De Tijdspiegel. Jaargang 37
(1880)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijProeve eener waardeering van de Fransche revolutie naar Comte.Het tijdvak der Middeleeuwen had het Katholiek-feudaal stelsel zien vestigen en in al zijne glorie aanschouwd. De scheiding van geestelijke en wereldlijke macht had aan de betrokken maatschappijen eene levenskracht geschonken, waartoe noch de polytheïstische godsdiensten van Egypte, van Griekenland, van Rome, noch het monotheïsme der Muzelmannen in staat waren gebleken. Maar aan iedere leer, niet gegrondvest op uiterlijke waarneming, kleeft door het subjectieve harer stellingen iets algemeens, iets willekeurigs. Het eene veroorzaakt hare zwakheid, het andere haar drukkend karakter. Beide gebreken mogen min of meer verborgen blijven, zoolang de instelling nog voldoet aan de maatschappelijke behoeften, | |
[pagina 397]
| |
die haar in het leven riepen: wanneer de ontwikkeling, waartoe ze bestemd was, haar hoogste punt bereikt heeft, wordt de genius van den vooruitgang zelf haar gevaarlijkste vijand. Strijd tegen het Katholicisme was dan ook reeds van zijne geboorte af waargenomen geworden. Hoe kon het anders? Immers, het wereldlijk gezag, geheel en al in het militaire opgaande, streefde uit den aard der zaak naar eene eenheid, die door de voortdurende inmenging van het geestelijke steeds dreigde verbroken te worden. Bovendien moest deze moreele macht, gegrondvest zijnde op algemeene, niet juist te omschrijven denkbeelden, wel onwillekeurig het wereldlijk bestuur door te ver gedreven bemoeienis aanstoot geven en door schuldige machtsoverschrijding tot een verzet opwekken, dat zich te krachtiger deed gelden, naarmate het op rationeeler gronden berustte. Intusschen bezat de feudale macht de vereischte eenheid niet, om met blijvenden uitslag het centraliseerend pausdom te bestrijden. Vandaar dat, gedurende den bloei der feudale heerschappij, de wederstand steeds een meer tijdelijk karakter droeg, zich enkel oplossende in twisten, door geene leidende gedachte bezield, zonder voortwerkende kracht. Maar nauw zijn de afgodische volken van Noordelijk Europa onderworpen, om in het Europeesche statenverband voorgoed opgenomen te worden, en is eindelijk aan het voortrukkend Islamisme in het Zuiden eenige grens gesteld, of de feudale instellingen, enkel door de behoefte aan verdediging tegen heidenen en ongeloovigen in het leven geroepen, vinden niet langer een reden van bestaan en gaan dientengevolge meer en meer in het centraal oppergezag der vorsten onder. Toen eerst wordt die wereldlijke eenheid bereikt, waartegen het pauselijk gezag zich niet langer zou kunnen staande houden: de Nieuwe Geschiedenis, terecht zóó geheeten, omvat dien strijd van den aanvang af tot op heden. Met het begin der 14de eeuw zijn de vorsten niet meer de nederige, zwakke dienaren van het Roomsche hof; de twisten nemen nu een grootscher karakter, een organieken, een bepaalden vorm aan. Heeft Paus Bonifacius VIII zich als bemiddelaar durven opwerpen in den strijd tusschen Frankrijk's Koning, Filips IV, bijgenaamd de Schoone, en Eduard I van Engeland, niet slechts wordt die tusschenkomst hooghartig afgewezen, maar in wedervergelding voor banvloek en interdict trekt de Fransche Kanselier Nogaret naar Italië en houdt den Paus in zijn eigen paleis gevangenGa naar voetnoot(*). Als dan ergernis over den aangedanen hoon Bonifacius kort daarna ten grave sleept (in 1303) en zijn opvolger na weinige maanden mede overlijdt, blijkt Frankrijk's macht reeds zóó gestegen, dat het nieuw verkoren hoofd der Christenheid, Clemens V, gewezen Bisschop van Bordeaux, den zetel van het pauselijk gezag naar Frankrijk zelf verlegt (1305). Avignon, aan | |
[pagina 398]
| |
den Paus door Koningin Johanna van Napels verkocht, wordt voor de 14de eeuw het nieuwe Rome, en daarmede doet het pauselijk gezag feitelijk afstand van zijne oppermacht. De eerbied, het ontzag gaat verloren, niet het minst ook door de scheuring, die het Avignonsche pausdom teweegbrengt. Twee, drie pausen betwisten elkander de hooge kerkelijke waardigheid, en terwijl zij in dien onedelen strijd steun zoeken bij datzelfde wereldlijke gezag, waarboven het pausdom zoo hoog verheven stond, wordt en blijft de hulpbehoevende macht, uit den aard der zaak, een schaduw van hetgeen ze vroeger geweest was. Vreemde speling van het noodlot, voorwaar! Dagteekent het revolutionnaire tijdperk uit die dagen, dat Avignon, een eigendom van den Kerkelijken Staat wordt: toen ruim vier eeuwen later de ingezetenen deze vreemde heerschappij op Fransch grondgebied eindelijk afschudden, om zich met het moederland te hereenigen, wordt dit een der voorwendselen van de oorlogsverklaring, die den Hertog van Brunswijk naar Frankrijk doet trekken en waardoor de bevolking wordt opgewekt, om de revolutie, met de afschaffing van het koningschap en van den godsdienst, tot het uiterste te drijven. Wanneer dan verder in den loop dier schrikwekkende gebeurtenissen de leidende partijen vergaderen, strijden, afbreken in gindsche kloosters der Jacobijnen en Cordeliers, bedelorden van Domingo Guzman en Franciscus van Assisi, die door hunne stichtingen in de 13de eeuw juist het pausdom nog een eeuw lang voor verval behoedden: toen zal het revolutionnaire volk, dat in die oude zalen drong, zich zoo min van deze historische bijzonderheden hebben rekenschap gegeven, als van den merkwaardigen strijd der scholastiek, eertijds zoo heftig gevoerd door Dominicanen en Franciscanen, bezield door Duns Scotus († 1308) en door Thomas van Aquinen († 1221); van dien eeuwenouden strijd tusschen Plato en Aristoteles, heftiger dan ooit ontbrand in de scholen van Rousseau en van Voltaire, in de democratie van Robespierre en van Danton! Doch deze herinneringen mogen ons de geleidelijke ontwikkeling niet doen voorbijzien.
Wij merkten terloops op, dat in de 13de eeuw twee merkwaardige monnikenorden nog den val van het pausdom voor een geruimen tijd beletten; verder zagen wij, dat echter in de 14de eeuw de gestadige achteruitgang onmiskenbaar wordt door de verheffing der vorsten boven het geestelijk gezag. Maar nu volgt in de 15de eeuw het toenemend verzet der nationale priesterschappen tegen de Katholiciteit van het pausdom, de laatste, treurige phase van het regelmatig beloop der ziekte. Evenals de wereldlijke strijd was die geestelijke van zeer ouden datum en had dezelfde oorzaken. De willekeur toch, aan iedere godsdienstheerschappij eigen, wekt tot wederstand op en wel hier te | |
[pagina 399]
| |
krachtiger, naar gelang de priesterschap, verder van den pauselijken zetel verwijderd, hare roeping behoorde te vervullen; want door den afstand moest wel de vreemde overheersching te onnatuurlijker, te drukkender schijnen. Eerlang zou dan ook het zaad der hervorming in de verst van Rome afgelegen streken den vruchtbaarsten bodem vinden. De betrekkelijke onafhankelijkheid der geestelijke dienaren van het pauselijk gezag kon echter even min, en alweder om dezelfde reden, als die der feudale heeren verkregen worden, vóórdat het centraal wereldlijk gezag der volken een eigen, onafhankelijk bestaan had verworven. Zoo wordt het verklaard, dat de 14de en de 15de eeuw ieder hare eigene geschiedenis hebben. Want toen met het einde der eerste het gezag der vorsten voorgoed op de puinhoopen van het leenstelsel was gevestigd, vond het nationale streven der priesterschappen bij hen den zoo noodigen steun, om de pauselijke dwingelandij te trotseeren. En toch zouden de priesters weinig reden hebben, om zich over de zege te verheugen. Immers, hoe ondergeschikt zij ook geweest waren, de glans van het pausdom had niettemin op den nederigste zijner dienaren afgestraald. De afvalligen onttrokken zich nu aan den eenigen meester, die als kerkvorst hunne onafhankelijkheid kon waarborgen; zouden zij, die weleer hem blindelings hadden te volgen, nu hooger rijzen, nu zij voor de vorsten der aarde moesten buigen? Deze apostelen, afdalende tot de gewone onderdanen van zoovele nationale potentaten, verloren voor immer dien hoogen, zedelijken invoed, welken zij tot dusverre hadden uitgeoefend: de schoone hiërarchie der Middeleeuwen was tot in hare grondvesten geschokt!
Toch ontbrak nog altijd eene leidende theorie. Men meende, dat hier en daar de inrichting van het maatschappelijk gebouw niet meer aan de behoeften voldeed; men wijzigde dientengevolge wel, al naar de omstandigheden het medebrachten, maar men had nog niet opgehouden, voor de leer zelve diepen eerbied te koesteren. Hare grondslagen aan te tasten en om te werken, ziedaar het werk van de wijsbegeerte, gelijk zij zich, onder meer en meer aan den godsdienst vijandige vormen, ontwikkelde gedurende de 16de, de 17de en de 18de eeuw. De geschiedenis dier wijsbegeerte is eigenlijk die der ketterij, die der vrijheid van denkenGa naar voetnoot(*). Ieder monotheïstisch stelsel namelijk draagt krachtvolle kiemen in zich ter ontwikkeling van de onafhankelijkheid der gedachten, wijl bij de algemeenheid van den werkkring, der Godheid toegewezen, de ondergeschikte geloofspunten steeds eenige meerdere of mindere ruimte tot bespreking aanbieden. Bij het veel- | |
[pagina 400]
| |
godendom worden dergelijke overdenkingen aan banden gelegd door de aanbidding van zoovele goden, als men ter verklaring van de betrokken verschijnselen noodig acht; het monotheïsme daarentegen is abstracter, waardoor van stonde aan eenige meerdere vrijheid noodzakelijk wordt, al ware het slechts, om in ieder bijzonder geval de wijze te bepalen, hoe de bovennatuurlijke macht regeert. Zoo is zelfs in de Muzelmansche theocratieën de ketterij volstrekt geen onbekende zaak; doch in den Katholieken godsdienst kon zij altijd veel sterker voor den dag treden door de scheiding der regeering in eene geestelijke en eene wereldlijke macht. Want terwijl binnen den boezem van iedere macht bespiegelingen over hare zuster, als voor zichzelve niet gevaarlijk, werden toegelaten, bleven de reactionnaire gevolgen, noodlottig voor eigen behoud, aan het oog onttrokken, totdat ze eindelijk een te duidelijken vorm aannamen, waarvan de bestraffing in zekeren zin reeds te laat kwam. Trouwens, zoo de geschiedenis van den Katholieken godsdienst leert, hoe reeds van de vroegste tijden af en door alle tijden heen de hydra der ketterij nooit opgehouden heeft, de geestelijke rust te verstoren, het mislukken van zoovele pogingen ten oproer leert mede de betrekkelijke onvruchtbaarheid van hervormingen, die niet plaats vinden op een oogenblik, waarin de betrokken maatschappijen voor hare conceptie rijp zijnGa naar voetnoot(*). De revolutie, gelijk de wijsbegeerte haar tegenover het Katholicisme begreep, kreeg dan ook eerst vasten grond, toen, gelijk wij zagen, het geestelijk gezag zooveel van zijne oppermacht en van zijnen invloed verloren had.
Aldus erkennen wij de oorzaken, waarom niet vóór de 16de eeuw de revolutie den stelselmatig vijandigen, den anti-Katholieken vorm aanneemt, dien wij onder den algemeenen naam van het Protestantisme begrijpen. Eerst de hervorming van Luther († 1546), waardoor met afschaffing van alle disciplinaire instellingen, als biecht en celibaat, | |
[pagina 401]
| |
de kerkelijke tucht wordt vernietigd, maar die toch nog de Katholieke leer, over het geheel genomen, ongeschonden liet; toen echter de revolutie van Calvijn († 1564), die de geheele Katholieke hiërarchie afbreekt, zoodat nog slechts de christelijke dogmen, als van de drieeenheid, van het avondmaal, enz. overbleven. En ook die overblijfselen blijken ten slotte niet meer heilig: de beide Socinii († 1561 en † 1604) halen ze weldra neder; zoodat van den ganschen Katholieken godsdienst nog slechts het geloof aan den eenigen God staande wordt gehouden. Ziedaar de geschiedenis van de 16de en van de 17de eeuw.
In die voortgaande ontaarding en ontwikkeling sluit zich, door zucht naar zelfbehoud gedreven, de geestelijkheid al nauwer bij de wereldlijke macht aan, en deze, de steunende hand biedende, neemt meer en meer het geestelijk gezag tot zich. Nieuwe theocratieën bedreigen dus de vrijheid der volken, want altijd vestigt de vereeniging van geestelijke en wereldlijke macht eene heillooze dwingelandij: nu is het met name Iberië, dat er het levendigst beeld van moet geven. Maar in Frankrijk heeft de hervorming met de maatschappelijke ontwikkeling beter tred gehouden: de godsdienstige revolutie had er immers altijd een willigen bodem gevonden? Ja, toen er de Protestantsche heerschzucht voor de eenheid van den Staat dreigde gevaarlijk te worden, stonden de Katholieke geleerden niet het minst gereed, om het recht op vrijheid van onderzoek te gebruiken ter bestrijding van Protestantsche geestdrijverij; wanneer dat eigen onderzoek in den boezem der Katholieke Kerk zelve tot nieuwe gedachten opwekte, dan zag men ook onmiddellijk onverflauwde pogingen tot hervorming aanwenden, zelfs bepaalde godsdienstige vormen aannemen, gelijk in de aantrekkelijke stichting van Port-Royal. De eens opgewekte critische geest bleek hier dus sterk genoeg tegenover de inderdaad zoo dreigende dwingelandij van een geestelijk koningschap. Voltaire kon er leeraren niet alleen, maar ook leergierige toehoorders vinden; op dien door het Socianisme reeds doorploegden bodem viel het licht, om van het koude godsgeloof, zonder organen, zonder dienst, de aandacht af te wenden, ten einde de natuur te leeren beoefenen, aan het zelfzuchtige denkbeeld van persoonlijk heil, zoo sterk en permanent door den godsdienst sinds eeuwen ontwikkeld, ter wille eener in de ideeën bestaande eeuwigheid, een schoonere leiding, een vruchtbaarder richting te geven! De school van Voltaire, welk een rijkdom van gedachten vestigde zij niet in die eerste helft der 18de eeuw! Ter eene zijde tegen de godsdienstige instellingen te velde trekkende, die men niet meer noodig achtte, om God te dienen; ter andere de wijsbegeerte van het hemelsche terugvoerende naar het aardsche, waar het loon voor arbeid en opoffering dra kostbaarder zou blijken. Het wereldlijk gezag liet dien stroom onbelemmerd voortgaan. Het | |
[pagina 402]
| |
mocht in den aanvang nu en dan, om de dringende geestelijkheid genoegen te geven, tot op zichzelf staande, repressieve maatregelen besluiten, maar het verband niet inziende tusschen het toenemend ongeloof en eigen bestaan, misten de vorsten ten eenen male den heiligen ernst, om tot onderdrukking der revolutie mede te werken, zoodat zij zelfs eindigden met een werkdadig aandeel te nemen in den algemeenen strijd tegen het geestelijk element. De hechtste steunpilaren van het Katholiek gezag, de Jezuïeten, worden niet alleen buiten de grenzen gezet, maar de geheele regeering dreigt in handen te vallen van de eertijds zoo heftig vervolgde Jansenisten, die nu tot de aanzienlijkste betrekkingen worden geroepen, terwijl velen der gewichtigste staatsambten aan erkende beschermers van het Jansenisme worden toebedeeld. Werkte alzoo het blijvend ontzag voor de centrale macht der vorsten de Voltairiaansche school in zoover reeds ten goede in de hand, dat een vrijheid van beweging werd gelaten, die ze anders ongetwijfeld had moeten derven, zij zou ook nimmer dien diep werkenden invloed hebben kunnen uitoefenen, indien niet te voren door het finaal breken van het priesterlijk gezag, door het voorgoed vestigen van geestelijke vrijheid het volk was voorbereid, de diep gewortelde eerbied voor het goddelijk wereldlijk gezag der koningen was uitgeroeid, en zoovele aristocratisch-vorstelijke beginselen als ontzenuwende vooroordeelen waren gebrandmerkt.
De taak van Voltaire, in de 2de helft der 18de eeuw overgenomen door Rousseau, krijgt een geheel ander karakter, want nu ook moest de wereldlijke macht, tot dusver verschoond, in de revolutie ondergaan. In menig opzicht echter geen vooruitgang. Want de school van Voltaire, welke zich beriep op het goed recht van het verstand, moest wel een meer organiseerend karakter dragen dan die van Rousseau, welke op de hartstochten werkte. Zonder twijfel beukte de geheel negatieve leer van dezen laatste niet zonder gevolg op dat koninklijk gezag, waarin al de overblijfselen van het feudaal stelsel nog bescherming vonden, maar er behoorde dan toch eenige leiding over te blijven, wilde de maatschappij niet in een chronischen staat van ontbinding geraken. Waar dan zou de leiding gevonden worden, zoo men ze niet meende te moeten zoeken, noch bij het afgebroken Katholiek gezag, noch bij de zoo terecht veroordeelde wereldlijke macht? Alle op waarneming gegronde beginselen missende, de Middeleeuwen hatende wegens de beide maatschappelijke instellingen, die men had leeren verfoeien, zocht men in een verderen teruggang de gegevens voor den eigenlijken natuurstaat. Het zoover in beschaving ten achteren staande polytheïsme der Romeinen en der Grieken werd ter navolging, in een waas van ideale schoonheid, gesteld. Aan het teruggaand deïsme van Rousseau werd eene heiligheid toegekend, waarvoor de wijsgeeren der ouden gaarne hadden gebogen. | |
[pagina 403]
| |
Van die tijden, waarin Rousseau op geestelijk gebied nagenoeg onbeperkt heerschte, dagteekenen de dwaze vooroordeelen tegen de Middeleeuwen - een tijdperk toch, waarin zich een geestelijkwereldlijk bestuur heeft ontwikkeld, dat door zijne eenheid, door zijne organieke kracht, door zijne volkomene overeenstemming met de betrokken maatschappelijke toestanden op de bewondering en op de dankbaarheid van het nageslacht de grootste aanspraak heeft. Van dien tijd ook dagteekent een overdreven eerbied voor de Romeinsch-Grieksche instellingen, welke, ofschoon ze ver beneden de maatschappelijke toestanden der Middeleeuwen stonden, uit haat tegen het Katholicisme zóó hoog werden gesteld, dat schrijvers, dichters en staatslieden niet ophielden, voor hare grootheid en voor hare toepasselijkheid op het tegenwoordige te strijden.
Aan den anderen kant moesten toch de staatkundige wijsgeeren, die zich niet geheel en al in de ideeënwereld verloren, voor het wereldlijk gezag, dat zij onmogelijk maakten, eenige bepaalde regeeringsinrichting weten te geven, die voor den nieuwen tijd oogenblikkelijk bruikbaar bleek. Niets scheen hun zoozeer daartoe geschikt, als het stelsel, hetwelk aan Engeland rust, bloei en tevredenheid verschafte. Zij zagen toen voorbij, en het wordt nog steeds al te zeer over het hoofd gezien, dat het zoogenaamd constitutioneel bestuur in Engeland zich onder zeer bijzondere omstandigheden ontwikkeld heeft, waardoor b.v., om in geene breede verklaringen te vervallen, de adel voor eene verzwakking bewaard bleef, die hem in Frankrijk getroffen heeft. In beide landen had de koninklijke macht hare centraliseerende eenheid min of meer verloren; maar in Groot-Brittanje werden de ontbindingwekkende gevolgen hiervan geneutraliseerd door eene op hechte grondslagen rustende aristocratie; terwijl in Gallië een ondermijnd vorstelijk gezag alleen een in den grond vernietigden adel nevens zich vond. Een groot, ontwikkeld volk als het Fransche kon voor de daaruit voortvloeiende verzwakking geen gesloten oog houden: het heeft er nooit in berust; het Engelsch-constitutioneel stelsel heeft er nooit wortel geschoten. De eerste proeve, om het land nevens eene Godheid, geregeerd door de zoo kortelings onderwezen natuurwetten, ook een vorst te geven, regeerende volgens even vaste constitutioneele verordeningen, nam de Constitueerende Wetgevende Vergadering, die sinds 5 Mei 1789 de zaken leidde. Maar de eenmaal opgewekte geest van verzet kon met dat halfslachtig drijven geen genoegen nemen, en aldus treedt den 22sten September 1792 het eigenlijk gezegd revolutionnair bewind op, dat als Nationale Conventie de omwenteling volbrengt. Geroepen door den nood des lands en in het volle bewustzijn van het tijdelijke harer maatregelen, schenkt zij onder Danton's krachtige leiding aan het oogenschijnlijk uitgeputte rijk een nieuw leven. Inderdaad niets vesti- | |
[pagina 404]
| |
gende, eene door haarzelve afgekondigde, nieuwe grondwet schorsende, drijft ze alles voor zich heen, wat de ontwikkeling der revolutie dreigt tegen te gaan. Het wordt een strijd niet enkel van het Fransche volk, maar gansch Europa dreigt in dat grootsche drijven medegesleept te worden. Een eeuw te voren hadden de vorsten rustig den koningsmoord aangezien, waarmede Karel van Engeland voor zijn wanbestuur boette; nu gevoelen zij, dat de tijd is gekomen, om, ter wille van eigen behoud, voor den ongelukkigen Lodewijk in de bres te springen. Het antwoord is de afschaffing van het koningschap, het laatste overblijfsel van het kastenwezen. Voorwaar, wanneer men erkent, dat de hoogste staatkundige leiding de meest omvattende talenten vordert, wijl de betrokken verschijnselen de ingewikkeldste van allen zijn, dan moet men erkennen, dat de ambtelijke erfelijkheid wel den allerminsten waarborg geeft, dat de eerste des lands inderdaad de voorste zal zijn. En in datzelfde rijk, waar eeuwen lang aller-Christelijkste vorsten onbeperkt gezag hadden uitgeoefend, wordt met een enkelen slag de Christelijke godsdienst tevens vernietigd met die ijzeren consequentie, welke niet toeliet, dat de geestelijke grondslag der koninklijke macht ongedeerd bleef, nadat men aan deze laatste reeds een einde gemaakt had. En dreigde eindelijk de heerschende wijsbegeerte door hare subjectiviteit met het federalisme, de revolutie, die juist voor de éénheid des Rijks goed en bloed veil had gehad, rustte niet, dan nadat ook die zoo machtige partij der Gironde voor haar streven geboet had. Schoone daden van moed, van edele zelfopoffering verlichten die in zooveel andere opzichten sombere dagen der Conventie. Het geheele land liep te wapen op Danton's roepstem; de grootste geleerden, een Carnot, een Monge, een Lavoisier wijdden hunne edelste gaven aan de bevrijding des lands. Toen eindelijk Frankrijk tegen ieder onmiddellijk gevaar van buiten beveiligd was, had de Conventie hare taak volbracht. Nu trad die teruggang in, welks traagheid het overtuigend bewijs levert, hoe onnatuurlijk de oude instellingen geworden waren, die in zoo weinig tijds ten onder gebracht konden worden.
Het ijveren tegen een heilloos deïsme was een der oorzaken geweest van de afschuwwekkende vervolgingen, even onstaatkundig als onrechtvaardig, die de Conventie op haar geweten heeft. Met Danton's val is echter de kracht der revolutie gebroken en kan Robespierre de herstelling van het hoogste wezen vieren; doch daarmede begint te gelijk de Napoleonistische ontaarding. Want het is hem niet gegeven een natuurstaat volgens Rousseau tot werkelijkheid te maken, en hijzelf valt als het slachtoffer der reactie, waartoe hij Danton eerst gedoemd heeft. Toen had de kolossale militaire macht, geschapen voor de verdediging des lands, alleen door een wijs, vaderlandlievend be- | |
[pagina 405]
| |
leid tot haren normalen toestand teruggebracht kunnen worden. Ongelukkig echter viel zij in de handen van een man, die, door geboorte meer Italiaan dan Franschman, haar misbruikte voor eene dwingelandij, waaronder gansch Europa zou bukken. Daarbij tot eigen grootheid een der kenmerkende ondeugden der natie, hare ijdelheid, voedende, verdient Napoleon den vloek, dat hij de demoralisatie in de hand gewerkt, de revolutie in diskrediet gebracht en den maatschappelijken vooruitgang minstens eene eeuw vertraagd heeft. Om het belachelijke eener herstelling van de oude feudale instellingen te verbergen, wordt misdaad op misdaad gepleegd, oorlog op oorlog gevoerd; slechts door onrust weet het caesarisme zich staande te houden, totdat het eindelijk door zijne natuurlijke krachteloosheid ineenvalt. Vergeefs blijft men ook later naar het oude terugdringen: noch Bourbon, noch Orleans, noch de tweede Keizer slaagt erin, om de heilrijke vruchten der revolutie in de ijdelheid van eenig wettelijk vertoon ten onder te doen gaan; en zelfs toen de eerbiedwekkende figuur van Thiers geroepen werd, om aan het diep geschokte land een nieuw leven te geven, voerde hij een krachtig, persoonlijk bewind - hij, die indertijd de zinledige formule deed hooren: Le roi règne et ne gouverne pas!
Wèl getuigt dat standvastig protest tegen metaphysische stellingen voor een door de natuur in bescherming genomen ontwikkeling; wèl moet men ontzag gevoelen voor het doorzicht der staatslieden, die, in naam der vrijheid, de revolutie niet enkel in het leven riepen, maar haar ook zoo wisten te leiden, dat, in deze naar den schijn enkel door woeste hartstochten verscheurde maatschappij, een bezielende, niets ontziende vaderlandsliefde het volk vereenigt, om in zijn voorwaarts strevenden arbeid gansch Europa tot een geestdriftig samenwerken op te wekken. Loopt er door die geheele geschiedenis een schrikwekkend bloedspoor, men vergete ook niet, tot welk een haat het schandelijk verleden moest opwekken; men denke er tevens aan, dat de leiders steun moesten vinden bij eene betrekkelijk onontwikkelde massa; dat ze in die gevaarvolle tijden het roer van den staat slechts konden houden, door den volkswil te ontzien. Letten wij bij dat alles op het absolute in de wijsbegeerte, de volstrekte vrijheid, zeer zeker noodig, om met genoegzame kracht die verouderde instellingen te vernietigen, maar die toch op zichzelve onlogisch is, en juist daarom tot gewelddadige onderdrukking van andersdenkenden leiden moest: dan zuilen wij zeer zeker geneigd zijn, om vele schanddaden ter wille van veel edels en schoons te vergeven.
Non, tu n'es pas flétrie, o sainte liberté,
Par les crimes commis sous ton nom emprunté!
S'il est une belle oeuvre, elle est toute la tienne;
Mais les iniquités n'ont rien qui t'appartienne;
| |
[pagina 406]
| |
Elles sont à ceux-là dont les esprits pervers
A tes pures clartés ne se sont pas ouverts;
Eux punis, nous pourrons faire admirer au monde
La mère des vertus, la liberté féconde.
p.h. van der kemp.
|
|