Lord Brackenbury. Roman in twee deelen van Amelia B. Edwards, Schrijfster van Vijfduizend pond sterling; Een Wolf onder de schapen, enz. Uit het Engelsch. Amsterdam. P.N. van Kampen en Zn.
Een boek, waarin zooveel en zoo velerlei te lezen is, waardoor de draad van het verhaal telkens schijnt afgebroken te worden, zal den romanlezer, wien het alleen om den roman te doen is en die met zenuwachtige gejaagdheid naar de ontknooping uitziet, misschien niet bijzonder behagen.
En toch, dat veel en velerlei, dat we in dit boek aantreffen, - het moge dan wel wat overvloedig zijn - geeft er, naar ons oordeel, niet weinig waarde aan. Onder anderen zijn het de plastische plaatsbeschrijvingen, de indrukken van natuurtafereelen, weergegeven, als het ons voorkomt, uit eigen aanschouwing, die den voor die indrukken vatbaren lezer moeten boeien. Als de schrijfster ons in en door Genua en andere Italiaansche plaatsen voert, of eene schilderachtige beschrijving geeft van de markt te Verona, of ons de betooverende Lagunenstad met weelderige kleuren schetst, of ons eene groote en verwoestende uitbarsting van den Vesuvius te aanschouwen geeft, of.... - doch te veel, om op te noemen, - dan verplaatst zij er ons in de verbeelding en laat er ons veel genieten.
In een inleidend woord geeft zij te kennen, hoeveel moeite en zorg het haar gekost heeft, om ‘de geheimzinnige zaak van Lord Brackenbury’ te ontwarren en met inachtneming van alle discretie het door haar gegeven verhaal uit te werken.
Hoe boeiend de intrige ook zij, zij zal sommigen wel wat vermoeiend voorkomen. Als zij meenen der ontknooping nabij te zijn, worden zij verplaatst naar tooneelen, die heel wat anders te aanschouwen geven, dan zij verwachtten, en worden, volgens Miss Edwards' eigen uitdrukking, de wijzers van de klok des verhalers verzet, omdat zulke tooneel-wisselingen van tijd tot tijd onvermijdelijk zijn en 's menschen leven vol is van stoornissen, die den geregelden gang van zijn levensloop nu en dan stuiten.
Er komen in dezen roman vele personen voor, die ons wegens hunne verschillende goede on zelfs uitstekende hoedanigheden aantrekken on met wie edele zielen zeker sympathiseeren, terwijl we ons met afschuw afwenden van een Tawcett en een Clarke, die, levende in eene atmosfeer van chicane en valschheid, uit alles munt sloegen, om hunne zakken te vullen, en als bloedhonden het bloed van hunne cliënten uitzogen.
Wij hebben welgemeende lofspraak voor eene schrijfster, die met zulk eene bekwame hand de pen weet te voeren en die zooveel blijken geeft van buitengewone menschen- en karakterkennis te bezitten.
Wij hadden onder het lezen een paar aanmerkingen op de anders goede vertaling opgeteekend, maar wij willen de fouten alleen wijten aan het ontglippen bij de correctie.
H.