De Tijdspiegel. Jaargang 38
(1881)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijBijdragen tot de geschiedenis der tooverziekte en van den duivelsdienst.Tooverij.Het is een bekend feit, dat de zoogenaamde misdaad van tooverij, - het sluiten nl. van een verbond met den duivel - vóór het laatst der XVde eeuw zoowel in het burgerlijk als het kerkelijk recht onbekendGa naar voetnoot(*), inzonderheid vrouwen werd ten laste gelegd en hare schuld op verschillende wijzen tot klaarblijkelijkheid gebracht, hetgeen in de meeste gevallen den dood dier ongelukkigen ten gevolge had, aangezien de rechters zelven de werkelijkheid der contracten niet betwijfelden, die toch alleen bestonden in het ontstelde brein van door allerlei physieke en psychische oorzaken verdwaasde meisjes en vrouwen, en derhalve niet aarzelden vonnissen te vellen, die op de huns inziens onweerlegbaarste bewijzen van schuld waren gegrond. Eerst voor latere tijden was het weggelegd, dien waan, waarmede niet alleen het volk, maar zelfs de aanzienlijken en de geleerden waren bevangen, zoo niet geheel uit te roeien, dan toch door meer verlichte | |
[pagina 276]
| |
en humane denkbeelden op dat stuk aanmerkelijk te verzwakken. Immers heeft dat dwaalbegrip tot in onze hooggeloofde, helverlichte XIXde eeuw standgehouden en nog telkens getuigen de feiten, dat onder de lagere en in de treurigste onwetendheid voortlevende klassen onzer hedendaagsche maatschappij een onwrikbaar geloof aan tooverij, heksen, den baarlijken duivel en wat dies meer zij, is blijven voortbestaan als een natuurlijk en noodwendig gevolg van eene vaak opzettelijk onderhouden domheid, welke van oudsher de haar onverklaarbaar voorkomende verschijnselen en feiten aan tegennatuurlijke oorzaken placht toe te schrijvenGa naar voetnoot(*). Het ontbrak echter in de XVde eeuw, ook in ons vaderland, niet aan personen, welke met de rechtsgeleerden, de gerechtshoven, de geestelijkheid e.a. omtrent het bestaan dier misdaad van gevoelen durfden te verschillen. Zoo wordt in het aangehaald werk van Scheltema o.a. melding gemaakt van een proces wegens tooverij, in den jare 1593 voor het Hof van Holland aanhangig, waarbij de waterproef, eene der wijzen van onderzoek, waarop het bewijs van schuld werd gezocht en geleverd, op de beklaagde werd toegepastGa naar voetnoot(†). Alvorens echter te beslissen, was het Hof zoo voorzichtig het oordeel der Hoogleeraren in de medicijnen en in de philosophie aan de Leidsche Universiteit in te roepen. Hun advies, opgesteld door Joannes Heurnius en in de uitgave van zijne werken bewaard, is onder de bijlagen van Scheltema's monographie opgenomen. Ziehier den korten inhoud van het curieuze stuk. In die consultatie dan wordt op den voorgrond gesteld, dat, wat men ook van een verbond eens menschen met den duivel gelooven moge, zoo'n overeenkomst tusschen partijen geene plaats kan hebben, vóórdat de contracteerende mensch tot zulk een laag peil van boosheid gezonken is, dat hij alle menschelijkheid heeft afgelegd, terwijl het den booze evenzeer onmogelijk is met een mensch, zonder een daarmee verbonden schelmstuk, een verbond te sluiten. Daarna wordt beweerd, dat aan het water geene grootere kracht dan aan de andere elementen kan worden toegekend. Het water toch kan niet raadplegen of besluiten; en hierbij doet de steller van het advies deze vraag: Indien | |
[pagina 277]
| |
het water de tooveressen onwaardig keurt door zijn toedoen gedood en verdronken te worden, waarom draagt de aarde haar dan? Waarom geeft de lucht haar goedertieren den noodigen levensadem? de zon haar licht? Waarom hebben spijs en andere leeftocht geen afgrijzen van haar? Dat alles is immers voor 's menschen leven even noodig en onontbeerlijk als het water. Na verder betoogd te hebben, dat bij het drijven of zinken alleen aan natuurlijke oorzaken moet worden gedacht, voert hij redenen aan, waardoor het drijven der beschuldigden kan worden verklaard, die vooral bestaan in de wijze, waarop de patiënten te water werden gelaten, nl. met handen en voeten aan elkaar gebonden en den rug naar beneden, als wanneer breede heupen en schouderbladen aan zulk een voorwerp de gedaante geven van een platboomd vaartuig, en waarbij de angst den lijder zijn adem doet inhouden en de sponsachtige longen en andere ingewanden met lucht worden gevuld, enz. De mogelijkheid van het drijven door natuurlijke oorzaken wordt alzoo volkomen bevestigd en daarop het besluit of de conclusie gegrond: ‘Dat het voor den rechter gantsch beswaerlic soude zijn, iemant, uyt de drifticheyt (het drijven) op het waeter, van tooverie te beschuldigen ende ter doot te verwyzen; dies temeer, gemerkt (in aanmerking genomen) noch de goddelycke noch de wereldlycke rechten ons gebieden eenich proeff oft kenteycken int waeter te soecken.’ Dit merkwaardig advies, dat de toen nog jeugdige Universiteit vereert en verheft, - de zuiver wetenschappelijke argumenten, als minder geschikt, om hier te worden vermeld, laat ik rusten - werd den 9den Januari 1594 gegeven en is onderteekend door de Professoren Joannes Heurnius, Gerardus Bontius, Petrus Pauw, Antonius Trutius, Petrus Molineus, en door Bonaventura Vulcanius (De Smet) als secretaris. Dirck van Bleyswijck, de Delftsche geschiedschrijver, die om zijne verlichte denkbeelden onder zijne tijdgenooten verdient te worden geprezen, was op het punt van tooverij en den invloed van den duivel ten eenen male ongeloovig. Als een bewijs van 's mans gezonde begrippen, die door grondige studie en het bezoeken van vreemde landen waren gevormd en ontwikkeld, voer ik aan, wat hij in zijne Beschrijving van Delft, bl. 494, zegt over de ‘ysselijcke beziechtheyt en quael’, waarmede een groot gedeelte der weeskinderen aldaar, volgens het verhaal van sommige oude luiden, op zekeren tijd werden bezocht, ‘alsof sij van booze geesten beseten waeren’. ‘Sulcx’ - zoo schrijft hij - ‘schijnt by my weynigh geloof te meriteren’, en aangezien hij het vereischte bescheid dienaangaande nooit had kunnen erlangen, meende hij het bij die verklaring te mogen laten berusten, al beweerden de meeste physiologenGa naar voetnoot(*) van zijn tijd ook, dat dergelijke ‘kuyren’ (kuren), als door die kinderen werden vertoond, ‘in de natuyr konden geschieden’. Bleyswijck liet | |
[pagina 278]
| |
zich door het gezag van geleerden en van beroemde namen van zijn stelregel, dien het gezond verstand mede aangeeft de eenig ware te zijn, niet afbrengen. Hij was nl. het beginsel toegedaan, dat in zaken van wetenschap slechts argumenten en feiten, geene autoriteiten, mogen gelden, om den kring der menschelijke kennis te vergrooten en de nevelen der onkunde en der waanwijsheid te verdrijven. ‘Non auctoritatibus, sed argumentorum ponderibus’, was zijne leus. Behalve de bovenvermelde waterproef hield men er nog anderen op na, om de beschuldiging of ook het bloot vermoeden van tooverij tot zekerheid (!) te brengen, m.a.w. om te constateeren, dat iemand, die onder de verdenking lag van in eenige betrekking te staan tot of een verbond te hebben gesloten met den Vorst der duisternis, werkelijk tot die gruwelijke misdaad en allerschromelijkste zonde van gekwetste goddelijke majesteit was vervallen. Daaronder behoorde ook de weegproef, waarbij het gewicht van het lichaam, zonder eenig kleedingstuk, als toetssteen of kenteeken diende ter beoordeeling, of de persoon, die aan die proef werd onderworpen, al dan niet met tooverij omging en onder de heksenGa naar voetnoot(*) of kollen moest geacht worden te behooren. Bij bewezen wanverhouding der patiënte tot haar gewicht, d.i. indien dat minder bedroeg, dan iemand van haar leeftijd en hare physieke ontwikkeling in den regel op de schaal placht aan te geven, werd dat verschijnsel aan tegennatuurlijke oorzaken toegeschreven en stond het tevens onwederlegbaar vast, dat de machtige invloed van ‘den bosen vyant’ daarbij in 't spel was. Het blijkt echter niet, welk cijfer men had aangenomen als minimum der normale zwaarte van eene niet gekleede, oude of jonge vrouw, welke geacht werd zich van allen omgang of elke aanraking, hoe dan ook, met Satan te hebben vrijgehouden. Dat zelfs een heel eind in de XVIIIde eeuw de weeg- (of waag-) proef in zwang bleef en vaak, bij wijze van voorzorgsmaatregel en als wettig bewijs tegen eene mogelijke beschuldiging van tooverij, door vrouwen werd gebezigd en ingeroepen, daarvan kan getuigen het afschrift van eene verklaring of een certificaatGa naar voetnoot(†), door den magistraat van Oudewater in 1728, ten verzoeke van Neeltje Paulusse Pols, afgegeven, luidende als volgt: ‘Wij Borgermeesteren, schepenen ende Raden der stede Oudewater in Hollant, doen cond en certificeeren mits desen, ten versoeken van Neeltje Paulus Pols, geboortig van Bergambagt, wonende in Honcop, oud (soo sij seyde) omtrent veertig jaaren, tamelijk lang en gepropor- | |
[pagina 279]
| |
tioneert van persoone, blauw van oogen, bruyn van haer, roodagtig van wesen; dat op huyden voor ons verschenen zijn d'Heeren Gerrit de Jong en Gijsbert van Ameyde, schepenen deser stede, mitsgaders Jan Racaut, geswooren waagmeester alhier, dewelke ten versoeken als vooren verclaarden waar en waaragtig te zijn, dat door den voorn. waagmeester, Jan Racaut, op ernstige instantie van meergemelte N.P.P., in presentie van de voorn. Heeren Schepenen en andere notabele personen, deselve N.P.P. in deeser stede Waage, met de ordinaris balance en opregte troyaansche (troys) wigte, gelijk men altoos in deser stede Waag gebruykt, is gewogen, naar dat bij Jacomijntje Aarts Dekker, ordinaris stads-vroedvrouw, verclaart was, dat de meergemelte N.P.P. door haar was ontkleed, schoenen en kousen uitgetogen en sulx alleen met haar hemt en swarte falie over hare blote ligchaam en hoofd bedekt, sonder datse eenige swaarte of gewigte bij haar hadde, en is deselve persoone bevonden zwaar te wesen een hondert en tien ponden voorn. troyaansche wigte. Certificeeren vervolgens, dat de voorn. gewigte met de natuurlijke proportie haares ligchaams wel is accorderende. En alsoo sij daarvan versogte onse opene brieven van certificatie om deselve te dienen daar en soo sulx behoort, hebben wij haar tzelve niet kunnen nog willen weygeren. Dit alles sonder bedrog en in bewijs van waarheyt hebben wij dese met ons stedezegel en onderteekeninge van onsen secretaris bekragtigt op den 31 Mey 1728. Ter ordonnantie van de Heeren voornd.’ (De naamteekening ontbreekt.) Ten slotte deel ik nog de leges of onkosten mede, welke door degenen, die in de Waag van Oudewater wegens beschuldiging van tooverij gewogen werden, moesten worden betaald: Schepenen guld. 1.16.0, Secretaris guld. 2.18.0, Bode guld. 0.12.0, Waagmeester guld. 0.12.0, Vroedvrouw guld. 0.12.0, te zamen guld. 6.10.0. | |
Contracten met den duivel.Op het titelblad van het belangrijk geschrift van J.B. Cannaert, Bijdragen tot de kennis van het oude strafrecht in Vlaenderen, ziet men een vignet in houtsnee, voorstellende een vertrek, waarin zich twee personen bevinden, nl. eene oude vrouw, bij het spinnewiel gezeten, en tegenover haar een personage, dat den baarlijken duivel vertoont met al de attributen, die zijne helsche Majesteit plegen toegekend te worden en reeds in de middeleeuwsche afbeeldingen van den Vorst der duisternis worden opgemerkt. Hoornen, pooten en staart ontbreken althans aan zijn conterfeitsel niet, maar bovendien - en daar komt het voornamelijk op aan - houdt hij in zijn opgeheven | |
[pagina 280]
| |
rechterklauw eene gevulde geldbeurs, die door hem aan de tooverheks, natuurlijk niet ten geschenke, wordt aangeboden. Want ook de duivel gaf nooit iets cadeau, maar verlangde waar voor zijn geld, die door de bank in de ziel van de contracteerende partij ter andere zijde bestond, welke haar voor eeuwig aan den ‘vyant’ verkochtGa naar voetnoot(*). Evenals elders vond ‘de Booze’ ook te Delft zijne vrienden en vriendinnen. In de crimineelboeken dier stad, waaruit veel voor de geschiedenis der lijfstraffelijke rechtspleging in vroegere eeuwen te putten valt, trof ik vier vonnissen aan, ter zake van conversatie of omgang met ‘den bosen vyant’ gewezen. Ik deel ze hier mee in hun oorspronkelijk kleed, zonder verandering van taal en spelling, ten einde in niets aan den vorm te kort te doen, waarin die rechterlijke uitspraken zijn vervat, welke verbazing wekken in de XIXde eeuw, die toch ook met haar geloof aan spiritisme, tafeldans, enz., geen geringen tol aan het bijgeloof betaalt. En geven de dagbladen ons niet nog telkens verhalen van heksen, die kinderen betooveren en onttooveren, zoodat de vraag rijst, of de toenemende beschaving dan niet bij machte is, zoowel bij de hoogere standen der maatschappij als onder de lagere klassen der bevolking den trek naar het bovennatuurlijke uit te roeien, die in de menschelijke natuur te wortelen schijnt? Ziehier de bedoelde vonnissen. | |
‘Contract metten duvel.Alsoe Anna Claesdr. van Delffhaven, alias Anna Vader Jacobs ghenaempt, buyten pijne ende banden van ijser (d.i. zonder torture of pijniging) bekent heeft, hoe dat sy, hebbende metten bosen vyant ofte duvel alliancie ende contract gemaeckt ende, tot bevestiginge van dyen, van hem een stuck gelts van IX groot genoten, ende wederomme een locke hairs uyt haer hals hem laten uyttrecken; metten selven vyant geboeleert ende van hem ontfangen heeft seeckere veninige materie, die sy gevangene bekent deur desselfs vyands raet, hulpe ende adresse (behendigheid) seeckeren kinderkens, als oock een jonge dochter op | |
[pagina 281]
| |
Delffhaven, in haer cruycke ende dranck vermengt ende gedaen te hebben, waer deur deselve in haer lichaemen met onnatuerlicke passie bevanghen, gecrenckt ende gequelt sijn. Alle twelck sijn enorme ende afgrijselicke sonden ende delicten, die na den godlicken ende waerlicken (wereldlijken) rechten met de uyterste straffen an den lijven behoiren gestraft te worden, tot exemple van anderen. Soe is 't, dat mijn heeren Schepenen der stad Delff, met rijpe deliberacie van raede de voirsz. A.C., gevangene, gecondemneert hebben ende condemneren bij desen ge bonnen (gebonden) te worden op een ladder ende eerst geworcht, daernae in 't vuur geworpen ende tot assche verbrant te worden. Verclarende voirts, enz. Actum VI Julij ao. XVc. LXXXV.’ | |
‘Conversatie met die vyant.Alsoe Trijn Cornelisdr., gheboren van Delft, buyten pijn van banden van yser bekent heeft met die vyant veel jaeren geconverseert ende alzulck (zoodoende) haer doepsel (doop) ende Godt almachtich versaeckt ende die vyant angehangen te hebben. Met hulpe ende addresse van die welcke, zij bekent heeft veel en verscheyden personen, soe jonck als out, als oick besten (beesten) van die landluyden betovert ende gheïnfycieert (besmet) te hebben, daer veel personen als oick besten van ghesturven zijn.’ Hare straf was dezelfde als die van A.C., boven vermeld. | |
‘Blasphemie ende anropinghe van den vyant.Alsoe Machtelt Gosensdr., gevangen, buyten pijne, enz. bekent heeft zeeckere tijd gheleden, den naam des Heeren geblasfemeert ende den vyant angeropen te hebben, ende alsulcx door raede ende hulpe van den selffder vyant eenighe personen betovert ende die selffde an huer (hun) lichame hinder ende quellage (kwelling) angedaen te hebben. All twelcke enorme delicten zijn, enz.’ Zij werd met den vure geëxecuteerd en tot asch verbrand. | |
Ziel en lichaam aan den duivel verkocht.In het IVde Crimineelboek vind ik opgeteekend, dat een zekere Simon Kley ‘syn selven op een afschrickelijke, goddelose ende detestable manier met siel ende lichaem eeuwig aan den duyvel, voor een somme van f 5500 hadde overgegeven’. Het briefje, dat bij hem gevonden was, luidde van woord tot woord als volgt: ‘Ik Symon Cornelis Kley vercope mijn selven met lijf ende ziel aen den duyvel, eeuwigh, voir vijff ende vijftig hondert gld., ende was ondert. Simon Kley; onder de voorz. teickening stont: 't geld bij den brieff, ofte, in plaets des brieffs, geld, | |
[pagina 282]
| |
1681 febr.; ende in margine stond: DIT naer veertig jaren levens sult GIJ hebben, IK terstond GELD.’ Men kwam tot de ontdekking van dat contract, toen Simon, na het plegen van een afschuwelijken moord op een meisje van 16 jaren, dat hij met een mes de keel tot op de wervelbeenderen van den hals had afgesneden, was gevat geworden. Hij werd op het schavot, vóór het Raadhuis opgeslagen, gebracht en daar op een kruisGa naar voetnoot(*) door den scherprechter levend geradbraakt en daarna het hoofd van 't lichaam afgehouwen; dat op eene ijzeren pen en het doode lichaam op een rad buiten op het galgeveld gesteld, anderen ten exempel. Het vonnis werd den 16den Augustus 1681, in tegenwoordigheid van al de Schepenen, uitgesproken, die, na de voltrekking ervan, naar ouder gewoonte den gebruikelijken maaltijd zullen gehouden hebben, welke uit het zoogen. geeselbeursjeGa naar voetnoot(†) placht bekostigd te worden, dat door toelagen uit stads-kas nu en dan werd gestijfd. Le vrai peut quelquefois n'être pas vraisemblable! mr. j. soutendam. |
|