De Tijdspiegel. Jaargang 39
(1882)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijFransche letterkunde.St. Vincent de Paul. I.Voor de kennis van dezen merkwaardigen heilige uit de zeventiende eeuw ontbrak ons nog altijd eene volledige authentieke bron. Wij bezitten haar thans in de zeer uitgebreide verzameling brieven, die onlangs van hem het licht heeft gezien. Het zijn twee lijvige boekdeelen, groot octavo, het een van 547, het ander van 576 bladzijden. De titel luidt: Lettres de Saint Vincent de Paul, fondateur de la Mission et des Filles de la Charité. Édition publiée par un prêtre de la congrégation de la Mission. Tome Premier: 1607 à 1654; Tome deuxieme, 1655 à 1660. Paris, D. Dumoulin et Cie., 1882. De titel vermeldt niet, dat aan het eerste deel een portret van den heilige, zoo ik mij niet bedrieg in 1663 gegraveerd, is toegevoegd. De brieven van St. Vincent hadden reeds vroeg de aandacht getrokken. Nauwelijks was hij overleden, of de superieuren van de Congrégation de la Mission zochten die brieven voor de vergetelheid te bewaren. De brieven, geschreven aan de priesters van zijne Compagnie en aan de Filles de la Charité, konden gemakkelijk verzameld worden. Er waren evenwel eene menigte andere brieven, door hem aan personen van allerlei rang en stand gericht; en deze personen waren niet bereid, wat zij als kostbare relieken beschouwden, openbaar te laten maken. Hoe het zij, René Alméras, die in 1661 de tweede superieur van de Congrégation de la Mission werd, begon eene verzameling aan te leggen met het doel, bouwstoffen bij elkander te brengen voor een toekomstigen biograaf. De eerste, die er in deze hoedanigheid gebruik van maakte, was Abelly, of liever Fournier, want hij is de eigenlijke schrijver. In 1738 volgde een ander leven van den heilige, opgesteld door Collet, die eenige duizenden brieven kon raadplegen, brieven, bewaard in Saint-Lazare of in de verschillende huizen van de Congregatie. Die brieven gingen evenwel grootendeels teloor in den nacht van 12 op 13 Juli 1789, toen Saint-Lazare geplunderd werd. Opnieuw | |
[pagina 403]
| |
moesten dus pogingen in het werk worden gesteld, om de brieven van St. Vincent te verzamelen. De vrucht dier pogingen is de uitgaaf, die aan dit opstel ten grondslag ligt. Zij behelst een groot aantal brieven, die tot dusver nog nooit het licht hadden gezien. Abelly en Collet hadden de brieven, die zij kenden, niet dan in uittreksel medegedeeld. Honderd en vijftig ongeveer werden er gedrukt in Saint Vincent de Paul peint par ses écrits, dat Gossin in 1834 deed verschijnen. De voorraad gedrukte brieven werd verrijkt in Saint Vincent de Paul, sa vie, son temps, ses Oeuvres, par l'abbé Maynard; in La Misère au temps de la Fronde et Saint Vincent de Paul van Alphonse Feillet en in onderscheidene letterkundige of historische tijdschriften van de laatste twintig jaren. De verzameling, die nu pas is uitgekomen, bestaat vooral uit onuitgegeven brieven, ontleend aan geschreven verzamelingen, bijeengebracht ten dienste van de Congrégation de la Mission. Tot op het jaar 1646 zijn de brieven, die daarin voorkomen, door St. Vincent zelf geschreven; die van de laatste jaren werden gedikteerd aan zijn sekretaris, den Broeder Ducournau, maar geteekend en gewoonlijk van aanteekeningen voorzien door St. Vincent. Evenzeer hebben tot deze uitgave hunne bijdragen geleverd de Archieven van het Huis der Missie te Turijn en van dat van de Filles de la Charité te Parijs. Ten slotte werd deze uitgave verrijkt met hetgeen men op openbare veilingen van autografen heeft kunnen machtig worden. Eerst sedert 1877 schijnt men aan dit laatste hulpmiddel zijne aandacht te hebben geschonken. In 1824 verkreeg men een brief van St. Vincent (no. 67) te Genève, in ruil tegen een autografon van Kalvijn. Ziedaar in de hoofdzaak de bibliografische bijzonderheden, die ons in de voorrede van deze uitgaaf worden medegedeeld. Niet zonder overdrijving zou men die voorrede een model van eene bibliografische inleiding kunnen noemen. Vele vragen toch, die onze belangstelling terstond opwerpt, blijven hier onbeantwoord, gelijk de lezer door ons uittreksel bespeurt, dat niets wezenlijks heeft verwaarloosd. Het is verder eene leemte in deze uitgaaf, dat zij anoniem geschiedt. Bij eene zoo belangrijke uitgaaf als deze moet er iemand zijn, die de geheele verantwoordelijkheid op zich neemt; wiens bekende of zich toonende bevoegdheid een gezag heeft, waarop men veilig af kan gaan. Doch dit in het voorbijgaan. Wij blijven ten hoogste dankbaar voor hetgeen ons hier wordt aangeboden, want met behulp daarvan zal men zich een beeld kunnen vormen van den man, die onze aandacht zoo ten volle verdient wegens den adel van zijn karakter en de belangrijke plaats, die hij vervult in het Frankrijk der zeventiende eeuw; eene beteekenis, die nog niet tot de geschiedenis behoort. Vincentius, het blijkt schier op elke bladzijde dezer brieven, was diep doordrongen van hetgeen uit een zedelijk oogpunt aan het volk ontbrak, en het middel tot herstel stond hem van den aanvang helder voor den geest: ‘Vous devez faire entendre’, schrijft hij aan Du Coudray, | |
[pagina 404]
| |
priester van de Missie te Rome, ‘que le pauvre peuple se damne, faute de savoir les choses nécessaires à salut, et faute de se confesser.’ Daarmede is den geestelijke zijne taak als leeraar en als rechter van het inwendig leven aangewezen. Het godsdienstonderwijs is voor hem zoozeer hoofdzaak, dat hij door niets, zelfs niet door hetgeen anders bijzonder nuttig kon schijnen, de aandacht van die taak wil zien afgeleid. ‘Je vous prie’, meldt hij in een anderen brief aan dienzelfden Du Coudray, ‘de ne pas vous arrêter à la proposition qu'on vous a faite de travailler à cette version (de la Bible). Je sais bien qu'elle servirait à satisfaire la curiosité de quelques uns, mais non pas, certes, comme je crois, au salut des âmes du pauvre peuple, auquel la Providence de Dieu a eu dessein de toute éternité de vous employer. Il doit vous suffire, Monsieur, que par la grâce de Dieu vous avez employé trois ou quatre ans pour apprendre l'hébreu, et que vous en savez assez pour soutenir la cause du Fils de Dieu en sa langue originaire, et pour confondre ses ennemis en ce royaume. Représentezvous qu'il y a des milliers d'âmes qui vous tendent les mains...... Mais outre les cris de ces pauvres âmes, que la charité vous fait entendre intérieurement, écoutez encore.... ce que mon coeur dit au vôtre, qu'il se sent extrêmement pressé du désir d'aller travailler et de mourir dans les Cévennes, et qu'il s'en ira, si vous ne venez bientôt dans ces montagnes.’ Gelijk de liefde hem dringt tot zijne groote zendingswerkzaamheid, zoo is hij er zich ook ten volle van bewust, dat de prediker en leeraar slechts die harten kan winnen, die den indruk hebben ontvangen, dat hij ze liefheeft. ‘Nous croyons les hommes’, heet het in een brief aan Portail, priester van de Missie in de Cévennes, ‘non parceque nous les regardons comme savants, mais parceque nous les estimons bons et que nous les aimons. Le démon est très savant, et nous ne croyons rien de ce qu'il nous dit précisément parceque nous ne l'aimons pas. Il a fallu que notre Seigneur prévînt parson amour ceux qu'il a voulu faire croire en lui; faisons ce que nous voulons, on ne nous croira jamais, si nous ne montrons de l'amour et de la compassion à ceux que nous voulons qui nous croient.’ Die indruk van liefde moet gegeven worden aan allen, maar vooral aan hen, die aan de eene of andere geestelijke krankheid lijden. ‘Les esprits malades ont besoin d'être plus délicatement et charitablement choyés que ceux qui le sont du corps.’ Het liet zich verwachten, dat de man, die in betoon van liefde het geheim van het welslagen der missie zocht, bij zijne zendelingen op het gebruik van eenvoudige taal zou aandringen. Maar men zou van te voren allicht niet vermoed hebben, op welk voorbeeld de heilige zich zou willen beroepen, om aan zijne vermaning kracht bij te zetten. ‘Croiriez-vous’, schrijft hij aan een zendeling, in 1638, ‘que les comédiens, ayant reconnu cela (het meer doeltreffende van eenvoudig spreken), ont changé leur manière de parler, et ne récitent plus leurs vers | |
[pagina 405]
| |
avec un ton élevé,.... mais avec une voix médiocre et comme parlant familièrement... Or si le désir de plaire davantage au monde a pu gagner cela sur l'esprit de ces acteurs de théâtre, quel sujet de confusion serait-ce aux prédicateurs de Jésus-Christ si l'affection et le zèle de procurer le salut des âmes n'avaient pas le même pouvoir sur eux?’ Zoo is elk middel, elk voorbeeld, elke voorstelling hem goed, mits dat groote denkbeeld: de onmisbaarheid der liefde, erdoor in het licht worde gesteld. De betrekking tusschen het Oude en het Nieuwe Testament, tusschen Wet en Evangelie, aarzelt hij niet als een overgang van de eene paedagogiek tot de andere in het goddelijke Wezen zelf op te vatten. ‘Dieu a d'autres fois armé le ciel et la terre contre l'homme. Hélas! qu'y a-t-il avancé? Et n'a-t-il pas fallu enfin qu'il se soit abaissé et humilié devant l'homme pour lui faire agréer le doux joug de son empire et de sa conduite. Et ce qu'un Dieu n'a pu faire avec sa toutepuissance, comment le fera un prélat avec la sienne?’ Tegenover de ketters verloochent hij zijne ingenomenheid met eene zachte en liefdevolle behandelingswijze niet. Al ziet hij in den Protestant ook een kind van Belial (bl. 144), een Katholiek is in zijn oog nog niet altijd een engel: ‘Il y a bien de la différence entre être catholique et être juste’ (brief 76). Deze gezindheid kwam hij hem geenszins voort uit overdreven vertrouwen in de zaak van het Katholicisme. Integendeel, hij ziet de toekomst zeer donker in en waagt zich zelfs aan voorspellingen, die de uitkomst niet heeft vervuld. ‘Ces pertes d'Églises (brief 92) depuis cent ans nous donnent sujet de craindre,... que dans cent autres années nous ne perdions tout à fait l'Église en Europe.’ Daarom juist wil hij, dat de zending op verspreiding van het Katholieke Kristendom buiten Europa bedacht zij. Ook voegt hij de daad bij het woord. Zijne zendelingen gaan uit tot in Perzië: ‘Qui nous assurera que Dieu ne nous appelle point présentement en Perse’ (brief 105). Ja, in dienzelfden brief: ‘J'avais disposé pour Babylone M. Ferret.’ Zijn hooge dunk van de liefde als het geheim van alle kracht voor den zendeling verleidt hem niet tot weekelijkheid. ‘Notre Seigneur (brief 109) conduisait les siens d'une manière ferme et sèche et quelquefois avec de grosses paroles et injurieuses en apparence, jusqu' à en traiter quelques uns d'hypocrites et d'autres de Satan... Et après cela, nous voulons être flattés de nos supérieurs!’ | |
II.De brieven zijn evenzeer belangrijk voor de kenschetsing van den toestand der Katholieke Kerk in Frankrijk tegen het midden der zeventiende eeuw. Hierboven bleek ons reeds, dat Vincentius de toekomst van het Katholicisme in Europa donker inzag. In 1648 | |
[pagina 406]
| |
(brief 124) schrijft hij: ‘L'on ne voit plus cette hantise du sacrement qu'on voyait, non seulement à Pâques, mais dans les autres temps. Plusieurs curés de Paris se plaignent de ce qu'ils ont beaucoup moins de communiants que les années passées. Saint-Sulpice a trois mille de moins; M. le curé de Saint-Nicholas-du-Chardonnet, ayant visité les familles de la paroisse, après Pâques, en personne et par d'autres, nous dit dernièrement qu'il a trouvé quinze cents de ses paroissiens qui n'ont point communié, et ainsi des autres. L'on ne voit quasi plus personne qui s'en approche les premiers dimanches du mois et les bonnes fêtes ou très peu, et guère plus dans les religions (communautés religieuses), si ce n'est aux Jésuites encore un peu.’ Niet weinig (zie vooral bl. 260 vlg.) van deze verslapping wordt door hem op rekening gesteld van het Jansenisme, waarvan Vincentius ten slotte de verklaarde tegenstander is, terwijl hetgeen hij in het Jansenisme bestrijdt, hoofdzakelijk is de leer der uitverkiezing. Vincentius staat tegenover Jansenius, gelijk thans de ethisch-irenische richting in de Nederlandsch-gereformeerde kerk staat tegenover Dr. A. Kuyper. ‘La doctrine que Jésus-Christ est mort pour tout le monde.... n'estelle pas de Saint Paul et de Saint Jean?’ vraagt Vincentius met gerustheid (p. 242). Vincentius ziet (p. 257) het verband tusschen Jansenisme en Kalvinisme levendig in. ‘Ce n'est pas merveille que M. Arnauld parle quelquefois comme les autres Catholiques, et ne fait en cela qu'imiter Calvin qui nie trente fois qu'il fasse Dieu auteur du péché, quoiqu'il fasse ailleurs tous ses efforts pour établir cette maxime détestable.’ Men ziet ook uit deze verzameling, - hetgeen reeds vroeger bekend was - dat Vincentius een schrijven richtte aan de Bisschoppen van Frankrijk (brief 187), om hen te bewegen, een verzoekschrift aan den Paus te teekenen, opdat deze uitspraak mocht doen in de quaestie van het Jansenisme. Dit schrijven, zoowel als de beweegredenen, die hij erin ontwikkelt, bewijzen, hoe groot hij het gevaar achtte en dat er hem vooral veel aan gelegen was, duidelijk te doen uitkomen, hoe weinig de hoogere geestelijkheid Jansenistisch was, gelijk men het te Rome geloofde: ‘On pense à Rome que la plupart de nos seigneurs les évêques de France sont dans ces sentiments nouveaux, et il importe de faire voir qu'il y en a très peu’Ga naar voetnoot(*). Maar weldra (21 Juni 1652) heet het: ‘On parle fort peu maintenant de ces questions: c'est peut-être à cause que les agitations de la guerre occupent les esprits, et que les misères du temps commencent à se faire sentir.... On continue aussi depuis à traiter de la paix avec les princes, et l'on espère de la bonté de Dieu qu'elle se fera, d'autant plus qu'on tâche d'apaiser sa justice par de grands biens qui se font à Paris, à l'égard des pauvres honteux et des pauvres gens de la campagne qui s'y sont refugiés. On donne chaque jour | |
[pagina 407]
| |
du potage à quatorze ou quinze mille qui mourraient de faim sans ce secours.’ Die zomer van 1652 was verschrikkelijk, en Vincentius wacht geene uitkomst meer dan van den Paus, wien hij in Augustus van dat jaar een tamelijk uitvoerig bericht zendt van de ellende der behoeftige standen zoowel als van den toestand van verwildering in het godsdienstige, die hand over hand toenam (brief 253). Keeren wij ten slotte nog eens terug tot zijn strijd met het Jansenisme. Aan een priester van zijne kongregatie deelde hij eens mede, hoe hij zich vrij had kunnen houden van de Jansenistische dwalingen. Na vermeld te hebben, hoe zijne vrienden alles hadden beproefd, om hem daartoe over te halen, zegt hij: ‘Voyant qu'ils continuaient toujours, au lieu de leur répondre, je récitais tout bas mon Crédo; et voilà comme je suis demeuré ferme en la créance catholique.’ Dit laatste teekent den man. Hij zegt stil het Credo op en vindt daarin zijn wapen of, juister, zijn schild. Men moet Vincentius niet vragen, een Bossuet te zijn. Hij was geen Bossuet, maar hij heeft ook geen Bossuet willen zijn. Zelf was hij niet door denken en onderzoek tot de overtuigingen gekomen, die de kracht van zijn leven hebben uitgemaakt. Van denken en onderzoeken heeft hij èn voor zich èn voor zijne zendelingen weinig verwacht. Wanneer zij zekere onmisbare kundigheden hadden opgedaan, moesten zij, meende hij, tevreden zijn en verder al hunne aandacht schenken aan hunne eigene zedelijke volmaking: ook eene studie en de beste van allen in zijn oog. Vincentius, gelijk uit zijne brieven is gebleken, verwachtte alles van de persoonlijkheid van den zendeling, van den priester. Moeilijk zal men bij iemand zulk een geloof vinden in de macht van het Kristelijk karakter; in den invloed, dien een zedelijk wezen oefenen kan op zijne zedelijk minder ontwikkelde medemenschen. Bij de betooning van dat karakter, van dien invloed heeft hij niets geringgeacht, niets verwaarloosd, zonder evenwel ooit in eenig kleingeestig formalisme te vervallen. De geest, waarin hijzelf heeft willen werken en gewild heeft, dat anderen zouden werkzaam zijn, is een geest van veel omvattende menschenliefde, van oprechte (soms te weinig fiere) nederigheid, bovenal van die gehoorzaamheid, waardoor men niet zelf zijne taak kiest, maar die zich laat aanwijzen; eene gehoorzaamheid, die tot voorwaarde heeft, wat hijzelf eigenaardig en bij herhaling indifferentie noemt: dien toestand namelijk, waarin men geene persoonlijke voorliefde heeft voor dit werk of voor een ander, maar zich bereid houdt, om dat werk te aanvaarden en ten uitvoer te brengen, dat men door den goddelijken wil aangewezen acht. Om dien geest van Vincentius te waardeeren, moeten wij zeker ter zijde stellen, althans voor een tijd, wat men het Protestantsch ideaal mag noemen. Maar wat zou alle beschaving ons baten, wanneer wij niet eene levensbeschouwing konden begrijpen, die de onze niet is? Juni 1882. a. pierson. |
|