gete niet, dat die prachtige verscheidenheden ontstaan zijn bij onzen bewolkten hemel en bij gebrekkig zonlicht, omdat ze dikwijls door glas beschut moesten worden tegen plotselinge afwisselingen in de temperatuur. En ook de planten, op den kouden grond geteeld in ons dikwijls zoo guur klimaat, kunnen vaak wedijveren in kleurenpracht met de keerkringsplanten. Men denke slechts aan de rozen, pioenen, seringen, leliën, tulpen, hyacinthen, enz.
Als men de tropische bosschen, vlakten en bergen gadeslaat, wordt men wel somtijds verrast door prachtig gekleurde bloemen; doch maar al te dikwijls ook ontwaart men slechts eene groote uitgestrektheid van groene bladeren, zonder dat levendig gekleurde bloemen 't oog boeien. Een verzamelaar op 't eiland Java had op een enkelen berg 300 soorten van Orchideeën gevonden; doch slechts 2 procent daarvan achtte hij fraai genoeg, om bij wijze van speculatie te verzenden.
Daarna behandelt hij de verandering in kleur bij dieren door middel van gekleurd licht, zooals Wood dit heeft aangetoond bij de pop van Pontia Rapae, die verschillende kleuren aannam, naar gelang de doozen, waarin de rupsen vóór de gedaantewisseling besloten werden, met lichtere of donkere kleuren beschilderd waren.
Zoo komt hij eindelijk tot de rangschikking van organische kleuren. Deze kleuren worden door hem, wat de dieren betreft, verdeeld in beschermende, waarschuwende, sexueele en typische kleuren, en wat de planten aangaat, bespreekt hij de kleuren, welke door de dieren bijzonder goed opgemerkt kunnen worden, de zoogenaamde aantrekkelijke kleuren.
De beschermende en waarschuwende kleuren werden reeds vroeger uitvoerig door Wallace behandeld in 't hoofdstuk, getiteld ‘Mimicry and other Protective Resemblances among Animals’, voorkomende in zijn Contributions the Theory of Natural Selections. Vandaar, dat hij er hier slechts terloops over spreekt. Toch vermeldt hij een merkwaardig voorbeeld, dat hij aan Charles Dilke ontleent. Deze zag op Java een bleekrood gekleurde Mantis (een soort van sprinkhaan), die in den toestand van rust volkomen geleek op eene orchideebloem van dezelfde kleur. De vlinders, waarmede hij zich voedt, zullen hem dus voor eene bloem aanzien en op hem afkomen.
Doch genoeg, om te doen zien, dat dit boek van den onvermoeiden Wallace even zoowel aanspraak heeft op belangstelling, als dit met zijn vroeger bij ons geïntroduceerd werk 't geval was.
De vraag is echter: wordt ook de Natuur der Tropen op eene behoorlijke wijze bij ons ingeleid; met andere woorden, heeft de Vertaler zich goed van zijne taak gekweten? Tot mijn leedwezen kan ik daarover geen gunstig oordeel uitspreken; want menige bladzijde bewijst, dat de Vertaler zijn onderwerp niet geheel en al meester was, en wat voorzeker 't ergste is, dat hij niet behoorlijk bedreven was in de Nederlandsche taal. Hij heeft dan ook zeer wijselijk zijn naam onvermeld gelaten. De lezer moge trouwens zelf oordeelen over volzinnen, als deze:
Pag. 50. ‘De scheedevormige randen der bladeren breken dikwijls en worden tot een vezelachtige stof, nu eens op grof kleed, of op paardenhaar gelijkende.’
Pag. 78. ‘Wanneer er zulke grenzen als de bovengenoemde niet bestonden, zouden wij mogen verwachten, dat de voortdurende strijd om het bestaan tusschen de planten der tropische wouden geleid zou hebben tot het ver-