| |
Nieuwe uitgaven en vertalingen.
Handleiding tot de beginselen der dierkunde, ten gebruike bij het gymnasiaal en het middelbaar onderwijs, door Dr. D. Lubach. Derde, herziene druk. Met 317 houtsneefiguren. Amsterdam. - C.L. Brinkman.
Schoolatlas voor de beoefening der natuurlijke historie. Nederlandsche uitgave van den Naturhistorischer Schulatlas van Dr. Carl Arendts, met nieuwe bewerking van den tekst door Prof. L.A.J. Burgersdijk, leeraar aan de hoogere burgerschool te Deventer, D.J. Coster, Med. Doctor te Amsterdam, en Dr. T.C. Winkler, conservator van Teijler's museum te Haarlem. Met 760 houtgravuren op 60 platen, en een verklarenden tekst. Vierde, vermeerderde en herziene uitgave. Leiden, A.W. Sijthoff.
Onze vogels of de vogels van Nederland, in hunne levenswijze geschetst door J. Hendrik van Balen. Met 50 grootendeels nieuwe, door den Schrijver naar de natuur geteekende houtgravures en 8 gekleurde figuren op den omslag. Groningen. - Gebr. Hoitsema.
Kon men tot vóór weinige jaren klagen, dat er in ons land bitter weinig aan de beoefening der nat. historie wordt gedaan, sedert de oprichting der hoogere burgerscholen is die klacht vervallen, terwijl de reorganisatie der gymnasia volgens de eischen der nieuwe wet op 't Hooger Onderwijs ongetwijfeld ook goede vruchten zal afwerpen tot het populariseeren van een zoo belangrijk vak. 't Is dan ook geen vreemd verschijnsel, dat van degelijke werken over natuurlijke historie een derde of zelfs een vierde druk verschijnt.
De handleiding van Dr. Lubach is eene oude bekende; reeds tal van jaren geleden bewees de eerste druk, welke bij den heer Campagne te Tiel verscheen, goede diensten aan studenten, die zich moesten voorbereiden tot het examen in dierkunde, vooral aan hen, die in de medische wetenschappen studeerden. Vergelijkt men daarmede den thans ter recensie aangeboden derden, herzienen druk, dan ontwaart men zeer spoedig, dat de Schrijver, in weerwil van zijn veel omvattenden werkkring als inspecteur van 't geneeskundig staatstoezicht, in weerwil ook van 't klimmen zijner jaren, nog tijd genoeg weet te vinden, om op de hoogte te blijven van een vak, dat gedurende de laatste jaren zulk eene ontzaglijke uitbreiding heeft ondergaan, als met de dierkunde 't geval is.
En ook de Uitgever heeft begrepen, dat hij met den tijd mee wil gaan, door 't boek in een netter gewaad te steken en het te verrijken met een
| |
| |
aantal nieuwe figuren. Driehonderd zeventien houtsneefiguren in een werk van nog geen 400 bladzijden is waarlijk geene kleinigheid, en het doet mij genoegen, te kunnen constateeren, dat ze allen uitstekend zijn.
Dat de tekst weinig of niets te wenschen overlaat, was van een man als Dr. Lubach, die zijne sporen reeds lang verdiend heeft, niet anders te verwachten.
Als men aanmerkingen zou willen maken, dan zou men kunnen aanvoeren, dat het historisch overzicht wel een weinig te beknopt is, en dat een man als Darwin daarin wel vermeld had mogen worden. Die eisch is hierom vooral niet onbillijk, omdat bijna alle dierkundigen van den tegenwoordigen tijd voorstanders zijn van de afstammingsleer. Dr. Lubach schijnt echter niet tot hare voorstanders te behooren, en daarover mogen we hem niet hard vallen; te meer niet, omdat de indeeling en de beschrijving meestal overeenstemmen met de nieuwere inzichten.
Slechts eene enkele maal wijkt de Schrijver daarvan af. Zoo rekent hij b.v. de duiven tot de orde der hoenderachtigen, terwijl, mijns inziens, de verschillen groot genoeg zijn, om ze tot eene afzonderlijke orde te verheffen. De amphibiën plaatst hij onder den naam van kikvorschachtigen in de vierde orde der kruipende dieren. Met het oog op de ontwikkelingsgeschiedenis ware het beter geweest, er eene afzonderlijke klasse van te vormen.
Of verder de bijvoeging van de dikwijls lange lijsten van geslachten en soorten, zonder vermelding van bijzonderheden, wel eene verbetering mag worden genoemd met het oog op 't middelbaar en 't gymnasiaal onderwijs, moet ik betwijfelen. Ik zou het beter gevonden hebben, wanneer eene meer omstandige beschrijving van enkele der voornaamste soorten daarvoor in de plaats gekomen was. 't ‘Multum’, niet het ‘multa’, moet bij 't onderwijs op den voorgrond staan.
Dit neemt niet weg, dat die lijsten uitnemende diensten kunnen bewijzen aan hen, die tot uitbreiding hunner kennis grootere werken willen raadplegen. Zij, die de handleiding van Dr. Lubach bij hun onderwijs gebruiken, kunnen in die lijsten wel eene aanleiding vinden, om enkele daarin voorkomende soorten met de leerlingen te bespreken; doch met het oog op eigen studie zou het beter zijn geweest, wanneer de leerling zelf daarover 't een en ander in zijn boek had kunnen lezen. Op enkele weinig beteekenende aanmerkingen na kan dus mijn oordeel over dezen nieuwen druk niet anders dan gunstig zijn; ik ben overtuigd, dat het werk evenals vroeger tal van koopers zal vinden.
Van den schoolatlas van Arendts, bewerkt door Prof. Burgersdijk, Dr. Coster en Dr. Winkler, wordt reeds de vierde druk aangeboden. De Uitgever zegt op de binnenzijde van den omslag, dat het blijken zal, dat deze nog boven den derden uitmunt door eene zorgvuldige keuze en wetenschappelijke rangschikking der figuren, en dit is volkomen juist.
Bovendien waarborgen de namen der drie bewerkers ons de degelijkheid van den tekst.
De 760 houtgravuren, welke den bondigen tekst vergezellen, zijn met de meeste zorg bewerkt; trouwens, dat viel van den heer Sijthoff niet anders te verwachten.
| |
| |
Mijn wensch is, dat deze atlas voor dierkunde, plantkunde, versteeningen, aard- en delfstofkunde meer en meer op onze scholen moge worden ingevoerd. De tekst toch kan den leerling dienen, om 't op school geleerde van tijd tot tijd op beknopte wijze te herhalen; de afbeeldingen kunnen strekken, om hetgeen hij gedurende de les gezien heeft, nogmaals aanschouwelijk te maken.
't Laatste der drie ter recensie aangeboden boekwerken doet voor de eerste maal zijne reis door de wereld.
De Schrijver werd, gelijk hij in 't voorwoord zegt, tot de samenstelling van dit boek genoopt door ‘de onderstelling, dat er in ons land behoefte bestaat aan een volksboek over de vogels van ons land’. Hij heeft daarom willen leveren: ‘een volksboek, d.w.z. een boek, dat even geschikt is voor leesboek in het huisgezin als voor den onderwijzer ten gebruike op school, een boek waarmede de dierenvriend en de minnaar der natuur gaarne willen kennis maken, en waarin de vogelliefhebber elken vogel, die in ons land voorkomt, beschreven vindt in zijne levenswijze en gewoonten, terwijl hem menige goede wenk omtrent de behandeling en de behoefte der vogels ten beste wordt gegeven.’
De Schrijver heeft zichzelven dus tamelijk hooge eischen gesteld; want zijne illusie is, dat het een volksboek bij uitnemendheid zal worden. Laten we eens nagaan, of hij aan die eischen voldaan heeft.
Op eene korte inleiding over de vogels volgen 20 beknopte hoofdstukken onder aanlokkelijke en gepaste titels, zooals: ‘Op straat, in den tuin, door veld en dreven, de valken en de valkenjacht, in het riet en de biezen, kinderen der zee, in de bosschen, in de duinen, gevleugelde roovers’, enz. Alle hoofdstukken zijn bevattelijk geschreven, ofschoon niet ontkend mag worden, dat taal en stijl wel eens iets te wenschen overlaten; de laatste is wel eens ietwat overdreven. Men leze slechts 't begin der inleiding.
Terecht beweert de Schrijver, dat de vlucht van den vogel niet enkel op de beweging der vleugels berust. Doch hij hecht te veel gewicht aan 't hol zijn van vele beenderen; immers, er bestaan vogels, die uitstekend kunnen vliegen en wier lange beenderen toch niet hol zijn. Juist de luchtzakken, waarvan hij geenerlei melding maakt, spelen bij 't vliegen eene groote rol.
Als kenmerk van de klimvogels vermeldt hij, dat van de 4 teenen 2 naar voren en 2 naar achteren gericht zijn; later zegt hij, van de spechten sprekende: ‘De buitenste teen (welke sommigen niet bezitten) is altijd naar achter gericht.’ Dit is op zijn minst genomen onduidelijk.
't Is, volgens den Schrijver, tot heden een raadsel, ‘waarom de koekoek niet zelve broedt’. Ik meen, dat zulks volstrekt geen raadsel is; immers, een vogel gaat eerst broeden, wanneer 't getal der gelegde eieren compleet is. Bij den koekoek nu worden de eieren met vrij lange tusschenpoozen gelegd, zoodat, wanneer de vogel zelf ging broeden, de eerst gelegde eieren reeds bedorven zouden zijn.
Op pag. 65 beweert hij, dat de larven der mieren verkeerdelijk miereneieren genoemd worden. Juist de poppen worden ten onrechte zoo genoemd.
Van den Noorschen stormvogel sprekende, zegt hij: ‘Zijn voedsel be- | |
| |
staat uit allerlei weekdieren, kreeften en ook doode dieren.’ Voor kreeften leze men schaaldieren. De Schrijver heeft zich waarschijnlijk in de war laten brengen door 't Duitsche woord Krebse.
De volgende zin is wel ietwat overdreven: ‘Ja, zelfs onder de vogels, die lieftallige wezens, in die wereld van liefde en geluk vindt men van dat gespuis, van die schavuiten; een rooverbende, toegerust bij uitnemendheid met de wapenen, die zij voor hun vuig handwerk noodig hebben.’
De bewering, dat de ijsvogel niet loopen kan, is zeker overdreven; waar is het, dat hij slecht loopt.
Op pag. 180 zou de naam zaagbekken voor sommige eenden meer gepast zijn geweest dan die van zagers.
De beschrijving van den liefdezang des nachtegaals op pag. 214 is zeer overdreven, te romanesk, zelfs voor zoo'n meesterzanger.
Voor 't overige heb ik 't boek met genoegen gelezen, en ik twijfel niet, of menigeen zal er veel nut uit kunnen trekken. De figuren zijn meerendeels tamelijk goed geslaagd, en 't hoofdstuk over vogelbescherming en de schadelijke en nuttige vogels, alsmede de lijst der verschillende in ons land voorkomende soorten, verhoogt de waarde van 't werk.
Vooral voor jongelieden, die gaarne in de vrije natuur verkeeren, acht ik 't boek van den heer Van Balen eene geschikte handleiding, omdat alle vertoon van geleerdheid erin vermeden wordt en de stijl meestal zeer eenvoudig en duidelijk is. De gekleurde afbeeldingen, op den omslag voorkomende, dragen niet weinig ertoe bij, om 't uiterlijk te verfraaien.
R.S.
| |
Historisch-Geographische Atlas der algemeene en vaderlandsche geschiedenis. Zevende druk, herzien door dr. W.J.A. Huberts, directeur der Rijks Hoogere Burgerschool te Zwolle. Zwolle, W.E.J. Tjeenk Willink, 1880.
Atlas der Algemeene en Vaderlandsche geschiedenis door H. Hermans en dr. J. Woltjer, praeceptoren aan het gymnasium te Groningen. In 70 groote en kleine kaarten. Groningen, J.B. Wolters, 1880.
Historische Atlas van Noord-Nederland van de XVIe eeuw tot op de scheiding van Belgie door mr. G. Mees Az, vroeger Hoogleeraar te Deventer, enz. Leiden, A.W. Sythoff, 1881.
Beknopt leesboek der Aardrijkskunde door P.R. Bos, leeraar aan de Rijks Hoogere Burgerschool te Groningen. Vierde omgewerkte druk. Met 54 platen en figuren. Groningen, J.B. Wolters, 1880.
De Nederlandsche uitgevers werken over 't geheel onder ongunstige omstandigheden; niemand zal ontkennen, dat zij, die omstandigheden in aanmerking genomen, zich dapper weren en blijken geven van grooten ondernemingsgeest. Ons land is klein, en daar de bekendheid met onze taal beperkt is tot onze grenzen, hebben de boekhandelaars niet zooals in Duitschland, Frankrijk en Engeland te beschikken over eene wereldmarkt. Dit nadeel doet zich vooral gevoelen bij uitgaven, die kostbaar zijn, en hieronder kunnen ook gerekend worden atlassen; kaarten zijn duur, 1o. omdat men daarvoor noodig heeft goede geographen; 2o. omdat de technische bewerking en de druk veel tijd kosten. Terwijl men elders dus in metaal werkt en daarmee eene bewonderenswaardige netheid en fijnheid bereikt, moet men
| |
| |
zich hier met steendruk behelpen; toch levert men daarmee goed werk, en dat men erover tevreden kan zijn, blijkt uit eerstgenoemden atlas, die in het geheel reeds zeven drukken beleefde. Aan de uitvoering van de kaarten is veel zorg besteed; er is met harde kleuren gewerkt, vooral rood en blauw, om de afbakening der grenzen in het oog te doen vallen en gemakkelijker in het geheugen te planten; er zijn zooveel plaatsen opgegeven, als mogelijk was. De inhoud geeft aan 108 kaarten; in werkelijkheid zijn 't er echter slechts 39, daar sommige bladen vijf of zes kaarten of kaartjes op één blad hebben. Over 't geheel gelooven wij niet, dat deze methode aanbeveling verdient; de kaart wordt daardoor te vol, vermoeit het oog en maakt het den leerling lastig, zich eene duidelijke voorstelling te vormen. Men neme b.v. de kaart het Rijk van Alexander den Groote. Men vindt acht kaartjes op één blad; al de hoeken zijn in beslag genomen; de overigens voortreffelijke kaart van den tocht van Alexander komt hierdoor weinig uit. Er zijn slechts enkele gevallen, waarin het plaatsen van verschillende kaarten op één blad gewenscht is: daar namelijk, waar het te doen is, een aanschouwelijk beeld te geven van de geschiedenis van één land; als voorbeeld mogen hier dienen de kaarten 70-75, voorstellende de geschiedenis van Italië van 1798-1870.
Men meene echter niet, dat deze overvulling regel is; de hoofdkaarten hebben dit niet en zijn over 't geheel net uitgevoerd. Trouwens, een atlas beleeft in ons land niet zonder reden zeven drukken; een werk moet practisch bruikbaar zijn, om 't zoover te brengen.
Het bezwaar, dat uitvoerige kaarten altijd hebben, van lastig te zijn voor het oog door de vele kleine plaatsnamen en het streven naar de uiterste nauwkeurigheid, hebben de heeren Hermans en Woltjer trachten te vermijden in hun atlas. De grenzen der landen en rijken zijn met minder helle kleuren aangegeven, maar daarentegen met zachte kleuren geheele landen of volksstammen aangeduid, en wat de plaatsnamen betreft, heeft men zich bepaald tot het strikt noodige. Het groote voordeel van deze wijze van bewerking is, dat men veel gemakkelijker een overzicht krijgt van de verschillende landen en het geheugen wordt te gemoet gekomen. Deze atlas telt in het geheel 70 groote en kleine kaarten. De bewerkers hebben aan den atlas toegevoegd eene verklaring der kaarten, historische toelichtingen, die den leerling uitstekend te pas komen, maar die wellicht wat te uitvoerig zijn. Wij twijfelen niet, of deze atlas zal spoedig op de inrichtingen van onderwijs op prijs gesteld worden. De uitgever Wolters heeft ook hier geene kosten gespaard, om werk te leveren, waarmee hij voor den dag kan komen.
De atlas van Mr. G. Mees Az. is een meer gewaardeerde dan bekende, want de hooge prijs - f 30 - sloot vroeger algemeene verspreiding uit. De heer Sythoff heeft nu eene uitgave bezorgd, zoo goedkoop, als hij die alleen kan leveren. De atlas bestaat uit 12 hoofdkaarten en 26 bijkaarten, allen met de meeste zorg bewerkt. Wat de waarde hiervan verhoogt, is de historische toelichting, die zoowel door inhoud als door vorm uitmunt; men heeft hier niet zoozeer eene ‘beschrijving der kaarten’ - zooals het zeer bescheiden wordt genoemd - maar meer eene geographische geschiedenis, die ten allen tijde hare waarde behoudt; men vergelijke o.a. de geslachtstafelen der Hollandsche, Henegouwsche, Beiersche, Bourgondische en Oostenrijksche
| |
| |
Huizen, van het Huis van Oranje-Nassau, van Jan den Oude, van de Napoleoniden, van het Huis Saksen-Coburg-Gotha; eene lijst van de raadpensionarissen van Holland en West-Friesland; van de Stadhouders sedert het einde der 16de eeuw. Geene inrichting van onderwijs, waar deze uitstekende atlas mag ontbreken.
Het Beknopt leerboek der Aardrijkskunde van den bekwamen Leeraar aan de Rijks Hoogere Burgerschool te Groningen, Bos, is bij den vierden druk in een ander gewaad gehuld; het formaat is grooter; het aantal gravuren (welke niet allen even fraai zijn) is vermeerderd, terwijl de tekst geheel is omgewerkt, omdat in de laatste jaren het beter onderwijs in de geographie meer ontwikkelde leerlingen heeft geleverd en de eischen derhalve ook zeer waren veranderd. Wij rekenen dit onder de verblijdende teekenen des tijds; geschiedenis en aardrijkskunde behooren op het gebied van het onderwijs tot den gezonden kost, welke gezonde zinnen geeft.
| |
Prof. Carl Reclam. Levensregelen. Ernst en luim uit de gezondheidsleer. Voor Nederland bewerkt door dr. S. Sr. Coronel. Tweede herziene druk. Nijmegen, Blomhert en Timmerman.
De tweede druk van Reclam's Levensregelen is een verblijdend teeken; het getuigt van toenemenden lust van het publiek, om kennis te nemen van de voorwaarden, waarvan een gezond lichaam afhankelijk is. Er bestaan, zooals men weet, veel boeken, meest vertaalde, over de gezondheidsleer, maar zij hebben in den regel een groot nadeel; zij veronderstellen eene zekere mate van physiologische kennis bij het publiek, welke in den regel ontbreekt of veel te wenschen overlaat. Vandaar, dat die boeken worden doorbladerd, vooral wanneer er plaatjes in zijn, en weggezet.
Ook zijn die boeken meestal, wat het publiek ‘droog’ noemt; zij zijn zakelijk, al te zakelijk voor iemand, die van het onderwerp niet afweet en daarom noodig heeft eene zeer duidelijke uiteenzetting en eene warme, overtuigende aanbeveling van de gezondheidsvoorschriften. Aan deze eischen nu voldoet bovengenoemd werkje, en voor een goed deel hebben wij dat te danken aan de uitstekende bewerking van Dr. Coronel, die van het Duitsche boek een Hollandsch werk heeft gemaakt, dat met het oog op het doel, waartoe het dienen moest, vele verbeteringen heeft ondergaan; door aanhalingen hier en daar uit Nederlandsche schrijvers is men er spoedig in tehuis.
Heeft de heer Coronel de meeste hoofdstukken bekort, nieuwe erbij gevoegd, het kenmerkend onderscheid van Reclam's werk, de aangename, heldere manier van vertellen, duidelijk maken en overtuigen, is overal behouden.
De Uitgever heeft den tweeden druk tegen lageren prijs verkrijgbaar gesteld, en wij hopen, dat Reclam's Levensregelen een huisboek zal worden, dat gelezen en herlezen en bovenal practisch toegepast zal worden.
De eenige aanmerking, die wij hebben, is, dat de Bewerker niet altijd den Duitschen zinbouw en de Duitsche woorden heeft kunnen vergeten. Zoo spreekt hij in zijne voorrede o.a. van oplage en afnemers, waar wij van druk
| |
| |
en koopers spreken; waarom kiezen wij vreemde woorden, wanneer wij goede Nederlandsche hebben? Men neemt wel stof af, ook van boeken; men neemt een jongen een boek af, wanneer hij ermee speelt, maar een boek koopen is wat anders.
K.
| |
Het slot Elkrath door Golo Raymund. Naar het Hoogduitsch door J.H. Ebbeler. 2 Deelen. Arnhem, J. Minkman.
De Schrijver van Felicitas e.a. is ook ten onzent gunstig genoeg bekend, om aan zijn letterkundigen arbeid onze aandacht te schenken.
Het slot Elkrath is, naar onze meening, eene nieuwe proeve van den goeden tact, dien Golo Raymund bezit, om boeiende romans te schrijven.
We worden hier verplaatst naar het begin dezer eeuw en bevinden ons in het toenmalig Pruisen met zijne hooghartige vooroordeelen en aristocratische wanbegrippen.
De held van dit verhaal is Wolfgang, Graaf van Elkrath, wiens vader door eene mesalliance - een huwelijk met de dochter van den houtvester eens naburigen landbezitters - zich den onverzoenlijken toorn van zijn vader, den door en door aristocratischen Graaf Stephan Elkrath, had op den hals gehaald. De gevolgen van dien toorn des ouden Graven leveren de stof voor den roman met al zijne verwikkelingen en intriges, met al de hoofd- en bijpersonen, die er eene meer of minder gewichtige rol in vervullen.
De Auteur heeft de verschillende karakters der sujetten, die ten tooneele gevoerd worden, uitstekend goed uitgewerkt en evengoed volgehouden. Zij zijn menschen met hunne deugden en gebreken, edele en zondige hartstochten, aandoeningen en driften, zelfbeheersching en zwakheid, fierheid en trots.
Met al zijne verwikkelingen laat de roman zich gemakkelijk lezen; door geene noodelooze uitweidingen loopen we gevaar, dat de draad van het verhaal ons ontglipt; geene ongeloofelijke toestanden brengen ons een glimlach om de lippen. Alles beweegt zich natuurlijk en loopt op natuurlijke wijze af.
Is de oude Graaf Stephan Elkrath een type van aristocratischen trots, gepaard met koude onverschilligheid en onverzettelijke hardnekkigheid, trots, zich ook openbarende in hooghartige minachting van het volk, dat, naar zijne begrippen, steeds op een behoorlijken afstand moet gehouden worden, opdat men er niet mede in onreine aanraking kome - een tegenhanger treffen we aan in den adellijken Generaal Eischdorf, een edelman van den echten stempel, die zich aan de aristocratische vooroordeelen ontworsteld had en zich tevens als een goedhartig mensch laat kennen. Maar vooral staat tegenover Graaf Stephan zijn kleinzoon Wolfgang, wiens gezonde opvoeding door zijne grootouders van moederszijde en wiens verblijf in Amerika hem de waarde van elken stand hadden leeren schatten, mits die maar zonder vlek of smet zij, en die in dat opzicht nog kiescher en strenger was dan zijn grootvader met diens eischen van zuiver, onvermengd adellijk bloed.
Vinden we hier in Magdalene Worlitz, des houtvesters dochter, de schaduwzijde afgespiegeld van eene te hartstochtelijke liefde en dweepachtige teederheid, in Freule Adelheid von der Wart, de latere gemalin van Generaal
| |
| |
Eischdorf, een toonbeeld van de rampzalige gevolgen, die coquetterie, ijdelheid en trots na zich sleepen, en hoe deze zelfs tot gemeenheid en laagheid aanleiding geven: in Elisabeth von Tondern zien wij het schoone beeld van reinheid, zachtmoedigheid en zelfopofferende, onbaatzuchtige liefde, die, beantwoord, hare belooning vond in hare verbintenis met den man - Wolfgang - dien zij zoo innig liefhad, in weerwil van de zwakheid, waarin ze hem door de verleidelijke strikken van Adelheid, hem gespannen, had zien vervallen, en waardoor een schoone dag voor het slot Elkrath aanbrak, toen daar een nieuw geslacht ontsproot en er uit de verouderde vooroordeelen van vroegere tijden vrijheid en een nieuw, frisch, gezond leven te voorschijn traden.
De vertaling is over het geheel goed. Niet overbodig zou het geweest zijn, als de Vertaler het woord allodium, nu en dan voorkomende, door eene kleine omschrijving, b.v. onleenroerig goed of iets dergelijks, had opgehelderd.
De correctie laat hier en daar te wenschen over. Zoo lezen wij b.v.; D. II bl. 34, gemeubileerde kamers; bl. 51 escetische zelfverloochening voor ascetische; bl. 118, hij voor zij; bl. 128, zij voor hij; bl. 184 dat in plaats van dan zal ik bruidsvader wezen. Van andere kleine misstellingen spreken we niet.
h.
|
|