De Tijdspiegel. Jaargang 39
(1882)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijIets over schotschriften, paskwillen, enz., gericht tegen de kerk en den staat in de XVIIde eeuw.Ten allen tijde zijn er lieden geweest, die, liefst onder het masker van anonymiteit, zich niet ontzagen, door het gedrukte woord hun ongenoegen met bestaande toestanden te openbaren of ook door hunne taal anderen op te ruien, die, even misnoegd als zij, slechts op een stoot wachtten, om tot de daad, waarbij het op de door hen afgekeurde orde van zaken gemunt was, over te gaan. Ook onze vaderlandsche | |
[pagina 102]
| |
geschiedenis levert daarvan het bewijs, en ofschoon het eene tijdperk vruchtbaarder was dan het andere aan die voortbrengselen van politieke literatuur, staat het toch vast, dat onder elken regeeringsvorm en te midden van alle partijen, zoowel staatkundige als kerkelijke zonder uitzondering, die giftige plant, door de ontevredenheid en de oppositie met ijver verzorgd en gekweekt, welig opwies en bloeide en haar ongezonden geur overal heen verspreidde. Dat te Delft, waar, als schier overal in den lande, altijd twee fractiën of staatkundige partijen bestonden, de gevolgen van die verdeeldheid niet uitbleven, is licht te begrijpen. Maar inzonderheid op godsdienstig terrein openbaarde zich dat verschil van meening en gaf zich lucht door middel van schotschriften en beleedigende taal. Onder meer bewijzen daarvan mogen dienen de publicatiën, welke in het VIde keurboek der stad Delft, bl. 104 vv., staan opgeteekend. Zij doen ons een diepen blik slaan in den toestand der gemoederen ten jare 1617, toen de Scherpe Resolutie der Staten van Holland alle hoop op minnelijke schikking tusschen Gomaristen en Arminianen had doen verdwijnen. Ik laat ze met gewijzigde spelling volgen. ‘Alzoo mijnheeren de Magistraten dezer stad tot hun groot leedwezen door dagelijksche ervaring hebben bevonden, dat ter oorzake van de differenten in de Christelijke gereformeerde Kerk dezer Landen gerezen, door verscheiden onbehoorlijke passiën, die zich daaronder vermengen, ontstaan zeer droevige alteratiën onder de goede burgerij en gemeente dezer stad; dat ook eenigen, zulks tot hun voordeel misbruikende, door verscheiden uitgegeven seditieuse Libellen, gemaakte geschriften, pasquillen en gehouden propoosten, uitdrukkelijk voorstellen en de goede burgerij en gemeente zoeken in te beeldenGa naar voetnoot(*), dat de voorn. Heeren Magistraten van meening zouden wezen verandering te willen doen in de Christelijke Gereformeerde Religie: Zoo is 't, dat mijnheeren Schout en Schepenen, met advies van mijnheeren de Burgemeesteren dezer stad, na voorgaande resolutie van Veertigraden, dienstig en noodig bevonden hebben bij deze, de goede burgerij en gemeente te doen verstaan, dat dezelve altijd in de meeste en hoogste recommandatie gehad hebben en nog hebben, bij de beste en bekwaamste orde te conserveren de ware Christelijke Gereformeerde Religie, zulks dezelve in zuiverheid, naar Gods Heilig Woord, binnen deze Provincie, van den beginne van de Reformatie tot nog toe, geleerd en gepredikt is geweest, zonder dat derzelve intentie ofte meening ooit geweest is of nog is, gelijk door eenige kwaadwilligen calumnieuselijk wordt uitgestrooid, daarin te willen doen de minste verandering. En om te remediëren en weg te nemen den wortel, waardoor verscheiden onheilen worden gecauseerd, hebben geïnterdieeerd en verboden, interdiceeren en verbieden bij deze: dat niemand binnen deze stad, wie hij zij, zich zal vermeten te schrijven, uit te geven, te drukken, te doen of laten | |
[pagina 103]
| |
drukken, in deze stad te brengen, te verkoopen, om te dragenGa naar voetnoot(*), te strooijen of anderszins te distribueren eenige boeken, liedekens, nieuwmarenGa naar voetnoot(†), refereinen, of ook te gebruiken eenige propoosten, strekkende tot nadeel van de autoriteit van de Heeren Staten dezer Provincie, zijn Princel. Excellentie, de Magistraten dezer stad, of ook tot diffamie van iemand in 't particulier, op een boete van honderd ponden van XL grooten 't pond en correctie van Schepenen. Lastende en bevelende een iegelijk, die zoodanige geschriften ter handen zullen komen of zoodanige seditieuse propoosten zullen hebben gehoord, dezelve binnen vier en twintig uren over te leveren en te verklarenGa naar voetnoot(§) aan de HH. Magistraten voorn., op de boete van XXV ponden munt voorz. Gelijk mede geïnterdiceerd en verboden wordt binnen deze stad te drukken, te geven om te drukken, te divulgeren, gedrukt of ongedrukt, eenige boeken of geschriften, bij dewelke de differentiale puntenGa naar voetnoot(**) in 't stuk van Religie worden verhandeld, zonder expres consent van de voorn. Heeren Magistraten, van welk consent bij gedrukte acte op den omslag van het eerste blad zal moeten blijken, op peine en verbeurte van dezelve boeken en geschriften en op een boete van vijftig gulden voor de eerste maal, verbod van nering voor een jaar, en een boete van honderd gulden voor de tweede maal. En voor de derde maal, van de nering niet te zullen mogen doen binnen den tijd van drie jaren en een boete van driehonderd gulden. Belastende bij deze een iegelijk zich te gedragen in goede gehoorzaamheid jegens hunne Magistraten en in goede liefde en onderlinge dulding jegens elkanderGa naar voetnoot(††). Aldus gedaan, enz. den XIX Julij ao. XVIe zeventien.’ Geene twee maanden daarna zag de Delftsche magistraat zich genoodzaakt, opnieuw eene publicatie te doen uitgaan tegen hen, die onder het deksel der religie zich tegen de bevelen der overheid verzetten. Zij is van dezen inhoud: ‘Alzoo mijne heeren de magistraten dezer stad bij dagelijksche ervaring en namentlijkGa naar voetnoot(§§) door 't geen op Donderdag ll., 's avonds vóór en na de predicatie van 't avondgebed gepasseerd is, bevinden, dat eenige personen, onder pretext van te willen voorstaan de ware Christelijke gereformeerde religie, door een ontijdigen | |
[pagina 104]
| |
en onbedachten ijver zich zoo verre vergeten, dat zij voornemen zaken, die ligtelijk zouden kunnen medebrengen zeer groote zwarigheden, schadelijke en schandaleuze effecten, die niet alleen zouden strekken tot hun eigen en hun evennaasten bederf, maar tot totale ruïne van de ware religie, tot ondergang van de loffelijke regering en politie dezer stad, die God de Heer zoo genadiglijk heeft gezegend. Door welk doen de ontstelde en ontruste gemoederen meerder worden verbitterd en gealtereerd; ook niet lettende, dat onder zoodanige actiënGa naar voetnoot(*) zich vermengen veel kwaadwillige, factieuse geesten, die met geen ijver van religie gedreven zijnde een gansch ander oogmerk hebben. Dat mede bevonden wordt, dat onder zoodanige onbehoorlijkheid de wettige overheid dezer stad, (die men, volgens Gods Heilig Woord, alle gehoorzaamheid en onderdanigheid schuldig is) calumnieuselijk wordt gelasterd, hare actiën gediffameerd, hatig en verdacht gemaakt, ja, met onwaarheid gescholden wordenGa naar voetnoot(†), ook door degenen, die het minst betaamt, als of dezelve de ware Christelijke gereformeerde religie naar behooren niet voorstonden, daar nogthans onlangs bij openbare publicatie anders is verklaard. Dat ook onder de voorz. alteratie verscheiden personen zich niet schroomen noch schamen de Kerkedienaars dezer stede, die tot nog toe in alle zuiverheid, opregtheid en sinceriteit, conform den Ouden en Nieuwen Testamente, Gods Heilig Woord de goede gemeente hebben verkondigd en voorgedragenGa naar voetnoot(§), te descriéren en uit te roepen voor valsche leeraars, huurlingen, wolven en navolgers van Judas; ja, ook eenige personen met injurieuse en dreigelijke propoosten zich zoo verre verloopen, dat meerder onheils, dat God verhoede, daardoor zou worden veroorzaakt. Strekkende al de zoodanige onbedachte en factieuse actiën anders nergens toe, als om deze goede stad tot nadeel van de burgerij en goede gemeente in 't generaal te brengen tot meerder ongemak. Om waarin bij de beste middelen te voorzien: Zoo is 't, dat mijnheeren Schout en Schepenen, enz. verbieden en interdiceren bij deze alle samenkomst, die door rottingeGa naar voetnoot(**), straatgeruchten, loopen en draven, onder welk pretext ook, zouden mogen worden voorgenomen tot verstoring van de eenigheidGa naar voetnoot(††) en rust van de goede burgerij en gemeente dezer stad. Verbieden ook elk en iegelijk, wie het zou mogen zijn, den Heeren Magistraten, Kerkeraad en bijzonder ook de Kerkedienaars dezer stad, met oproerige, twistige, insolente en injurieuse propoosten of ook met eenige dadelijkheid te bejegenen, maar dat zij zich ter contrarie in 't minst niet zullen stel- | |
[pagina 105]
| |
en tegen de wettige regering hunner magistraten, jegens der Kerkeraden ambt, der Kerkedienaars actiën en predicatiën of ook derzelven personen in 't particulier, noch ook dezelve dreigen of eenigen overlast te doen, op peine van aan den lijve crimineel, anderen ten exempel, gestraft te worden.’ Ten slotte werd den aanbrenger eene belooning toegezegd, ‘tot discretie van mijne voorn. Heeren’; zelfs zou hij, indien hij eenigszins aan de voorz. ‘mishandeling’Ga naar voetnoot(*) deelachtig mocht zijn, van crimineel onderzoek bevrijd wezen. Deze publicatie werd den Xden September 1617 afgekondigd. Twee jaren later zagen Gecommitteerde Raden zich verplicht, een schrijven te richten aan de steden in Holland in zake het verspreiden van oproerige geschriften. Op bl. 135 van 't VIde Keurboek wordt daarvan melding gemaakt en laten Schout en Schepenen een iegelijk weten, dat de Heer Officier (Hoofdschout) en Burgemeesteren van Delft ‘schrivens’ hadden ontvangen van voorn, hoog college, dat luidende was, als volgtGa naar voetnoot(†): ‘Eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete Heeren.’ ‘Alzoo niettegenstaande voorgaande verboden, zoo bij generale en particuliere placcaten als anderzins, verscheiden eerroorige en oproerige pasquillen onder de gemeente en de steden en elders worden gestrooid en van hand tot hand gecommuniceerd jegens de wettige regering van 't Land en verscheiden personen dezelve bekleedende; daarin dat zulke licentie te meer toeneemt en gepleegd wordt, omdat de autheuren en dichtersGa naar voetnoot(§) van zulke pasquillen vermerkenGa naar voetnoot(**), dat bij de Officieren egeen devoiren en naarstigheid gedaan wordt om die te achterhalen, maar bij conniventie gedoogen, dat de communicatie daarvan van hand te hand geschiedt en dezelve gecopieerd worden, zonder in 't minste te onderzoeken op de gelegenheid en de circumstantiën van den eersten vinder of uitgever. Hetwelk is een zaak van kwaden exempel, waartegen notelijk (noodzakelijk) dient voorzien voor de conservatie van de eer, reputatie en respect van de voorz. wettige regering van 't Land. Zoo hebben de Ho. Mo. Heeren Staten Generaal noodig en dienstig geacht allen de geünieerde Provinciën daarvan te adviseren, ten einde elk in den zijne | |
[pagina 106]
| |
daartegen order willen geven. Welken volgende wij 't zelve ook niet hebben willen nalaten, maar dezelve U.E. wel ernstelijk en vruntelijk (vriendelijk) te begeerenGa naar voetnoot(*) alle mogelijke devoiren van hunnentwege te doen en aan te wenden, dat het uitstrooijen van pasquillen in den uwen moge worden verhinderd en, anders geschiedende, de autheurs van dezelve achterhaald en gestraft als seditieuse en twistgierige menschen en perturbateurs van de Republiek, anderen ten exempel. Verbiedende te dien einde de eerste vinders van de voorg. pasquillen dezelve aan niemand te communiceren, noch eenige copie daarvan uit hunne handen te geven of te laten nemen, schrijven of maken in eenige manier, bij peine voor den principalen autheur gehouden en arbitrairlijk gestraft te worden. Belastende voorts ook de Officieren van de steden en anderen, dien dat behoort, met dexteriteit, bij alle doenlijke devoiren, wegen en middelen te inquireren en onderzoekenGa naar voetnoot(†) in de aucteuren en eerste vinders; die eenige communicatiën van de voorg. pasquillen gedaan zullen hebben te achterhalen en dezelve te calangeren naar de placcaten tegen de aucteurs gestatueerd. Den Lande zal daaraan geschieden bijzondere dienst en wij ons verlaten’, enz. Dit stuk werd den 30sten Maart 1619 afgekondigd. Hiermede waren de bemoeiingen van den Delftschen magistraat echter nog niet afgeloopen. Eenige dagen daarna volgde eene publicatie, betreffende ‘een libel off fameux boucxken’, 's nachts in Den Haag gestrooid. Der goede gemeente werd daarbij kond gedaan, dat van HH. Gecommitteerde Raden eene aanschrijving was ontvangen met bericht, dat tusschen 1 en 2 April in Den Haag op verschillende plaatsen zeker libel of schotschrift was verspreid, getiteld: ‘Spiegel, waerinne men naestelijck kan syen wye tsedert eenige jaeren herwaerts in de provincie van Hollant’, enz. Beducht, dat het paskwil ook in andere steden en plaatsen zou worden verspreid, verzochten gecomm. Raden de respectieve Regeeringen van het feit in eene publicatie gewag te maken, met toezegging eener belooning van f 600. - voor dengene, die een ‘autheur’ zou weten te ontdekken. Dientengevolge liet de Delftsche magistraat een iegelijk weten, dat wie den maker van bedoeld schandschrift zou weten te openbaren, door voorn. Heeren met gezegde som zou worden vereerd ‘ende impuniteyt voir den drucker off sijne knechts dye tselve quamen te openenGa naar voetnoot(§). In het beruchte jaar 1617 scheen men het hier ter stede erop toe te leggen, om de goede harmonie van het broederpaar zoowel als de vergaderingen van de burgerlijke overheid te belagen en te bemoeielijken. Eene publicatie, op 3 December van dat jaar afgekondigd, strekt | |
[pagina 107]
| |
daarvan ten bewijs. Om haar curieuzen inhoud deel ik die keur in haar geheel mee: ‘Alzoo mijnheeren de magistraten dezer stad Delft tot meermalen met leedwezen bevonden hebben, dat zoo wanneer de voorn, heeren magistraten of burgemrs. met den Kerkeraad of derzelven gecommitteerden hebben te verhandelen zaken betreffende de kerkelijke “eenicheyt ende ruste” van de goede gemeente, of ook wanneer extraordinaris vergaderingen van de Weth, de Heeren Oud-Burgemrs. of van de Veertigraden ten gemeenen beste gehouden worden, dat groot getal van mans- en vrouwspersonen, jong en oud, met verscheiden troepen en “by forme van rotterie” uit alle oorden en kwartieren dezer stad (die van te voren, zoo wanneer gelijke vergaderingen gehouden werden, niet plagten te verzamelen, maar elk zijn neering en ambacht met vlijt waarnamen) zich begeven niet alleen op 't marktveld dezer stede, maar ook op Stadhuis en Kerke, om te vernemen wat aldaar verhandeld wordtGa naar voetnoot(*), zulks dat naar alle waarschijnlijkheid de voors. onbehoorlijke bijeenkomsten en tezamenloopen verwekt worden door eenige onrustige en factieuse geesten, die door listige en looze praktijken, ja, onder 't pretext van religie, de gemeente tot oproer en ongehoorzaamheid jegens hare wettige overheid en magistraten zoeken op te hitsen. Dat mede bevonden is, dat uit 't voors. samenrotten door eenigen uitgeworpen worden vele oproerige en seditieuse propoosten, waardoor niet alleen de (al)gemeene rust wordt verstoord, de autoriteit van de wettige overheid dezer stad verzwakt, hare actiën met valsche calumniën hatig en verdacht gemaakt, maar ook, dat de een den ander met versierde en logenachtige redenen zoekt te bekladden. En ten ware tegen zoodanige licentie en ongeregeldheden behoorlijk weder voorzien, zou noodzakelijk daaruit moeten volgen groote onheilen, bloedstorting en meer andere inconveniënten, 't welk strekken zou niet alleen tot ondergang van de loffelijke Regering, maar ook ter irreparable schade van de goede burgerij en gemeente dezer stede. Zoo is 't, dat mijnheeren Schout en Schepenen, met advies en goeddunken van Heeren Burgmrs. geïnterdiceerd en verboden hebben, interdiceren en verbieden wel expresselijk bij deze, alle onbehoorlijke bijeenkomsten dergenen, die bij forme van rotterie, zoo op 't marktveld, stadhuis, kerken of andere plaatsen zouden worden gehouden; op peine dat tegen de contraventeurs en degenen, die met woorden of werken deze en onze voorg. keuren en ordonnantiën, voor dezen gepubliceerd, die bij deze werden gehouden voor gerenoveerd, eenigzins zullen te buiten gaan, geprocedeerd zal worden criminelijk, om naar exigentie en gelegenheid | |
[pagina 108]
| |
van zaken aan den lijve gestraft te worden, tot discretie van mijnheeren Schepenen.’ Ten einde bij hunne deliberatiën niet gestoord te worden, zagen Burgemeesters zich verplicht, den gerechte te adviseeren, eene keur te doen uitgaan tegen de straatjongens, die zich aan verregaande ‘petulantie ende dertelheyt’ schuldig maakten. ‘Alzoo eenige jongens’ - zoo luidt de ordonnantie - ‘ende anderen hen vervorderen (zich vermeten) in en voor 't Stadthuys ende opte marckt te caetsen, spelen, worpen (werpen) ende goeien (gooijen) ende opte deuren van de Stadthuys ende camers van dien te cloppen ende bonssen ende insolentie, petulancie ende moedwille te bedrijven, 'twelk nyet getolereert behoort te worden. Soo is 't dat mijnheeren Schout en Schepenen, met advyse van mijnheeren den Burgemm., al 'tselve verboden hebben ende verbieden by desen eenen ygelick, hy zij jonck ofte oudt, op peyne van daerover datelicken geapprehendeert ende geleyt te worden In de donckere gatenGa naar voetnoot(*), te water ende brode, voor alsulcken tijt lanck, als mijnheeren Schepenen sullen disponeren, nae gelegentheyt van saecken. Aldus gepupliceert mette grootte clocke vant Stadthuys, den XXXIe October 1620.’ Al mocht de stoornis, door de Delftsche straatjeugd veroorzaakt, haar oorsprong niet uit politieke of kerkelijke beweegredenen hebben genomen, ben ik er toch zoo zeker niet van, of dat ‘cloppen ende bonssen’ wel louter en alleen uit eigen aandrift geschiedde in een tijd, toen men ook in de vreeze der Heeren werd opgevoed. In onze eeuw is dat eenigszins anders geworden en meen ik meermalen te hebben bespeurd, dat de eerbied voor de gestelde machten bij lang na zoo diep niet meer in de gemoederen van het opkomend geslacht geworteld is, als dat vroeger wel het geval was. Zou de hooggeloofde publiciteit daar soms eenigermate de schuld van dragen? ‘Il n'est point de grand homme pour son valet de chambre’, is een gezegde, dat voor uitbreiding vatbaar schijnt te zijn, en evenals men de geheimenissen der werkplaatsen, waar onze spijzen en dranken worden bereid, niet moet bespieden of ontsluieren, schijnt het vaak 't prestige of het zedelijk overwicht der overheid te schaden, dat thans ook meer dan de bloote resultaten van hare beraadslagingen en overwegingen komen ‘ter kennisse van 't gemeenGa naar voetnoot(†)’. De heilzame werking der openbaarheid heeft wel is waar het geheimzinnig waas, waarin ‘de Heeren’ zich weleer plachten te hullen, weggevaagd en men heeft in achting gewonnen, wat men aan achtbaarheid (?) verloor; edoch, iedere knaap leest nu, wat o.a. in de vergaderingen van het wetgevend college | |
[pagina 109]
| |
zijner woonplaats verhandeld wordt, en het is niet te ontkennen, dat uit die verslagen nu en dan de gevolgtrekking kan worden gemaakt, dat zelfbeperking onder de overige parlementaire eigenschappen onzer vertegenwoordigers der gemeente niet de eerste plaats inneemt. - En hiermede besluit ik dit onderwerp, dat mij niet zoo geheel van actualiteit ontbloot voorkomt, gedachtig aan het kostelijk gezegde, hetwelk in 't Latijn ‘sustine et abstine’ luidt en dat onze taal niet minder kort met: ‘lijd en mijd’ uitdrukt. Mr. j. soutendam. |
|