dit ook voor zijn vrienden - een der redenen, waarom hij ook later zoovelen aan zich wist te binden. Het waren zeker zijn beste eigen- | |
| |
schappen als mensch - in hem zoowel als in elk ander. Jarenlang is tante Jenny het vrouwelijk hoofd van Gambetta's huisgezin geweest, ook in de dagen van zijn grootheid, en toen zij eenige jaren geleden overleed, werd zij door haar neef diep betreurd; haar lijk werd bijgezet in het graf van Gambetta's moeder te Nizza, werwaarts de familie in 1869 van Cahors was verhuisd.
Was Léon het voorwerp van de eerzucht der ouders, werden door den ouden Giuseppe daarom zooveel opofferingen gedaan, ook de zoon wilde carrière maken. Wanneer men niet met een zeer groote mate van eerzucht is bedeeld, heeft men de kracht niet, om zich zooveel inspanning te getroosten.
Van het begin af had Gambetta neiging, om zich met de politiek bezig te houden en daarin naam te maken. De zon van Napoleon III begon te tanen. De begeerte naar verandering, zoo sterk in het Fransche volkskarakter ingeschapen, werd sterker naarmate de vrees, door den bloedigen 2den December opgewekt, door den tijd verzwakte.
Lang vóórdat Léon Gambetta afgevaardigde werd, zag men hem uren en uren in de vergaderzaal van het Wetgevend Lichaam naar de debatten luisteren, en de kennis, toen opgedaan, kwam hem naderhand goed te stade, want hij bleek niet alleen in de parlementaire gebruiken thuis te zijn, maar ook zijn tegenstanders geheel te kennen, de drogredenen van den keizerlijken advocaat, den sierlijken spreker Rouher, in al haar bochten te doorgronden.
Mannen van den stand van Gambetta leggen de eerste proeven - oefeningen zou men 't kunnen noemen - van hun politieke welsprekendheid af in koffiehuizen; daar was de politiek aan de orde van den dag, wanneer de leden der club bijeen waren; daar werd gepraat, gezwetst, getoost.
Een meer ernstige voorbereiding waren de politieke processen, waardoor Gambetta het eerst in breeder kring, vooral onder de werklieden van Parijs, bekend werd. Zijn neiging dreef hem op zichzelf reeds tot die processen. Drukpersprocessen waren aan de orde van den dag, en de eenoogige advocaat was weldra een bekend man in zekere Parijsche kringen.
Dat Gambetta slechts één oog tot zijn beschikking had, herinnert aan een ongeluk, hem op achtjarigen leeftijd overkomen; naast den winkel van zijn vader woonde een messenmaker; Léon stond op zekeren dag naar het werk van den buurman te kijken, toen een stukje ijzer in zijn rechteroog sprong. Dit gaf aanleiding tot een oogontsteking, die later zoo verergerde, dat in 1867 het oog moest worden uitgenomen.
Het eerste belangrijke politieke proces, waarmee Gambetta zijn naam voorgoed vestigde, was dat tot verdediging van Delescluze. Baudin, de afgevaardigde, was in '51 op de barricade bij de verdediging van de rechten des volks, zooals men dat noemt, gesneuveld. Zulke dooden worden in de politiek spoedig heilig verklaard en op den ‘jour
| |
| |
des morts’, Allerheiligen, 1868 gingen de republikeinen naar Baudin's graf, om kransen en bloemen te brengen, de uitingen van politieke behoeften. De politie, die onder Napoleon III meermalen uitmuntte door onhandigheid, kwam tusschenbeide en er ontstond een standje - juist iets, wat door de liberalen werd gewenscht. Nu het vuur was aangestookt, moest men er ook partij van trekken. De Réveil bevatte den volgenden dag een artikel, waarmee een inschrijving werd geopend tot het oprichten van een gedenkteeken op het graf Baudin. Een gerechtelijke aanklacht was het gevolg en Léon Gambetta zou den schrijver, Delescluze, verdedigen.
Gambetta volgde bij deze processen en ook naderhand bij zijn optreden als afgevaardigde in de Kamer een eigenaardige tactiek. Om de eigenlijke juridische verdediging bekommerde hij zich weinig, maar hij trad op als aanvaller, als beschuldiger van de tegenpartij. Misschien moet dat hieraan worden toegeschreven, dat hij een manie had voor politiek en elke gelegenheid te baat nam, om zijn overtuiging uit te spreken en zijn tegenstanders aan te vallen. En hij deed dat op een geniale wijze; de kracht van zijn woord was bewonderenswaardig; niet alleen, dat hij welsprekend was in den hoogsten zin des woords, hij had de zeldzame gaaf, snelde kortste, kernachtigste uitdrukkingen te vinden, die hem van de lippen vloeiden, omdat zij hem geheel weergaven, zooals hij was. Hoe hij ook toornde en zich opwond tot de hoogste verontwaardiging, steeds bleef hij zichzelf meester, verloor nooit het ‘esprit du moment’ en was het volgende oogenblik weer kalm, wanneer dat noodig was, zoodat men de gevolgtrekking kon maken, dat zijn drift en zijn verontwaardiging slechts voorgewend waren.
Aan die zeldzame macht van het gesproken woord heeft Gambetta zonder twijfel in de eerste plaats den grooten invloed te danken, dien hij gedurende zijn leven heeft uitgeoefend. De meesten van zijn hoorders bleven onder den indruk van zijn woord, een werking, die men ook in het leven van anderen kan waarnemen.
Niet iedereen is zeker voor zulk een indruk even vatbaar, maar er zijn een aantal menschen, die door het gesproken woord onder zekere omstandigheden zoo worden getroffen, dat de indruk blijvend is voor hun geheele leven. Het merkwaardige van deze zonderlinge werking is, dat de sympathie zich niet alleen bepaalt tot het onderwerp, dat op het oogenblik aan de orde is, maar zich ook uitstrekt tot den geheelen persoon, die spreekt, en de reeks van denkbeelden, die hij vertegenwoordigt. Op die wijze wordt gevormd, wat men wel eens een school noemt.
Op politiek gebied bestaan hiervan in ons land weinig voorbeelden, omdat ons volk weinig politieken aanleg bezit en om die reden waarschijnlijk ook zoo weinig staatslieden oplevert. Thorbecke was een der weinigen, die een school vormde; zijn welsprekendheid was echter van een bijzonderen aard en niet geschikt, om veel geestdrift te wekken;
| |
| |
zijn redevoeringen laten zich beter lezen, dan dat zij gehoord werden, - wat pleit voor de redevoeringen, maar niet voor de welsprekendheid. Meer verrichtte Thorbecke door de kracht van zijn vaste overtuiging en zijn persoonlijken omgang, die indruk inboezemde en gezag afperste. Men wil, dat het niemand gegeven is, zulk een invloed uit te oefenen, die niet zelf een vaste overtuiging heeft, waar is in den vollen en hoogen zin des woords. Of dat altijd de voorwaarde is van het uitoefenen van invloed op anderen, zou ik niet durven beslissen. Wij willen het zoo gaarne gelooven, wanneer wij optimistisch gestemd zijn.
Meer voorbeelden bestaan hiervan in ons land op godsdienstig gebied. De verhouding van de predikanten tot hun gemeenteleden wordt veelal bepaald door den invloed, dien zij als redenaar uitoefenen. Niet, dat fraai spreken, tooneelvertoon daartoe noodig is, - gewoonlijk bereikt men daardoor weinig - maar het spreken uit eigen overtuiging, uit eigen kracht, met gloed en warmte, zonder kunstenarijen. De opgang, dien de moderne theologie in vele gemeenten heeft gemaakt, waar men weinig aanleg voor zulk een groote revolutie op godsdienstig gebied kon veronderstellen, moet zonder twijfel aan dien invloed worden toegeschreven.
Wanneer men na zooveel jaren de redevoeringen van Gambetta leest, hetzij in politieke processen, hetzij in het parlementair tournooi, dan wordt men nog getroffen door de geweldige zeggingskracht van dien man.
Een paar voorbeelden tot kenschetsing; ik citeer in het Fransch, omdat de woorden ook bij de beste vertaling te veel van hun kracht verliezen. Ik wees reeds op de eigenaardige tactiek van Gambetta, om zijn rol als verdediger te verwaarloozen en geheel als aanvaller op te treden. Dit stemt trouwens geheel overeen met het doel, dat hij zich van zijn processen voorstelde: een man te worden van de groote politiek; 't waren ook allen politieke processen, die hij voerde.
In het proces van Delescluze, hoofdredacteur van de Réveil, die een inschrijving had geopend voor het oprichten van een gedenkteeken voor Baudin, komt o.a. het volgende voor: ‘Écoutez, voilà dix-sept ans que vous êtes les maîtres absolus, discrétionnaires de la France - c'est votre mot - nous ne rechercherons pas l'emploi que vous avez fait de ses trésors, de son sang, de son honneur et de sa gloire. Personne n'ignore les catastrophes financières qui, en ce moment même, sautent comme des mines sous nos pas; mais ce qui vous juge le mieux, c'est que vous n'avez jamais osé dire: Nous célébrerons, nous mettrons au rang des solennités de la France, le 2 décembre comme un anniversaire national! Et cependant tous les régimes qui se sont succédé dans ce pays se sont honorés du jour qui les a vus naître. Il n'y a que deux anniversaires, le 18 brumaire et le 2 décembre, qui n'ont jamais été mis au rang des solennités d'origine, parce que vous savez que, si vous vouliez les y mettre, la conscience universelle
| |
| |
les repousserait. Eh bien! cet anniversaire dont vous n'avez pas voulu, nous le revendiquons, nous le prenons pour nous: nous le fêterons toujours, incessamment, chaque année, ce sera l'anniversaire de nos morts, jusqu'au jour où le pays, redevenu maître, vous imposera la grande expiation nationale, au nom de la liberté, de l'égalité, de la fraternité!’
Men ziet, men heeft een politiek betoog van den republikein, die het recht eischt, het recht neemt, om den 2den December te vieren; of de hoofdredacteur van de Réveil de bestaande wet had overtreden, is bijzaak. De lieden, waarmede de Keizer zich had omgeven, werden mannen genoemd, ‘tot dusver in Frankrijk onbekend, mannen zonder talent, zonder eer, zonder positie, zonder beteekenis, mannen, die ten allen tijde de handlangers zijn van staatsgrepen; lieden, van wie men slechts herhalen kan, wat Sallustius van het gemeen zeide, dat zich om Catalina verzamelde, dat eeuwige uitvaagsel van de fatsoenlijke kringen: aere alieno obruti et vitiis onusti - un tas d'hommes perdus de crimes et de dettes, zooals Corneille vertaalde’.
Bedenk daarbij, dat zulke woorden werden uitgesproken niet met het conventioneele advocaten-gezicht, maar met een natuurlijke, aangeboren welsprekendheid.
Een der Fransche illustraties gaf dezer dagen een plaat, waarop Gambetta in zijn verschillende poses is afgebeeld; zulke beelden geven juist geen hoog denkbeeld van de schoonheid van Gambetta's gelaat en gestalte, wanneer hij in vuur was, zich driftig maakte of waardig wilde optreden, maar zij doen zien, welken indruk zijn welsprekendheid maakte op zijn hoorders. Het was niet het koude, vooraf bestudeerde, het van buiten geleerde pleidooi, maar de man zelf met zijn in schijn althans bezielde overtuiging. Wat hij zeide, was zoo weinig vooraf bestudeerd, dat zijn beste oogenblikken juist die waren, waarin hij van een of ander niet voorzien voorval partij trok.
Toen Gambetta de straks aangehaalde volzinnen uitsprak, eindigende met de bekende republikeinsche lijfspreuk, die op ons, koele, wikkende Hollanders, in den regel een geheel anderen indruk maakt en meestal onze lachspieren in beweging brengt: ‘liberté, égalité, fraternité’, - de republikeinen hebben zich nooit gehouden aan die spreuk en houden er zich nog niet aan in de practijk - toen zag Gambetta den procureur-generaal de schouders ophalen. ‘Ge haalt de schouders op’, zeide Gambetta. - ‘Dat is geen pleidooi meer’ - merkte de procureur-generaal op. ‘Welnu,’ ging Gambetta voort, ‘ik vrees uw minachting zoo weinig als uw schrikaanjaging. Aan het slot van uw rede hebt gij gisteren gezegd: “Wij zullen onze maatregelen nemen.” Hoe, gij, een bedienaar van het gerecht, een man der wet - gij durft zeggen: wij zullen u wel vinden! En waarmee? Zijn dat geen bedreigingen? Welaan, hoort mijn laatste woord: gij kunt ons wel mishandelen, maar gij zult ons nooit kunnen onteeren of ontmoedigen.’
| |
| |
Zulk een procesvoering strekte natuurlijk niet, om den beschuldigde te verlichten; eer het tegendeel; de cliënt, Delescluze, werd dan ook veroordeeld, maar de welsprekende advocaat was door geheel Frankrijk bij de opposanten tegen het Keizerrijk een populair man geworden. Het volgend jaar werd die advocaat op twee plaatsen te gelijk - te Parijs en te Marseille - tot afgevaardigde verkozen. Gambetta had zijn doel bereikt!
Een voorbeeld uit een Kamerzitting, geheel een improvisatie, want Gambetta had zich onmogelijk kunnen voorbereiden op het incident, dat er onverwachts voorviel. Het was den 3den Augustus 1876. De Bonapartistische afgevaardigden brachten de houding ter sprake in 1870, toen Gambetta als Minister van Binnenlandsche Zaken en van Oorlog was opgetreden; het leger was toen, naar hun beweren, ‘beroofd van zijn aangewezen hoofden’ - het leger, ‘dat boven de staatsinstellingen moest staan’. Bleek van woede vroeg Gambetta het woord en zeide o.a: ‘Écoutez bien ceci: c'est la seule réponse que je veuille faire sur la partie politique. Puisque vous parlez au nom de l'armée, il y a eu un jour, c'était le 29 Octobre 1870, Metz venait de succomber, vous savez sous quelle infâme trahison. Eh bien, voici ce qui est arrivé: il est arrivé qu'au milieu de nos officiers et de nos soldats, menés comme des troupeaux par delà nos frontières perdues et livrées, il est arrivé que, dans les rangs de ces captifs qui pleuraient de voir la France abandonnée, sans cadres, sans ressources matérielles, parce qu'en fuyant et en abandonnant la patrie, vous aviez vidé ses arsenaux au profit de vos gaspillages et de vos convoitises, il est arrivé que, dans les rangs de cette armée glorieusement vaincue et captive, des émissaires du même parti qui entend parler au nom de l'armée, se sont glissés et ont cherché à y fomenter l'esprit de sédition et de trouble. Oh, vous écouterez la vérité, messieurs! Et alors il y a été dressé un Livre d'or de l'armée française. Oui, écoutez bien... un Livre d'or de l'armée française. Les officiers captifs en Allemagne ont signé tous, et soyez
convaincus que cette tache ineffaçable à votre front, de la honte de Sédan, de la honte de Metz, l'armée, qu'elle soit sous un drapeau ou sous un autre, l'armée française ne l'oubliera jamais.’
Wanneer het Keizerrijk ter sprake kwam of slechts een zweem van verdediging werd gehoord van den kant der Bonapartisten, dan kon men verzekerd zijn, dat Gambetta een oogenblik later opstond, bleek, ontroerd; werkt bij anderen gewoonlijk zulk een toestand van opgewondenheid, van zenuwachtigheid schadelijk, omdat men dan minder zijn gedachten kan verzamelen, de juiste woorden kiezen, bij Gambetta, evenals bij alle geboren volksredenaars, was het tegenovergestelde het geval. Wee hem, die dan het onderwerp was van zijn vlijmenden spot, van zijn doodende scherpte. Stem, gebaren, alles werkte mede, als wilde de natuur op zulk een oogenblik toonen, welke kracht een mensch door zijn taal kan uitoefenen.
| |
| |
In de zitting der Kamer onder het Ministerie-Dufaure, den 1sten Februari 1877, hield Gambetta een rede, inzonderheid gericht tegen den man, die indertijd met zulke schoone woorden het Keizerrijk verdedigde. Gambetta eindigde zijn vernietigende aanvallen met de volgende woorden: ‘Il faut que vous écoutiez jusqu'à la fin cette allocution de M. Rouher, président du Sénat, au misérable vieillard dont la volonté, fatiguée et épuisée, allait obéissant à ses conseillers néfastes et voulait faire une guerre dynastique, - sa guerre, à l'Espagnole! - Il faillait précipiter la France sous le couteau d'un ennemi qui s'organisait, lui, depuis cinquante ans.’ Daarop zich direct tot Rouher richtende, eindigde Gambetta: ‘Vous n'étiez pas faits pour mener la fortune de la France à la victoire. Vous avez commencé comme des jouisseurs et vous avez fini comme des traîtres.’
Gambetta was zich van zijn buitengewone kracht als redenaar ten volle bewust en hij heeft van zijn gave een buitensporig gebruik gemaakt, vooral buiten de Kamer. Hij sprak herhaalde malen voor zijn kiezers; hij sprak op herinneringsdagen van de groote revolutie; meermalen ging hij op reis, om op verschillende plaatsen redevoeringen te houden; hij liet zich vragen door corporaties, om te spreken; zoo zelfs, dat, toen de eer aan de commis-voyageurs beschoren was, om den grooten spreker in hun midden te zien, ook de kappers en kleermakers zich vleiden, hem voor eenige uren in hun gild te mogen hebben, waarvoor echter beleefdelijk werd bedankt.
En overal waar hij verscheen, werd zijn komst gevierd als een zeldzame gebeurtenis en de koning der redenaars met lof en vleierijen overstelpt.
De Gambettistische bladen drukten den volgenden dag de redevoering af en verspreidden haar door geheel Frankrijk, door geheel Europa, waar men overal de République Française vond als het orgaan van den eersten man der Fransche republiek.
Om de beteekenis van het redenaarstalent naar waarde te schatten, moet men zich verplaatsen onder het volk, waaronder Gambetta werkzaam was. Ligt er overal een bijzonder aantrekkingsvermogen in een schitterend, welsprekend woord; is dit overal niet alleen het groote voertuig der gedachten, maar ook het middel, om de menschen aan zich te binden, mee te sleepen, school te maken: inzonderheid is dat het geval bij een zoo beweeglijk, voor indrukken vatbaar karakter, als het Fransche volk heeft. Reeds in de tijden der groote revolutie was 't het redenaarstalent, dat als de evenaar de schaal deed overhellen, en de gewichtigste zaken werden beslist op het warm gesproken woord.
Vooral tegenover de groote menigte, de minder ontwikkelde volksklasse is het redenaarstalent het gewichtigste wapen; het volk bezit in den regel niet de gave des onderscheids, laat zich licht meesleepen, vooral wanneer het eenige klanken heeft gehoord, waaraan het gewoon
| |
| |
is, de echtheid van den spreker te proeven; zijn die klanken eenmaal vernomen, - men vindt tal van voorbeelden ook in ons land onder de rechtzinnige predikanten, die bij de geliefkoosde geijkte termen groote ketterijen verkoopen, - dan is voor een redenaar niets gemakkelijker, dan het volk te veroveren.
Wilt ge derhalve de voornaamste reden weten van den schier ongeloofelijken opgang, dien de man uit den winkel te Cahors, van Israëlietischen oorsprong, van half Italiaansche afkomst heeft gemaakt, zoek die in de zeldzame gave der welsprekendheid.
Keeren wij tot het leven van Gambetta terug; het is natuurlijk mijn doel niet, in dit artikel dat leven in al zijn bijzonderheden na te gaan; daarvoor zou buitendien een boekdeel noodig zijn en men zou veel moeten meedeelen, waarin de Hollandsche lezer niet het minste belang stelt. Alleen het voornaamste uit dat leven wil ik aanstippen, voor zoover het dienstig kan zijn aan een poging, om dat leven te verklaren; te begrijpen, hoe het zoo moest worden in de gegeven omstandigheden.
De eerste daad, waardoor in Frankrijk de algemeene aandacht op Gambetta werd gevestigd, waardoor hij als tot een politiek man werd gestempeld, was het proces-Baudin, ter verdediging van den hoofdredacteur van de Réveil, Delescluze. Gambetta verloor dat proces, en wanneer men de zaken met een weinig gezond verstand beziet, dan moet men ook erkennen, dat hij het ernaar aanlegde, om het te verliezen. Misschien vond Gambetta's cliënt, Delescluze, 't ook niet onaangenaam, dat hij het proces verloor en naar de gevangenis moest: immers, de hoofdredacteur werd daardoor op een gemakkelijke wijs een politieke martelaar en zijn blad, de Réveil, had een prachtige reclame.
Een jaar na het proces-Baudin, in 1869, werd Gambetta op twee plaatsen candidaat gesteld voor het Wetgevend Lichaam, in twee steden, waar de uiterste linkerzijde altijd sterk vertegenwoordigd was: Parijs en Marseille. In zijn redevoeringen tot de Parijsche kiezers viel hij de veiligheidswet - gericht tegen de revolutionnairen - hevig aan, verklaarde zich voor afschaffing van het Ministerie van Eeredienst, voor opheffing der conscriptie en invoering van de volkswapening, die de staande legers onnoodig maakte, daar bij een inval in Frankrijk het volk zelf wel zou opstaan. Zulk een program was zeer geschikt voor de radicalen en de uitkomst bewees, welke schoone vruchten het afwierp. De tegencandidaat te Parijs was de in zijn kring geachte, aftredende afgevaardigde Carnot; hij kreeg slechts 9142 stemmen, Gambetta 21734. Te Marseille stond Gambetta als ‘candidat de l'opposition irréconciliable’ tegenover drie candidaten: De Lesseps, die 4535; Thiers, die 3581; Barthélémy, die 3075 stemmen verkreeg; Gambetta had er 8663, zoodat herstemming noodig was; Gambetta kwam uit de bus met 12865 stemmen. Hij nam voor Marseille aan, om zijn toenmaligen
| |
| |
vriend, naderhand zijn verbitterden tegenstander, Henri Rochefort, gelegenheid te geven, te Parijs verkozen te worden.
Thiers heeft het Gambetta nooit vergeven, dat hij te Marseille voor hem het onderspit moest delven, en toen de kleine groote staatsman naderhand Gambetta ‘le fou furieux’ noemde, speelde er in de uitbarsting van afkeer meer gekwetste eigenliefde door, dan misschien Thiers zelf zich wel bewust was. Trouwens, ook zij, die niet met Thiers dwepen, zullen moeten erkennen, dat Gambetta en Thiers, wat staatkundig talent betreft, niet in één adem kunnen worden genoemd. Thiers was een man van kennis in alle takken van den staatsdienst, een groot historicus, zij 't ook met een eigenaardige Fransche opvatting, een man van wetenschap, in zijn soort ook een welsprekend man, maar geen volksredenaar.
In het Wetgevend Lichaam nam Gambetta plaats op de uiterste linkerzijde; zijn buitengewoon redenaarstalent, zijn gevatheid, zijn stoutheid maakten hem daar vanzelf tot aanvoerder.
Spoedig kwam de groote oorlog met Duitschland; vóór de oorlogsverklaring zeide Gambetta, dat hij na de eenheid van Duitschland vroeger of later een wijziging van Frankrijk's grenzen noodzakelijk achtte en een zoo groote natie als de Fransche zich niet buigen moest voor een door Generaal Prim en Bismarck gesponnen intrige.
Men ziet, hij was toen reeds chauvinistisch, had evenals alle goede patriotten in Frankrijk de lucht van het Rijnwater in den neus en verschilde in dat opzicht niet veel van zijn Keizer, Napoleon III, die eveneens van oordeel was, dat er niets in Europa veranderd mocht worden zonder toestemming van Frankrijk.
Schoon Gambetta met de uiterste linkerzijde de lichtvaardige wijze van oorlogvoeren afkeurde, - Benedetti's ontmoeting met den Koning van Pruisen werd alleen beschouwd als een etiquettestrijd, - stemde hij toch - en dat is merkwaardig - voor het aangevraagde oorlogskrediet. De natuur ging dus boven de leer en een verovering van de Rijnprovincie achtte ook Gambetta toen wellicht zeer waarschijnlijk. Ook Thiers stemde voor dat krediet met scherpe afkeuring van de houding der Regeering, die weigerde, het beruchte telegram over de ontmoeting van Benedetti mee te deelen, dat inderdaad geen officieel bericht was.
In het voorbijgaan zij opgemerkt, dat niet alle leden van de uiterste linkerzijde zoo inconsequent waren als Gambetta; tegen het door de Regeering aangevraagde oorlogskrediet stemde o.a. de tegenwoordige President der Fransche Republiek, Grévy; verder Arago, Favre, Garnier, Pelletan, in het geheel slechts 10 stemmen. 't Is waar, men meende, dat het Fransche leger over eenige dagen te Berlijn zou zijn!
Moesten de verpletterende nederlagen van het Fransche leger onvermijdelijk den val van het Keizerrijk ten gevolge hebben, met dezelfde noodzakelijkheid werd door die gebeurtenis Gambetta op den voorgrond geplaatst. De diepte van den val van den Franschen Keizer is geheel
| |
| |
geëvenredigd aan de hoogte van den sprong, door den vinnigen bestrijder van de monarchie gedaan. Had de oorlog een andere, voor Frankrijk gunstige wending genomen, zooals velen toen verwachtten, de toekomst zou voor Gambetta geheel anders zijn geweest; zijn verregaande stoutmoedigheid zou hem wellicht in aanraking gebracht hebben met het strafwetboek en de gevangenis zou zijn onrustigen geest geknakt, zijn krachten gesloopt hebben, of verbanning ware zijn deel geweest, en de wereldgeschiedenis zou zijn naam nauwelijks hebben vermeld.
De lotgevallen der menschen zijn in dat opzicht dikwerf zoo hemelsbreed verschillend; terwijl de een door de tijdsomstandigheden telkens wordt belemmerd en achteruitgezet en hem de gelegenheid benomen wordt, zijn natuurlijke gaven te doen uitkomen, loopt den ander alles mee en schijnt het weefsel van de geschiedenis gemaakt, - hetzij in het groot, hetzij in het klein - om zijn persoonlijkheid in het beste licht te plaatsen, kunstlicht zelfs, zoodat men de figuur als 't ware ziet door een vergrootglas.
De vroeger onbekende advocaat, dien zijn geheel onbekende vader van de opbrengst eener winkelnering met veel moeite liet studeeren, was op twee-en-dertigjarigen leeftijd lid van de Regeering der Nationale Verdediging, optredend als Minister van Binnenlandsche Zaken.
En dan beweert men nog, dat er geen toeval is en de fortuin den mensch geen vreemde parten kan spelen!
Gambetta's leven is, van die zijde gezien, het lot van een gelukskind. De luchtballon, waarmee hij 7 October 1870 Parijs verliet, om zich te voegen bij de delegatie van de Regeering te Tours, is een volkomen juist beeld van de verandering, die de grillige fortuin met haar troetelkind voorhad.
De Regeering der Nationale Verdediging had, zooals men uit de geschiedenis weet, een deel naar Tours gezonden, omdat men vreesde, dat het Duitsche leger weldra het beleg voor Parijs zou slaan en men dan van het land, dat men regeeren moest, geheel was afgesneden. Bijzonder gelukkig was men in de keus van die gedelegeerden niet; trouwens, de heeren van de Nationale Verdediging waren wel geoefend in het voeren van oppositie tegen de regeering, maar niet in het regeeren zelf. Zij vaardigden naar Tours af den ouden Crémieux, die de portefeuille van Justitie had op zich genomen; hij zou ter zijde gestaan worden door Glais-Bizoin en den Minister van Marine, Admiraal Fourichon; Glais-Bizoin was, evenals Ferry, Arago, Garnier-Pagès, Pelletan en Rochefort, lid van de Regeering zonder een bepaalde portefeuille, want er waren er niet genoeg te verdeelen; Laurier zou buitendien te Tours helpen aan de binnenlandsche, Chaudordy aan de buitenlandsche zaken. Maar - de zaken liepen bij de gedelegeerde Regeering schromelijk in de war; in het Zuiden stak de roode partij, die met de heeren van de Nationale Verdediging anders alle reden had, om tevreden te zijn, het hoofd op; men sprak van afscheiding van de
| |
| |
Regeering te Parijs, zoodat een verbrokkeling van het rijk dreigde; Crémieux en zijn helpers waren de mannen niet, om aan zulke moeilijkheden het hoofd te bieden; buitendien moest de oorlog tegen Duitschland worden voortgezet, nieuwe legers gevormd, enz.
Zoo ging het niet, oordeelde men te Parijs, en te recht: het ging zoo niet; er moest een man van energie naar Tours, die kracht en leven met zich bracht, die opgewassen was tegen de buitengewone omstandigheden.
Maar wien zou men zenden? Men kon Parijs niet meer op de gewone wijze verlaten zonder gevaar te loopen, den Duitschers in den mond te vliegen. Een tocht per luchtballon was mede niet zonder gevaar, want de Duitschers schoten goed en wanneer er een gat in den luchtballon kwam, tuimelde men naar beneden en kon den nek breken.
Gambetta bood zich aan, den tocht te wagen, en vooral met het oog op de dreigende revolutie in het Zuiden, moet de keus gelukkig genoemd worden. Gambetta's naam had bij de revolutionnairen een goeden klank en zijn welsprekendheid en zijn stoutheid waren in zulke omstandigheden uitstekende gaven.
En Gambetta ging en hij kwam heelhuids te Tours, waar Crémieux hem het oorlogsbedrijf afstond, zoodat Gambetta Minister van Binnenlandsche Zaken en van Oorlog tevens was.
Men heeft het besluit van de Regeering der Nationale Verdediging, om den oorlog tegen Duitschland voort te zetten, ook toen de Fransche legers in ballingschap waren weggevoerd, verschillend beoordeeld. Velen keurden 't af, omdat het oorlogvoeren met ongeoefende, inderhaast gewapende volksbenden tegen het beste Europeesche leger een roekeloosheid is, die met het voeren van het volk ter slachtbank gelijkstaat; de strijd was inderdaad na den slag van Sédan te ongelijk en de Republiek had vrede kunnen sluiten, ook een nadeeligen vrede, zonder aan haar eer te kort te doen.
Twee redenen echter maken de houding van de jeugdige Republiek verklaarbaar; vooreerst achtten de mannen, die zich aan het hoofd der zaken hadden geplaatst, 't niet mogelijk in de schepping, dat de wereld zou toelaten, dat er een vrede met Frankrijk zou worden gesloten, zooals Bismarck dien wilde - met afstand van grondgebied.
Men heeft bij de beoordeeling hiervan niet te doen met een hoofdstuk uit de politiek, maar uit de psychologie. Jules Favre was zoo zenuwachtig in zijn onderhoud met Bismarck, dat hij huilde, - wat men bij staatszaken nooit moet doen - en hij voerde Bismarck snikkend tegen, dat hij vergat, dat hij tegen een Franschman sprak.
Thiers, die om goede redenen had geweigerd, in de opgeworpen regeering der Nationale Verdediging plaats te nemen, - Bismarck noemde hen heeren van de straat - reisde Europa af, om overal hulp te vragen, wat evenzeer een illusie was, die van geringe of vruchtelooze ervaring in de diplomatie getuigt.
In de tweede plaats moet men in aanmerking nemen, dat de Regee- | |
| |
ring geheel in handen was van de mannen van de uiterste linkerzijde, meest roode republikeinen, bij wie de zoogenaamde beginselen van de groote revolutie de werking deden van een afgodsbeeld, van een talisman, een tooverstaf, waarmee alle kwalen worden bezworen. Uit de tijden der groote revolutie herinnerde men zich de schitterende overwinningen, door de eerste Republiek met snel gewapende, dikwerf half geoefende volksbenden op de groote, volgens de kunst geoefende legers der Europeesche Mogendheden behaald.
Men vergat echter geheel - nadenken is een zonde, waaraan de republikeinen zich het minst schuldig maakten, - men vergat echter geheel, dat de tijden waren veranderd; de kracht van de soldaten der eerste Republiek bestond in de ontembare geestdrift der schare, die, door één gedachte bezield, als in krankzinnigheid meegesleept, met de bajonet op den vijand aanviel. De bajonet is het wapen der geestdrijvers. Na de uitvinding van de achterlaadgeweren, het snel- en vèrdragend vuur zoowel van geweer als kanon, is de toestand veranderd. Nu beslist niet meer het krachtig élan, niet de stoute aanval, maar de koele, bedaarde berekening, de kalme, juist treffende hand; de geestdrijvers, die thans in stormpas met de bajonet voortrukken, worden door het vèrdragend geweer- en artillerievuur weggemaaid, vóórdat zij gelegenheid hebben, met den vijand handgemeen te worden. Voor de moderne wijze van oorlogvoeren heeft de Franschman zijn driftig karakter tegen, dat de wiskunstige berekening van het artillerievuur versmaadt, wanneer hij tegenover den vijand staat.
Dat Gambetta zich wonderen voorstelde van de volkswapening, van de saamgeraapte, ongeoefende soldaten, kan men bij een man, die als de verpersoonlijking kan gelden van de groote revolutie, niet anders dan geheel natuurlijk vinden. Hij ontwikkelde daarbij een bewonderenswaardige energie, terwijl zijn talent als volksredenaar hem de beste diensten bewees; rusteloos trok hij heen en weder; geen dag schier ging voorbij zonder een toespraak of een proclamatie, waarin de geestdrift werd aangevuurd, de haat tegen den vijand opgewekt. ‘La République’, zoo luidde 't in een dier proclamaties, ‘la République fait appel au concours de tous, son gouvernement se fera un devoir d'utiliser tous les courages, d'employer toutes les capacités. C'est sa tradition à elle d'armer les jeunes chefs; nous en ferons! Le ciel luimême cessera d'être clément pour nos adversaires, les pluies d'automne viendront, et retenus, contenus par la capitale, les Prussiens, si éloignés de chez eux, inquiétés, troublés, pourchassés par nos populations réveillées, seront décimés pièce à pièce, par nos armes, par la faim, par la nature. Non, il n'est pas possible que le génie de la France se soit voilé pour toujours, que la grande nation se laisse prendre sa place dans le monde par une invasion de cinq cent mille hommes. Levons-nous donc en masse et mourons plutôt que de subir la honte d'un démembrement. A travers tous nos désastres et sous
| |
| |
les coups de la mauvaise fortune, il nous reste encore le sentiment de l'unité française, de l'indivisibilité de la République. Paris cerné affirme plus glorieusement encore son immortelle devise qui dictera aussi celle de toute la France: Vive la République une et indivisible!’
Na den val van Metz werd een proclamatie uitgevaardigd, waarin het verraad van Bazaine scherp wordt gehekeld - ‘un tel crime est au dessus même des châtiments et de la justice’ - en geëindigd met de woorden: ‘Notre cause est celle de la justice et du droit: l'Europe le voit, l'Europe le sent..., elle s'est émue, elle s'agite. Pas d'illusions! ne nous laissons ni alanguir, ni énerver, et prouvons, par nos actes, que nous voulons, que nous pouvons tenir de nous-mêmes l'honneur, l'indépendance, l'intégrité, tout ce qui fait la patrie libre et fière.’
In het afgetrokkene beschouwd is dit zeker welsprekende taal, maar de werkelijkheid steekt zoo dwaas hierbij af, dat men onwillekeurig herinnerd wordt aan Thiers' woord: ‘le fou furieux’. Getuigen zulke woorden van geestdrift, van liefde voor het vaderland, er is te veel in, dat weinig meer is dan een samenrijgsel van rollende phrasen, van klinkklaren onzin, waarin zeker niemand Victor Hugo ooit zal kunnen overtreffen, wanneer hij over de grootheid van Frankrijk bazelt.
En toch was Gambetta niet alleen een man van het woord, maar ook van de kracht; ongeloofelijk is, wat hij als Minister van Binnenlandsche Zaken en van Oorlog aan het hoofd van de Regeering van Tours heeft verricht. Daar Parijs was ingesloten, beval hij eigenlijk het geheele land, voor zoover het niet in handen der Duitschers was. Geholpen door Freycinet, toen een weinig bekende spoorwegingenieur, bracht hij betrekkelijk aanzienlijke legerkorpsen bijeen; wat de soldaten aan geoefendheid te kort schoten, trachtten zij te vergoeden door geestdrift en dapperheid; hardnekkig werd voet voor voet tegen de Duitschers verdedigd, wanneer het tot een gevecht kwam. Dat in weerwil van al die wanhopige pogingen de Regeering ook te Tours niet meer veilig was en de wijk moest nemen naar Bordeaux, was het gevolg van den ongelijken strijd; ook de Duitsche generaals hebben hulde gebracht aan de dapperheid van de soldaten, door Gambetta uit den grond gestampt.
De werkzaamheid van Gambetta kenmerkte zich echter ook door grove fouten. Frankrijk heeft reden, hem altijd dankbaar te blijven, dat hij als hoofd der delegatie de verbrokkeling van Frankrijk heeft weten te voorkomen, de zucht naar afscheiding en provinciale zelfstandigheid zoowel van den kant der legitimisten als van de rooden heeft teruggedrongen; heeft de strijd tegen de Duitsche wapenen weinig vruchten opgeleverd, hebben de vrijbenden, in strijd met het oorlogsgebruik gevormd, noodeloos veel bloed doen vloeien, men heeft eerbied voor de heldhaftige, wanhopige poging van een volk, om den strijd tot het laatste vol te houden, en in zoover zal hetgeen Gambetta heeft
| |
| |
gedaan, al kon het geen direct nut hebben, voor de geschiedenis van Frankrijk altijd een merkwaardig tijdperk blijven.
Veel is er echter in dien tijd verricht, dat afkeuring verdient en op de bekwaamheden van Gambetta als staatsman juist geen voordeelig licht werpt. De naam van dictator is hem door zijn vijanden gegeven; die naam kan een eeretitel zijn, want in zulke buitengewone omstandigheden was een dictator onvermijdelijk. De wijze, waarop echter die dictatuur werd uitgeoefend, kan den toets eener onpartijdige critiek niet dragen. Gambetta legde dezelfde eigenschappen aan den dag, die hij in den gevallen Keizer zoo heftig afkeurde; zoo zelfs, dat men herinnerd wordt aan de zielkundige waarheid, die leert, dat de mensch in den regel het spoedigst in anderen de fouten ontdekt en over de gebreken van anderen toornt, die hijzelf bezit. Gambetta's bestuur droeg een geheel persoonlijk karakter; hij mengde zich overal in alles; generaals werden aangesteld en afgezet; alles moest buigen voor zijn persoonlijken wil, als ware hij de onfeilbaarheid zelf. Zelfs de bewegingen van de legerkorpsen werden zoo mogelijk door hem vastgesteld en het was voor bekwame mannen zooals Chanzy dikwerf een heele tactiek, om zorg te dragen, dat Gambetta door zijn eigenwijsheid de zaken niet in de war stuurde.
Men zal wellicht deze opmerking voor partijdig houden. Tot bewijs kan echter dienen het volgende schrijven van Freycinet aan Gambetta in antwoord op een vraag naar de bewegingen der troepen. ‘Vous me demandez’, schrijft Freycinet, ‘un ordre détaillé des mouvements, qu'entendez vous par là? Ces ordres ne peuvent être faits ici et sont toujours faits par l'état-major du général qui commande. C'est Borel qui a dû les établir pour l'embarquement des troupes et qui les établira pour les marches quotidiennes; le ministère n'y est et n'y peut-être pour rien.’
Een ander zwak punt van Gambetta waren zijn hardnekkige pogingen, om de verkiezingen voor de Nationale Vergadering te verhinderen. Toch was het verkiezen en bijeenroepen van zulk een vergadering uit een politiek oogpunt een zaak van de meest dringende noodzakelijkheid, wat Gambetta echter maar niet beliefde in te zien.
Immers, de heeren van de Nationale Verdediging hadden op het geschreeuw der woeste volksmenigte zichzelf opgeworpen tot regeering, maar hun ontbrak een wettelijke bevestiging, zoodat er rechtens geen regeering bestond, waarmee Duitschland kon onderhandelen. Van zulke dingen had Gambetta echter geen begrip; toen de wapenstilstand was gesloten, ten einde gelegenheid te geven, tot de verkiezing van de Nationale Vergadering over te gaan, weigerde Gambetta aanvankelijk, dien wapenstilstand te erkennen; hij liet zich hoogst verbolgen uit over de Regeering te Parijs, die lichtvaardig den wapenstilstand had gesloten. Het besluit tot het uitschrijven der verkiezingen werd gepubliceerd, maar Gambetta maakte op zijn eigen verantwoordelijkheid er de bepa- | |
| |
ling bij, dat alle ministers, prefecten, staatsraden, senatoren en officieele candidaten onder het Keizerrijk niet verkiesbaar zouden zijn.
Bismarck drong aan op vernietiging dezer bepaling, daar zij de vrijheid der verkiezingen belemmerde. Voor iemand als Gambetta, die den mond zoo vol had van de eenheid van Frankrijk, die zoo dikwijls de phrase herhaalde van de groote republiek: ‘liberté, égalité, fraternité’, was het zeker een hoogst zonderlinge bepaling. De Parijsche Regeering stelde Bismarck in het gelijk. Gambetta liet over het protest van Bismarck een manifestje publiceeren, waarin o.a. voorkwam: ‘L'insolente prétention du ministre prussien d'intervenir dans la constitution d'une assemblée française est la justification la plus éclatante des mesures prises par le gouvernement de la République. La leçon ne sera pas perdue pour ceux qui ont le sentiment de l'honneur national.’
Door de Regeering te Parijs werd Jules Simon naar Bordeaux gezonden, om een eind te maken aan Gambetta's tegenstand. Mogen wij Henri Rochefort gelooven, - en als lid der Regeering kon hij het weten - dan was Jules Simon voorzien van een bevelschrift van de Regeering, om Gambetta desnoods te doen arresteeren. Jules Ferry deed in de vergadering van de heeren der Regeering daartoe het voorstel en het bevelschrift werd door al de leden onderteekend.
Waarschijnlijk droeg Gambetta kennis van dit bevelschrift, want toen Jules Simon te Bordeaux kwam, verzocht en verkreeg Léon Gambetta zijn ontslag als lid der Regeering.
Twee dagen later hadden de algemeene verkiezingen plaats zonder de uitsluiting, door Gambetta eigenmachtig gedecreteerd.
Kan men begrijpen, dat Thiers zulk een man ‘le fou furieux’ noemde? Inderdaad, in weerwil van al zijn verdienste had Gambetta veel van een razenden Roland.
De verkiezing van de Nationale Vergadering deed weldra zien, hoe Gambetta zich in de meening van de meerderheid des lands had vergist. Thiers werd in 28 Departementen verkozen, omdat hij voor den man des vredes werd gehouden; Gambetta, de man des oorlogs, in 9 departementen. Met 546 tegen 107 stemmen werden door de Nationale Vergadering de harde vredesvoorwaarden goedgekeurd.
Gambetta kon zich met den vrede niet vereenigen en vertrok voor eenigen tijd naar Spanje. Vier maanden later keerde hij naar Frankrijk terug; zijn eerste werkzaamheid te Parijs was de oprichting van een blad, dat zijn meeningen zou verbreiden en den titel verkreeg van République Française. Hij gold steeds als de vertegenwoordiger van de democratische republiek, maar was in de Kamer meer terughoudend, dan men van zijn onrustig, beweeglijk temperament had kunnen verwachten. Zijn hoofddoel was, de Nationale Vergadering te laten ontbinden, ten einde door nieuwe verkiezingen een minder conservatieve meerderheid te verkrijgen. De Nationale vergadering, zoo beweerde
| |
| |
hij, en vele leden van de radicale linkerzijde met hem, was alleen verkozen, om vrede te sluiten, en bezat geen constitutioneele bevoegdheid. De meerderheid stelde hem echter in het ongelijk en verwierp het voorstel. Dat nam echter niet weg, dat Gambetta een propagande tot ontbinding der Nationale Vergadering op touw zette en in September 1872 een groote redenaars-reis maakte; te Grenoble waarschuwde hij de talrijk toegestroomde schare tot voorzichtigheid tegenover de nieuw bekeerde aanhangers van de conservatieve republiek en noemde de tegenstanders van de radicale republiek vijanden van de vrijheid en van het vaderland, verkapte monarchalen.
Men verlangde van Thiers, President der Republiek, maatregelen tegen den man, dien hij vroeger ‘le fou furieux’ genoemd had. Daartoe kwam het niet; wel beklaagde Thiers zich in de ‘permanente commissie’ over het drijven van Gambetta, die door zijn rede te Grenoble den burgeroorlog had aangestookt en de ontruiming van het Fransche grondgebied door de Duitsche troepen vertraagd. De ex-dictator zag in, dat hij te ver was gegaan, staakte zijn reis en, toen de Regeering den 18den November geïnterpelleerd werd over haar houding ten opzichte van de beruchte rede te Grenoble, zweeg Gambetta, ook toen een motie werd aangenomen, waarin het vertrouwen der Vergadering op de energie der Regeering werd uitgedrukt, welke motie derhalve direct tegen hem was gericht.
De lichtzijde van Gambetta's werkzaamheid als lid der Kamer was zijn houding tijdens de reactie onder het Presidentschap van Mac Mahon. Door zijn invloed op de radicale linkerzijde wist hij van een gewelddadig optreden terug te houden, was met beleid, zij 't ook niet altijd met voorzichtigheid, overal werkzaam, om de republiek voor te stellen als het eenige middel, om den bloei van Frankrijk te bevorderen; toen hij, door den uitslag der verkiezingen gesteund, zich sterk genoeg achtte, trad hij op met het beroemd geworden woord: ‘se soumettre ou se démettre’, wat een gerechtelijke vervolging uitlokte wegens beleediging van den President der Republiek.
De invloed van Gambetta begon sedert dien tijd ook in de Kamer aanmerkelijk te rijzen; bij de verkiezingen in Februari 1876 werd hij viermalen gekozen, te Bordeaux, Marseille, Rijssel en Belleville. Daarmee stond echter in nauw verband, dat hij gematigder was geworden; hij trachtte het vertrouwen te winnen van het linker-centrum, de conservatieve republikeinen; hij wilde een vereeniging van de gematigde en de radicale linkerzijde tot stand brengen. Den 4den April 1876 tot president van de begrootingscommissie verkozen, oefende hij grooten invloed uit op den loop der zaken, maar het lag voor de hand, dat hij hetgeen hij bij de gematigde republikeinen won, bij zijn vroegere geestverwanten, de mannen van de uiterste linkerzijde, verloor, zoodat hij eindigde met hier gehaat te worden en voor een verrader uitgemaakt.
Als voorzitter der begrootingscommissie werd Gambetta de spil,
| |
| |
waarom het parlementaire leven zich bewoog, en elk Ministerie was in meerdere of mindere mate van hem afhankelijk. Dat werd nog meer het geval, toen hij den 31sten Januari 1879 met 314 van de 405 stemmen tot president der Kamer werd verkozen.
En toch, al was zijn invloed zoo groot, dat geen enkel Ministerie bestaanbaar was, dat hem bepaald tot vijand had, was zijn positie zwakker, dan het uiterlijk scheen. De vrees voor zijn redenaarstalent en den invloed, dien hij daardoor op een gegeven oogenblik kon uitoefenen, in verband met zijn persoonlijken aanhang, ten gevolge van meer persoonlijke dan politieke redenen, maakten hem in het verborgen tot een gehaat man; de gematigden wantrouwden hem; de radicalen scholden hem uit voor verrader. Door zijn persoonlijk prestige ondermijnde hij elke regeering, zoodat de parlementaire wagen mank begon te loopen. Men wees op het onverantwoordelijke van een handelwijze, om elke regeering den voet dwars te zetten en toch te weigeren, zelf de verantwoordelijkheid der regeering te dragen. Die ontevredenheid steeg, toen ook het Ministerie-Waddington viel.
Toch had Gambetta voor het politiek spel, dat hij dreef met elke regeering, zijn reden; zijn doel was, eerst dan op te treden, wanneer er een Kamer was, waarvan de meerderheid bestond uit aanhangers, waarover hij onvoorwaardelijk kon beschikken; waarover hij als een veldheer had te gebieden. En zoover was hij nog niet; om van de gematigde republikeinen meester te blijven, moest hij zich plooien, en hij scheen te bevroeden, dat men daar hem verdacht, dat hij het masker der gematigdheid zou afwerpen, zoodra hij het heft in handen had.
Ook het Ministerie-Freycinet - de wapenbroeder van den dictator in de moeielijke dagen van '70/'71 - gunde Gambetta geen rust en in September 1880 moest het aftreden onder voorwendsel, dat het te veel gedraald had met de uitvoering van de Maart-decreten tot verdrijving der monniken.
In strijd met de republikeinsche beginselen kwam er in het optreden van Gambetta meer en meer iets persoonlijks, waardoor hij zijn vroegere vrienden en de beste parlementaire krachten van zich vervreemdde; zijn staatkunde droeg den stempel van willekeur, van aanmatiging. Spottend noemde men hem den Dauphin van Frankrijk. Door zijn eigenmachtig optreden werd ook het gezag van den President der Republiek in de schaduw gesteld en hield men 't er algemeen voor, dat hij hooger streefde, dan president-minister te zijn; hij wilde evenals Thiers in 1871 in zulk een groot aantal departementen worden verkozen, dat hij door het land werd aangewezen als de man. Om tot dat doel te geraken, moest de stemming bij arrondissementen worden afgeschaft en vervangen door de stemming bij departementen, de zoogenaamde ‘scrutin de liste’. Toen het daartoe strekkend voorstel van Bardoux aan de orde kwam in de Kamer, legde Gambetta den presidentshamer neder, om een heftige rede tegen de arrondissements-stemming
| |
| |
te houden, die volgens hem te veel aanleiding gaf tot omkooperij; hij sprak veel van zichzelf, verwierp de beschuldiging, dat hij door persoonlijke eerzucht werd geleid. In de Kamer wist hij een meerderheid te verwerven voor zijn lievelingsdenkbeeld, maar in den Senaat vreesde men Gambetta's dictatuur en het voorstel werd daar verworpen.
De algemeene verkiezingen vielen den 21sten Augustus 1881 weder ten gunste van de Gambettisten uit, zoodat zijn aanhangers in de Kamer 220 stemmen telden, en den 20sten November aanvaardde hij eindelijk de opdracht tot vorming van een Ministerie.
Men herinnert zich nog de groote verwachtingen, welke algemeen werden gekoesterd in die dagen; de man, die elke Regeering had afgebroken, geen enkel Ministerie met rust gelaten, zou zelf een Kabinet vormen; men sprak van het ‘groote Ministerie’ en daarmee van een reeks van hervormingen. Zelden werd men echter zoo teleurgesteld; in plaats van de beste parlementaire krachten om zich te vereenigen, zich nauw te verbinden met zijn vroegere vrienden: Ferry, Freycinet, Say, zag men in het Journal officiel naast Gambetta's naam geheel onbekende mannen, grootheden van den tweeden en derden rang. Hadden de eersten niet gewild of waren zij door Gambetta niet gevraagd? Waarschijnlijk het eerste; na al hetgeen er geschied was, na de langdurige geheime tegenwerking, kon men inderdaad niet verwachten, dat zij zich weder met Gambetta zouden verbinden, om niet naast, maar onder hem te werken; daarvoor konden alleen mannen zich beschikbaar stellen, die niets te verliezen hadden en met een ministerieele portefeuille ingenomen waren, omdat zij nooit hadden gedacht, dat zij tot die eer zouden worden geroepen.
Men had met het onbekende in plaats van het groote Ministerie vrede kunnen hebben, indien Gambetta's talent vergoed had, wat zijn ambtgenooten te kort kwamen; maar ook hiervan bleek niets. De man, die zooveel beweging had gemaakt van de groote hervormingen, trad op met een heel eenvoudig program, voor een goed deel gehuld in de algemeene phrase van een langzaam, op eene verstandige wijze zich ontwikkelende hervormingspolitiek, waaronder in de eerste plaats zou behooren de reorganisatie van het rechtswezen en het onderwijs, uitbreiding van de handelsbetrekkingen, instandhouding van den vrede binnen- en buitenslands. Maar ook met die hervormingen werd niet veel haast gemaakt; de groote man van het kleine Ministerie verrichtte zoo goed als niets en de onstuimige man, die met drift en vuur bij andere regeeringen op hervormingen had aangedrongen, scheen als president-minister tot zijn devies te hebben gekozen: haast u langzaam.
Daarentegen nam het persoonlijk karakter bij zijn handelingen toe en het aantal zijner tegenstanders werd zoowel bij de gematigde republikeinen als bij de uiterste linkerzijde grooter. Den 14den Januari trad hij eindelijk op met een plan tot wijziging der constitutie, maar verklaarde, dat dit alleen uitvoerbaar was, wanneer de ‘scrutin de
| |
| |
liste’ word ingevoerd. De vrees, dat achter de ‘scrutin de liste’ de dictatuur verscholen was, was zoo sterk bij de Kamer, dat het voorstel verworpen werd met 305 tegen 110 stemmen. Gambetta nam zijn ontslag; het groote Ministerie, waarnaar zoo reikhalzend was uitgezien, had slechts ruim twee maanden geduurd. Het naspel van de comedie was het vechten van de Gambettistische kranten tegen de Kamer, die zoo zwart mogelijk werd gemaakt, om een ontbinding voor te bereiden.
Na zijn ontslag als President-Minister trok Gambetta zich terug en bemoeide zich niet direct met de politiek; de vele door hem opgerichte bladen werden echter door hem geïnspireerd, ontvingen van hem het wachtwoord, en de onbesuisde aanvallen op de Kamer getuigden van het nieuwe verschiet, dat hij zich in de toekomst opende: het scheppen van een Kamer, waarvan de meerderheid bestond uit persoonlijke en gedweeë aanhangers. Dat zijn rol was afgespeeld, geloofde Gambetta niet, en ook anderen niet.
Men heeft beweerd, dat het plotseling vooropstellen van de lijststemming een vorm was, om Gambetta gelegenheid te geven, zich terug te trekken, daar hij zich te sterk had verbonden, om alleen met Engeland de Egyptische quaestie op te lossen, zonder de andere Europeesche Mogendheden in deze zaak te moeien; een politiek, waarmee hij in botsing kwam met de staatkunde van den Duitschen Rijkskanselier, die van oordeel was, dat de Egyptische quaestie door de gezamenlijke Mogendheden moest worden geregeld, als zijnde een onderdeel van de Oostersche quaestie, - een meening, die door Oostenrijk, Italië en Rusland werd gedeeld. 't Is mogelijk, maar daar staat tegenover, dat de lijststemming zoozeer, ook blijkens de vroegere houding van Gambetta, het steunpunt was van zijn politiek, dat zij wel het eerst aan de orde moest komen. De Kamer, die vroeger de lijststemming had aangenomen, toen Gambetta President der Kamer was, verwierp haar met groote meerderheid, toen Gambetta President-Minister was, - omdat men achter de lijststemming den dictator zag.
Na zijn ontslag als Minister-President verscheen Gambetta zelden meer in de Kamer; hij nam aan de beraadslagingen geen deel. Zijn stemming was minder opgewekt; de aanvallen, waaraan hij niet alleen van de rechterzijde maar ook van zijn vroegere geestverwanten van de radicale linkerzijde blootstond, de haat, de spot en de verguizing, waarmee hij werd overhoopt, griefden hem. Steeds moest hij zich herinneren, dat hij in zijn district Belleville de laatste maal met moeite herkozen was en hij van den kant zijner kiezers een behandeling bij zijn optreden had ondergaan, die voor de toekomst niet veel goeds voorspelde. In zijn verontwaardiging had hij hun het: ‘dronken slaven’, toegedonderd, en de klove was wijder geworden.
Zou de bittere ervaring hem wijzer maken? Velen geloofden 't, wan- | |
| |
neer zij zich voorstelden, welk een onderscheid er reeds was tusschen den Gambetta van '70 en dien van '80. Hij werd ouder en wellicht bezadigder; pas vier en veertig jaren was hij oud, en men kon zich niet voorstellen, dat zijn talent en zijn energie voor Frankrijk verloren zouden zijn, toen men onverwachts hoorde, dat Gambetta zich bij het oefenen in het pistoolschieten op zijn buitenverblijf ‘Les Jardies’ te Ville d'Avray, dicht bij Parijs, vroeger door Balzac bewoond, ernstig aan de hand had gekwetst. De gunstige berichten over zijn toestand waren zoo zonderling optimistisch ingekleed, dat zij weinig vertrouwen inboezemden. Gambetta was in de laatste jaren, door de overdreven zorgen van zijn beroemden kok, corpulent geworden en men vreesde, dat in verband met zijn zwaarlijvig gestel de gedwongen rust wel eens gevaarlijk kon worden. Ook de reden van de wond werd niet vertrouwd, want niemand had ooit gehoord, dat Gambetta zulk een hartstochtelijk liefhebber was van pistoolschieten.
De reden van die zonderlinge berichten werd naderhand bekend: Gambetta was gewoon, de kranten van zijn richting te lezen, en de dokters vreesden, dat het bericht over het gevaarlijke van zijn toestand een ongunstigen invloed op hem zou uitoefenen.
Ook de oorzaak van de wond bleek een andere te zijn; Gambetta oefende zich niet in het pistoolschieten, maar hij wilde een poging tot zelfmoord verhinderen van madame Léon, de vrouw, met welke hij jarenlang naar Fransche gewoonte buiten den echt had geleefd. Bij die vrouw had hij een zoon, die zijn moeders naam, Massabie, droeg en die in Duitschland op kostschool was. Aan een huwelijk had Gambetta nooit gedacht; hij werd door politieken hartstocht te veel ingenomen, dan dat hij het huwelijk niet als een knellenden band zou hebben beschouwd. Eerst in den laatsten tijd was hij in dat opzicht veranderd; hij dacht ernstig over een huwelijk met een Italiaansche markiezin, een weduwe, welke in Italië door het huwelijk met iemand, die van een aristocratische familie was en spoedig overleed, veel bezittingen had en evenveel eerzucht. Gambetta had ook met dit huwelijk een politieke bedoeling; een zijner idealen was, een verzoening tusschen Frankrijk en Italië tot stand te brengen; aan die verzoening moesten dat huwelijk en zijn verkeer in Italië dienstbaar worden gemaakt. Madame Léon kon echter het denkbeeld niet verdragen, den man, dien zij zooveel jaren had bemind, met een andere vrouw te zien gehuwd. In de woordenwisseling op ‘Les Jardies’ kwam het tot een uitbarsting; madame Léon dreigde zich van het leven te berooven, wanneer Gambetta zijn plan doorzette, en toen zij gereed was, zich met het doodend wapen te treffen, een manoeuvre, die wellicht slechts comedie was, vloog Gambetta op, om haar het pistool te ontrukken; het schot ging af en trof Gambetta in de hand, een wond, die in 't eind zijn dood ten gevolge had. Tegen het scheiden van het jaar 1882 overleed Léon Gambetta.
| |
| |
Het onderzoek van het lijk bracht aan het licht, dat de wond aan de hand niet direct in verband stond met de oorzaak van den dood. Die wond was grootendeels genezen en ook de ontsteking in den blinden darm op den weg van genezing, toen de kwaal, waaraan Gambetta reeds langen tijd leed, snel toenam; hij stierf aan ura emie, een gevolg van de nierziekte, welke ook zonder de wond binnen weinige jaren een einde aan zijn leven zou hebben gemaakt.
De gebreken der dooden worden in den regel spoedig vergeten, maar zelden zoo snel, als dat met Gambetta het geval was. De nationale rouw, welke eenige dagen over hem werd gedragen; de vorstelijke pracht, waarmee hij is ter aarde besteld, steken zonderling af bij de positie, welke hij in den laatsten tijd innam. Alleen de uiterste linkerzijde en de werklieden te Parijs bleven consequent en weigerden, den doode de hulde te bewijzen, die zij in den laatsten tijd den levende hadden geweigerd. Onder de republikeinsche rouwdragers waren velen, die van Gambetta vervreemd waren en tot zijn politieke tegenstanders behoorden. Alleen de fractie, die hem als leider bleef erkennen, de ‘union républicaine’, had reden voor zulk een rouw; maar daar dient bijgevoegd te worden, dat die fractie weinig mannen oplevert van talent en van karakter, meest mannen, geboren om te volgen, niet om zelfstandig te denken en te handelen.
En toch is die nationale rouw niet onverklaarbaar. Het Fransche volk is uiterst vatbaar voor indrukken en, geschokt door het onverwacht bericht van den dood, herinnerde het zich, wat het met Gambetta had beleefd en geleden. De gebreken, die onstuimigheid, die ongedurigheid, dat rusteloos zoeken en drijven, het zijn de gebreken van het volk zelf, en wat men ook in Gambetta afkeurde, men vond, dikwerf onbewust, zichzelf in hem terug. Een Fransch blad drukte de groote verdienste van Gambetta ten opzichte van zijn volk zoo juist uit, toen het hem noemde: l'incarnation de la France, en 1870 contre l'étranger, en 1876 contre la réaction. Men had erbij kunnen voegen, dat hij ook gold voor de incarnatie van den toekomstigen wraak-oorlog tegen Duitschland.
Wanneer de indrukken van het oogenblik zijn voorbijgegaan; wanneer de hartstochten zijn bekoeld, zal er ook over Gambetta recht gesproken worden door de geschiedenis. Toch is het niet gewaagd, nu reeds de lijnen aan te geven, waarmee zijn beeld zal worden getrokken.
Léon Michel Gambetta was een man van groote energie en begaafd met een talent van welsprekendheid, zooals zelden wordt gevonden. Aan de beweeglijkheid der Franschen paarde hij de rusteloosheid van den Semiet. Eerzuchtig van aard, streefde hij naar de hoogste waardigheid in het land, dat hij te vuriger beminde, omdat de toekomst van het land, zooals hij die zich voorstelde, samenviel met zijn eigen grootheid. De val van het Keizerrijk en de daaropvolgende gebeurte- | |
| |
nissen hebben op zonderlinge wijze zijn streven in de hand gewerkt en de man, die onder gewone omstandigheden een behendig en om zijn stoutheid gezocht advocaat, een onvoorzichtig lid der parlementaire oppositie zou zijn geweest, werd door een samenloop van omstandigheden omhooggedreven, als wilde de fortuin weer eens het bewijs leveren, tot welke grilligheden zij in staat is. In zijn omgang met anderen legde hij een natuurlijke goedhartigheid aan den dag, die velen aan hem bond, terwijl er in zijn persoonlijkheid een aantrekkingskracht lag, waarvan men tevergeefs naar de oorzaak vraagt. Een staatsman in den goeden zin des woords was hij niet; hij stelde zich gaarne voor als de verbinding van de bourgeoisie met de democratie, maar tevergeefs zoekt men in zijn zeer talrijke redevoeringen naar een duidelijke uiteenzetting van de nieuwe verhouding, waarin beide klassen der maatschappij zouden moeten staan, om vreedzaam naast elkander te arbeiden aan den bloei van het gemeenschappelijk vaderland. De ‘nouvelles couches sociales’ was slechts een phrase te meer. De dood nam hem weg, toen hij de democraten zich tot vijanden had gemaakt en de bourgeoisie zich wantrouwend van hem afkeerde. In een karakterloozen tijd een man, zoo niet van karakter, dan toch van kracht, bleef het duister besef levendig bij het Fransche volk, dat de tijd zou kunnen komen, dat hij als redder zou worden begroet en geëerd. Dat was onder alle omstandigheden, ook onder de verguizing en den afkeer,
de verborgen draad, die Frankrijk aan Gambetta en Gambetta aan Frankrijk verbond. Beiden is door den onverwachter! dood de ontgoocheling bespaard, die niet zou uitgebleven zijn.
18 Jan. '83.
noorman.
|
|