De Tijdspiegel. Jaargang 38
(1881)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 98]
| |
Letterkunde.Eene ‘tegenovergestelde richting’ in de Fransche letterkunde.Hector Malot, Alleen op de wereld, vertaald door Gerard Keller, 2 dln. 's Gravenhage, Henri J. Stemberg.
| |
[pagina 99]
| |
Weken, ja, maanden vooruit kondigen de vrienden, die in 't geheim zijn genomen onder de stilzwijgende voorwaarde, dat het zoo kort mogelijk een geheim blijven zal, de aanstaande verschijning van zulk een werk aan; de inhoud en wijze van behandeling worden met eene den schrijver niet onaangename onbescheidenheid breedvoerig vermeld, en de uitbundigste lof wordt binnen- en buitenslands aan het kind zijner hersenen toegezwaaid, reeds wanneer er nog nauwlijks eene letter van op het papier is gesteld. Zelfs in ons rustig Nederland hebben we met vlammende letters op straten en pleinen de aankondiging kunnen lezen, dat de laatste roman van den grooten meester der naturalistische school in een der dagbladen van Parijs als feuilleton verschijnen zou, terwijl het hoek zelf, onmiddellijk na de afzonderlijke uitgave, voor de glazen van elken ‘soliden boekhandelaar’ in ons vaderland uitgestald te vinden was. Wanneer men daarentegen verlangt kennis te maken met juweeltjes van gevoel en smaak uit de tegenwoordige Fransche letterkunde, met Petite Perle van Mevrouw Bentzon of Histoires Intimes van Mevrouw Calmon bij voorbeeld, dan moeten ze door den boekverkooper, die ze waarschijnlijk nooit heeft hooren noemen, opzettelijk uit Parijs ontboden worden. De luidruchtigheid der eene richting doet alzoo de meer hescheidene andere over het hoofd zien en geeft aanleiding tot het dwaalbegrip, dat de letterkundige ontwikkeling en smaak van het meest beschaafde volk der wereld op dit oogenblik hunne volmaakte uitdrukking vinden in de wansmakelijke voortbrengselen van Émile Zola en die weinigen zijner volgelingen, die hunnen meester vooruitstreven in leelijkheidsdienst, maar ver bij hem achterblijven in talent. Men behoeft geen utopist of optimist te zijn, om te gevoelen, dat van deze twee tegenover elkander staande richtingen de goede ten slotte zegevieren zal. De vruchten der gezonde, aesthetische romantiek van de negentiende eeuw zullen zonder twijfel worden gekend en genoten nog vele jaren lang, nadat die van het naturalisme vergeten zijn; alleen het groote talent van een enkelen priester van dit laatste zal misschien zijn werk als curiosum in de letterkundige geschiedenis doen voortbestaan. De voorspelling, dat de naturalisten eene omwenteling in de letteren teweeg zouden brengen, kan alleen waar worden in dien zin, dat hunne uitspattingen schrijvers en lezers opmerkzaam zullen maken op de gevaren, aan het overdrijven der realistische richting verbonden, en hen gevolgelijk weder terug brengen op den goeden weg, waarop de kunst voortschrijdt aan de hand der phantasie op den vasten grondslag der realiteit van het leven. Reactie dus, reactie ten goede, ziedaar het resultaat, dat wij aan de valsche afdwalingen der naturalisten te danken zullen hebben; het stemt ons bijna toegevend jegens de wanstaltigste hunner voortbrengselen. Want de reactie kan door die wanstaltigheid slechts verhaast worden; ze is reeds merkbaar: de voor ons liggende boeken geven | |
[pagina 100]
| |
daarvan een treffend bewijs. Wanneer wij namelijk een schrijver als Hector Malot, die in zijne talrijke romans - waarvan we hier alleen Un mariage sous l'Empire, La belle Madame Donis, Les batailles du mariage willen noemen - zoo al niet aan den afgod van het naturalisme geofferd heeft, dan toch verder in de schildering der vergulde onzedelijkheid gegaan is, dan goede smaak en kieschheid gedoogen, zien optreden met een verhaal als het hierboven vermelde; wanneer wij Edmond About, wiens Cas de Monsieur Guérin onzen lezers wellicht bekend zal wezen, de ‘geschiedenis van een braaf man’ zien terneerschrijven, dan mogen wij wel aannemen, dat hun de oogen zijn opengegaan voor den afgrond, waarheen de naturalisten het publiek trachten heen te voeren. Wie op deze Schrijvers smaalt en ironisch uitroept: of zij dan, met hunne antecedenten, geroepen zijn, om zich als apostelen der zedelijkheid en schoonheid op te werpen, vergeet, dat juist die antecedenten aan hun optreden eene hoogere beteekenis geven, en dat het zeer natuurlijk, maar nog meer verblijdend is, dat zij, die tot het bederf van den smaak het hunne hebben gedaan, eenmaal tot inkeer gekomen zijnde, met den moed hunner overtuiging vooraan treden op den goeden weg. Het is geene gewaagde onderstelling, de twee voor ons liggende boeken aan te merken als de opzettelijke protesten tegen eene verkeerde richting. Voor Malot maakt eene vergelijking met zijne vroegere werken deze beteekenis zonneklaar, en toen de Fransche Académie in 1879 aan zijn Sans Famille een deel van den prix-Montyon toekende, beoogde het rapport, waarin van die onderscheiding rekenschap gegeven werd, klaarblijkelijk niet slechts het bekroonde, maar evengoed de vroegere werken van denzelfden Auteur. ‘Door dit boek aan zijne dochter op te dragen’, werd in het rapport gezegd, ‘heeft de heer Hector Malot al aanstonds te verstaan gegeven, dat er voor ditmaal geene sprake was van een roman van gemeene zeden of bevallige onzedelijkheid (qu'il ne s'agissait pas cette fois d'un de ces romans de moeurs vulgaires ou d'élégantes immoralités), die een vader voor zijne kinderen verborgen houdt, en die de schrijvers allerminst aan het oordeel der Académie onderwerpen.’ (Rapport van den vasten secretaris der Académie, in de jaarlijksche openbare zitting van 7 Augustus 1879 uitgebracht.) De beide woordjes: cette fois, zijn hier welsprekend en bevatten eene ten volle verdiende berisping wegens zijne vroegere werken aan den ditmaal naar verdienste beloonden Auteur. Want dat Alleen op de wereld een keurig boek is, zal elk lezer erkennen. De donnée is eenvoudig in hooge mate, op banaal af: een vondeling van aanzienlijke afkomst, bij een arm gezin in Frankrijk verpleegd, die door zijn pleegvader aan een rondtrekkenden muzikant en kermisreiziger verkocht of verhuurd wordt, in wiens gezelschap hij geheel Frankrijk doorkruist en allerlei wederwaardigheden beleeft, totdat hij ten slotte zijne betrekkingen terugvindt, ziedaar | |
[pagina 101]
| |
het ietwat afgezaagde thema, dat eene halve eeuw geleden schering en inslag van de zoetsappige kinderliteratuur uitmaakte. Maar met hoeveel talent en gevoel heeft Malot deze gegevens behandeld en uitgewerkt! Te recht prijst de Vertaler in zijne korte voorrede den eenvoud, het boeiende en de afwisseling van het verhaal, de gevoelvolle en spannende tafereelen, die het bevat, en wijst hij daarbij op de heilzame werking, die het op hoofd en hart vooral van jeugdige lezers zal uitoefenen. Men kan eruit leeren, had de Fransche Académie reeds gezegd, hoe een van nature rein gemoed de wederwaardigheden des levens wederstaat en ongevallen en ongunstige omstandigheden beheerscht, die het met verderf en ondergang bedreigen. En wat niet in het boek gevonden wordt, is bijna nog merkwaardiger dan hetgeen wij erin lezen. Geef hetzelfde thema aan een naturalist van zuiver bloed in handen, en ge zult de afzichtelijkste beschrijving lezen van de holen van zonde en ongerechtigheid, waarin de kermisreizigers overnachten; van de gevangenis, waarin Vitalis opgesloten wordt; van het leven der ongelukkige Italiaansche kinderen bij den padrone in de Rue Lourcine te Parijs; van het bestaan der deugnieten-familie Driscoll en Bob en zijne mede-negerzangers bij de Engelsche wedrennen. Hij zou ons eene handleiding gegeven hebben voor tuinbouw en mijn-exploitatie, al de geheimen der schipperderij, der dressuur van honden en apen hebben onthuld, en zijne lezers hebben vergast op uitgezochte staaltjes van de internationale dieventaal, die het Engelsch, Fransch en Italiaansch bedelpak als eene lingua franca der ellende en verdorvenheid verstaan en gebruiken. Niets van dat alles bij Malot; ook waar hij ons slechte dingen moet laten zien, zooals bij Garofoli en Driscoll, houdt hij de beperking en maat in acht, die de ware kunstenaar geen oogenblik uit het oog verliest en die het wezenlijk geheim is van zijne macht. Nu wij reeds meermalen van de bekroning door de Fransche Académie gewaagden, kan het nuttig zijn, hierbij voor een oogenblik stil te blijven staan, opdat onze lezers de beteekenis der aan dit werk te beurt gevallen onderscheiding wèl begrijpen. De genoemde instelling verkeert, zoo te zeggen, in permanent concours. Behalve de prix d'éloquence en prix de poésie, welke afwisselend om het andere jaar worden uitgeloofd voor de beste behandeling, nu in proza dan in poëzie, van een vooraf opgegeven onderwerpGa naar voetnoot(*), heeft zij nog een | |
[pagina 102]
| |
aantal geldprijzen te harer beschikking, gevormd uit rente van inschrijvingen in het grootboek, die jaarlijks of om de twee of meer jaren kunnen verleend worden, hetzij in hun geheel, hetzij verdeeld, aan de schrijvers, die aan de voorwaarden van elken prijs voldoen. De voornaamsten dezer prijzen, die de namen hunner stichters dragen, zijn de volgenden: de prix-Jean-Renaud, fr. 10,000 groot, jaarlijks beurtelings ter beschikking van eene der vijf klassen van het Fransche Instituut gesteld, om te worden geschonken aan den schrijver van ‘une oeuvre originale, élevée, ayant un caractère d'invention et de nouveauté et qui se serait produite dans une période de cinq ans’. Men ziet, dat de stichter wijselijk eene groote vrijheid in de toekenning gelaten heeft: alleen voortreffelijkheid van het werk wordt geëischt. In 1879, toen de begeving aan de Académie stond, verleende zij den prijs aan Henry de Bornier voor zijn treurspel La fille de Roland. Verder zijn er vier prijzen: prix-Juglar van fr. 3000, prix-De-Latour-Landry, prix-Monbinne van fr. 3000Ga naar voetnoot(*), prix-Lambert van fr. 1600, waarvan de drie eersten om 't andere, de vierde elk jaar worden toegekend, als aanmoediging van jongelieden van talent of tegemoetkoming aan hen, die eene eervolle loopbaan in de letterkunde of in het onderwijs achter zich hebben. De prijzen voor werken van eene bepaalde soort zijn: twee prix-Gobert van bijna fr. 10,000; prix-Thiers (door de weduwe van den Franschen staatsman tot zijne herinnering uitgeloofd); prix-Thérouanne van fr. 4000; prix-Bordin van fr. 3000; prix-Marcellin-Guérin van fr. 6000; zij zijn meer bepaaldelijk bestemd voor wetenschappelijke werken en worden gewoonlijk aan historische toegekend. Twee anderen, prix-Langlois en prix-Jules-Janin, door de weduwe van dezen auteur, ter eere zijner nagedachtenis, om de drie jaren uitgeloofd, strekken tot erkenning van de verdiensten van vertalingen; de prix-Archon-Despérousses van fr. 4000 heeft de Fransche taalkunde tot onderwerp. Voorts heeft men nog den prijs, om het andere jaar uitgeloofd door de dochter van den bekenden hermite de la Chaussée d'Antin, naar de stichtster prix-Jouy geheeten, voor ‘un ouvrage, soit d'observation, soit d'imagination, soit de critique, et ayant pour objet l'étude de moeurs actuelles’. De twee belangrijkste prijzen echter, welke de Fransche Académie telken jare te begeven heeft, zijn: de prix-Vitet en de prix-Montyon. De eerste is door het academielid Vitet uitgeloofd en fr. 6400 groot; hij dient tot bekroning ‘dans l'intérêt des lettres’ van de schrijvers, die zich jegens de Fransche | |
[pagina 103]
| |
letterkunde verdienstelijk hebben gemaakt. In 1879 werd hij verdeeld tusschen Mevrouw Bentzon en Jules Clarétie, in 1880 tusschen André Theuriet en Albert Delpit. De andere prijs werd door den bekenden Baron De Montyon (1733-1820), den Baron Taylor van de achttiende eeuw, reeds in 1782 gesticht. Hij bestaat - want wij hebben hier niet te maken met den door denzelfden vermogenden menschenvriend uitgeloofden prix de vertu tot belooning van zelfopofferende menschenliefde - uit eene som van fr. 16,000 tot fr. 17,000, jaarlijks uit te keeren aan schrijvers van werken, die geacht worden ‘utiles aux moeurs’ te zijn. Ook hier heeft de stichter het oordeel der Académie, alsmede hare bevoegdheid tot splitsing, zoomin mogelijk gebonden; wanneer een of meer werken maar voldoen aan den eisch van nuttigheid voor de goede zeden, dan kunnen zij voor den prix-Montyon in aanmerking komen. Dat er volstrekt niet aan de beteekenis van zedekundigen of stichtelijken inhoud wordt gehecht, toont de lijst der werken, aan welke de Académie met een verlicht oordeel en gezond verstand een deel van dezen prijs pleegt toe te kennen. Zoo werden in 1880 daarvan gegeven: vier premiën van fr. 1500 aan werken uit het gebied der natuurwetenschappen, Desbeaux Le Jardin de Madlle Jeanne, Hément De l'instinct et de l'intelligence, Girard Métamorphoses des insectes, en Flamarion Astronomie populaire; twee even groote aan reis- en volksbeschrijvingen, van Gourdault betrekkelijk Zwitserland en Edmond betrekkelijk Egypte; voorts van hetzelfde bedrag aan de Mémoires de Cendrillon van Edm. Texier en Lasenne, en aan de historische studie van Douen over de eerste Protestantsche kerkleeraars (pasteurs du désert) in Frankrijk. Twee prijzen van fr. 2500 werden toegekend aan een belangrijk werk van Legrand over de geschiedenis van het huwelijk in Frankrijk, en aan de Poésies Canadiennes van den jongen Canadeeschen dichter Louis Fréchette. In 1879 werd de prix-Montyon verdeeld in twee premiën van fr. 1500, vier van fr. 2000 en twee van fr. 2500. De eersten vielen te beurt aan La mission de Jeanne d'Arc van Godefroy, een historisch werk, en aan den jongen dichter Lucien Paté; de volgende vier aan eene levensbeschrijving van Vauban, aan Simonin, den schrijver van boeken over staathuishoudkunde en handelswetenschappen, aan eene geschiedenis van de begrippen op onderwijsgebied in Frankrijk, en aan Dantier's Les femmes dans la société chrétienne. De beide hoogste aandeelen werden toegewezen aan Bonneau-Avenant voor zijne Histoire de la duchesse d'Aiguillon, een boek, vol belangrijke bijzonderheden betrekkelijk den Kardinaal De Richelieu en zijne tijdgenooten, en aan Hector Malot voor zijn Sans familie. Deze onderscheidingen werden verleend na lezing en beoordeeling van een aantal ingezonden boeken, aan velen waarvan eervolle vermeldingen plegen toegekend te worden. Gelijk men zien zal, komen onder al de werken, waaraan deze prijs in de beide laatste jaren werd toegekend, telkens behalve een bundel | |
[pagina 104]
| |
gedichten - eene opzettelijke hulde aan de poëzie - maar twee eigenlijke letterkundige producten voor: de Mémoires de Cendrillon in 1880, en Hector Malot's verhaal in 1879; de groote meerderheid der boeken, die ‘utiles aux moeurs’ werden gekeurd, behoorde tot het gebied der historische en natuurwetenschappen. Neemt men daarbij nog in aanmerking, dat het in 1880 bekroond letterkundig werk een meer phantastisch en poëtisch karakter droeg, dan zal men de bedoeling kunnen begrijpen, waarmede de Fransche Académie een zoo doodeenvoudig en natuurlijk verhaal als Alleen op de wereld bekroonde. Zij wilde een protest uiten tegen de slechte school van het dolend naturalisme en hulde brengen aan den gevierden Schrijver, die cette fois een geheel nieuw genre had aangenomen, dat hem zonder twijfel in de oogen der lezers van zijne vroegere lettervruchten niet zal doen rijzen, maar hem in de schatting van alle oprechte vrienden der schoone letteren verhoogt.
Aan de bedoeling, waarmede About zijne Histoire d'un brave homme schreef, valt nog minder te twijfelen. Het is bekend en werd nog vóór het verschijnen van den roman nadrukkelijk verkondigd, dat hij de pen heeft opgevat met het bepaalde doel, om eens wat anders en beters te leveren dan de school van Émile Zola. Om hem in dit meermalen geuit, doch maar niet tot wezenlijkheid overgaand voornemen te stijven, hadden 's mans huisvrienden en bewonderaars hem diets gemaakt, dat zijne vrouw dol verlangde naar eene zekere diamanten parure; om die te kunnen betalen, moest de roman geschreven en aan een uitgever verkocht worden. De waarheid van dit verhaal zal men bij de lezing van het boek bevestigd vinden. Het draagt in hooge mate den stempel van besteld of althans tendenz-werk, en wij kunnen wel aannemen, dat het juweelkistje van Mevrouw About door dezen roman meer verrijkt is dan de Fransche letterkunde. De groote verdiensten ervan zijn niet te miskennen, en de les, die door elken regel heenschemert: de heilzame invloed van kunde, karakter en menschlievendheid op de materieele welvaart en zedelijke ontwikkeling van een ruimen kring, is zonder twijfel eene van de beste waarheden, die een schrijver zijnen landgenooten op het hart kan drukken. Maar met dat al is About's roman wat al te zoetsappig, te brave-Hendrikachtig van toon; alle menschen zijn er even voortreffelijk en braaf, en de eenige uitzondering op den algemeenen regel, waarover nader, is niet zeer oordeelkundig geplaatst. Licht mogelijk, dat de Schrijver van den zeer lossen roman, dien wij in den aanhef aanhaalden, in den toestand verkeerde, dien Cats schetst met de woorden: als morsige lieden kuisch worden, schuren zij de potten van achteren; - dat hij, voortgedreven door de zucht, om oude zonden te vergoeden, de verstandige les van den fabeldichter heeft voorbijgezien: | |
[pagina 105]
| |
‘Faut d'la vertu; pas trop en faut.
L'excès en tout est un défaut’.
Zooveel is zeker, dat die lange rij van brave, plichtmatige en goede menschen ten slotte eentonig en afmattend op den lezer werkt en de frischheid en natuurlijkheid mist, die Alleen op de wereld zoo aantrekkelijk maken. De beschrijvingen van toestanden, waarover men uit About's geoefende pen geestige en scherpzinnige bijzonderheden verwacht, stellen uit dien hoofde teleur: de schets bij voorbeeld, door hem van den politieken toestand van Frankrijk tijdens de Juli-monarchie gegeven, wordt kleurloos en onbeduidend, wanneer men haar vergelijkt met Louis Reybaud's Jérôme Paturot, dat meesterstuk van vernuft en satire. Kortom, van De familie Dumont kan tot zekere hoogte gezegd worden, wat eenmaal van des Schrijvers Ahmet le fellah werd getuigd, dat op elke bladzijde de tartine (het bestelwerk, tendenz-werk) door de regels heengluurde. Wie de pen opneemt met een ander dan een zuiver aesthetisch doel - en men neme het woord aesthetisch hier in den ruimsten zin op - stelt zich aan groote gevaren bloot, waarvoor talent en oefening hem volstrekt niet vrijwaren. Voor de leidende gedachte van het boek kunnen wij slechts lof overhebben. De Schrijver gaat uit van het standpunt der erfelijkheid van deugd en braafheid en schildert ons na den harden, doch werkzamen grootvader den plichtgetrouwen, onvermoeiden vader en zijn held zelf, die de voorvaderlijke deugden, veredeld en beminnelijk gemaakt door kennis en door het besef van de plichten, uit den nauwen samenhang van elk individu met de maatschappij, waarin hij leeft, voortvloeiende, met nauwgezetheid en gelukkige uitkomsten in practijk brengt. De opvolgende hoofden van het geslacht Dumont handelen in overeenstemming met de schoone lessen van zelfopoffering en naastenliefde, die de vader in Victor De Laprade's keurig gedicht Le droit d'aînesse zijn jongen zoon op het hart drukt. Het eerstgeboorterecht brengt mede, dat men den zwaarsten post bezet, waar de hardste arbeid te doen, het grootste gevaar te trotseeren is, zijne jongeren beschermt en bijstaat in den strijd des levens, en hun, eerder dan zichzelf, zelfopofferend en blijmoedig de vruchten van zijne noeste vlijt te genieten geeftGa naar voetnoot(*). Het is eene geestverheffende gedachte, eene flinke opwekking, om den strijd des levens moedig te ondernemen, waarop deze | |
[pagina 106]
| |
roman is gegrond; te meer jammer daarom, dat de aesthetische fout, waarop zoo even gedoeld is, het gemis van koloriet, het werk eentonig en weinig boeiend maakt. Het ware echter te wenschen geweest, dat About zijn roman, tot verbreiding van eene gezonde zedeleer en van beproefde levensbeginselen voor den individu geschreven, ook tevens dienstbaar hadde gemaakt aan de verbetering van collectieve karakterfouten zijner landgenooten. In zijn werk, dat de geschiedenis van de laatste veertig jaren omvat, wordt onder anderen de Fransch-Duitsche oorlog behandeld geheel in den geest der bij de onbeschaafde volksklasse in omloop zijnde legenden. Men kent het verhaal van het slachtoffer van een oorlog, die, door zijne verliezen aan het tobben geraakt, voor zichzelf tot de overtuiging was gekomen en die door allerhande spitsvondige redeneeringen en bewijsgronden ook bij anderen wilde vestigen, dat de geheele oorlog alleen om zijnentwille, om hem te gronde te richten, ondernomen was. Van dergelijke hallucinatiën heeft ons de geschiedenis der Fransche natie in de eerste jaren na 1871 menig staaltje bewaard. Het zijn voorbijgaande verschijnselen, noodwendige gevolgen van oorlogsgruwelen, de nawerking der febris bellica (die men gerust ook bellua noemen kan); als zoodanig kunnen zij alleen door den tijd genezen en zou het niet baten, daartegen veel te spreken en te schrijvenGa naar voetnoot(*). Maar een auteur handelt verkeerd, met de geschiedenis van zijn tijd op te vatten van datzelfde lage en ziekelijke standpunt; vooral, waar hij ter zedelijke verbetering de pen voert, behoort hij zich boven de bekrompenheid zijner landgenooten te verheffen, hen op de voortwoekerende overdrijving en vervalsching der legende opmerkzaam te maken en aldus te voorkomen, dat de door angst geteelde, door haat, domheid of tijdelijke verblinding verwrongene voorstelling langzamerhand tot officieele, historische waarheid wordt verheven. In dit opzicht nu geeft de roman van een braaf man aanleiding tot ernstige bedenking. De oorlog met Duitschland wordt daarin met de grootste eenzijdigheid voorgesteld; de ‘wreedheden’ en ‘plunderingen’ van de Pruisen en Beieren doen er denzelfden dienst als in de volksblaadjes van 1871 en 1872; ja, het huishouden der laatstgemelde troepen in de, in eene opene stad gelegen, fabriek van den held wordt beschreven naar het model der hallucinatie van het slachtoffer, waarop wij zoo even doelden. Een voormalig werkman | |
[pagina 107]
| |
der fabriek, die dus blijkbaar als spion was vooruitgezonden en dan ook, onder het voorwendsel van naar de natuur teteekenen, de streek nauwkeurig opgenomen had, treedt als wegwijzer voor de plunderaars op, weet de brandkast met een millioen francs waarde aan toonder uit hare schuilplaats op te graven; doorzoekt - gelukkig vergeefs! - de geheele fabriek, om de koperplaten, waarop de daar gebruikte ornamenten ter versiering van het porselein waren gegraveerd, te bemachtigen; pakt de voorhanden zijnde goederen, de modellen en kunstwaardige voorwerpen zorgvuldig in, opdat alles, in drie extratreinen, behouden naar Duitschland zou overgezonden kunnen worden: kortom, we raken bijna onder den indruk, dat de oorlog van 1870 eigenlijk door Duitschland werd ondernomen, enkel en alleen, om de porseleinfabriek van Pierre Dumont te Courcy uit te plunderen en diens vermogen weg te stelen. Dezelfde bedenking geldt de voorstelling van het tweede Keizerrijk als het toppunt van alles, wat slecht en gemeen was, van onderdrukking, zedebederf, dompergeest en wat niet al meer. De eenige slechte figuur van den geheelen roman, die er trouwens maar even, terloops in genoemd wordt, is een commissaris van politie, beambte van de keizerlijke regeering; alle ambtenaren vóór den staatsgreep van 1852 en na 4 September 1870 worden als halve engelen uit den hemel voorgesteld; - als zwarte duivelen, die al het goede tegenwerkten en alleen op kwaad en onderdrukking zonnen, zij, die tijdens het tweede Keizerrijk hun vaderland dienden. Gewis, de nagedachtenis van Napoleon III draagt eene zware verantwoordelijkheid jegens het Fransche volk, maar toch mogen wij niet voorbijzien, dat het land gedurende de twintigjarige regeering van den tweeden keizer veel voorspoed en welvaart heeft genoten; dat voor den toestand der arbeidende klasse voornamelijk, door het initiatief van Napoleon III zelf en van de vele eminente mannen, die hij tot zijne raadslieden wist te kiezen, veel is gedaan en nog meer voorbereid, waarvan volgende regeeringen de vruchten plukken en den roem inoogsten zullen. Wie het wèl meent met zijn volk en het opleiden wil tot rechtvaardigheid en onpartijdigheid, moet den moed hebben van tegen verkeerde, onbillijke modedenkbeelden op te treden en niet schromen, om tegenover de algemeene minachting, waarmede een geheel tijdvak der hedendaagsche geschiedenis zonder uitzondering geschandvlekt wordt, te wijzen op de lichtzijde van het duister tafereel. Nog beter en edeler zou hij handelen, zoo hij met en voor het volk de redenen naspoorde, waarom een land zoovele jaren achtereen onder eene slechte regeering gebukt kan gaan, redenen, die minder bij de regeerders dan bij de geregeerden gezocht moeten worden en de namen dragen van: partijdigheid, lichtzinnigheid, bekrompenheid. |
|