| |
| |
| |
Mengelwerk.
Eene badplaats der Pyreneën.
Reisherinneringen.
Baden-Baden. Welke gedachten verlevendigt deze naam in veler gemoed? Voor hem, die nimmer dit bevallig oord bezocht, bestaat de zoete hoop, deze stad en hare omgeving, waarvan de reizigers zooveel heerlijks mededeelen, nog eens te zullen zien; eene aangename herinnering heeft ieder, die als reiziger deze onbeschrijfelijk schilderachtige streek bezocht; een gevoel van verlangen drijft hem weer derwaarts, wien het te beurt mocht vallen, meermalen hier eenigen tijd door te brengen; immers, hij stelde zich niet tevreden met de gewone uitstapjes naar het Alte Schloss, Ebersteinburg, Ebersteinschloss, Inselsberg en Favorite, maar hij beklom dagelijks in alle richtingen de bergen, doorkruiste de bosschen, om telkens vandaar terug te keeren met het gevoel, dat, hoe verschillend deze wandelingen ook zijn, hoe afwisselend het schilderachtige van de landstreek, alles er toch even schoon en even verrukkelijk is. Ik heb nimmer eene plaats gezien, waar het aantal wandelingen zoo groot, zoo afwisselend is als in Baden-Baden; men heeft de vermaken eener badplaats, terwijl het tevens geschikt is voor een aangenaam en langdurig verblijf gedurende eene zomervacantie.
Wie meer dan eens Baden-Baden bezocht, zal de opmerking hebben gemaakt, dat in de bezoekers eene groote verandering is gekomen. Ik denk nu niet aan de speelbank en hare opheffing, noch aan een zeker soort van personen, welke zulk eene inrichting medebrengt en die dan ook met de bank zijn verdwenen; maar ik denk aan de fatsoenlijke bezoekers, zoowel onder de badgasten als onder de reizigers; men hoort namelijk wel hier en daar Fransch spreken, maar vindt op de vreemdelingenlijst weinig of geen Franschen. De Fransch sprekende personen zijn bijna zonder uitzondering Russen, terwijl de Franschen,
| |
| |
die vroeger in zoo grooten getale deze badplaats bezochten, sinds den Fransch-Duitschen oorlog bijna geheel worden gemist.
Waarheen trekken zij dan nu? Ziedaar de vraag, die mij belang inboezemde en die ik dikwijls herhaalde, want dit stond bij mij vast - gelijk vroeger vele Franschen òf voor hunne gezondheid òf voor hun genoegen Baden-Baden en andere Duitsche badplaatsen bezochten, zoo zijn er ook nu nog velen, die jaarlijks zich de weelde van een zomeruitstapje kunnen veroorloven; immers, hoevele rampen de oorlog ook over dit land heeft gebracht, en hoevele offers ook zijn geëischt, dezen zijn in de verste verte niet van dien omvang, dat er niet - de latere krachtige ontwikkeling daargelaten - nog altijd velen zouden zijn, die in den zomer elders verpoozing kunnen zoeken voor de vermoeienissen van den arbeid in hun dagelijkschen kring, of die alleen voor hun genoegen een verblijf in een aangenaam oord kunnen bekostigen.
Waar trekken ze dan heen? Velen blijven in hun land, want zij vinden daar o.a. in de Pyreneën, wat zij voor een zomerverblijf verlangen.
Naar de Pyreneën dus waren mijne wenschen, en aangenaam was mij de gelegenheid, die zich voordeed, om een kijkje te nemen in die bergen en de Franschen in hunne eigene badplaatsen te ontmoeten.
Zij hebben er velen. De ontzaglijke bergketen, die Frankrijk van Spanje scheidt en die voor de eene helft in Frankrijk, voor de andere in Spanje is gelegen, is rijk aan minerale wateren. In 1860 telde men daar 554 warme bronnen, waarvan 187 op Fransch gebied voor baden worden gebruikt; sinds dien tijd is het aantal nog zeer vermeerderd. Er zijn in het Fransche gedeelte niet minder dan 53 badplaatsen, waaronder Bagnères de Luchon, Cauterets, Bagnères de Bigorre, les Eaux Bonnes, Barèges, Amélie les Bains de grootsten worden genoemd.
Men denke echter niet, dat die badplaatsen zijn uitgevonden, om het gemis van de Duitsche wateren te vergoeden, of dat het bezoek van die steden zal verdwijnen, zoodra de oorlog tegen de Duitschers is vergeten en groote scharen Franschen opnieuw de hotels van Wiesbaden en Baden-Baden zullen vullen. Integendeel, in de geneeskundige wereld worden die wateren zeer geroemd, niet alleen om hunne quantiteit en qualiteit, maar ook om de groote verscheidenheid. In het werk van den heer Garigou: Étude comparative des eaux minérales de France et de l' Allemagne (1874) wordt aangetoond, dat de Fransche minerale wateren boven de Duitsche de voorkeur verdienen. Aan eene beoordeeling van deze studie zal ik mij niet wagen; genoeg zij het, op de belangrijkheid dezer bronnen te wijzen, daar hier te lande de Pyreneën en hunne badplaatsen slechts bij weinigen bekend zijn.
Deze badplaatsen zijn allen gelegen in dalen, die uitloopen op de hoofdketen der Pyreneën. Dit gebergte is namelijk regelmatig ge- | |
| |
vormd; het bestaat uit twee deelen; het regelmatigste loopt van den Atlantischen Oceaan steeds hooger oostwaarts tot aan de ‘port de Caldas et de Bonaigue’; het andere, minder regelmatig, begint ten noordwesten daarvan en loopt met eene bijna gelijke hoogte tot op zestig kilometers naar de Middellandsche zee, om dan plotseling te dalen tot in de nabijheid der zee. De centrale hoofdketen, bijna één rechte streep, heeft zijtakken zuidwaarts in Spanje en noordwaarts in Frankrijk. Door die zijtakken worden de dalen gevormd, die allen tot de hoofdketen doorloopen. In die dalen bevinden zich de badplaatsen en de groote steden.
De spoorweg van Bayonne naar Cette loopt langs den voet der Pyreneën buiten de zijtakken om; er zijn echter zijlijnen in de dalen, om de reizigers verder in het gebergte te voeren; daardoor zijn de meeste badplaatsen met het spoorwegnet verbonden.
Het klimaat is er zeer verschillend. De hitte in de Fransche Pyreneën is nooit buitengewoon. Heeft de zuidelijke helft of het Spaansch gedeelte een Afrikaansch klimaat, de noordelijke of Fransche helft is daarvan door hooge sneeuwtoppen en ijsvelden gescheiden, wat noodzakelijk eene veel koelere temperatuur ten gevolge heeft. Geldt dit natuurlijk voor alle Fransche badplaatsen, onderling verschillen zij ook door het verschil van hoogte, waarop zij zijn gelegen. Zoo ligt Barèges 1232 meter boven het spiegelvlak der zee, Cauterets 1002 meter, Eaux Bonnes 762 meter, Saint Sauveur 750 meter, les Eaux Chaudes 675 meter, Luchon 619 meter, enz.
De temperatuur hangt verder af van de meerdere of mindere insluiting der bergen. Er zijn enkele plaatsen, zooals Amélie les Bains, die geheel zijn ingesloten; de temperatuur is hier dus zacht, en men kan zelfs met eenige voorzorg daar den geheelen winter de baden gebruiken. Anderen, zooals ik te Luchon ondervond, zijn aan de noordzijde zeer weinig door de bergen beschermd; vandaar, dat men er dikwijls een zeer verkoelenden noordenwind heeft, die maakt, dat de plaats slechts in Juli en Augustus kan worden bezocht, ten minste door hem, die er de baden gebruiken wil en er genezing zoekt. Hierin komen echter allen overeen, dat men overal de verkwikkende, lichte berglucht geniet, die het leven veraangenaamt en het genot van de natuur verhoogt.
Verscheidene dezer badplaatsen zijn volstrekt niet van jonge dagteekening. Velen ervan waren aan de Romeinen bekend, en komen bij hen onder verschillende namen voor. De Romeinsche badkuipen, Romeinsche inscriptiën, op steenen te Luchon en elders gevonden, laten daaromtrent geen twijfel over.
In de middeleeuwen schijnen de wateren alleen door de naastbijwonenden te zijn gebruikt, en voor de vorige eeuw was het weggelegd, om bezoekers uit geheel Frankrijk naar deze bronnen te lokken. Sinds het hof van Lodewijk XIV deze plaatsen bezocht en Madame
| |
| |
De Maintenon zelfs driemalen te Bagnères de Bigorre vertoefde, was de aandacht erop gevestigd, en langzamerhand groeide het getal bezoekers aan.
De gebeurtenissen der laatste jaren maakten, dat het aantal en de uitbreiding van deze plaatsen zeer toenamen. En waar vele badgasten zijn, kan men natuurlijk ook meer doen, om hen aangenaam bezig te houden. Is men eens zoover, dan komen als vanzelf ook de vreemden, die een schoon oord en een aangenaam verblijf als zomeruitspanning verlangen, en daarmee is de toekomst van de plaats verzekerd. Zijn die plaatsen den velen reizenden Nederlanders bekend, dan geloof ik, dat zij voor 't minst niet meer uitsluitend Duitschland zullen bezoeken, maar zich tusschen de Fransche en Duitsche plaatsen verdeelen.
De groote badplaatsen in de Pyreneën hebben buitendien een groot voordeel, dat voortvloeit uit het eigenaardige reizen door dit gebergte. Wie 's nachts behoorlijk onder dak wil zijn en gaarne na een vermoeienden tocht een goeden maaltijd verlangt, wie niet altijd te voet wil gaan en aan een rijtuig de voorkeur geeft, kan in de Pyreneën niet van de eene plaats naar de andere trekken. Hij moet kiezen uit de zes centrale punten, vanwaar men het voornaamste der schoone bergen kan genieten en bewonderen. Die zes plaatsen zijn: les Eaux Bonnes of les Eaux Chaudes, Cauterets, Saint Sauveur, Barèges, Bagnères de Bigorre, Bagnères de Luchon, juist de voornaamste badplaatsen. Het aantal vreemdelingen wordt daar dus vermeerderd door hen, die de Pyreneën bereizen en in die steden eenige dagen blijven. Niet alleen de levendigheid en welvaart van deze plaatsen worden daardoor zeer bevorderd, maar de badgasten hebben ook het voordeel, dat alles erop is ingericht, om vele uitstapjes te maken, naar alle zijden de Pyreneën in.
Van de badplaatsen bezocht ik Bagnères de Luchon en bleef daar eenige weken. Mijne reisindrukken teekende ik op. Thuiskomende, dacht ik aan de weinige bekendheid der Pyreneën, en ik meende mijn landgenooten een dienst te doen, door hun mijne reisindrukken mede te deelen. Mogen zij den lezer een goed denkbeeld geven van den aangenamen tijd, dien ik op Franschen bodem doorbracht.
Bagnères de Luchon, 29 Juni. De groote afstand van Parijs naar Bordeaux was spoedig genoeg afgelegd. 's Avonds uit Parijs vertrokken, kwamen wij reeds in den vroegen morgen te Bordeaux aan. Het weinige, dat wij na 't opgaan der zon van de omstreken hebben gezien, was niet in staat, ons veel berouw te doen hebben, dat wij den nacht verkozen hadden boven eene reis overdag; want hoe welig de korenvelden overal stonden, het is op den duur een eentonig gezicht.
Buitendien, wij hadden een dag uitgewonnen en waren daardoor in de gelegenheid, Bordeaux te bezien.
Bordeaux geeft reeds bij het eerste binnenkomen den indruk van
| |
| |
eene woelige stad, waar veel handel en veel vertier is. De Franschen prijzen haar als eene mooie stad, en ik wil dat ook volstrekt niet ontkennen. De stad is gelegen aan de Garonne, die hier zeer breed is, de zeeschepen kunnen vrij dicht de kaden naderen. De zeer breede rivier ligt dan ook in den regel vol schepen, en ik kan mij voorstellen, dat dit voor den Franschman een mooi gezicht oplevert. Voor ons Nederlanders, van kindsbeen af gewoon aan het niet minder schoone gezicht te Amsterdam op het IJ en te Rotterdam op de Maas, moet noodzakelijk de verrassing minder groot zijn.
Behalve de drukke, levendige kade langs de Garonne heeft Bordeaux midden in de stad een ruim plein met boomen en niet ver vandaar een heerlijken plantentuin. Ik weet niet, wat meer te roemen, den schoonen aanleg van dezen tuin of de prachtige collectie van boomen en bloemen, allen bijna zonder uitzondering frissche, krachtige exemplaren. De tuin is voor het publiek toegankelijk. Daarvan wordt, dank zij de gunstige ligging midden in de stad, een ruim gebruik gemaakt. Dikwijls is er 's avonds muziek, en dat dan het bezoek bijzonder groot is en op warme zomeravonden duizenden hunne woning verwisselen voor de vrije natuur, bewees het enorm aantal stoelen, waarmede vele paden aan beide zijden omzoomd waren.
Gelukkige inwoners van Bordeaux! Wat hebt gij veel vooruit boven de inwoners van vele steden in Nederland, waar men zich nog steeds met groote kleingeestigheid tegen den aanleg van parken in de stad verzet.
Gaarne hadden wij nog Arcachon, het bij Bordeaux gelegen zeebad, bezocht, doch de tijd drong. Wij moesten onzen tocht naar Luchon vervolgen.
Van Bordeaux naar Luchon hadden wij ruimschoots gelegenheid, de landstreek in oogenschouw te nemen. Tot Morcens nog den weg volgende van Parijs naar Madrid, gingen wij naar Tarbes recht op de Pyreneën aan. Een groot gedeelte van den weg voerde door bosschen van denneboomen, die dienen tot het verzamelen van harst. Aan elken boom is een potje verbonden, waarin de harst wordt opgevangen, die door eene insnijding in den stam naar buiten loopt. Ten tijde van den Amerikaanschen oorlog was deze harst zeer gezocht, en de verkoop bracht welvaart in deze streken.
Van Tarbes loopt de weg parallel met de Pyreneën, zoodat wij dan ook meestentijds over eene uitgestrekte vlakte, met rijke korenvelden, een verrukkelijk gezicht op dit gebergte hadden; eerst lagere bergen, dan grootere, totdat de toppen, met eeuwige sneeuw bedekt, het gezicht afsloten. De eerste indruk van de ons onbekende streken was werkelijk eene aangename kennismaking.
Te Montrejeau verlieten wij den trein en den grooten weg van Bayonne naar Cette, om per spoor het dal in te gaan, aan het einde waarvan Luchon ligt. Nog een klein uur rijden, en wij waren aan de plaats onzer bestemming. Het dal, aan beide zijden door steeds hooger
| |
| |
wordende bergen begrensd, levert schilderachtige gezichten op, en het driftig voortbruisen van de daar nog kleine Garonne, straks afgewisseld met de Pique, geeft aan het landschap iets vroolijks en opwekkends. Eindelijk zagen wij voor ons sneeuwtoppen, het bewijs, dat wij aan de hoofdketen der Pyreneën gekomen waren.
Hier was het doel onzer reis. Luchon ligt tegen het einde van het dal en dus niet ver van de hoofdketen verwijderd. Hooge, massieve bergen omringen deze plaats, en men heeft geen ander gevoel, dan dat men op den vlakken bodem is gebleven. Toch had de locomotief ons langzaam en ongemerkt 629 meter boven de zee gebracht.
Onze eerste dag was verrukkelijk. Eerst werd de plaats in oogenschouw genomen en daarop werden eenige kleine wandelingen in den omtrek gedaan. Het stadje is niet groot, en overdadige weelde is, aan het binnengedeelte althans, vreemd. Eene zeer breede laan, Cours d'Étigny genaamd, loopt met vier rijen boomen uit de stad naar het badhuis en de bronnen; de voornaamste hotels bevinden zich aan beide kanten. Breede zijstraten met eene menigte logementen en een aantal nog nieuwe villa's spreken van een vermeerderd bezoek, waarin deze badplaats zich in den laatsten tijd mag verheugen.
De oude stad heeft niets merkwaardigs. Het zuidelijke, het kleurlooze, treft ons Nederlanders het eerst en geeft ons den indruk van veel meer eenvoud en armoede, dan werkelijk bestaan. Wat mij het meest trof, was de goot, die liep tusschen de stoepen der huizen en de straat, een gewonen puinweg. Door de onmiddellijke nabijheid van zoo hooge bergen heeft men natuurlijk vele beekjes, die overvloedig water aanvoeren. Eenigen daarvan heeft men nu door de goten van dit stadje geleid, en vroolijk dartelt het kleine stroompje langs de stoepen der huizen.
Buiten de stad zijn verschillende marmerdraaierijen, waar allerlei vazen en sieraden, ook enkele zaken van huishoudelijk gebruik, vervaardigd worden uit de verschillende soorten van marmer, die de Pyreneën opleveren. Vele inwoners leggen zich op den akkerbouw en de veeteelt toe, terwijl natuurlijk velen leven van de vreemdelingen, die hier in de twee of drie maanden van het badseizoen vertoeven en wier aantal in den laatsten tijd op 20,000 per jaar geschat wordt.
De inwoners spreken onder elkander eene taal, die wij aanvankelijk voor Spaansch hielden; het schijnt echter een soort Fransch te zijn, dat den invloed van het Spaansch heeft ondervonden. Wij konden het onmogelijk verstaan; gelukkig spreken zij ook Fransch, hoewel met een vreemd accent.
De Cours d'Étigny is de verzamelplaats der vreemdelingen; daar vinden zij elkander; daar zijn de logementen, vele winkels, ook verhuurders van rijtuigen en de gidsen. Aan het einde van deze laan zijn de ‘quinconses’, waar tweemaal per dag muziek wordt gemaakt;
| |
| |
daartegenover ligt het badhuis, en iets verder zijn de bronnen, waarvan het water gedronken wordt.
Uitwendig is het badhuis een alles behalve Luchon versierend gebouw. Eene hooge poort en aan beide zijden daarvan vrij lange gaanderijen met kolommen, alles van ongepolijst wit en dus vaal marmer, zonder eenige versiering, zonder vensters zelfs; dit geeft een onbehaaglijk aanzien, en terecht zegt dan ook Joanne in zijn werk: Les Pyrenées’: ‘Cet édifice est vaste, mais il ressemble plus à un entrepôt qu'à un palais des thermes.’
Luchon was aan de Romeinen reeds bekend. De bronnen werden toen reeds om hare genezende kracht geprezen, en Strabo spreekt ervan als ‘Thermes Onésiens’. Dicht bij de bronnen moet de een of andere tempel hebben gestaan, gewijd aan den god Lixon of Illixon, waarvan Luchon zijn naam heeft ontvangen: ‘Aquae Balneariae Luxonienses’. In de middeleeuwen werd het water alleen gebruikt door de bewoners der streek, totdat in 1754 de Heer D'Étigny, intendant te Auch, op eene reis door de vallei van Luchon zijne opmerkzaamheid op deze warme bronnen vestigde. Hij liet twee beroemde scheikundigen komen, Bayen en Richard, om de wateren te onderzoeken. Door hun rapport van de belangrijkheid der bronnen overtuigd, liet hij van Luchon wegen aanleggen naar Montréjeau en naar Bagnères de Bigorre en de laan planten, nu nog bekend onder den naam van ‘Cours d'Étigny’. Het plan tot oprichting van een groot badhuis verviel door den vroegtijdigen dood van den ontwerper. Eerst in 1815 werd een groot badhuis gebouwd, dat echter door het steeds toenemend getal van badgasten weldra te klein was. Den 20sten Augustus 1848 werd de eerste steen van het tegenwoordige gebouw gelegd, dat, hoewel het uiterlijk voorkomen dit niet doet vermoeden, uitstekend is ingericht en niettegenstaande het groot aantal badgasten ruim genoeg aanvoer van water heeft, om aan het verlangen der patiënten te kunnen voldoen.
Onmiddellijk achter het badhuis heeft men den berg Superbagnères. Een schaduwrijk pad voert zigzag naar boven. Dit pad lachte ons reeds den eersten dag toe, omdat het ons de hoop voorspiegelde, dat wij vandaar een heerlijk gezicht zouden hebben op het stadje. Die hoop werd niet beschaamd. Terwijl wij het schaduwrijk pad opgingen, werd de moed om te klimmen telkens opgewekt door het uitzicht, dat men zich zoo nu en dan door het houtgewas kon veroveren, totdat eindelijk het herbergje ‘la chaumière Belle vue’ den tocht kroonde. Het gezicht op Luchon en op het dal is voortreffelijk. De vallei wordt naar het noorden steeds breeder en is door de rivier de Pique in twee deelen gescheiden; aan onze voeten lag Luchon met zijne witte huizen, villa's en hotels, met zijne loodkleurige daken vriendelijk afstekend tegen de grootsche natuur; aan de overzijde van de Pique ziet men de dorpen St. Mamet, Moutauban, Juret, enz.;
| |
| |
daar leeft men van den akkerbouw en gebruikt daarvoor niet alleen het dal, maar zelfs de bergen, overal waar de helling niet te steil is en voldoende vruchtbare grond gevonden wordt.
Was met dit heerlijk panorama aanvankelijk onze nieuwsgierigheid bevredigd, daar ginds aan het einde van het dal, dicht bij de hoofdketen der Pyreneën, trok een oude toren onze aandacht. Op eene kleine hoogte gelegen, ongeveer 150 meter boven Luchon, was hij spoedig bereikt. Aan de zuidzijde geheel omringd door ontzaglijke, met welig boomgewas begroeide bergen, lag voor ons in eene lange strook het vriendelijk dal van Luchon.
Naar Luchon teruggekeerd, richtten wij onwillekeurig telkens weder de oogen naar den ouden toren, want zijn verleden scheen ons in zonderlinge tegenspraak met de heerlijke en kalme omgeving. Die toren herinnerde ons aan ruwe tijden en ruwe zeden, toen niet alleen de bergen hier vol waren van verscheurend gedierte, maar nog meer menschen werden verscheurd door hunne medemenschen. Door dit gebergte togen de Carthagers, om de Romeinen in hun eigen land aan te vallen; de Carthagers werden verdreven; de Romeinen namen dit gebergte in bezit en legden wegen aan en legerplaatsen; inzonderheid deed dat Julius Caesar. Ook later, in de 14de eeuw, toen deze toren is gebouwd, moest hier het vaderland worden verdedigd, daar de hooge bergen noch voor het Spaansche noch voor het Fransche volk hinderpalen waren, om elkander zoo mogelijk in den strijd te verrassen.
Maar zulke gedachten aan vroeger gepleegde wreedheden passen niet in de omgeving, waarin wij ons bevinden. Men kan zich nauw een denkbeeld meer vormen van de hier genoemde oorlogen, wanneer men de inwoners ziet met dat zuidelijke type, met zwart haar, breede en bijna ineenloopende zwarte wenkbrauwen, groote, donkere oogen, die zoo iets uitnemend zachts hebben. De meisjes hebben daarbij het achterhoofd bedekt met een zwart of vuurrood kapje, tot de schouders afhangende, waaronder van voren het zwarte haar welig golvend te voorschijn komt.
In vroolijke stemming kwamen wij in ons hotel terug; wij hadden kennis gemaakt met Luchon en zijne omgeving.
4 Juli. Sinds eenige dagen is 't hier zeer druk. Het aantal treinen is meer dan verdubbeld; een sneltrein naar Bordeaux verkort aanmerkelijk de reis; elke trein brengt eene menigte bezoekers. Het eigenlijke badleven is begonnen. In de hotels is alles leven en beweging. En niet alleen bezoekers, ook ‘garçons’ stroomen toe uit de winterkwartieren, Pau, Nice en anderen, om na eenige maanden daarheen terug te keeren.
Lichte rijtuigen met twee, zwaardere met vier paarden houden allerwege voor de hotels stil, voorafgegaan of gevolgd door vreemdelingen te paard.
| |
| |
Gij kunt begrijpen, dat wij in dien stroom zijn medegesleept, begeerig ook dieper in het gebergte door te dringen en vol illusiën over tochten, die men slechts in een panier met twee en anders met vier paarden moet doen. Wij hebben dan ook twee van die uitstapjes gemaakt, eerst naar de ‘Vallée du Lys’ en de ‘cascade d'Enfer’, later naar het ‘lac d'Oo’ of van Seculejo.
Wij troffen uitstekend weder; de zon bescheen vriendelijk bergen en dalen; geen nevel bedekte de toppen der sneeuwbergen, en een eenigszins koele noordenwind nam het al te warme van de zuiderzon weg. Langs den toren Castelveil volgden wij nog eenigen tijd de Pique, om daarna de Lys-vallei in te rijden.
Dit dal wordt een der schoonste van de Pyreneën genoemd.
Voor een goed deel tusschen hooge bergen, met groene boomen begroeid, gingen wij langzaam naar boven. Nadat wij twee watervallen hebben bewonderd, waaronder vooral den Richard en zijne woeste omgeving, wordt het dal plotseling breeder en zien wij een bekoorlijk landschap. Het dal is zeer vruchtbaar, en de weiden reiken zelfs tot boven op de bergen; vlak ertegenover heeft men hooge bergen, met boomgewas bezet, en daarboven groote sneeuwvelden, die watervallen veroorzaken. Een paar huizen aan het einde ervan trekken de aandacht; want de geheele reis hebt gij geen huis gezien. Als gij, uit het rijtuig gestegen, een weinig verder gaat, bevindt gij u vlak tegenover een donderenden waterval, die met geweld nedervalt van de rotsen, die zich hier loodrecht ten hemel verheffen. Nog woester en indrukwekkender wordt het tafereel, wanneer gij langs het schaduwrijke pad zigzag den stroom te gemoet loopt; op gindsche stevige brug ziet ge den stroom in een afgrond, voortbruisende door de ontzaglijke bergspleten nederstorten. En verder door de rotskloof ziet gij groote hoeveelheden sneeuw, terwijl ook hier de stroom met donderend geweld naar beneden valt.
Hoe vermoeiend de tocht ook is langs het smalle bergpad vol kleine steentjes, bevochtigd door tallooze beekjes, de vermoeienis wordt beloond door de prachtige natuurtafereelen.
Wij keerden niet naar Luchon terug, zonder dat onze voerman ons een bouquet van witte leliën (antherium liliastrum) had geplukt, die in menigte hier in het wild worden gevonden en waarnaar dit dal is genoemd.
Geheel anders is de tocht naar het meer van Oo of van Seculejo. Hier loopt de weg niet door een eenzaam dal, maar den grooten weg volgende, passeert gij St. Aventin, Castillon, Caseaux, om vandaar in het dorpje Oo te komen. De weg loopt tusschen hooge bergen steeds opwaarts, en is hij minder woest dan die naar de Vallée du Lys, hij trekt aan, omdat de omgeving meer bewoond en meer bebouwd is.
Bij het dorp Oo gingen wij over het riviertje van dien naam, en
| |
| |
langs een smallen weg konden wij nog geruimen tijd voortrijden Deze was op vele plaatsen zoo smal, dat wij ternauwernood iemand, die te voet ons tegenkwam, konden voorbijkomen. Als voorzichtige zoon van het Noorden begon ik natuurlijk al eens te overwegen, hoe het zijn zou, wanneer wij een rijtuig ontmoetten, maar de vriendelijke koetsier stelde mij onmiddellijk gerust; deze weg werd alleen gebruikt door de bezoekers van het meer, en nu was het de gewoonte, om nooit na één uur uit Luchon te vertrekken en nooit voor drie uur de terugreis aan te nemen.
Eindelijk kwamen wij aan eene groote dalkom, eene uitgestrekte weide, blijkbaar een uitgedroogd of opgeslibt meer; een herbergje, eenige rijtuigen en paarden waren het teeken, dat hier de rijweg eindigde.
Een beleefde gids met eene blauw wollen muts, een zwart buis, het zweepje om het lichaam over den rechterschouder gebonden, stond reeds met zijne paarden gereed; hij was ons uit Luchon voorgegaan.
Wil men de hoofdketen der Pyreneën bereiken, dan kan dat alleen geschieden door langzaam te klimmen, terwijl men aan het einde van het dal steeds eene vrij steile hoogte op moet. Er is geen ander middel, om het meer te bereiken; men volgt het bergpad te voet of te paard ettelijke duizenden meters.
Het meer is bijna 1500 meter gelegen boven de zee; 't is een der weinigen, die hier gevonden worden. Het gebergte is ook te regelmatig, om groote meren te vormen. 't Zijn meer vijvers van gesmolten sneeuw, uitgehold in de uitwassen der bergen.
Vijf kwartier zaten wij te paard, en de weg viel waarlijk niet lang. Eerst moesten wij ons wennen aan den gapenden afgrond aan onze rechterzijde, vertrouwen krijgen in onze paarden, en toen was het gezicht in de diepte beneden ons en op de berghelling verrukkelijk.
Eindelijk kwamen wij op vlakker terrein; nog slechts één brug; van verre hooren wij reeds het geruisch van den waterval, en daar staan wij plotseling voor een meer, midden tusschen hooge rotsen gelegen, aan de zuidzijde gevoed door een waterval van bijna driehonderd meter hoogte. 't Was eene heerlijke verrassing! De zon spiegelt zich in het groene water, terwijl de sneeuwtoppen in het zuiden schitteren; de geheele natuur zwijgt, als om ons gelegenheid te laten, het grootsche schouwspel ongestoord te genieten.
Wij hebben dan ook genoten met volle teugen, en lang duurde het, voordat wij ertoe konden komen, om het herbergje, dat aan dit meer stond, binnen te gaan en daar plaats te nemen bij eenige kennissen uit ons hotel.
De herberg animeerde trouwens weinig, om uit te rusten; van weelde of gemak geen spoor; de reinheid liet veel te wenschen over; het geheel herinnerde aan de kleine herbergjes in een of ander afgelegen dorp ten onzent. Wij volgden de Fransche gewoonte en namen eene siroop met water, een kostje, dat den dorst stilde en waarbij men zijn verstand kon behouden.
| |
| |
Het meer heeft eene oppervlakte van 39 bunders. Aan den kant lagen eenige roeibootjes, maar wij amuseerden ons zoo, dat niemand van het groote gezelschap lust had, om te varen.
De reisboeken vertellen, dat het meer in 1831 eene diepte had van 75 meter en in 1856 van slechts 69, zoodat na 180 jaren het meer waarschijnlijk verdwenen zal zijn. Doch wij genoten onbekommerd de prachtige natuur. Geen aangenamer, geen opwekkender gezelschap bij zulke gelegenheid dan de Franschen. Altijd opgeruimd en zich vermakend met hetgeen de stijve Engelschman geen blik waardig keurt, voeren zij u als 't ware mede in die opgewekte stemming, die den geheelen dag aan eene Fransche badplaats het leven veraangenaamt. Wij zaten te schertsen en te genieten in deze heerlijke natuur met kennissen van een paar dagen slechts, en toch zoo vrij en prettig, alsof wij elkander jaren hadden gekend.
De terugtocht viel niet lang. Wel was 't dezelfde weg, maar hij was ten volle waard, tweemaal te worden genoten. In de dorpen weer dezelfde bedelaars, groot en klein. Dat is hier eene onaangename gewoonte. Overal, waar de vreemdeling komt, staan een of meer van dat volkje hem op te wachten; vooral de kinderen schijnen voor dat handwerk te worden gebezigd. Toch wordt ook in dit land zware lichamelijke arbeid door de menschen verricht; hun uiterlijk draagt er de sporen van. Op vele plaatsen zagen wij zelfs de mannen bezig, het gras te maaien op de hellingen der bergen, die zoo steil waren, dat zij met moeite daar konden staande blijven. Het gesneden gras valt vanzelf naar beneden en wordt aan den voet der helling door de vrouwen opgezameld.
Het jaarlijks toenemend aantal vreemden, die hier geld, soms veel geld verteren, schijnt echter bij de bewoners den lust tot bedelen op te wekken. Ik zag vrouwen bezig op het veld te arbeiden, die, toen zij een rijtuig zagen aankomen, het werk verlieten en met uitgestrekten arm aan den weg gingen staan.
10 Juli. De Franschen zijn allergezelligste badgasten; den geheelen dag weten zij iets te vertellen en verdrijven met hunne fijne geestigheid, nu en dan afgewisseld door jolige invallen, uwe Noordsche kalmte. Werd er hier en daar van een tocht gewaagd, b.v. de beklimming van den Entecade, terstond werd er partij gemaakt, om den volgenden dag gezamenlijk den tocht te wagen. Bij helder weder zouden wij om acht uur uitrijden en het déjeuner medenemen, want onderweg was niet veel te krijgen.
Ik was reeds vóór zes uur in den Cours d'Étigny, om te constateeren, dat het weder uitstekend was en dat vooral de helderheid van de lucht, voor zulke tochten eene eerste voorwaarde, niets te wenschen overliet.
En toen onze dames gereed waren en de koffie onze nuchtere
| |
| |
magen had verkwikt, reden wij ten acht ure in twee rijtuigen, ieder met vier paarden bespannen, en nog eenige heeren te paard, den weg op, die ons ook naar de Vallée du Lys had gebracht.
Zoodra wij dien weg verlieten, werd de helling steiler, maar ook de omgeving steeds schooner. De weg loopt door een groot bosch met hooge, prachtige beukeboomen; zoowel in de diepte als naar boven ziet men niets dan de forsche, eeuwenheugende stammen, een bosch, dat herinnert aan de boomrijke streken van het Schwarzwald, met dit onderscheid, dat daar de zwarte dennen een somber aanzien geven, terwijl hier het dak van groene beukebladeren alles lichter en vroolijker maakt.
De weg, dien wij aflegden, was te aangenamer, omdat de wegen om en bij Luchon niet rijk zijn aan schaduw; het is trouwens bekend, dat de Pyreneën tegenwoordig geen overvloed van boomen hebben. Twee eeuwen geleden was dit gebergte geheel met boomen begroeid, maar men heeft hier zoo ruw huisgehouden, dat in sommige streken de bergen geheel kaal zijn. Niet alleen de schoonheid van de streek heeft daardoor geleden, maar ook hare vruchtbaarheid, want de vruchtbare aarde, die den grond bedekte, werd, niet langer door het hout beschermd, door het water weggespoeld. Men heeft dit nadeel wel ingezien, maar het duurt lang, eer het nieuwe hout is aangegroeid.
Doch ik moet tot het verhaal van onzen tocht terugkeeren. Weldra waren wij aan het Hospice de France genaderd, gelegen 1360 meter boven de zee. Hier eindigt de weg voor rijtuigen; wij moesten allen te paard, om onder het geleide van een paar gidsen den tocht naar den bergtop voort te zetten. Na bijna anderhalf uur achter elkander langs een nauw bergpad te hebben gereden, kwamen wij voor een steil bergruggetje, dat wij op handen en voeten moesten beklimmen; toen nog een eindje over ongesmolten sneeuw, en we hadden de grenzen van Spanje overschreden en te gelijk den top van den Entecade bereikt. Maar wat een verrukkelijk uitzicht op dezen top, 2220 meter boven de zee! Wij hadden beneden ons eene sterke helling, die ons vergunde, bijna loodrecht naar beneden te zien. In het dal, bijna 1500 meter onder ons, zagen wij veertien dorpen; in het midden flikkerde een kleine stroom, het begin van de Garonne.
Men zegt, dat de Garonne van den Maladetta komt door onderaardsche kanalen. Die breede, grootsche Maladetta met zijne uitgebreide sneeuwvelden lag daar schitterende in de zon, en daaraan sloten zich andere sneeuwbergen, zoodat het prachtige panorama als geheel geëncadreerd is met eene witte lijst.
Doch de maag deed hare rechten gelden. Naar het déjeuner, uit Luchon medegebracht, was reeds veler wensch gericht. Een groote steen op den Entecade diende ons tot tafel, en ieder hurkte daarbij neder.
Op onzen terugtocht bezochten wij een ‘hospice de France’, eene inrichting, belangrijk genoeg, om er even bij stil te staan.
| |
| |
Ik schreef reeds over de aanzienlijke vermindering der bosschen in de Pyreneën en de middelen, die men aanwendt, om daarin te voorzien. Tot behoud van de bosschen strekt ook, dat de inwoners niet langer geiten en schapen weiden op de bergen, die dikwijls meer vernielen, dan zij voordeel aanbrengen, maar dat zij daarvoor koeien aanschaffen.
Nog een ander doel moet worden bereikt. De welvaart moet worden verhoogd, want schrikbarend neemt de ontvolking toe. Van 1866-1877 hebben de kleinere steden en plaatsen van de Pyreneën en den omtrek daarvan een 40ste deel der bevolking of 39,458 personen verloren, terwijl gedurende dien tijd de grootere steden slechts ruim twintigduizend zielen zijn vooruitgegaan. Het meer gemakkelijke leven in de steden Parijs, Bordeaux, Toulouse enz. verleidt de bergbewoners, daarheen te trekken, terwijl ook Amerika voor velen een gewenscht toevluchtsoord is. Aan die volksverhuizing kan alleen een einde worden gemaakt, wanneer men nieuwe bronnen van welvaart voor dit land schept. De inwoner, trotsch op zijn geboortegrond, zal niet verhuizen, wanneer hij in de mogelijkheid is, om zijn toestand te verbeteren.
Om dit dubbele doel te bereiken, zijn aan den voet van de geheele bergketen, en in de voornaamste dalen huizen opgericht, die men boter- en kaasfabrieken zoude kunnen noemen. Hierheen brengen de inwoners hunne melk, om er boter en kaas van te laten maken. Eene dergelijke inrichting is de ‘hospice de France’, eigendom der gemeente Luchon. De opbrengst wordt verdeeld tusschen den fabrikant en hen, die melk leverden, en wel naarmate van de hoeveelheid geleverde melk.
Uit een landhuishoudkundig oogpunt laat een dergelijke toestand van verdeeling van de opbrengst naar gelang van de hoeveelheid geleverde melk zeer veel te wenschen over; want dit stelsel werkt zeer zeker niet in de hand het veredelen van het vee door het aankweeken van koeien, die melk geven, rijk aan roomgehalte. Toch werkt het hier aanvankelijk gunstig; gedurende eenige jaren is de opbrengst per koe 70 francs zuiver per jaar.
15 Juli. Wanneer wij gezellig vóór het hotel in de breede laan waren gezeten, dan maakte Nederland dikwijls een onderwerp uit onzer gesprekken; men kon het onzen hotelgenooten aanzien, dat het hun genoegen deed, iets van ons vaderland te vernemen. Vooral dat wij hunne taal zoodanig spraken, dat wij gemakkelijk met elkander konden omgaan, was iets, wat hen zeer voor ons innam. En ik meen, dat men ons maar half geloofde, wanneer wij mededeelden, dat niet alleen Fransch, maar ook Duitsch en Engelsch door de meer beschaafden onder ons worden gesproken.
Toch waren wij voor de Zuid-Franschen wel eenigszins in een nevel
| |
| |
gehuld. Velen scheen het eene uitgemaakte zaak, dat de Nederlanders de Engelsche taal tot volkstaal hadden; dat wij eene eigene taal bezaten, scheen onmogelijk denkbaar. En wat klom hunne verbazing, wanneer ik sprak van onze geverfde huizen, van de heldere glazen en de met zorg geschrobde straten, waardoor onze steden en dorpen een veel vroolijker aanzien hebben dan de zuidelijke plaatsen.
Maar gij hebt geene huizen van steen! werd mij eens toegevoegd. Ik achtte eigenlijk zulk eene vraag beneden mij, en mijn antwoord was dan ook niet overbeleefd.
Maar vanwaar hebt gij dan uwe steenen? - Wel, die bakken wij zelf in onze steenbakkerijen. - Zie, daar hebt gij het juist. Dat zijn geene steenen; dat zijn briquetten. De steenen houwen wij uit de bergen, en die voegen wij met kalk samen; vandaar die dikke muren hier, die evenzeer des winters de koude als des zomers de hitte buitensluiten. Maar bij u hebt gij dunne muren van briquetten.
Ja, ik was overwonnen. Als dat steenen zijn, neen, dan hebben wij geene steenen huizen.
Onze reisboeken hadden ons veel verhaald van den circus van Gavarnie die een omtrek heeft van 3600 meter, cirkelsgewijze omgeven door hooge, loodrechte rotsen, van drie verdiepingen, hier en daar met trappen, waardoor het geheel gelijkt op de zitbanken der oude Romeinsche Amphitheaters. Vandaar dan ook de naam van circus van Gavarnie. Onze Fransche vrienden, die het hadden bezocht, deelden ons mede, dat de beschrijving niet overdreven was, en wij waren dus begeerig, om den tocht daarheen te ondernemen. Van Lourdes gaat men per rijtuig naar Pierrefitte, vandaar naar St. Sauveur, en wanneer gij daar versche paarden neemt, kunt gij Gavarnie bezoeken en nog tegen den avond te Lourdes terug zijn; men maakt dan meteen een prachtigen toer door de Pyreneën.
Per spoor vertrokken wij dus naar Lourdes. Vrij laat in den avond kwamen wij daar aan, zoodat wij onze nieuwsgierigheid tot den volgenden morgen moesten uitstellen. Die morgen was dan ook rijk aan verrassingen. Vroegtijdig verlieten wij het stadje, welks naam in den laatsten tijd op veler lippen zweeft; wij zagen het kasteel, gelegen op eene steile, hooge rots in het midden der stad. De weg naar de grot is aan beide zijden bezet met kleine houten kraampjes, waar heiligen-beelden, rozenkransen, medailles, kruisen en allerlei dergelijke voorwerpen te koop worden aangeboden, en zelfs door eenige mannen in Turksche kleeding reliquieën uit het Heilige Land. De concurrentie is zoo groot, dat men den vreemdeling ternauwernood met rust laat; het opdringen van waren wordt afgewisseld door gebrekkige bedelaars, en verder door eene bende vrouwen, voorzien van waskaarsen; dezen hielden mij aan mijne jas vast en konden zich niet begrijpen, dat wij geene kaarsen noodig hadden, om die in de grot te laten branden. Eindelijk waren wij aan al die drukte ontkomen, en bevonden wij ons op een breeden, sierlijk aangelegden weg.
| |
| |
Ter rechterzijde zagen wij de stad met haar kasteel, schilderachtig op de rots gelegen; aan de andere zijde vertoont zich op eene steile rots de groote, smaakvol gebouwde kerk met hoogen, spitsen toren. Een weinig verder komt men aan een klein riviertje, de Gave du Pau, en daartegenover ligt in de rots beneden de kerk de grot, waar de merkwaardige verschijningen zouden geschied zijn, die zoovele duizenden menschen jaarlijks hierheen doen stroomen.
De grot ligt gelijk met den beganen grond; zij werd vroeger genaamd de grot van Massavielle (d.i. van de oude rots) en diende weleer den herders bij onweer tot schuilplaats. Hier, zegt men, is den 11den Februari 1858 voor het eerst de Heilige Jonkvrouw verschenen aan een veertienjarig meisje, Bernadette, de dochter van den molenaar Frans Soubirous. In eene nis boven de grot zoude zij zich aan het meisje hebben vertoond in menschelijke gedaante, in een wit kleed gehuld, met een witten, nederhangenden sluier om het hoofd, die schouders en bovenarmen bedekte, precies zooals haar beeld van wit marmer daar nu boven die grot prijkt. Daar zou Bernadette haar achttien malen, en wel het laatst den 16den Juni 1858, hebben gezien; daar zou zij zelfs met het jonge meisje herhaaldelijk gesproken hebben, te kennen gevende, dat het haar verlangen was, dat op deze plaats veel menschen zouden komen, om te bidden en boete te doen; Bernadette werd gelast, naar de priesters te gaan en te zeggen, dat zij verlangde, dat boven de grot eene kapel zou verrijzen. En daar het dogma der onbevlekte ontvangenis kort geleden was afgekondigd, zoude de verschijning geëindigd zijn met de woorden: ‘Je suis l' immaculée conception.’ Die woorden zijn dan ook als een stralenkrans om het beeld aangebracht.
De grot is 4 meter hoog, en heeft eene diepte en eene breedte van 12 tot 15 meter. Van den weg afgesloten door een ijzeren hek, dat echter meestal openstaat, kan ieder geloovige zelf zijne kaars plaatsen op de groote, ijzeren candelaber, die in de grot staat en steeds voorzien is van een groot aantal kaarsen, brandende ter eere van Onze Lieve Vrouwe van Lourdes.
Achter in de grot, ruim één meter boven den beganen grond, is nog eene holte in de rots, geheel gevuld met stukjes papier, kleine briefjes aan de Jonkvrouw, waarop zoovele pelgrims een brandenden wensch des harten hebben nedergeschreven. Welk denkbeeld mag die menschen hebben bewogen, om deze briefjes te schrijven en daar neder te leggen? Verwachten zij eene nieuwe verschijning in deze grot, welke dan die papiertjes zal medenemen? Maar waartoe dan gebeden opgezonden? Indien de Jonkvrouw die gebeden kan vernemen, dan is het briefjes schrijven tamelijk overbodig.
Het merkwaardigste in de grot is het groot aantal krukken en stokken, die er zijn opgehangen als teekenen van wonderdadige genezingen. Onze Lieve Vrouwe van Lourdes toch zoude aan Bernadette
| |
| |
eene plaats hebben aangewezen achter in de grot; daar moest zij graven, en nauwelijks had zij dit bevel gehoorzaamd, of een stroom helder water kwam te voorschijn, dat weldra, zegt men, wonderdadige genezingen bewerkte.
Men heeft het water afgeleid, en nu is er buiten de grot een klein kraantje, waar ieder het water kan gaan drinken, een aantal grootere kranen, om zich handen en hoofd te wasschen, en eindelijk een badhuisje, om zich geheel te baden: de eene helft voor mannen, de andere voor vrouwen.
De geestelijkheid heeft aanvankelijk, althans openlijk, de vereering van de verschijningen in deze grot niet aangemoedigd. Doch toen duizenden zich hierheen begaven, toen er een roep uitging van de wonderdadige genezingen, die telkens geschiedden, benoemde de Bisschop van Tarbes eene commissie, om zoowel de verschijningen als de wonderdadige genezingen te onderzoeken, een onderzoek, dat de beste resultaten opleverde. Na het hooren der commissie bevestigde de Bisschop de waarheid van de verschijning der ‘onbevlekte moeder Gods’ aan Bernadette Soubirous in de grot Massavielle; hij stond de vereering van Notre Dame de Lourdes toe, en beval den bouw eener kerk op de rots, die men inmiddels had aangekocht.
Op eene groote, wit marmeren tafel in de kerk staat dit besluit gegrift. Van binnen is de kerk gedrapeerd met een groot aantal vaandels, meest allen van witte zijde en kunstig met beelden of opschriften versierd. Zij zijn afkomstig van de talrijke processiën, die men hierheen organiseerde en waarvan de deelnemers het vaandel achterlieten.
Merkwaardiger nog zijn het groot aantal beelden, ordeteekenen en vrouwensieraden, die de wanden bedekken en die de bezoekers hier deden ophangen, als teekenen hunner vereering van Maria.
Onder de kerk is eene crypt met drie altaren. Zij is spaarzaam verlicht en er heerscht hier een schemerdonker, dat het den binnentredende haast onmogelijk maakt, de zich daar bevindende personen eene onzachte aanraking te besparen.
Toch schijnt deze crypt door de pelgrims het meest gezocht te zijn. Den dag, toen wij er kwamen, werden er geene groote processiën verwacht, maar wij vonden er de meeste personen vereenigd. De gangen, die erheen leiden, hebben wit marmeren wanden, waarop allerlei dankbetuigingen zijn gebeiteld aan Maria de moeder Gods, Onze Lieve Vrouwe van Lourdes, enz. Het trof ons, dat de redenen van dankbaarheid steeds in zeer algemeene bewoordingen zijn vervat en nergens een naam eronder is gegrift, hoogstens de dankbare (en dat lang niet overal) door twee of drie letters is aangewezen.
De kerk heeft, naar men zegt, meer dan twee millioen francs gekost; aanschouw den grootschen aanleg om en bij de grot; zie die twee prachtige vrouwenkloosters tegenover haar, een van de Benedictijnessen, het andere van de Karmelitessen, verder aan de andere
| |
| |
zijde der stad een van de Franciscanessen, dan nog een groot hospitaal en een klooster van de Clarissen, waarvoor al de noodige gelden zijn samengebracht door giften en aalmoezen, en dat binnen enkele jaren; bereken daarbij, wat er noodig is voor het dagelijksch onderhoud van zoovele personen, welke in die uitgestrekte gebouwen wonen, dan staat men verbaasd over de enorme sommen, die hier worden geofferd.
Men heeft er trouwens slag van, om die schenkingen uit te lokken door middelen, die niet kunnen nalaten te werken op het reeds weeke gemoed der pelgrims. Een voorbeeld wil ik u mededeelen.
Toen wij in ons hotel waren teruggekeerd, ontvingen wij in de eetzaal het bezoek van eene geestelijke zuster, die onze aalmoezen kwam vragen voor de inrichtingen der Clarissen; zij bood ons een boek aan, om in te schrijven; een gedrukt blaadje werd daarbij overhandigd, waarop het doel der stichting vermeld was benevens de voordeelen, aan eene schenking verbonden. De namen der weldoeners worden ingeschreven, zoo zij daarin toestemmen, in een register, dat met zorg zal worden bewaard. Ieder, die duizend francs schenkt, verkrijgt bovendien den titel van ‘fondateur’, en zijn naam wordt in vergulde letters gegrift in eene marmeren tafel. Hij, die de helft van die som schenkt, ontvangt den titel van ‘bienfaiteur’, en ook zijn naam krijgt een gelijk eerbewijs.
Elke maand wordt voor alle schenkers, hetzij zij in leven of overleden zijn, eene mis gelezen, terwijl de verpleegden elken dag zullen bidden voor hen en hunne huisgezinnen. Eindelijk verzekert het bestuur, dat de Heilige Maagd voor hen de hemelsche zegeningen zal verwerven en God hen honderdvoud zal vergelden. - En voor wie nog twijfelen mocht, staat onder deze voorwaarden gedrukt de goedkeuring van Cesar Victor Bisschop van Tarbes en zijne meening, dat men, door de minder bedeelden in deze wereld in staat te stellen hier te vertoeven, gehoorzaamt aan de ‘Moeder Gods’, die zeer vele menschen hier te Lourdes wenscht vereenigd te zien, om haar te aanbidden.
Is Lourdes in eene schoone landstreek gelegen? vraagt gij misschien. Ik verwachtte die vraag, doch kan er niet stellig op antwoorden. Den geheelen tijd van ons verblijf viel er een dikke regen en waren de omstreken in nevelen gehuld. Het was dus voor ons onmogelijk, iets daarvan te zien. Om die reden zagen wij ook af van onzen tocht naar het hooggelegen dal van Gavarnie en naar Pau.
28 Juli. Reeds dikwijls was er gesproken van eene speelbank, niet ver van hier, even over de Spaansche grenzen, bij den bergpas Portillon.
Luchon is een oud bad, maar de toevloed van vreemdelingen, die meer dan eene badkuur, die tevens uitspanning zoeken, is nog niet groot. En daar is reden voor; er ontbreken die plaatsen van uitspanning, waar men aangenaam in eene schoone natuur kan vertoeven,
| |
| |
zonder altijd een verren tocht te maken. De tochten, die ik hierboven beschreef, zijn zonder twijfel prachtig, trotsch, opwekkend, maar toch wat vermoeiend en ook kostbaar. Kleine uitstapjes, die men desnoods te voet kan maken en waarbij men als doel vindt een aangenaam café met een schoon uitzicht, of een heerlijk bosch, ontbreken hier geheel. En daarvoor moest de speelbank bij den Portillon vergoeding schenken.
In Luchon is het gelukkig niet geoorloofd, eene speelbank op te richten, en daardoor ontbreekt het ook aan geld, om veel tot verfraaiing der omstreken te doen. Ook heft men hier geene enkele belasting of contributie van de vreemdelingen. Het ontbreekt hier zelfs aan een Casino. Tweemalen daags, van 4-6 uur en van 8-10, wordt er muziek gemaakt in de ‘quinconses’, doch men heeft geene andere rustplaats dan een matten stoel, waarvoor men zich voor den duur van zijn verblijf abonneert. Hier zit tweemalen daags de elegante ‘Badewelt’ schots en scheef, maar toch, misschien ook daardoor, gezellig, door elkander. Hier gaan luchtballons op, wanneer de inzamelingen aan den ondernemer genoeg hebben opgeleverd, om den papieren ballon met een beetje brandenden spiritus daarvoor af te staan. Hier kan men tweemaal daags spelen met eene soort van tourniquet, een wijzer, dien men snel rond doet draaien boven eene wijzerplaat met allerlei kleuren en velerlei cijfers en letters; van welk spel dit zeker is, dat men altijd een bepaalden inzet moet betalen, en dat men ook altijd een of meer zakjes met fijne koekjes krijgt, maar waarbij het aantal zakjes afhangt van kleur, cijfer of letter, waarop ten langen leste de wijzer belieft stil te staan. Hier wordt ook het mastklimmen vertoond, eene feestelijkheid, den vreemdelingen door de gemeente Luchon aangeboden; bovendien steeds des avonds gevolgd door een klein vuurwerkje en verlichting van den berg achter het badhuis.
De ‘quinconses’ is dus voor de vreemdelingen eene plaats van gewicht en bij goed weder ook volkomen voldoende; maar, o wee! wanneer het regent, dan weet men zich niet te bergen.
Een prachtig Casino, ruim gebouwd, met tal van zalen, is half voltooid, maar er wordt niet verder aan gewerkt, omdat de vereeniging, die den bouw heeft ondernomen, geen geld meer heeft. Toch ligt in het half voltooide gebouw de profetie, dat over eenige jaren, misschien reeds in het volgende, Luchon eene inrichting zal hebben, waaraan het groote behoefte heeft.
Maar om tot de straks genoemde speelbank terug te keeren, gisteravond werd plotseling veler verlangen bevredigd. Twee jongens, op kleine paardjes gezeten, kwamen met sierlijke vaandels, waarop vermeld stond, dat heden de Chalet van den Portillon zal worden geopend.
De weg daarheen loopt steil op en is bovendien slecht onderhouden; omdat wij met ons beiden waren en omdat wij genoegen namen
| |
| |
met een lichten panier, nam de voerman aan, ons er met drie paarden te brengen. De weg is woest, soms met hout begroeid; hier en daar ziet men liefelijke dalen, vruchtbare weilanden, afgewisseld door bouwlanden; zoo ging het voort, totdat wij den grenssteen bereikten en Spanje inreden. Plotseling kwamen wij in een klein hooggelegen dal, met dicht boomgewas omgeven; daar stond een houten gebouw, vlug en coquet van uiterlijk, rondom versierd met in den grond geplaatste stokken, waaraan de vlaggen van nagenoeg alle natiën wapperden. Een groot aantal rijtuigen overtuigde ons reeds, dat wij aan den koetsier niet behoefden te vragen, of daar de speelbank was. Binnen gekomen, was het bijna niet mogelijk de welbekende groene tafels te zien met ruiten en rouletten, of de cabalistische figuren van de trente et quarante, zoo groot was de drom van bezoekers, die zich om de tafels verdrongen.
Denk hierbij echter niet aan de deftige speelbanken van Duitschland, waar een dikke knecht in livrei u de deur der zaal opent, na te voren uw stok, uwe parapluie of parasol in ontvangst te hebben genomen en u te hebben vermaand, niet hardop te spreken en vooral niet te rooken. Niets van dat alles hier. De deuren van de zaal staan voortdurend open, en men loopt heen en weder; ieder houdt zijn hoed op, daartoe wel gedrongen, omdat men zijn stok ook nergens kwijt kan raken, en zelfs het rooken wordt er vrijelijk toegelaten. Waarom ook niet? de buitenlucht stroomt door de wijde deuren immers vrij naar binnen?
Eene menigte kennissen vonden wij aan de bank. Het waren Franschen, en daarmee was men van een vroolijk gezelschap verzekerd. De bank was dan ook spoedig vergeten; op eene der vele plaatsen vóór het gebouw vielen wij neder, en vormden daar een gezelligen kring. Dat wij niet spoedig terugkeerden en niet de eersten aan de table d'hôte waren, zal ik wel niet behoeven te verzekeren.
Wil Frankrijk zijne badplaatsen in de Pyreneën en vooral Luchon doen concurreeren met Baden-Baden, dan zal op het aanleggen van dergelijke bevallige rustplekjes moeten worden gelet.
Dit was onze laatste tocht. De tijd van scheiden was spoedig gekomen. Met leedwezen heb ik Luchon verlaten, en ik ben er zeker van, dat ik mijn verblijf aldaar steeds zal rekenen onder de zonnige dagen van mijn leven.
Leeuwarden.
mr. u.h. huber.
|
|