| |
| |
| |
Natuurkunde.
De meteorologie en de stormvoorspellingen uit Amerika.
Sinds eenige jaren bevatten onze dagbladen van tijd tot tijd telegrafische berichten uit Amerika, waarin tegen een bepaalden termijn op eenig punt van de westkust van Europa storm voorspeld wordt. Hoewel de groote meerderheid van het publiek zich volstrekt maar niet kan voorstellen, hoe zulk eene voorspelling op eenigen redelijken grond zou kunnen rusten, valt het toch niet te ontkennen, dat het publiek in het algemeen in deze berichten groot vertrouwen stelt en de meening meer en meer veld wint, dat de voorspellingen meestal uitkomen.
Zonder nu te willen beweren, dat er voor die voorspellingen geen grond bestaat of dat zij nooit precies of ten naasten hij uitkomen, willen wij toch beginnen met de aandacht onzer lezers te vestigen op het groote verschil, dat er bestaat tusschen de wijze, waarop het groote publiek zijne besluiten trekt, en die, waarop in de wetenschap beslist wordt, of de uitkomst dermate en zoo vaak de verwachting bewaarheidt, dat men eindelijk met wetenschappelijke zekerheid een verschijnsel voorspellen kan.
In de eerste plaats merken wij dan op, dat weervoorspellingen in het algemeen door de groote menigte met graagte en lichtgeloovigheid ontvangen worden; het onbekende trekt aan, en het weer heeft grooten invloed op onze welvaart, onze bezigheden en onze uitspanningen; zoowel voor den zeeman en den landbouwer als voor hen, die een uitstapje willen doen of eene buitenpartij geven, zou het veel waard zijn, als zij eenigen tijd vooraf zekerheid konden hebben omtrent aanstaande weersgesteldheid, en zoolang de ervaring alle voorspelling niet treurig gelogenstraft heeft, zijn velen geneigd geloof te slaan aan den eerste den beste, die meent daaromtrent iets te kunnen voorspellen. Hoort deze of gene van een vriend, dat de stormvoorspellingen
| |
| |
uit Amerika toch maar altijd uitkomen, of hoort hij, zooals dat wel eens gebeurd is, iemand klagen, dat die Amerikanen ons tegenwoordig al hunne stormen toezenden, dan zal hij, al zij het dan met een glimlach om deze laatste dwaasheid, toch al licht op de stormvoorspellingen gaan letten. Leest hij nu eens in de courant, dat op den zooveelste der maand op de Fransche kust een storm voorspeld wordt, en komt die voorspelling volkomen uit, dan is hij reeds ten halve overtuigd en men zal hem niet licht doen inzien, dat deze ééne waarneming nog niets bewijst. Maar velen zijn nog veel lichter te overtuigen: stel, dat het om dien tijd, waarop de storm op de Fransche kust voorspeld was, in West-Europa stevig waait, dan vragen zij niet, of het wel juist de dag is, waarop de storm verwacht moest worden; of hij wel juist de Fransche en niet de Iersche kust teistert; even min, of het een storm is of eene stevige koelte of een sterke wind, - voor de meesten is het genoeg, dat het waait en dat zij zich herinneren een paar dagen te voren iets van een storm in de courant gelezen te hebben. Zeer waarschijnlijk heeft in dat geval de wind, dien zij waarnemen, niets met den voorspelden storm te maken; zeer waarschijnlijk heeft deze laatste zijn loop ver benoorden Engeland genomen en is deze wind in Amerika volstrekt niet waargenomen, maar op den Oceaan ontstaan, maar toch is het tien tegen één, dat de courantenlezer in den matigen wind, die b.v. 's avonds van den 10den de Noordzee in beroering brengt, den storm herkent, dien hij in den morgen van den 9den op de Fransche kust wachtte. Eindelijk zal eene stormvoorspelling, die in 't geheel niet uitkomt, - en zoo zijn er velen - vaak onopgemerkt voorbijgaan en op het publiek veel minder indruk maken dan een, die geheel of ten deele bewaarheid wordt.
De wijze, waarop men in de wetenschap tot zekerheid komt omtrent het voorspellen van verschijnselen, is tweeërlei: zij is verschillend al naarmate die wetenschap reeds zoover gevorderd is, dat men er de berekening op heeft kunnen toepassen, of dat zij nog slechts zuiver eene waarnemingswetenschap is; een paar uitstekende voorbeelden hiervan zijn de sterrenkunde en de weerkunde.
De bewegingen der hemellichamen zijn van overoude tijden af waargenomen; reeds zeer vroeg had men onderscheid gezien tusschen de zoogenaamd vaste sterren, die steeds dezelfde plaats aan den hemel schenen te behouden, en de planeten of dwaalsterren, wier beweging zelfs een oppervlakkigen waarnemer in het oog moest vallen en vooral door hare onregelmatigheid merkwaardig was. Nadat een groot aantal waarnemingen verzameld waren, grondde de groote Copernicus daarop een stelsel, waardoor hij die bewegingen trachtte te verklaren; de aarde was eene dwaalster evenals de anderen; zij draaide in 24 uur om hare as en daardoor ontstond de afwisseling van dag en nacht; verder draaiden alle dwaalsterren en dus ook de aarde om de zon en wel in des te korter tijdsverloop, naarmate zij dichter
| |
| |
bij de zon stonden. Kepler vond mede uit waarnemingen de wetten, volgens welke die beweging der planeten om de zon plaats heeft, en Isaac Newton bewees, dat die beweging en hare wetten verklaard kunnen worden door aan te nemen, dat alle lichamen elkander aantrekken en dat die aantrekking afhankelijk is van de hoeveelheid stof, waaruit die lichamen bestaan, en van den afstand, waarop zij van elkaar verwijderd zijn. Uitgaande van deze wetten heeft men nu telkens de plaats berekend, waarop een of ander hemellichaam op zeker oogenblik staan moest, en steeds heeft de waarneming aan die verwachting beantwoord; men heeft lang vooraf het oogenblik en de bijzonderheden van verschijnselen aan den hemel berekend, en door de volmaakte overeenstemming tusschen de uitkomsten van berekening en waarneming zijn de gronden, waarop die berekening rust, boven allen twijfel verheven. Hier heeft men dus wiskunstige zekerheid in de voorspelling: wanneer men in een sterrenkundig jaarboek voor zeker uur van zekeren dag eene eclips of eene samenkomst van twee planeten voorspeld vindt, dan kan men even zeker zijn, dat deze verschijnselen wezenlijk plaats zullen vinden, als dat den volgenden morgen de zon zal opgaan op het uur, dat de sterrenkundige berekend heeft. Maar in eene wetenschap, die nog geheel op waarneming berust, kan men eene dusdanige zekerheid niet verkrijgen; toch is ook hier, maar langs anderen weg, eene groote mate van waarschijnlijkheid, eene betrekkelijke zekerheid te bereiken en wel op dezen grondslag: Wanneer twee verschillende reeksen van verschijnselen telkens gepaard voorkomen, samen hare hoogste kracht bereiken, samen weer verminderen, enz., dan mag men besluiten, dat er verband is tusschen die twee reeksen verschijnselen. Wij voegen er dadelijk bij, dat men bij de toepassing van dezen regel groote voorzichtigheid en nauwgezetheid moet in acht nemen, daar men anders al heel licht
overeenstemming zou kunnen vinden, waar men die eenmaal vinden wil en waar zij toch in werkelijkheid niet bestaat. Wij zullen door een voorbeeld van verschijnselen, waartusschen ieder het verband kent, onzen regel trachten duidelijk te maken.
Den 20sten Maart gaat de zon om 6 uur op en om 6 uur onder; na 20 Maart neemt men aan den eenen kant waar, dat zij elken dag vroeger opkomt en later ondergaat en dat zij op den middag hooger staat dan den vorigen dag; in Juni gaat zij het vroegst op en het laatst onder en bereikt zij de grootste middaghoogte; van 20 Juni tot 23 September wordt de duur van den dag weer korter en de middaghoogte kleiner, totdat in September de toestand weer dezelfde is als op den 20sten Maart. Van dien tijd af ziet men al die verschijnselen juist omgekeerd, en 21 Dec. gaat de zon om 8 uur op, om 4 uur onder; aan den anderen kant neemt men waar, dat na het eind van Maart de winterkoude plaats maakt voor zachter weer, dat langzamerhand de aarde zich met nieuw groen bekleedt en dat de warmte toeneemt; in Juli en Augustus heeft men zomerweder; in het najaar maakt dit
| |
| |
weer plaats voor stormen, die de boomen ontbladeren, en de natuur keert langzamerhand in den winterslaap terug. Hij, die deze beide reeksen van verschijnselen het eerst waarnam en vergeleek, zou zich misschien gerechtigd achten, verband ertusschen te zoeken en de stelling neer te schrijven: het wordt zomer, omdat de dagen langer duren en de zon hooger klimt; toch zou hij daartoe geen recht hebben, want dat recht wordt eerst verkregen, wanneer eene groote reeks van waarnemingen die resultaten bevestigt; immers zullen er altijd door bekende of onbekende oorzaken afwijkingen zijn: hoewel de zon hoog staat en de dag lang duurt, kan het weer slecht en de zomer koud zijn, terwijl iedereen weet, dat niettegenstaande zeer lagen zonnestand de winter zeer zacht kan zijn. De invloed dier afwijkingen nu verdwijnt, als men een zeer groot aantal waarnemingen heeft, en eerst dan kan men met eenige zekerheid algemeen geldende resultaten trekken. Zoo heeft de waarneming van vele jaren geleerd, dat bij ons Juli de warmste, Januari de koudste maand van het jaar is; mocht nu in honderd jaren het eens voorgekomen zijn, dat Februari kouder was, dan verandert dat toch niets aan de waarheid, dat Januari de koudste maand van het jaar is, want telt men de honderd getallen op, die de gemiddelde temperatuur in Januari aanduiden, en deelt men die som door 100, en doet men hetzelfde voor Februari, dan zal de daaruit voortkomende gemiddelde temperatuur voor de maand Januari toch altijd lager zijn dan die voor Februari. Men kan dus op goeden grond voorspellen, dat het in Januari 1882 kouder zal zijn dan in Februari van dat jaar; de waarschijnlijkheid, dat die voorspelling niet uitkomt, bestaat, maar zij is gering.
Zien wij na het voorafgaande, wat wij weten van de waarschijnlijkheid, dat de Amerikaansche stormvoorspellingen bewaarheid worden of niet. Wij moeten daartoe eerst onderzoeken, op welke gronden zij steunen, om daarna na te gaan, wat de ervaring ons daaromtrent geleerd heeft.
Wat het eerste punt betreft, stellen wij op den voorgrond, dat alle stormvoorspellingen en dus ook de Amerikaansche steunen op aanwijzingen van den barometer; daarin is niets vreemds, niets eigenaardig Amerikaansch: reeds in 1860 werd op voorstel van onzen beroemden meteoroloog Buys Ballot besloten, op verschillende punten van ons vaderland barometer-waarnemingen te verrichten en die elkaar per telegraaf mede te deelen; uit het verschil in stand tusschen de noordelijkste en zuidelijkste plaatsen van ons land kon men dan besluiten trekken omtrent richting en kracht van den wind; volgens de wet van Buys Ballot heeft men de plaats, waar de barometer het laagst staat, aan zijne linkerhand, wanneer men den rug keert naar de zijde, waar de wind vandaan komt; staat b.v. te Maastricht de barometer hooger dan te Groningen, dan heeft men kans op westenwind en
| |
| |
wel op des te heviger wind, naarmate het verschil in luchtdruk op die twee plaatsen grooter is. Deze regel, uit de ervaring geput, kan ook door de redeneering verklaard worden, maar er is nog groot verschil tusschen deze poging, om storm te voorspellen, en die, welke wij nu bespreken.
Alle winden zijn een gevolg van ongelijkheid der luchtdrukking op verschillende plaatsen, en deze is weer een gevolg van ongelijke verwarming. Wanneer de aarde overal gelijkmatig verwarmd werd, dan zou het luchtkleed, dat onze aarde omringt, met betrekking tot de aarde in rust zijn, en zelfs de draaiende beweging der aarde zou geene verandering brengen in deze doodsche stilte, omdat de aarde haar luchtkleed volkomen eenparig zou meenemen in haar loop. Daar nu echter verschillende deelen der aarde zeer verschillend verwarmd worden, zoo is de druk der lucht op die deelen ongelijk, en men kan dien druk meten door den barometer, een werktuig, dat, zooals bekend is, bestaat uit eene glazen buis, met kwik gevuld en het onderste boven in een bak met kwik geplaatst; boven de kwikzuil is geene lucht en de druk der kwikkolom is gelijk aan dien, welken de lucht dus op het kwik in den bak uitoefent. Daalt nu de barometer op eene of andere plaats, dan bewijst dit, dat de luchtdruk aldaar geringer is geworden, maar dan kan men uit die waarneming op zichzelve niet veel besluiten omtrent waarschijnlijke weersverandering; men behoort daarbij op de windrichting te letten.
Wordt op twee plaatsen tegelijkertijd de barometer waargenomen en blijkt de luchtdruk op de zuidelijkste der twee plaatsen geringer dan op de noordelijke, dan zou, als de aarde stilstond, een luchtstroom ontstaan van het noorden naar het zuiden; door de draaiing onzer aarde zal die luchtstroom echter afwijken en waarschijnlijk zal men een noordoostenwind waarnemen.
Bij stil weder is op plaatsen, die niet al te ver van elkaar gelegen zijn, de barometerstand weinig verschillend; de waarneming heeft echter geleerd, dat vaak op eenig punt de drukking sterk vermindert, terwijl in alle richtingen daaromheen de druk hooger is, naarmate men zich van dat punt verwijdert; het is, alsof boven deze streek eene trechtervormige verdieping ontstaan is, waarvan het punt, waar de barometer het laagst staat, het middelpunt is, terwijl daaromheen de drukking kleiner is dan de gemiddelde, maar tot aan de grenzen der verdieping toeneemt. Deze barometrische verdieping, dit minimum van druk is de oorzaak der stormen; hoe lager de druk, des te meer kans op hevigen wind, maar daarbij is nog eene andere omstandigheid van belang: om bij ons beeld van eene trechtervormige opening te blijven, zouden wij die omstandigheid de mindere of meerdere steilte der wanden moeten noemen. Wanneer men zich immers een cirkel denkt van zeer groote uitgestrektheid, waarop de luchtdruk b.v. de normale is (760), en daarbinnen op aanzienlijken
| |
| |
afstand een tweeden omtrek, waarop die druk zeer weinig minder is b.v. 759; daarbinnen ook weder op grooten afstand eene aaneenschakeling van punten met een druk 758, enz., totdat zeer langzaam ergens binnen die kringen een punt bereikt wordt, waar de druk een minimum, b.v. 750, is, dan noemen wij de wanden niet steil; het verval is, om zoo te zeggen, dan klein; die druk neemt geleidelijk af, en met geringe luchtstroomen zonder hevigen storm zal het evenwicht hersteld kunnen worden. Neemt de drukking echter van de buitenste punten. waar zij iets beneden de normale is, tot het middelpunt, waar zij het laagst is, zeer snel af, dan is de helling van onze verdieping zeer steil en dan zal het herstel van het evenwicht met hevigen storm gepaard gaan. Zoo woedde den 15den November 1878 een hevige storm in Europa; het middelpunt der verdieping was benoorden ons land, waar de barometer 735 mm wees; denkt men nu alle plaatsen, waar die stand 740,745 enz. was, door lijnen vereenigd, dan strekte de kromme lijn, waar de druk 740 was, zich uit over de Noordzee, het midden van Denemarken en Amsterdam; daaromheen bedroeg in Londen, het zuiden van België, West-Duitschland, Berlijn en het noorden van Denemarken de druk 745 mm; in het westen van Engeland, in Noord-Frankrijk, Midden-Duitschland en het zuiden van Skandinavië wees de barometer 740 mm; over Ierland, Zuid-Frankrijk, Noord-Italië, Oostenrijk, Polen, het zuidelijk deel der Oostzee en even voorbij Stokholm en Christania liep de kromme lijn, waar de druk 755 bedroeg, en om deze geheele verdieping kan men eene bijna cirkelvormige kromme lijn trekken, die Midden-Europa omgaf en waar de drukking 760 mm bedroeg; zij liep bewesten Ierland en de golf van Biscaye, over Spanje, de Middellandsche zee, Turkije, West-Rusland en het midden van Skandinavië. Zooals men op eene kaart gemakkelijk zien
kan, is de helling van deze verdieping vrij steil en er woei op dien datum over dat deel van Europa ook een hevige storm.
In het voorbeeld, dat wij hier aanhaalden, was het middelpunt der verdieping iets ten noordwesten van ons land, maar de storm was daar volstrekt niet het hevigst; gaan wij de windrichting op dien dag na op verschillende plaatsen, waar de storm heerschte, dan zien wij, dat in Engeland, dat bijna pal west van het middelpunt lag, de wind uit het noorden woei; in het noordelijk deel der Noordzee was de windrichting noordoost; in Duitschland en Rusland (oost van 't middelpunt) was de wind zuid en zuidoost, in Frankrijk en Italië west en zuidwest; men ziet daaruit, dat in dezen orkaan de lucht eene draaiende beweging heeft, en wel van west door zuid naar oost, d.i. tegen de zon in; bij die draaiing heeft de lucht echter tevens neiging naar het middelpunt, zoodat bewesten van het middelpunt de wind niet pal noord, maar ietwat noordwest is; ten zuiden daarvan is zij niet pal oost, maar tevens eenigszins uit het zuiden, enz. Deze draaiende beweging der lucht is in alle orkanen opgemerkt; zoo was er, om een twee- | |
| |
de voorbeeld te noemen, den 10den October 1878 eene barometrische verdieping op de noordwestkust van Schotland; in Ierland woei er toen een noordwesten-wind, in 't Kanaal een westzuidwester-, in Duitschland een zuiden- en in de Noordzee een zuidoostenwind; ook hier ziet men weder eene draaiende beweging der lucht om het middelpunt van links naar rechts, of van west door zuid naar oost. Ook hier is de wet van Buys Ballot van toepassing, volgens welke men het laagdrukmiddelpunt altijd aan zijne linkerhand heeft, wanneer men zich zoo plaatst, dat men den wind in den rug heeft. In het zuidelijk halfrond is de richting, waarin de lucht om het middelpunt waait, juist omgekeerd, dus met de zon mee, hetgeen tevens een bewijs is, dat deze wentelende beweging een gevolg is van de draaiing der aarde om hare as; stond de aarde stil, dan zou de lucht van alle richtingen eromheen naar het middelpunt toe waaien.
Uit dit alles volgt, dat, als wij bij gelegenheid van een orkaan de standen der barometers op verschillende plaatsen kennen, wij met vrij groote zekerheid de windrichting op die plaatsen kunnen weten. Nemen wij b.v. het geval, dat in Amsterdam de barometer het laagst staat, dan zal de wind op de Noordzee noord- of noordnoordwest zijn, in Zuid-Holland west of zuidwest, in de Zuiderzee en in Overijsel zuid en benoorden Amsterdam oost of oostnoordoost.
Uit deze beschouwing kan men echter alleen weten, hoe de wind op een zeker oogenblik op verschillende plaatsen is, maar hoe kan men nu voorspellen, hoe hij waarschijnlijk zijn zal?
De waarneming heeft geleerd, dat deze middelpunten van lagen druk zich verplaatsen, en wel met zeer groote snelheid; deze snelheid is echter zeer klein vergeleken met die van eene telegrafische dépêche en wanneer men nu niet alleen weet, dat de orkaan zich verplaatst, maar ook in welke richting hij zijn loop heeft, dan is er rijkelijk tijd, om per telegraaf de bedreigde streek te waarschuwen. Omtrent het ontstaan dezer verdieping weet men weinig, maar wij weten wel, dat zij zich in het noordelijk halfrond gewoonlijk van het zuidwesten naar het noordoosten voortbewegen, of nog vaker van westzuidwest naar oostnoordoost. Ziedaar nu den grond, waarop de stormvoorspellingen rusten: ware Europa niet ten westen begrensd door een grooten Oceaan, waarop uit den aard der zaak weinig waarnemingen kunnen gedaan worden, dan zouden die voorspellingen veel zekerder zijn; de oostkust van Amerika b.v. is daarvoor uitstekend gelegen; ten westen daarvan breidt zich een uitgestrekt vastland uit, met een telegrafennet bedekt; ontstaat er aan de kusten van de Stille Zuidzee een orkaan, dan kan men dat niet alleen bijna onmiddellijk te New-York weten, maar men kan ook den orkaan op den voet volgen; men kan van uur tot uur tijding ontvangen omtrent zijne hevigheid, den weg, dien hij aflegt, de richting, die hij neemt, en men kan daaruit op goede gronden besluiten, welke plaatsen binnen korten termijn door
| |
| |
hem bedreigd worden. Wij Europeanen zijn echter in veel ongunstiger toestand, omdat wij ten westen begrensd worden door de zee; en onze Amerikaansche vrienden hebben nu eenepoging gedaan, ons in hunne voorrechten te doen deelen.
De New York Herald is zeker geene gewone courant, of liever, de eigenaar is een man, die zeker onze warme hulde verdient voor zijne groote belangstelling in de wetenschap: hij is het, die den later beroemd geworden Stanley naar Afrika zond, om den verloren reiziger Livingstone op te zoeken; hij is het, op wiens kosten dezelfde Stanley, nadat zijn eerste tocht met schitterenden uitslag bekroond was, nogmaals een ontdekkingstocht door Afrika deed; eindelijk is hij de man, die een schip uitrustte ter Noordpoolreis; en wanneer zulk een man den transatlantischen kabel gebruikt, om stormvoorspellingen over te seinen, dan heeft hij recht gehoord te worden, en dan is het niet onwaarschijnlijk, dat de gronden, waarop hij daarbij steunt, althans de overweging waardig zijn.
Zich grondende op de algemeene kennis, die men heeft opgedaan omtrent de beweging der middelpunten van lagen druk, bepaalt men uit de weerkaarten, die driemaal per dag door den officieelen weerkundigen dienst van de Vereenigde Staten worden opgemaakt, de richting, waarin, en de snelheid, waarmede orkanen zich voortbewogen hebben, en maakt daaruit op de waarschijnlijke plaats, waar, en den tijd, waarop zij de Europeesche kust zullen bereiken.
Hoe redelijk dit alles nu ook moge schijnen, is er toch veel in te brengen tegen de juistheid dezer redeneering: in de eerste plaats weet men volstrekt niet, welke omstandigheden deze orkanen op den Atlantischen Oceaan kunnen ontmoeten, waardoor hunne snelheid van voortplanting, hunne hevigheid en hunne richting geheel gewijzigd kunnen worden; en al is het mogelijk, dat de orkaan blijft bestaan en Europa bereikt, is het toch zeer moeielijk te zeggen, waar en wanneer dat plaats zal hebben. In de tweede plaats kunnen ons omgekeerd orkanen overvallen, die nooit in Amerika geweest zijn en omtrent welker bestaan geen telegram vandaar ons dus ooit kan waarschuwen, omdat zij op den Oceaan ontstaan zijn.
Is de druk in onze streken laag, dan zijn de omstandigheden gunstig voor eene vrij ongestoorde voortplanting der orkanen; heeft in het omgekeerde geval een hooge luchtdruk bij ons de overhand, dan bereiken de van Amerika vertrokken orkanen noch de Fransche noch de Britsche kusten, maar verliezen zich in de Noordelijke IJszee. Zoo was gedurende de beroemde Decembermaand van 1879 de luchtdruk over Europa zeer hoog; den 13den bereikte hij in ons land de hoogte van 782 mm; den 16den was hij in geheel Midden-Europa boven 775; de kromme lijn over de plaatsen, waar de druk 770 was, liep over de Oostzee, het zuiden van Skandinavië, Schotland, Ierland, de golf van Biscaye, Spanje en Italië. Het is duidelijk, dat boven Europa een
| |
| |
luchtberg zich bevond in plaats van eene verdieping, en aangezien om zulk een golfberg de lucht juist in omgekeerde richting wentelt als om eene verdieping, zoo woeien er in Engeland en bij ons zwakke zuidenwinden; in het noordoosten van Europa noordwestenwinden; maar van den 7den tot den 27sten bereikte volgens het meteorologisch jaarboekje van 1879 de wind in ons land geene grootere kracht dan eene frissche koelte, en eerst den 28sten begon de barometer snel te dalen, welke daling, de volgende dagen voortgezet, vergezeld ging van regen en storm uit het zuidwesten; het is begrijpelijk, dat eene verdieping, van Amerika komende, hier geene gunstige omstandigheden zou gevonden hebben, om zich voort te bewegen.
In den laatsten tijd hebben echter twee weerkundigen, H.E. Loomis in Amerika en N. Hoffmeyer in Denemarken, de zaak van hare practische zijde onderzocht; door namelijk den loop van vele orkanen, die gedurende eenige jaren waren voorgekomen en opgeteekend, zooveel mogelijk te volgen. De heer Loomis vond, dat er jaarlijks ongeveer 50 middelpunten van lagen druk uit de Vereenigde Staten in oostelijke richting op den Oceaan komen; daarvan zouden slechts 18 Europa bereiken, maar bijna allen gaan verre benoorden van Schotland en snijden den meridiaan van Parijs op de breedte van IJsland. Volgens hem zouden er 8 kansen tegen 1 zijn, dat eene verdieping, van de Vereenigde Staten uitgegaan, eenig punt der Britsche eilanden zou bereiken; 5 tegen 1, dat zij in de buurt der Engelsche kust een storm zou verwekken, terwijl de waarschijnlijkheid, dat zij aldaar eene frissche koelte zou teweegbrengen, gelijkstond met de kans, dat zij dat niet zou doen.
Het werk van den heer Hoffmeyer is uitgebreider en voor ons doel belangrijker: zijn onderzoek loopt over een tijdperk van 21 maanden, waarin ook op zee vele waarnemingen gedaan zijn: in dien tijd heeft hij den loop van 285 laagdruk middelpunten nagegaan:
125 of 44% kwamen van de Vereenigde Staten of van Canada;
23 of 8% van de Baffinsbaai, of van straat Davis, dus van de IJszee;
26 of 9% vertoonden zich het eerst in zee tusschen Amerika en de Azorische eilanden en komen waarschijnlijk van de keerkringsstreken;
105 of 37% ontstonden in volle zee door scheiding van reeds bestaande verdiepingen, en
6 of 2% vertoonden zich in zee, zonder dat men met eenige zekerheid kan zeggen, of zij daar ontstaan zijn.
Verder vond hij, dat van 34 orkanen, die Amerika verlieten, slechts 19 invloed uitoefenden in Europa (d.i. 56%), en van deze 19 verwekten er slechts 10 (d.i. 29%) stormen aldaar; de waarschijnlijkheid, dat eene verdieping, van Amerika uitgegaan, storm verwekt in Europa, wordt door hem berekend als 1 op 3 in Noorwegen, 1 op 4 voor de Britsche eilanden, 1 op 7 voor Frankrijk, 1 op 11 voor Portugal.
| |
| |
Al deze cijfers zijn ongunstig voor de Amerikaansche weervoorspellingen; wij zien eruit, dat vele orkanen ons treffen kunnen, die Amerika niet kan voorspellen, en dat velen, die het wel kan voorspellen, ons niet bereiken. Dat ligt niet aan de onjuistheid der theorie, maar dat ligt geheel hieraan, dat een groote Oceaan ons van Amerika scheidt.
‘De reisroute der storingen van den dampkring in Amerika’, zegt Hoffmeyer, ‘en het karakter, dat die storingen daar vertoonen, kunnen geene aanleiding geven tot ernstige besluiten omtrent hare reisroute op den Oceaan en haar karakter aldaar; en zelfs als men Amerikaansche en Europeesche waarnemingen in onderling verband beschouwt, kan men niet altijd een juist begrip krijgen van wat er op den Oceaan gebeurd is.’
Missen dan die Amerikaansche waarnemingen en voorspellingen alle waarde voor ons?
In geenen deele; maar het gebrek is, dat zij uit den aard der zaak onvolledig en daarom onvoldoende zijn; wanneer men telegrafische verbinding had met alle noord- en zuidwest gelegen plaatsen, met de Faroër, met IJsland, Groenland en vooral met de Azorische eilanden (op 1800 kilometer bewesten Portugal), dan zou geene ernstige storing van het evenwicht in den dampkring ons van dien kant kunnen naderen, zonder dat wij op hare komst waren voorbereid. Reeds in 1866 drong Prof. Buys Ballot bij den Minister van Marine van Portugal aan op eene telegrafische verbinding tusschen de Azoren en Lissabon, maar tot nog toe is deze wensch, voor zoover wij weten, niet verwezenlijkt.
Wij hopen onzen lezers duidelijk gemaakt te hebben, dat de weervoorspellingen in het algemeen op goede gronden rusten kunnen, maar ook, dat men daarmee met groote voorzichtigheid moet te werk gaan; het zou ons niet verwonderen, dat velen onzer lezers, met eenige aandacht de Amerikaansche stormvoorspellingen nagaande, weldra zelven zouden bemerken, dat er slechts een klein deel volkomen bewaarheid wordt.
Dordrecht Mei 1881.
A. van Oven.
|
|