De Tijdspiegel. Jaargang 39
(1882)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||
Letterkunde.De Zuid-Nederlandsche letteren in 1881.Wanneer men, bij 't einde des jaars, een blik terugwerpt op hetgeen de Vlaamsche boekhandel zoo al heeft opgeleverd, dan is het niet voldoende, dat men zich ten doel stelle de vraag te beantwoorden, of er ‘leven in de brouwerij’ is geweest, maar dan komt het er in de eerste plaats op aan te onderzoeken, niet alleen of de huidige oogst dien van vroegere jaren in hoeveelheid van opbrengst nabijkomt, maar of hij vruchten heeft te waerdeeren gegeven, die wij tot hiertoe bleven missen. Hoofdzaak is 't voor den criticus te bestatigen, of de akker, die sedert jaren en jaren ontgonnen werd, eindelijk leefbaarheid heeft verleend aan tal van planten en gewassen, wier zaden hij tot hiertoe klaarblijkelijk met tegenzin had in zijn schoot gedragen! - Deze vraag gesteld zijnde, kan ook het antwoord, wat Vlaamsch België betreft, niet lang uitblijven: ‘Diepe rust ligt op de wateren,
spiegelglad is d'oceaan!’
Effener, immer stiller en meer doorschijnend wordt met iederen jaarkring het spiegelvlak van ons ‘intellectueel’ vlietje(?). De slenter zwaait schier onbetwist den staf; A., B. en C., die vroeger schreven, zijn nog werkzaam, en ‘tel qu' autour d'un soleil un système gravite’,
beschrijft de gedachtenkring van allen immer voort dezelfde ellipsis, dit eenig verschil met zekere kometen opleverend, dat A., B. en C., dezen kring beschrijvend, alle jaren terugverschijnen, in stede van zich voorgoed aan de oogen van 't geëerd publiek te onttrekken! D., E. en F. zijn ‘nieuw opgetreden’ en doen, wat de ouden deden... d.i., beginnen op beurt met zich op te sluiten in een min of meer eng cirkeltje, met de zoete overtuiging, dat zij er alle twee of drie jaren den omkreits eens deftigjes zullen van doorloopen!... Vogelenstemmen, tot nu toe onbekend, ik wil zeggen - die nieuwe liedekens | |||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||
neuriën en tjilpen, hoor ik nergens!... In onze romans blijven even trouw en prijsbaar de deugdzamen over hunne vijanden zegepralen; onze tooneelstukken zijn ten minste zoozeer onbeduidend dan ooit voorheen; dichters, novellisten en tooneelschrijvers, allen te gader, blijven onveranderlijk denzelfden vaak kleurloozen, ongespierden stijl beoefenen, dien men ‘geijkt’ gelieft te heeten en waaruit men zoo zorgvuldig mogelijk elk nieuw en frisscher levenselement tracht te weren! Op het veld der critiek gaat men voort met den slenter te bewierooken en het uitzondering-daarstellend ‘ongeijkte’ aan de kaak te slaan! Ook deze, d.i. de critiek, ziet eruit als een smeulend nachtpitje.... Eilaas! Wanneer zal er eens te midden van dat slapend veld een luide omwentelingskreet opgaan? Wanneer zal er een Swinburne optreden, die ons den gloeiendsten hertstocht in zijne liederen malen zal en - tot zijne meerder eere en glorie - verdienen, dat Zoilus hem op het lijf valle? Wanneer zal onder ons een Richepin, al was 't de taal van 't argot doen klinken en de gewaande schelmstukken, die hij bezong, boeten met zestig dagen gevangenis? Wanneer zal er een Daudet opstaan, die ons de hooggezetenen, de politieke en financieele roués tot op het hemd zal uitkleeden; een Shelley of een Leopardi, om het pessimisme der sceptische eeuw in zangen uit te storten? Wij hebben misschien niet altijd even klaar gezien, doch wij voelen ons gedwongen het te verklaren: de slenter doodt onze letteren. Elders nog zeiden wij het reeds: ‘Wèl kan de Vlaamsche critiek op enkele werken van verdienste wijzen; doch - waar zijn tot nu toe de schriften, waarvoor in het buitenland - Duitsch-, Engeland en Frankrijk - geene andere en volmaakter modellen bestaan?’ Het zal dan wel niemand bevreemden, dat ik met dezelfde woorden als verleden jaar, wat onze boekhandel opgeleverd heeft, kan opsommen: ‘Een tiental dichtbundels, even zooveel novellen, eenige tooneelstukken, verder bloemlezingen, jaarboeken en historische werken!’ Onder de bloemlezingen vermelden wij: 1o. Vlaamsche letterkundig album, 1ste jaargang, een netjes gedrukt en allerliefst gebonden boek, door den Roeselaarschen uitgever De Seyn-Verhougstraete bezorgd en opgeluisterd met 2 goedgelijkende portretten van Mevr. Van Ackere (ets) en Alb. Rodenbach (steenplaat), en met eene autographe van Conscience, die de opdracht van 't werk aanvaerdde. Het bevat gedichten van Mevr. Van Ackere, Beernaert, Bogaerd, Bouchery, Coopman, De la Montagne, De Mont, De Vos (Wazenaar), Emmen Petersen, Hiel, Van Oye, enz... en novellen van Segers en Teirlinck-Stijns. 2o. Jaarboek der lett. afdeeling ‘J.F. Willems’ van de maatschappij ‘Het Vlaamsche volk’, opgeluisterd met het portret van Edm. van Herendael, een talentvol spreker en kloek flamingant, die in 1880 ontsliep. Dit boek, benevens gedichten van J. Bouchery en E. en Jul. van Herendael, behelst een paar novelletjes, vooral eene goed geschreven | |||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||
schets uit de nalatenschap van E. van Herendael, getiteld: Willem de Mol. 3o. Van Onze Dichters, waarover wij verleden jaar spraken, zag bij De Seyn-Verhougstraete eene 2de en verbeterde uitgaaf, zonder portretten, het licht. Onder de dichters, die ons met nieuwe of herdrukte werken verrasten, dienen genoemd: J. Vuylsteke, L. Buyst, Rens, De Vos (Wazenaar), Van Oye, Weustenraad en De Mont. A tout seigneur, tout honneur! Aller onbevooroordeelden hertlijksten dank verdient Prof. Paul Fredericq, van Luik, die ons met de Verzamelde Gedichten van Julius Vuylsteke begiftigde. Een pijnlijk gevoel maakt zich van den lezer meester, als hij, na al het schoone, dat dit werk behelst, genoten te hebben, nog weder een blik terugwerpt op het korte voorwoord en dan van Vuylsteke's hand het volgende leest: ‘Bij het verzamelen dezer “Gedichten”, waarvan de groote meerderheid twintig tot acht-en-twintig en het allerjongste over de tien jaren oud is, ging het mij toe als iemand, die de nagelaten werken van eenen overledenen vriend ter uitgave zou verzorgen!’ Ja, het geldt hier een overledene, en eilaas! de Gedichten bewijzen maar al te klaarblijkend, al wat dit ontijdig overlijden aan onze herboren letteren ontroofd heeft. In den bloei des levens, juist dan, als de meer rustige periode pas aanbrak, heeft de dichter Julius het hoofd neergelegd, om niet weer op te staan! En toch was Julius een der zeldzamen, die eigen snaren op zijn speeltuig bezat. Hoe oorspronkelijk ook van gedachten zijn levensfrissche Zwijgende liefde weze, toch is 't waar, dat de trant van Heine, soms wel eens al te getrouw, is afgekeken. De stukken Uit het Studentenleven integendeel zijn heel en al nieuw, en waerdig worden zij bekroond door de in de huidige Verzameling voor 't eerst onder eenzelfden omslag gedrukte puikstukken: Mijmeringen. In deze meesterlijke bladzijden, waartoe de stoffen aan den Vlaamschen kamp of aan sociale toestanden ontleend werden, komen al de hoedanigheden van Julius best tot hun recht. Sceptisch en gloedvol te saam, is hier alles opgekruid met den bijtendsten spot en zullen de Mijmeringen als het ‘monumentum’ van den Gentschen dichter aanzien worden, Het boek van (Wazenaar) A. de Vos is betiteld: Langs ruwe paden, en zag in den boekhandel van J. Vuylsteke het licht. Het bestaat uit twee deelen: Uit de laagte en Bergop. Het eerste deel is heel en al onafscheidbaar van 's mans bekend werk: Een Vlaamsche Jongen. Over 't algemeen worden tal van deze stukken nagenoeg ongenietbaar om hunne langdradigheid. Enkelen ook waren veel beter in portefeuille gebleven. In het tweede gedeelte treft men verdienstelijke gedichten aan, vooral waar de dichter beschrijft: - Mijn Zieke is de perel van het werk! | |||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||
Lyriesch is de schrijver het minst; hij beperkt zich niet genoeg en verzwakt zijn gevoel in oneindige beschouwingen. Zijn versbouw - zelden modern - laat veel te wenschen. Dit bewijze stroof 2 van Herdenken, bl. 169, en ook de volgende ‘voor de hand’ gekozen verzen: ‘Niet u̅w slaăf ălleen is die kracht, o nătuur;
De Gedichten van den op 17jarigen leeftijd afgestorven Alfred Weustenraad, te Roeselaere bij J. de Meester verschenen, getuigen van een rein gevoel en een voor natuurschoon vatbaar gemoed en zijn dan ook vooral lyriesch. Ondanks hunne veelvoudige onvolmaaktheid, behelzen deze stukjes enkele perelkens, voornamelijk daar, waar de jonge schrijver zich het hert te goed doet aan herinneringen uit de vervlogen kindsheid. Van G. Rens zagen, bij De Schepper-Filips, Dendermonde, een bundel eerstelingen het licht, die stellig van aanleg getuigen. Wij herhalen, wat wij elders over deze Mijmeringen schreven: “Al te veel heeft zich de jonge Rens, die op meer dan eene plaats blijken aflegt van talent, door den ziekelijken-, treurigfilosofeerenden Lamartine laten beheerschen. Eene al te pessimistische levensbeschouwing en een verouderde vorm, ziedaar de hoofdlijnen des boekjes.” Tot G. Gezelle's dichterroem zullen onder geen enkel opzicht bijgedragen hebben de Driemaal XXXIII Kleengedichtjes, mitsgaders een deel rijmreken, nageldeuntjes, spakerlingen en dierlijk gestrooi’, die Julius de Meester, Roeselaere, in kl. 32o uitgaf. Het boekje krielt van feilen en onvergeeflijke licentiën! Noch rijmen noch meters komen hier vaak tot hun recht. Van bullen als het volgende krielt het overigens allerliefst gedrukt werkje: ‘Ware wijngaerd, Jezu Christe,
die voor mij hebt, voluisti,
stervend hangen, pependisti,
aan het kruis, ridebant isti,
mihi quoque spem dedisti!’
Brrr! Après cela, on tire l'échelle.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||
Het te Antwerpen, bij Plasky, door Joz. Staes uitgegeven Memento voor mijn kind getuigt van een teeder gevoel en bevat roerende plaatsen. Het graf des Engels is de ‘pièce de résistance’ van dit in keurig Nederlandsch geschreven boek. Léonard Buyst, van wien vroeger reeds een bundel Lijdensbeelden het licht zag, gaf uit: Willem Sanger, tafereelen uit het leven eens dichters, - Brussel, We. de Hou. Dit werkje, waarin, in den vorm van berijmde mémoires, de liefde eens werkzamen doch weinig door de fortuin gezegenden dichters tot zijne nicht bezongen wordt, kan, wat de stof betreft, niet tot het nieuwste behooren. Het is bezield met een teer en aangenaam gevoel en met een waas van melancholie overtrokken. De versjes zijn keurig verzorgd en kleeden zeer wel de gedichten in. Dat schrijver vaak wat al te plat prozaïsch blijft, kan, men niet loochenen! - Summa summarum, een verdienstelijk dichtwerk, dat ons den wensch doet uiten, dat Buyst zich meer en meer op de verhalende poëzie zou toeleggen. Eene eervolle melding verdient nog: Vlaanderen gered, een keurig feestdicht, door C.J. Hansen aan den heer Aug. Michiels gewijd en door den dichter voorgedragen op het eerste tienjaarlijksch jubelfeest van het Antwerpensch Willemsfonds (16 October 1881). Dit gedicht verscheen bij Mees en Co. te Antwerpen. Noch van den bundel Lentesotternijen, welken ik te Gent bij Hoste - noch van den cyclus Loreley, welken ik te Utrecht bij Beijers liet het licht zien, kan ik iets meer dan enkel den titel opgeven. Ik houd er echter aan te verklaren, dat ik er mij in beide werken heb op toegelegd, ‘wat nieuw koren op den molen te brengen’, en tevens - dit doelt vooral op het tweede werk - onze erotische poëzie te ontbolsteren van zeker al te... terughoudend en philisterachtig piëtisme! Onder dit dubbel oogpunt onderzoeke de critiek mijn werk. - Luidt het antwoord negatief - dan kan men beide bundels gerust aanzien als ‘non avenus!’ Ten hoogste spijt het mij, dat tal van dichtwerken nog steeds op hunne verschijning doen wachten en mij beletten er enkele woorden over te zeggen! Onder dezen vermeld ik: Gelukkig leven van Th. Coopman, de Gedichten van V.A. de la Montagne, in welk laatste vooral wij meer dan een flinken en nieuwen greep te gemoet zien; voorts dichtbundels van C.J. Hansen en Beernaert.
Gaan wij over tot de novellen, dan is ‘heer en meester’ Conscience eerst van allen aan de beurt. Van hem verscheen (2 dln.): Geld en adel, Antwerpen, P.J. van Dieren, hetzelfde boek, dat als 's mans ‘honderdste’ door de uitgevers werd aangekondigd. Gaerne traden wij hier in enkele beschouwingen over de hulde, op 29 September l.l. aan den genialen, gemoedelijken en alom te recht geliefden man gebracht; doch - slechts wat iedereen reeds bekend is, zouden wij nog kunnen herhalen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||
Zeggen wij enkel, dat de hoffelijke attentie, op dien schoonen dag door den Koning der Nederlanden aan den Vlaamschen volksschrijver betoond, met de grootste dankbaarheid door de Vlaamsche strijders werd opgemerkt, al heeft ook zekere pers gemeend, dit feit te moeten doodzwijgen. Van C. Lemonnier's En Brabant leverde W.D. Leen, onder titel: Bij onze Zuid-Brabantsche boeren, eene uitstekend geslaagde vertaling (Brussel, X. Havermans). Nooit zagen wij, met meer photographische trouw en met fijner opmerkzaamheid, de zeden en gewoonten onzer Brabantsche dorpsbewoners ontleed worden. Keurig van stijl en goedverzorgd van taal zijn de Novellen en Verhalen van J.F. van Cuyck, Antwerpen bij L. de la Montagne. Het ontbreekt schrijver meermaals aan waarschijnlijkheid, en - al zijn de personen zelf over 't algemeen vrij goed geteekend, toch wordt hun veeltijds eene zoo ongewone en gezwollen taal in den mond gelegd, dat het den minst ervarene moet tegen de borst stooten. De Scheerslijper, zoo luidt de titel van een zwaarlijvigen roman, dien Dr. Renier Snieders door het Davidsfonds heeft laten uitgeven. Het boek, spelend in de laatste dagen der verleden eeuw (2 dln.) behoort, tot die oude soort van volksromans, die er vooral op uit zijn, door hoogdramatische verwikkelingen te boeien en gelijk Raoul de Navéry er ons in Patira en Le trésor de l'abbaye staaltjes van schonk. Voor de volksbibliotheken zal het boek echter eene goede aanwinst zijn! Dit laatste geldt ook voor Van Doorne's Jan van Noorde, Gent, Van der Schelden; van de tweede uitgaaf van Ad. Duclos' historische tafereelen: Reivaert de Tempelier, en van De aftocht van Moscou, door A. van Loo bewerkt naar het Fransch van Vekeman en bij A. Siffer en Co. te Gent verschenen. Veel meer bevielen de Aldenardiana van Teirlinck-Stijns, Brussel, X. Havermans. Hoewel ook hier enkele vlekjes aan te wijzen zijn, - b.v. een viertal onkieschheden en zekere neiging tot ziekelijk dwepen en tot wanhoop, aan eenige personages eigen, legt dit boek de duidelijke getuigenis af van een gewetensvol realistisch streven en geeft het blijken van een recht ongewoon schilderstalent. Flinke grepen uit het buitenleven, zooals het zich in den Zuid-Westhoek van Oost-Vlaanderen voordoet, zijn al deze schetsjes. Moederken is een echt meesterstuk, dat wij reeds vroeger hebben vergeleken met Bruur Jaopik van Cremer. Dit boek is, naar onze bescheiden meening, het beste prozawerk, dat in den afgeloopen jaargang het licht heeft gezien. Een Vlaamsche Jongen, de bekende roman van Am. de Vos (Wazenaar), beleefde mede eene 2de, opnieuw bewerkte en verbeterde uitgave. Melden wij nu nog een verhaaltje van P.P. Denijs (Roeselaere, De Seyn-Verhougstraete), Het misdrijf van het slot van Komen; eene uitmuntende Fransche vertaling van: In onze Vlaamsche gewesten van | |||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||
Juff. Loveling, door J.T.L. Heuvelmans (Gent, Ad. Hoste); drie kindersprookjes, in den trant van Andersen, onder titel van Vergeet-mij-nietjes te Gent bij Vuylsteke door P. Geiregat uitgegeven, en die zich zeer wel lezen laten; voorts: Eene bladzijde uit het bloedboek der fransche Omwenteling in 1793, door J.R.v.D., en vooral: In den Schutpenninck (Antw. bij L. Janssens), eene van talent getuigende doch niet van slordigheid vrij te pleiten heide-geschiedenis van Lod. Janssens, en dan mogen wij gerust overgaan tot de tooneel- en historische werken van het afgeloopen jaar. Wat de tooneelletteren betreft, zoo weinig hebben de meesten onzer tooneelwerkjes om het lijf, dat ik alleen volledigheidshalve van dezelve hoef te gewagen. - Ik vermeld dus alleen Schermers, Bessems en Co. door Ch. van Haesendonck, de Alchimist, histor. drama door H. Pieters, en De Nixe, lyrisch drama in 3 bedrijven, door Doctor L. van Oye. Dit stuk, zeer vrij naar Puschkine bearbeid, verscheen eerst in het tijdschrift De Nederl. Dicht- en Kunsthalle, en werd daarna afzonderlijk verkrijgbaar gesteld. Onrecht zou ik echter den nog jongen en veelbelovenden tooneelschrijver, Willem Suetens, aandoen, zoo ik niet een enkel woord repte van zijn lief stukje: Zalige Nieuwjaarsdag, bij L. de la Montagne verschenen, een stuk, dat van den besten aanleg getuigenis aflegt en ons veel goeds voor de toekomst verhopen laat.
Aan belangrijke monographieën en gewichtvolle geschiedkundige werken ontbrak het ons in 1881 niet. Te Turnhout bij Glénisson verscheen De Geschiedenis van Corsendonck, door Th. Jos. Welvaerts (kl. 4o. - 263 en 294 bl.), een werk, dat benevens tal van lezenswaerdige bijdragen tot de geschiedenis van de stad Turnhout tevens het gansch verleden der vermaarde abdy van Postel met knappe pen beschrijft. Verdienstelijk maakte zich Edw. van Bergen, die ons eene puike Nederlandsche vertaling bezorgde van de belangrijke studie: Abraham Verhoeven, d'Anvers, le premier gazettier de l'Europe, par l'archiv. Alf. Goovaerts. Door het Willemsfonds werd uitgegeven: Marnix en zijne Nederlandsche geschriften, door Dr. Paul Fredericq. Niet alleen de liederen, b.v. het Wilhelmus, tevens de Psalmvertaling en de Bijencorf van den beroemden Brusselaar worden in deze knappe studie in korte trekken bestudeerd. Ook weet schrijver den geest, die Marnix' werken bezielt, uit den algemeenen geest zijner eeuw af te leiden en het daarin nog minder humaan voorkomende te verklaren bij middel van vergelijkingen met toestanden uit de latere eeuwen. Enkel vermeldende - daar het onmogelijk zou zijn, bij elk werk in het bijzonder stil te houden, - De Fransche revolutie in Vlaanderen, door Jozeph Samijn (Oostende, Nijs); De heropbouwing on het Godshuis | |||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||
van O.L. Vrouw, te Oudenaerde, vertaald uit het Fransch door archivist Van de Velde; de brieven van De Maistre over De Spaansche Inkwisitie, vertaald door Goetschalkx (Gent, Siffer), en De Passiespelen van Ober-Ammergau, met eene schets der mysteriespelen in Vlaanderen, door Bommel, eene hoogst belangrijke brochure: zijn wij verplicht in het bijzonder te gewagen van eenige werken van het hoogste gewicht, onderteekend met de beste namen: F. de Potter, Van der Straeten, Rembry-Barth. Van eerstgenoemde verscheen benevens twee kleine monographieën: De kerk van St Michiel te Gent en Een bezoek bij de Trappisten van Westmalle (Gent, Stepman), eene Geschiedenis van den belgischen boerenstand tot op het einde der XVIII eeuw, door den onvermoeibaren man, in medewerking van Broeckaert, geschreven en door de Koninklijke Academie bekroond met goud. Men mag zeggen dat, wat betreft de geschiedkundige gegevens, dit uitmuntend werk alles bevat, wat eene volledige behandeling dezer omvangrijke stof met zich brengt. Het beslaat 10 hoofdstukken en bestudeert beurtelings den Belgischen boerenstand in de Keltische en Germaansche oudheid, de eerste tijden van het Christendom, het gemeentetijdvak, het leenstelsel, de XVIde, XVIIde en XIXde eeuwenGa naar voetnoot(*). Het werk van archivist Dr. Rembry-Barth: Histoire de Ménin d'après les documents authentiques (orné de plans et vues gravés), verscheen te Brugge en maakte onder de oudheidvorschers dadelijk opgang. In dit meesterlijk gewrocht worden behandeld: 1ste band, de topographische ligging en oorsprong van den naam der stad Meenen; de archieven van het wereldlijk en van het godsdienstig beheer; het rechtswezen; de aldaar bestaan hebbende gilden en vereenigingen; de rederijkerskamers; kermissen en optochten; volkssagen, zeden, gewoonten, enz.; 2de en 3de band: de eigenlijke geschiedenis van Meenen, van de 14de eeuw af tot in 1880 toe; en 4de band: biographieën van beroemde Meenenaars, de historische beschrijving van kerken, bidplaatsen, enz. der oude stede. Van Le théâtre villageois en Flandre, de uitmuntende studie van Ed. van der Straeten, waarvan reeds over zeven jaren het eerste deel het licht zag, verscheen te Brussel bij Alex. Tillot et Cie. het tweede deel, beslaande 316 bl. gr. in 8o, met platen. Dit hoofdwerk behelst de monographieën van de rederijkers-maatschappijen, die in West- en Oost-Vlaanderen, tot op de negentiende eeuw, hun plantenleven hebben kunnen uitrekken. De bibliographische schetsen van Alf. de Decker, Antwerpen bij P. Kokx, in 8-87 bl., onder titel: Eenige Antwerpsche Drukkers in den vreemde uitgegeven, maakt ons allerbest bekend met de wijze, waarop de boekdrukkunst ingericht werd, en met de voornaamste vreemde prenters uit de XVIde en XVIIde eeuwen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||
Van den geleerden Antwerpschen archivaris P. Génard is bij Ad. Hoste te Gent een omvangrijk werk ter pers, dat voor titel voeren zal: Levensschets van den uitmuntenden kunstschilder Quinten Matsijs; - en ongeveer 300 bl. (gr. in 8o) zal beslaan. Het werk zal twee deelen bevatten, 1o. de eigenlijke levensschets, 2o. aanteekeningen en bescheiden, en zal compleet zijn in ongeveer zes of zeven afleveringen van drie vel druks elke. Wij sluiten deze schets met hier nog melding te maken van enkele werken, die zich niet gevoegelijk onder eene der reeds besproken serieën laten rangschikken: 1o. een zaakrijk levensbericht door Dr. P.G.H. Willems, Hoogleeraar te Leuven, over wijlen J.H. Bormans (werd eerst geplaatst in den Annuaire de l'académie Royale de Belgique en in mijn letterk. tijdschrift Jong Vlaanderen); 2o. eenige keurig gestyleerde werkjes van C.H. Jamar, o.a. Het gouden boek van Jezus' lijden, - Het kwalijk varen van eenen specialen kommissaris, - en Grillige avonturen, no. 1 en no. 2, alle bij H. van der Schelden, Gent; 3o. het eerste deel van eene uitmuntende Bijdrage tot een Hagelandsch Idioticon, door J.F. Tuerlinckx, bekroond en uitgegeven (bij Annoot te Gent) op last van de Zuid-Nederlandsche Maatschappij van Taalkunde te Mechelen; 4o. Oude bouwwerken in Vlaanderen, door A. van Houcke en P. Langerock, in aflev. bezorgd en onmisbaar voor de kennis onzer kunstnijverheid; 5o. De landtalen voor de Grondwet, voordracht, gehouden voor de Vlaamsche Conferentie der Balie van Gent door Mr. Camiel Siffer. Gent, Annoot, 88 bl. in 8o.; 6o. het eerste deel van een wijsgeerig en uitgebreid werk, dat bij J. de Meester, Roeselaere, door Dr. Edw. de Grijse wordt uitgegeven, onder titel: Vaderlandsch recht en revolutie. Niet-Katholieken kunnen de strekking van dit werk afkeuren, maar zonder onrecht te begaan, kan men het geene grondige geleerdheid ontzeggen; 7o. Onze taal in vorige eeuwen, door Johan Leemans, een werk, dat zich al te uitsluitend met West-Vlaanderen bezighoudt en overigens - al is 't ook op verre na niet volledig - meer dan eene wetenswaerdige bijzonderheid over nu vergeten Vlaamsche poëten aan 't licht brengt; eindelijk - en dit werk hoort tot het beste van dit jaar - 8o. Over de Alpen, door Max. Rooses, uitmuntende reisschetsen, zooals al wat deze schrijver in 't licht geeft, keurig gestyleerd en opgesmukt met voortreffelijke artistieke aanteekeningen en beschouwingen. Doornik, Dec. 1881. pol de mont. |
|