De Tijdspiegel. Jaargang 37
(1880)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijGeschiedenis van den dag.
| |
[pagina 286]
| |
geene ondervinding. Wie zou zoo naïef zijn, nog aan zulke dingen te hechten? Wij behoeven niet eens te herinneren aan de besluiten van het Weener Congres; dat is al zoolang geleden, maar denk eens aan het tractaat van Parijs van '56! Wie kan dat tegenwoordig lezen zonder lachen? De Keizer der Franschen, de Koningin van Groot-Brittannië en Ierland, de Keizer aller Russen, de Koning van Sardinië en de Keizer der Ottomanen met den Keizer van Oostenrijk overeengekomen, om zich te verstaan ‘sur les bâses à donner au rétablissement et à la consolidation de la paix, en assurant, par des garanties efficaces et réciproques, l'indépendance et l'intégrité de l'empire ottoman’! Tractaten duren precies zoolang als de macht van den sterkste, d.i. zoolang de meerderheid der contracteerenden willens zijn, er de hand aan te houden. De sterkste wilde in '56 Rusland vernederen en Turkije verhoogen. Rusland berustte tot op het oogenblik, dat het kans zag, aan den band te ontspringen; 't was in '70, toen Frankrijk onmachtig was, Engeland verdiept in de katoenpolitiek, en derhalve de macht van den sterkste was verbroken; Rusland zond eenvoudig eene nota, waarin het kort en bondig verklaarde, dat het zich niet langer hield aan de bepalingen van het tractaat van Parijs, voor zoover het hem in de Zwarte Zee aan banden legde. En het werd goedgevonden op de Pontus-conferentie te Londen in '71, nadat vooraf een protocol was onderteekend, waarin werd verklaard, dat het een wezenlijk beginsel was van het volkenrecht, dat ‘geen Mogendheid zich eenzijdig onttrekken kan aan de verplichtingen van een verdrag’. Alweer de hoeveelheid scheurpapier in de wereld vermeerderd! Rusland onderteekende mee, want het protocol had natuurlijk geene terugwerkende kracht. Erger dan met eenig tractaat ging het met den vrede van Berlijn; dat tractaat sneuvelt, nog vóórdat het geheel is uitgevoerd. In weerwil van al de bezwaren, welke de vrede van Berlijn in de toepassing moest meebrengen, kon hij jaren duren, indien de macht van den sterkste dezelfde bleef en gereed, zich voor dat tractaat desnoods in de bres te stellen. De machtsverhouding is echter geheel veranderd met het optreden van eene liberale Regeering in Engeland. Rusland ondernam den laatsten oorlog tegen Turkije in de hoop, dat de liberale oppositie in Engeland, aangevoerd door Gladstone, sterk genoeg zou zijn, om de Regeering terug te houden, in de Oostersche quaestie krachtig in te grijpen; de hand van Beaconsfield was echter vast; hij liet de oppositie razen, zond de Engelsche vloot naar de zee van Marmora en zette Rusland den voet dwars, om den vrede van San Stefano aan eene herziening te onderwerpen. Toen de grijze, ondernemende Beaconsfield uit Berlijn terugkeerde van het congres, werd hij ingehaald, zoo roemrijk als Engeland zelden zijne staatslieden complimenteert; | |
[pagina 287]
| |
het geschreeuw der oppositie werd erdoor onderdrukt; Beaconsfield vierde een schoonen triomf, en Rusland wist, dat hij de daad bij het woord zou voegen, wanneer het de grens, bij het tractaat van Berlijn aangewezen, durfde overschrijden. Daar kwam de verrassing van de Engelsche verkiezingen; de wispelturige, meestal redelooze volkswil riep den vriend van Rusland aan het bestuur. Gladstone is een te hartstochtelijk man, om een goed staatsman te wezen; hij erkent het gewordene niet anders dan in naam en volgt eene politiek, die duidelijk het kenmerk draagt, het werk, door zijn voorganger met zooveel beleid gebouwd, weer af te breken. Hij stelde zich aan het hoofd van de uitvoering van het tractaat van Berlijn, maar op eene wijze, die de zwakke punten, de groote leemten deed uitkomen; veel haast werd er gemaakt met die punten, welke in het nadeel zijn van Turkije, terwijl die, welke in het voordeel zijn van de Porte, b.v. de bezetting van de Balkan-passen, met rust werden gelaten; zoo moest de uitvoering van het tractaat tevens zijn overlijden worden. Het scheen, of Gladstone het er gansch op toelegde, om Rusland de handen geheel vrij te maken, ten einde zijne lievelingsdenkbeelden te verwezenlijken. Zoolang Engeland vasten voet had te Kabul, moest Rusland vreezen voor een aanval op zijne Centraal-Aziatische bezittingen. Welnu, Gladstone is van oordeel, dat Afghanistan geheel moet worden ontruimd, en begint met betrekkelijke snelheid uitvoering te geven aan dat plan. De Engelsche troepen hebben Kabul verlaten, en daar zetelt als Emir de weinig betrouwbare Abdorrhaman. De aanleg van verdedigingswerken op Cyprus wordt gestaakt, het garnizoen verminderd en daarmee een der dreigende punten schier prijsgegeven. Wederom, een regeeringsvorm, welke een land blootstelt aan zulke kolossale veranderingen, heeft eene groote schaduwzijde. Het eenige, wat men tot verdediging zou kunnen aanvoeren, is, dat de Regeeringsvorm 't eigenlijk niet helpen kan, want dat men van staatslieden gewoon is, dat zij rekening houden met de eischen der werkelijkheid en daarom de een nooit geheel afbreekt, wat de ander heeft opgebouwd; Gladstone kan in dat opzicht slechts dienen als uitzondering op den regel en bewijst daardoor opnieuw, geen staatsman te zijn, eene overtuiging, die spoedig algemeen moet worden in Engeland en den premier een kortstondig bestuur voorspelt - echter lang genoeg, om veel kwaad te berokkenen, dat naderhand niet gemakkelijk meer hersteld wordt.
Eene verandering in de verhouding der Europeesche staten was na den vrede van Berlijn dubbel gevaarlijk, omdat de bodem toch reeds zeer ontvankelijk was voor het opnemen van kwaad zaad. Het congres van Berlijn was de begrafenis van het Driekeizersverbond. Rusland had gemeend, dat Duitschland de werkelijk zeer groote diensten | |
[pagina 288]
| |
zou vergelden, in '70 bewezen bij den oorlog met Frankrijk. Het bleek echter, dat hier, zooals 't meermalen gaat, de opvatting van dienst en wederdienst nog al verschilde; het dreigde te Berlijn soms tusschen Gortchakoff en Bismarck openlijk tot eene uitbarsting te komen, en de oude vrienden scheidden als vijanden; beiden besloten, om bij de eerste de beste gelegenheid wraak te nemen. Van dat oogenblik af dagteekent de halfvijandige houding tusschen Rusland en Duitschland. De Russische troepen, welke uit Turkije terugkeerden, werden op eene in 't oog vallende wijze langs de Duitsche grenzen opgesteld, alsof er een oorlog op til was. Dat er inderdaad ooit sprake is geweest van dadelijke vijandelijkheden, laat zich volstrekt niet aannemen; Rusland was te veel verzwakt door den strijd met Turkije; vooral de financiën waren in eene te groote verwarring, om aan een oorlog met het machtige Duitschland te denken. Men moet de zieke zenuwen van den Duitschen Rijkskanselier hebben, om zulk eene opvatting van het feit te hebben, dat de troepen aan de grenzen werden opgesteld. Hoogstwaarschijnlijk is dat opstellen alleen geschied, om Duitschland te doen gevoelen, dat de ontevredenheid over zijne houding op het congres van Berlijn zeer groot was. Er hebben in die dagen ook geruchten geloopen van een voorstel van Rusland aan Frankrijk tot het sluiten van een verbond, dat tegen Duitschland was gericht. Men heeft ook in de even onverwachte als overhaaste reis van Bismarck naar Weenen, tot het sluiten van een nauw verbond met Oostenrijk, de bevestiging willen zien van dat gerucht. De Wurtembergsche oud-Minister Varnbühler, die in zeer nauwe betrekking staat tot Bismarck, verzekerde onlangs in eene redevoering, dat de zaak zich inderdaad zoo had toegedragen; Rusland had formeel een voorstel gedaan aan Frankrijk tot het aangaan van een verbond, maar de Fransche Minister van Buitenlandsche Zaken Waddington wilde er niets van weten; ja, dit niet alleen, Waddington gaf Bismarck kennis van het gebeurde, ten einde feitelijk het bewijs te leveren, dat Frankrijk waard was, door Duitschland vertrouwd te worden. De mededeeling van Varnbühler wekte opspraak, èn omdat zij kon gehouden worden voor eene half-officieele bevestiging, èn omdat eruit bleek, dat Frankrijk zich òf voor Duitschland vernederd, òf ten opzichte van Rusland eene verraderlijke rol gespeeld had. Nadat er in de kranten heel wat inkt over was vermorst, volgde van weerszijden een démenti. Waddington verklaarde, dat Rusland onder zijn bestuur nooit zulk een voorstel had gedaan. Varnbühler verzekerde, dat hij van Bismarck niets over de zaak had gehoord, dat hij zijne redevoering te Ludwigsburg had geïmproviseerd en niets anders had bedoeld dan eene herhaling van een bericht, dat vroeger in de kranten had gestaan. Toch heeft niemand zich bij deze démentis neergelegd; vooreerst weet men al te goed, dat zulk eene tegenspraak van heele of halve diplomaten op zichzelf niets beteekent; men is er, of liever, men | |
[pagina 289]
| |
meent ertoe verplicht te zijn, omdat de waarheid voor het groote publiek eene andere moet zijn dan de waarheid onder de diplomaten; dreigen die waarheden met elkander in strijd te komen, dan behelpt men zich met de verklaring, dat het bericht onjuist is, of in meer duidelijke taal uitgedrukt, men liegt. Wat het publiek historisch van de zaak weet, heeft op zichzelf niet heel veel te beteekenen. De vijandschap tusschen de beide Rijkskanseliers, Gortchakoff en Bismarck, op en na het Berlijnsche congres, is een feit. Toen Gortchakoff den 21sten Juni '79 Berlijn passeerde op reis naar Baden-Baden, bracht hij tegen zijne gewoonte Bismarck geen bezoek, maar reisde na een kort oponthoud door. De Russische ambassadeur te Londen, Schouwaloff, die meer op de hand van Bismarck was en beschouwd werd als de vertegenwoordiger van de oude, vriendschappelijke, intieme betrekkingen tusschen Rusland en Duitschland, werd in November '79 teruggeroepen en in de Engelsche hoofdstad vervangen door Lobanoff, ambassadeur te Konstantinopel. Schouwaloff ontving tot heden geene andere staatsbetrekking - wat eveneens moet worden opgevat als een bewijs van ontevredenheid van Rusland over Duitschland's houding. De eerste bron, waaruit de mededeeling van het voorstel van het Russisch-Fransch verbond is gevloeid, moet worden gezocht in eene audientie, door den Russischen Rijkskanselier te Baden-Baden in den zomer van '79 verleend aan den hoofdredacteur van de Orleanistische Soleil, Louis Peyramont, welke zich bij Gortchakoff aandiende met aanbevelingsbrieven van den Franschen oud-Minister van Buitenlandsche Zaken, Decazes. Gortchakoff zou bij die gelegenheid zijn hart voor den Franschen journalist hebben uitgestort en gezegd, dat Bismarck hem daarom niet mocht lijden, omdat hij openlijk voor zijn gevoelen was uitgekomen, dat hij wenschte, Frankrijk weder zijne vroegere plaats als groote Mogendheid onder de Staten van Europa te zien innemen. Dit verhaal lijkt echter wat kranterig, om er onvoorwaardelijk geloof aan te hechten. In Augustus '79 nu zou door Gortchakoff een agent naar Parijs zijn gezonden, om de Fransche Regeering ten opzichte van een verbond met Rusland te polsen. Waddington, minister-president en minister van Buitenlandsche Zaken, wees den President der Republiek echter op de gevaren, welke voor Frankrijk uit zulk een verbond zouden voortvloeien; het aanbod werd afgeslagen, maar kwam toch ter kennis van den Duitschen Rijkskanselier, hetzij door Waddington zelf, hetzij door het scherp luisterend oor van den Duitschen ambassadeur te Parijs. Wellicht heeft de zaak zich zoo toegedragen, dat Bismarck de lucht kreeg van het Russische voorstel en daarop de Fransche Regeering kort en bondig het afvragen, of zulk een verbond werkelijk was gesloten. De Fransche Regeering kan daarop geantwoord hebben, dat zulk een verbond niet bestond en, om alle wantrouwen weg te | |
[pagina 290]
| |
nemen, erbij gevoegd hebben, dat het wel aangeboden, maar geweigerd was. Omstreeks denzelfden tijd verkeerden verschillende Russische Grootvorsten te Parijs en kwamen meermalen in aanraking met Fransche staatslieden. Voeg daarbij de scherpe taal, door de geheele Russische pers tegen Duitschland en de Duitschers gevoerd, de bewering, dat Konstantinopel te Berlijn moest worden veroverd, dan begrijpt men, dat het verhaal van het Russische voorstel gemakkelijk kon worden verzonnen als eene weerspiegeling, als eene illustratie van de verhouding tusschen Rusland en DuitschlandGa naar voetnoot(*). Wat ook de ware toedracht der zaak zij, er moeten afdoende redenen geweest zijn, geene krantenpraatjes, maar feiten van groot gewicht, om den ouden Duitschen Keizer te bewegen, den raad te volgen van zijn Rijkskanselier en door een enger verbond met Oostenrijk den alouden band met Rusland te verbreken en de Russische politiek, vertegenwoordigd door Gortchakoff, den handschoen toe te werpen. Let daarbij op het feit, dat Gortchakoff Rijkskanselier is gebleven en Schouwaloff ambteloos burger werd. Wellicht, dat de eene of andere Arnimgeschiedenis nog eens het geheim ontsluiert, of Bismarck er belang bij krijgt, om de geheele waarheid mede te deelen. 't Maakt zeker een vreemden indruk, dat in ons constitutioneel Europa zooveel geheimzinnigheid heerscht en over de verbonden der volken beslist wordt, zonder dat zij weten waarom. De verhouding tusschen Duitschland en Rusland is na dien tijd wel iets verbeterd, maar alleen de spanning, welke er bestond, is verdwenen; van de vroegere intimiteit is geene sprake. En dat kan ook niet; de belangen der beide rijken loopen daarvoor te veel uiteen. Rusland heeft altijd gerekend - en dat was zoo onnatuurlijk niet - op de ondersteuning, of voor 't minst, de onverschilligheid van Duitschland ten opzichte van de oplossing der Oostersche quaestie; Duitschland had geen direct belang bij de oplossing van die quaestie, wat Bismarck meermalen met nadruk verzekerde; Rusland zorgde indertijd, dat Duitschland de vrije hand had in de Fransche zaken; Rusland was bereid, om steeds den rug van Duitschland te dekken, wanneer de strijd tusschen Germanen en Franken weder ontbrandde; het was niet meer dan eene gepaste belooning, dat Duitschland eveneens handelde ten opzichte van het zwaartepunt der Russische politiek, den strijd tusschen Russen en Turken in het Zuidoosten van Europa. Tot verontschuldiging van Bismarck's houding op het congres van Berlijn zou men kunnen aanvoeren, dat zijn hoofddoel was, den vrede van Europa te handhaven, en daarvoor moest Engeland evenzeer worden ontzien als Rusland; meende Rusland te kort te komen bij de trans- | |
[pagina 291]
| |
actie, dat was niet Bismarck's schuld, maar een gevolg van de omstandigheden, die niet in de macht waren van den Duitschen Rijkskanselier.
Na het eng verbond met Oostenrijk is de verhouding geheel veranderd; Duitschland is niet langer onpartijdig in de Oostersche quaestie, omdat deze al te nauw de belangen raakt van zijn bondgenoot Oostenrijk. Men zou zelfs kunnen beweren, dat Duitschland juist om die reden zwakker is geworden met dat verbond. Het is daarmee op den weg geraakt, waardoor het Rusland nog meer van zich moet vervreemden, terwijl de hulp van Oostenrijk van twijfelachtige waarde is. Het is een bekend feit, dat de Duitschers in Oostenrijk, wat getalsterkte betreft, de minderheid vormen; tot heden maakte dit in zoover minder uit, omdat de Duitschers intellectueel overal hooger stonden; dat verschil is echter minder geworden, en wat meer zegt, ten gevolge van de natuurlijke werking van den tijdgeest is de tegenstelling tusschen de Duitschers en de andere nationaliteiten, Slaven en Hongaren, zóó sterk geworden, dat de Duitschers voor het materieel overwicht zullen moeten zwichten. In Hongarije, waar het Duitsche element betrekkelijk niet veel beteekent, hebben de Germanen weinig in te brengen, en zelfs in de groote steden neemt hun invloed af. In het Oostenrijksche parlement kan men ook met de eenzijdige kieswet geene Duitsche meerderheid meer maken; Duitschers en Slaven staan tegenover elkander, en de haat is over en weer zóó hevig, dat nauw meer aan gemeenschappelijke werkzaamheid is te denken; met kunst en vliegwerk tracht de Regeering 't zoo te maken, dat de verhouding dragelijk is. Hoe zou nu zulk een rijk een krachtige steun voor Duitschland kunnen zijn, wanneer de Duitsche belangen op het spel staan? De Oostersche quaestie zal in de eerstvolgende jaren het brandpunt blijven van de Europeesche politiek; het Turksche rijk zakt ineen, en de Europeesche Mogendheden hebben steeds, ook daar, waar zij meenden den Sultan te steunen, tot de verzwakking van dat Rijk bijgedragen. De toestand, waarin Turkije gekomen is na den vrede van Berlijn, is van dien aard, dat de ontbinding eene quaestie is van betrekkelijk slechts korten tijd; de vrede van Berlijn is het begin van het einde geweest. Nu staan in Oostenrijk, wat de Oostersche quaestie aangaat, de politiek van de Regeering en de politiek van het volk tegenover elkander; noch de Duitschers, noch de Slaven, noch de Hongaren hebben sympathie voor de Turksche politiek der Regeering. De Regeering is van oordeel, dat de overwegende invloed van Oostenrijk op het Balkan-schiereiland eene levensquaestie is; op het westelijk deel van het Balkan-schiereiland mag niets geschieden, wat Oostenrijk niet wil; daarom wist het zich de bezetting van Bosnië en Herzegowina te laten opdragen met het recht, ook op het district Novi-Bazar de hand te leggen. Van daaruit kan Oostenrijk's macht reiken tot aan Saloniki, | |
[pagina 292]
| |
tot aan de Aegeïsche zee. Handelsbelangen en strategische eischen schreven, naar men meende, zulk eene staatkunde onvermijdelijk voor. Oostenrijk had zich hierbij wellicht den steun kunnen verzekeren van Rusland, indien het den Czaar op dezelfde wijze de vrije hand had willen laten in het oostelijk gedeelte van het Balkan-schiereiland. Maar Oostenrijk weigerde, toen een voorstel in dien geest door Novikoff werd gedaan, en wanneer Rusland de hand uitstrekt naar Konstantinopel, dan heeft het ook Oostenrijk tegen zich. Oostenrijk speelde op het Berlijnsche congres tegenover Rusland eigenlijk dezelfde verraderlijke rol als tijdens den Krimoorlog; Rusland kan Oostenrijk de occupatie of annexatie van Bosnië en Herzegowina nooit vergeven, omdat het meewerkte tot vernietiging van de schepping van het Bulgarijsche Vorstendom volgens het tractaat van San Stefano. Men zou de houding van de Oostenrijksche Regeering in de Oostersche quaestie kunnen noemen hooge politiek, in de traditioneele beteekenis van het woord. Uit een strategisch oogpunt is er werkelijk veel voor die politiek te zeggen. Bezit Oostenrijk van het Balkan-schiereiland niet meer dan de smalle strook Dalmatië, dan wordt dit een onzeker bezit en Oostenrijk moet uit den aard der zaak hoogen prijs stellen op een uitgebreid kustgebied. Nu zijn echter de verschillende nationaliteiten, die gezamenlijk de Oostenrijksche bevolking uitmaken, ieder om verschillende redenen tegen die hooge politiek. De Duitschers zijn ertegen, omdat zij eene vermeerdering van de Slavische bevolking niet wenschelijk achten; de Slaven vormen toch reeds de materieele meerderheid, en het gevaar van onderdrukking, dat de Duitschers van die zijde bedreigt, wordt met elke annexatie op het Balkan-schiereiland grooter. De Slaven in Oostenrijk keuren die annexatie af, omdat de stamverwante volken in Turkije niet de Turksche overheersching wenschen te verwisselen met de Oostenrijksche, maar een zelfstandig bestaan verlangen. De Oostenrijkers zijn bij de Slaven op het Balkan-schiereiland gehaat, omdat zij in de Oostenrijkers slechts Duitschers zien en zij te weinig ontwikkeld zijn, om het meer geregelde, meer beschaafde bestuur van de Oostenrijkers op prijs te stellen. Indien zij dit konden, zouden zij waarschijnlijk toch de voorkeur geven aan een zelfstandig bestaan of aansluiting aan een stamverwanten Staat, omdat in dit opzicht het nationaal gevoel eene sterke drijfkracht is. De Slaven in Oostenrijk zien geene enkele reden, waarom zij de nationale wenschen van hunne zuidelijke broeders moeten tegenwerken; zij hebben zelf lang genoeg tegen de onderdrukking door de Duitschers met hunne kunstmatige meerderheid gestreden, om haar aan anderen op te dringen. De Hongaren hebben weder eene andere reden, om de uitbreiding van Oostenrijk op het Balkan-gebied tegen te werken. Het bloed kruipt altijd, waar 't niet gaan kan, zegt het spreekwoord, en de Hongaren gevoelen sympathie voor de Turken. Daarbij is het nationaal gevoel | |
[pagina 293]
| |
van de Hongaren onevenredig sterk ontwikkeld, en zij hebben voor een deel dezelfde reden als de Duitschers, om geene annexatie van eene Slavische bevolking te wenschen. Wanneer men nu vraagt, hoe het mogelijk is, dat in Oostenrijk de dusgenaamd hooge politiek kan zegevieren tegen den zin der bevolking, dan vindt dit zijne verklaring in de eigenaardige regeeringsmachine. De buitenlandsche politiek wordt behandeld in de Delegaties, waarvan de leden worden benoemd door de beide volksvertegenwoordigingen van de beide landen, en wel in elke Delegatie afzonderlijk. Daardoor is der Regeering de gelegenheid geopend, de zaken te behandelen in klein comité, en daarmee is tevens de weg gebaand voor het bezigen van allerlei persoonlijke invloeden, d.w.z. voor politiek geknoei. Wil de Regeering de eene of andere zaak doorzetten, dan maakt zij gebruik van de verschillende belangen, welke de fracties hebben; zij looft en biedt en in 't eind zegeviert zij. Dat scharrelen in staatszaken is in Oostenrijk inheemsch; men kan zeggen: de Regeering kan er niet buiten, want anders is het land niet te regeeren. De ‘occupatie’ van Bosnië en Herzegowina is niet populair, d.w.z. zij is tot stand gekomen tegen den zin der bevolking. Hoe? Langs een breeden knoeiweg. Wanneer men let op het verledene, dan moet men wel tot het resultaat komen, dat dit geharwar in Oostenrijk nog lang kan duren, maar - sterk is zulk een rijk niet; de grond, waarop het rust, is zwak; het is een zandgrond; geraakt zulk een rijk in botsing, moet het zijne krachten inspannen, dan komt de zwakheid aan den dag. Vandaar, dat Oostenrijk in de laatste jaren bij elke groote onderneming schipbreuk leed. Het werd uit Duitschland geworpen en uit Italië; het kon den opstand in Dalmatië niet dempen, dan door een akkoord aan te gaan; zelfs de bezetting van Bosnië en Herzegowina mislukte aanvankelijk en alleen, omdat de krachten zoo verbazend ongelijk waren, slaagde men in 't eind. Wanneer er werkelijk wat te doen is, dan worden fouten op fouten begaan; men begrijpt soms zelf niet hoe, maar de diepere grond is, dat de grondslagen van het rijk zwak zijn. En de Oostersche politiek moet Oostenrijk nog zwakker maken, en al de redeneeringen van de Oostenrijksche staatslieden over de eischen der hooge politiek zullen afstuiten op de werkelijkheid. Aan Oostenrijk ziet men, dat het bekende gezegde: de geschiedenis is de leermeesteres der menschheid, niets dan eene phrase is. Maar wel is die geschiedenis de groote rechtbank, die vonnist over de daden van volken en menschen, en dikwijls zwaar vonnist. Men zou zeggen, dat de ervaring, die Oostenrijk in Italië heeft opgedaan van het onderdrukken van nationale bewegingen, van het bevorderen van het klein-staten-stelsel, van het gebruiken van den eenen staat tegen den anderen, van de toepassing van het beginsel: divide et impera, het wijzer had moeten maken. En zie, op het Balkan-schiereiland is het bezig, zich weer denzelfden toestand te schep- | |
[pagina 294]
| |
pen. Oostenrijk wil om strategische en andere redenen op het Balkan-schiereiland heerschen, door aldaar alleen kleine staten te dulden en den eenen staat tegen den anderen te gebruiken. Om macht te hebben, schoof Oostenrijk zich tusschen de nationale Zuid-Slavische beweging door de bezetting van Bosnië en Herzegowina. Daardoor belette het de vorming van een flink Servisch rijk en staat het tusschen Servië en Montenegro, om nu eens zijne gunst aan dezen, straks aan genen uit te deelen. Belette Oostenrijk op het Berlijnsche congres de vorming van een grooten Bulgarijschen staat, het intrigeerde te Bucharest, om van de ontevredenheid van de Rumeniërs over de Russen gebruik te maken en zoo mogelijk een geheim verbond met Rumenië aan te gaan. De Grieksche beweging werd nooit door Oostenrijk bevorderd, maar wel tegengewerkt. Veel kans van slagen heeft intusschen deze hooge politiek niet, en wat in Italië langen tijd kunstmatig kon onderhouden worden, moet op het Balkan-schiereiland mislukken, omdat de tijden veranderd zijn. De volken zijn niet meer zoo zwak als vroeger, om zich te laten gebruiken als speelbal voor de hooge politiek. De Balkan-vorsten brengen wel bezoeken aan den Keizer te Weenen, maar dat werkt niet veel uit; het kleine Servië zet het groote Oostenrijk den voet dwars en weigert, eene handelsovereenkomst te sluiten. Terwijl Vorst Karel van Rumenië op reis gaat, maakt zijn Minister Bratiano van de gelegenheid gebruik, om de geschillen met Rusland uit den weg te ruimen en de vriendschappelijke verhouding te herstellen; Vorst Alexander van Bulgarije brengt een bezoek aan zijn Servischen collega te Belgrado, waar hij tevens een vertrouwden gezant van den Vorst van Montenegro ontvangt. Reeds rilt men te Weenen van een verbond van de Balkan-staten, de nachtmerrie van de voorstanders der hooge politiek. Terwijl de Oostenrijkers op het Balkan-schiereiland gehaat zijn en blijven, wordt de minder aangename verhouding tot Rusland telkens weer uitgewischt en neemt de Russische invloed toe. Heeft Bismarck nu overwegende redenen gehad, of is hij gedwongen, om de nauwe betrekking met Rusland te laten varen, het intiem verbond met Oostenrijk kan Duitschland niet van veel voordeel zijn, deels omdat Oostenrijk zelf inwendig zwak is en vooral ook, omdat de Oostersche politiek van Oostenrijk schipbreuk moet leiden en Duitschland, dat zelf geen direct belang heeft bij de regeling der Balkan-zaken, door Oostenrijk daarin betrokken wordt.
De verandering, welke in den algemeenen toestand van Europa is ontstaan, is groot. Men herinnert zich de Duitsche grootspraak, dat de vrede in Europa verzekerd was, wanneer in het midden van ons werelddeel een rijk was ontstaan, krachtig genoeg, om dien vrede te | |
[pagina 295]
| |
dwingen, wanneer het dreigde, zijn zwaard in de weegschaal te werpen. Het was eene herhaling van het: l'Empire c'est la paix met andere kleuren. Op die grootspraak volgde de schetterende vredetrompet van het Driekeizersverbond. En zeker, de verandering is niet nieuw; men heeft reden, om te lachen, wanneer er gesproken wordt van den eeuwigen vrede onder de diplomaten; hier is het echter opmerkelijk, dat de periode zoo kort duurt, dat wij zoo snel leven en de gansch verschillende toestanden elkander zoo snel opvolgen; dat wijst op eene bedenkelijke onzekerheid, eene onvastheid, die met eenige vrees vervult voor de toekomst. Staat Rusland vijandig tegenover het sterke Duitschland met zijn zwakken bondgenoot Oostenrijk, eene toenadering tusschen Rusland en Frankrijk moet daarvan het gevolg zijn. Wij hebben straks reeds gezien, hoever die toenadering is gegaan; zij ligt zoozeer in den aard der zaak, dat er verhalen van Russisch-Fransche sympathieën zouden worden verzonnen, indien zij in de werkelijkheid geen grond hadden. De nederlaag van '70 brandt Frankrijk nog op het hart, en de zucht naar wraak is de natuurlijkste van alle uitingen; volken zijn niet grootmoedig; vrees en dwang alleen houden volken terug. Wendde men tot heden te Parijs vredeliefde voor, iedereen weet, dat dit alleen het geval is, omdat men zich nog niet sterk genoeg acht, om revanche te nemen. Daarbij heeft Frankrijk de minder ridderlijke eigenschap, van niet alleen den kamp tegen Duitschland te willen aangaan; het zoekt bondgenooten; het is in staat, daarvoor te bedelen. De uiting van Gambetta op het vroolijk feest met de commis-voyageurs te Cherbourg - zonderling, dat zulke menschen in zulk eene omgeving den toon aangeven - was eene openbaring van den Franschen geest, waarvan men alleen kan zeggen, dat zij ontijdig en voorbarig was. Aan de Seine en aan de Spree is men over en weer vast overtuigd, dat één oorlog niet genoeg is, om den strijd over den nationalen voorrang te beslechten, en bij dat bewustzijn moet en zal er over eenigen tijd een geschil ontstaan, waarover zelfs de vrede-vrienden onder de beide natiën struikelen. Daarom was het oprakelen van de Oostersche quaestie door den Engelschen premier zoo hoogst gevaarlijk, want een algemeene oorlog kon licht daarvan het gevolg zijn geworden. De lont, te Dulcigno aangestoken, kon eene ontploffing teweegbrengen daar, waar Gladstone 't niet had gedacht en niet had gewenscht en, wanneer juist de gezamenlijke werkzaamheid van Duitschland en Frankrijk te Konstantinopel eene verdere ontwikkeling van de Oostersche verwarring heeft voorkomen, door de Porte te bewegen, Dulcigno uit eigen beweging af te staan, dan geeft dit volstrekt geen waarborg voor de toekomst, maar moet dit veeleer opgevat worden als eene dier grillige spelingen van het lot, waaraan de geschiedenis zóó rijk is, dat men soms denkt, | |
[pagina 296]
| |
dat de wereld een narrenschip is, waarvan de stuurman in de eerste plaats op afwisseling en verrassende effecten is bedacht.
Voor het oogenblik is het niet waarschijnlijk, dat de Oostersche quaestie weder spoedig aan de orde komt, want de Engelsche premier heeft zich als een vertoornde Achilles op zijn buitenverblijf teruggetrokken, verontwaardigd over de weinige medewerking, die de Mogendheden, met uitzondering van Rusland, hem bij zijne Christelijke onderneming hebben getoond; de gemeenschappelijke werkzaamheid van Duitschland en Frankrijk te Konstantinopel op een oogenblik, dat de zaken stonden, zooals hij die gewenscht had, deed de maat overloopen. Door de vrijwillige overgave van Dulcigno werd de vlootdemonstratie belachelijk gemaakt en de politiek van Gladstone veroordeeld. Of Gladstone zich teruggetrokken heeft uit vrees voor de openbare meening in zijn land, die van dwangmaatregelen tegen de Porte afkeerig is, dan of hij gegriefd is, omdat zijn voorstel, om eene of meer havens van Turkije te blokkeeren, afstuitte niet alleen op den onwil der Mogendheden, maar veel meer op de onmogelijkheid, om het uit te voeren, zonder dat formeel de oorlog aan Turkije was verklaard, zullen wij wellicht later vernemen. Genoeg is 't voor 't oogenblik, te constateeren, dat ook de Engelsche Regeering besloten is, de Grieksche en andere quaesties te laten rusten. Dit is echter spoediger gezegd dan gedaan, want de gevolgen van onze daden blijven, ook wanneer wijzelf van inzicht zijn veranderd. Wat moeten de Grieken beginnen, die na de Berlijnsche conferentie zich twee hoofden grooter wanen, hun leger hebben gemobiliseerd, zonder geld te hebben? Zij kunnen op grond van de conferentie van Berlijn nemen, wat hun is toegezegd, en zij zullen het zeker doen, wanneer de vrees voor de Turksche legermacht op de grenzen hen niet terughoudt. En wat zullen de Mogendheden doen, wanneer die ongelijke strijd ontbrandt? Die conferentie van Berlijn is al even onwijs als de vloot-demonstratie in de Adriatische zee, en het is nog altijd onverklaarbaar, dat de Mogendheden zich daartoe hebben laten overhalen. De Bulgarijsche quaestie, de vereeniging van Oost-Rumelië met Bulgarije tot één vorstendom, moge niet officieel aan de orde zijn, zij is evenzeer brandend als de Grieksche en voor geen lang uitstel vatbaar. En dan komt opnieuw de vraag van de interventie der Europeesche Mogendheden, en als terugwerking gaan ook de Europeesche politieke wagens aan het rijden en dreigt de algemeene verwarring. Men heeft gestookt onder de Oostersche quaestie met alle kracht, en nu het water begint te koken, zou men stoomvorming willen voorkomen, en dat gaat niet; het gaat wel gek dikwijls in de politiek, maar ook in de dwaasheid is natuur, en men kan die niet onderdrukken. En het arme Turkije? Het lijkt het hert, dat door de honden werd | |
[pagina 297]
| |
opgejaagd en in steeds enger kring gedreven. Het heeft reeds veel van zijne krachten ingeboet, en al verleent de wanhoop het soms ongedachte kracht, lang zal 't het niet meer kunnen houden. En wanneer de groote Christelijke Mogendheden het halali aanheffen, zullen zij elkander aanvallen over het verdeelen van den buit. De jacht is wel een adellijk bedrijf, maar het is toch onedel werk. Het is niet waarschijnlijk, dat de billijke eischen van Rusland ten opzichte van den Bosporus worden erkend en even min, dat de Bosporus en de Dardanellen zullen worden verklaard voor neutraal water. En toch behoorde dit zoo te zijn, evenals met het Suez-kanaal en de straat van Gibraltar. 't Is wel jammer, dat de natuur die verbindingswegen niet zoo ruim heeft gemaakt, dat zij niemand persoonlijk konden toebehooren.
Vatten wij ons oordeel samen, dan kan dat niet gunstig luiden voor de politiek der groote Mogendheden. Tractaten hebben altijd slechts eene tijdelijke waarde gehad, maar zoo tijdelijk als tegenwoordig niet; zij sneuvelen, nog vóórdat zij zijn uitgevoerd, en er gebeuren zulke vreemde dingen, dat men zich afvraagt: zijn dat nu de vruchten van de nieuwere beschaving, van de hooggeroemde moderne ontwikkeling? De verstandelijke vermogens mogen toenemen, het rechtvaardigheidsgevoel wordt minder; de wereld wordt geleerder, maar niet beter. In het werk van de groote staatslieden zien wij wel veel kunst, maar het wordt bovenal gekenschetst door gebrek aan karakter, eene eigenschap, die de nauwkeurige waarnemer van de teekenen des tijds niet alleen in de groote, maar ook in de kleine dingen van ons oud Europa terugvindt. Noorman. 17 October '80. |
|