De Tijdspiegel. Jaargang 38
(1881)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 531]
| |
Brievenbus.Horatius C.I. 9.
| |
[pagina 532]
| |
Maar gij moogt het mij niet euvel duiden, zoo ik in de twee laatste verzen van zijne vertaling dezer ode het oorspronkelijke correcter vind weergegeven dan in de uwe. En opdat gij nu niet zult mompelen van een stuurman, die zoo goed koers kan houden, maar liever aan wal blijft, zal ik u toonen, dat ook ik mij nu en dan in 't ruime sop waag. Ik zal beproeven, wat al door meerderen vóór mij gedaan is (Bilderdijk, De Kanter, Dautzenberg): Alcaeus' maat voor ons Nederlandsch te gebruiken. Aan Thaliarchus.
Gij ziet, hoe helwit staat in getaste sneeuw
Soracte; reeds zwicht onder den zwaren last
Het zwoegend woud, en door de scherpe
Koude de stroomende waatren stilstaan.
Ontdooi den vorst dan, stapelend rijkelijk
Het hout op 't haardvuur; schenk. Thaliarchus, ook
't VierjarigGa naar voetnoot(*) druifnat mildlijk uit de
Dubbelgeoorde Sabijnsche wijnkruik.
Den goden laat al 't oovrige, want zoodra
Zij 't stormen-heir, fel teisterend d'Oceaan
Tot barning, neerslaan: hoor! geen treurwilg
Suizelt er langer of oude bergeik.
Wat morgen zijn zal... vlucht toch het onderzoek,
En welk der dagen 't lot u ook geve, boek
Als winst dien; spaar, nog jongeling, u
't Zoete der minne, der reinen vreugd niet!
Zoolang gij bloeit, is morrende grijsheid ver!
Thans 't oefenperk en 't veld van de strijderen
Met lust bezocht, in 't afgesproken
Uurtje der schemering zacht gefluister;
Thans 't lieflijk klinkend lachen, verraderlijk
Van uit den hoek, waar 't meisje zich stil verschool,
En 't liefdepand ontrukt aan d'armen
Of aan den vinger, die luttelGa naar voetnoot(†) vasthoudt.
Met hoogachtenden groet Uw Dw.
g. waalner. |
|