De Tijdspiegel. Jaargang 37
(1880)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 208]
| |
Een prediker der woestijn.Eenigen tijd geleden vestigde Dr. W.N. du Rieu te Leiden mijne aandacht op eene biographie van de hand van den sedert (op 15 Maart jl.), helaas! reeds overleden Leopold Nègre, destijds predikant te Montpellier. Die biographie draagt ten titel: Vie et Ministère de Claude Brousson 1647-1698, d'après des documents pour la plupart inédits (Paris, Sandoz et Fischbacher 1878). Zij bevat de geschiedenis van een der merkwaardigste personen en grootste geloofshelden uit den tijd van de vervolgingen der Protestanten in Frankrijk onder Lodewijk XIV. Is dat voor de Fransche Protestanten zoo bloedig tijdperk in groote omtrekken ons allen bekend, de namen van hen, aan wie de Kerken der woestijn, door hun trouwe zelfopoffering en liefde, gepaard met de grootste gevaren, zoo oneindig veel verschuldigd zijn, leven voor een groot deel alleen in Frankrijk voort. Op Antoine Court misschien na, zouden de meeste Nederlanders geen dezer helden kunnen noemen. Toch verdienen zij ook onder ons een grootere bekendheid. Heeft Leopold Nègre aan de Protestanten in Frankrijk een onschatbaren dienst bewezen, vooral in een tijd, waarin het vrije Protestantisme aldaar weder zoo ernstig bedreigd wordt, door hun blik te vestigen op de vroomheid, den geloofsmoed en de volharding van een hunner vaderen, en betreuren wij den vroegtijdigen dood van dezen predikant-historicus als een groot verlies voor de geschiedenis der Fransche Protestanten, ik geloof, dat het in menig opzicht aantrekkelijk beeld van Claude Brousson ook ten volle de aandacht van ons, Nederlanders, waardig is en zulks te meer, daar hij ook in ons vaderland, zij 't dan ook slechts kort, als prediker en bovenal als mensch in hooge eer en achting heeft gestaan. Moge eene korte aankondiging van bovengenoemde biographie velen aansporen, er in haar geheel kennis mede te maken.
Claude Brousson werd geboren te Nimes in 1647. Hij ontving zijne opvoeding onder de leiding van een man, evenzeer uitmuntende door geleerdheid als vroomheid, die de veelzijdige gaven van verstand en hart bij zijn jeugdigen leerling tot harmonische ontwikkeling wist te brengen. Na aan de Protestantsche Hoogeschool van Nîmes den graad van Doctor in de Rechten verkregen te hebben, vestigde hij zich te | |
[pagina 209]
| |
Castres als advocaat bij de aldaar bestaande Chambre mipartieGa naar voetnoot(*), waar hij zich spoedig door zijne rechtvaardigheid, zachtmoedigheid en eenvoudige welsprekendheid grooten roem verwierf. Bij verplaatsing der Kamer naar Castelnaudary volgde hij haar derwaarts. Weldra echter mocht Toulouse hem onder haar bewoners tellen. Het was in 1679, toen Lodewijk XIV op aandrang van zijn hofomgeving, van de geestelijkheid en vooral van Mevrouw De Maintenon de Chambres miparties ophief. De eenige steun, welken de Hugenooten tot dusver nog tegenover de aanmatigingen en onrechtvaardige handelingen van de Katholieken genoten hadden, werd hun met die opheffing ontnomen. Van alle zijden waren zij thans blootgesteld aan de willekeurige handelingen der geestelijkheid, die van de uitroeiing der ketterij haar levenszaak had gemaakt en geen middel ontzag tot bereiking van haar doel. Allerlei nieuwe bepalingen, en telkens hoe langer hoe scherper, werden van dat oogenblik af tegen de ketters in 't leven geroepen. Zoo werd o.a. elke samenkomst der Protestanten, buiten de gewone godsdienstoefeningen, ten strengste verboden, ja, den 10den October 1679 werd een besluit uitgevaardigd, waarbij aan predikanten en kerkeraden verboden werd, ‘nieuw bekeerden’Ga naar voetnoot(†) in hunne kerken toe te laten, op straffe van sluiting der kerk en verbanning der predikanten. Het doel van dit besluit lag voor de hand. Terecht zegt Prof RauwenhoffGa naar voetnoot(§): ‘Een kwaadwillige kon dus, door even bij eene godsdienstoefening binnen te loopen, eene geheele gemeente te gronde richten.’ En zoo geschiedde ook. Binnen korten tijd werden 42 kerken, wegens overtreding van 't besluit van 10 Oct. 1679, gesloten. Velen van dezen, in staat van beschuldiging gesteld, belastten Brousson met de verdediging, van welke taak hij zich telkens kweet met een ernst, eene kracht en welsprekendheid, die zelfs de rechters vaak verlegen maakte. Met stille ontzetting werd hij aangehoord, ook daar, waar hij bij elke verdediging van de gelegenheid gebruik maakte, om het goed recht van den Gereformeerden godsdienst te doen uitkomen. Zoo waren b.v. zijne pleidooien te Montauban en te Toulouse apologieën van het Protestantisme. Op laatstgenoemde plaats kwam, nadat hij geëindigd had, zelfs een Jezuïet naar hem toe, zeggende: ‘Monsieur, vous m'avez fort édifié’, en verklaarden sommige rechters: ‘Nous n'aurions jamais cru, que leur religion eût été telle que nous venons de l'entendre.’ Anderen intusschen waren van oordeel, dat men Brousson onmiddellijk gevangen moest nemen. Toch durfde de meerderheid hiertoe niet besluiten, uit vrees, dat de Hugenooten tot oproer zouden overgaan. | |
[pagina 210]
| |
Men besloot, liever te trachten Brousson door vleierij en schoone beloften voor zich te winnen en hun ontzaglijken tegenstander op deze wijze onschadelijk te maken. Maar met fierheid verwierp hij elk aanbod, hem gedaan. De vervolgingen tegen de Hugenooten namen intusschen met den dag toe. Zou 't Protestantisme niet geheel ten ondergaan, dan, men gevoelde het, waren nieuwe maatregelen van verzet noodig en overeenstemming over de gedragslijn, die men volgen zou. Acht en twintig afgevaardigden, uit onderscheidene steden en provinciën, vergaderden tot dat doel te Toulouse, ten huize van Brousson. De kloeke en tevens zeer gematigde besluiten, op deze bijeenkomst op voorstel van Brousson, de ziel der vergadering, genomenGa naar voetnoot(*), boden alle kansen van welslagen aan, maar mislukten, helaas! door den tegenstand der Hugenooten van Montpellier, Nîmes en Uzès. Dezen waren alles behalve ingenomen met de maatregelen, te Toulouse genomen. De voorstanders ervan waren ‘valsche broeders’, zeiden zij, ‘wien het aan moed ontbrak’. Ongelukkig beantwoordden de aanhangers van 't ‘voorstel Brousson’ de tegenstanders met gelijke hatelijkheden en slingerden dezen den scheldnaam van twistzoekers naar 't hoofd, die alles bedierven door hun onverstandigen ijver. Natuurlijk, dat deze scheuring tusschen de Protestanten onderling de Katholieken aanzette, om met de uitroeiing van 't Protestantisme voort te gaan. Had een krachtig, aaneengesloten optreden van al de Hugenooten hun misschien eenig ontzag ingeboezemd, thans zouden nog krachtiger maatregelen hen spoedig brengen tot het vastgestelde doel. Brousson, dien men, wegens de vergadering te Toulouse, beschuldigde van een verboden bijeenkomst gehouden te hebben, achtte zich in die stad niet meer veilig en vertrok naar Nîmes, waar hij hoopte door zijne tegenwoordigheid zijne Protestantsche tegenstanders voor zich te winnen, maar vruchteloos bleven zijne pogingen. Onverwachts rukte op den 20sten October 1683 een detachement dragonders Nîmes binnen om de stad te bezetten en eenige personen gevangen te nemen, die beschuldigd werden, aan de besluiten van Toulouse deelgenomen te hebben. Onder dezen behoorde ook Brousson. Terwijl de dragonders op hunne gewone, wreede manier in de huizen der ingezetenen de beschuldigden opspoorden, zwierf Brousson twee nachten in de straten der stad rond, blootgesteld aan duizend gevaren. Daar bemerkte hij een riool, welks ingang niet gesloten was, en dat hem langs de onderaardsche wegen tot buiten een der poorten, in de stadsgracht bracht. Voor 't oogenblik was hij het gevaar ontkomen. Zich intusschen in Frankrijk niet langer veilig achtende, week hij naar Zwitserland uit, waar hij zich weldra te Lausanne als advocaat vestigde. De belangen zijner ongelukkige geloofsgenooten, gingen hem echter ook daar bovenal ter harte. Op verzoek der eveneens naar Zwitserland uit- | |
[pagina 211]
| |
geweken predikanten schreef hij te Lausanne zijn État des Réformés de France, gevolgd door een Apologie du project des Réformés fait à Toulouse. Beide geschriften, waarin hij den staat van zaken met ernst en helderheid uiteenzette, deed hij aan Lodewijk XIV toekomen, met begeleidend schrijven aan den Koning, dat in de meest beleefde vormen was gesteld. En toen ook deze geschriften zonder eenige uitwerking bleven, beproefde hij nog een laatste poging met zijne Lettres au Clergé de France. De herroeping van het Edict van Nantes was er 't antwoord op. Van dat oogenblik af zeide hij zijn advocaatschap vaarwel, om zich geheel en onverdeeld aan de belangen van den onderdrukten godsdienst te wijden. Met de grootste bereidvaardigheid belastte hij zich aanstonds met de taak, door de naar Zwitserland gevluchte Protestanten aan hem en den prediker der Cevennen, De Laporte, opgedragen, om zich naar Duitschland en Nederland te begeven, ten einde de hulp der regeeringen dezer landen in te roepen ten behoeve der ongelukkige vluchtelingen, die, van alles beroofd, hun vaderland hadden verlaten. In Duitschland leverde hun reis aanvankelijk weinig gunstige resultaten op. De Lutherschen beschouwden de Gereformeerden niet als broeders en geloofsgenooten, die voor de waarheid leden. Eene uitzondering maakte echter de hartelijke ontvangst, die de beide afgevaardigden bij den Keurvorst van Brandenburg genoten. In overleg met dezen besloot men, een viertal brieven te richten aan alle Evangelische Protestanten. De eerste zou bevatten een korte geschiedenis der vervolgingen, waaraan men blootstond; de tweede: eene uiteenzetting van de leer en de kerkordening der Gereformeerden; de derde: eene aanwijzing, dat de punten van verschil tusschen de Lutherschen en Gereformeerden geen hoofdzaken betroffen en er dus geen reden was, om elkander niet als broeders te beschouwen; terwijl eindelijk in een vierden, gericht aan alle Protestantsche Koningen, Keurvorsten, prinsen, enz., de noodzakelijkheid aangetoond zou worden, om een scheuring te doen eindigen, die voor de zaak van 't Protestantisme allerverderfelijkst was. Brousson werd met het stellen dezer brieven belast, terwijl de Keurvorst de kosten van het drukken en de zorg voor de verzending voor zijne rekening nam. Te Berlijn vervulde Brousson de hem opgedragen taak, waar de Keurvorst, aangetrokken door zijn edel karakter en zijne groote begaafdheden, hem een hoogleeraarsplaats aanbood. Brousson weigerde echter, haar aan te nemen, verklarende, dat hij gevoelde geroepen te zijn tot een taak, zeker minder gemakkelijk, maar waartoe zijn geweten hem drong. Van Berlijn begaven Brousson en De Laporte zich naar Holland. Hier vonden zij reeds een fonds opgericht tot ondersteuning der Refugiés, terwijl de Prins van Oranje en de Raadpensionaris Fagel een vrij toevluchtsoord in Nederland den vervolgden waarborgden. Vanhier kwamen zij in Zwitserland terug. Brousson vestigde zich weder te Lausanne, | |
[pagina 212]
| |
waar hij de ziel werd van 't daar bestaande comité der Fransche vluchtelingen. Maar ook smartelijke ervaringen van de zijde zijner eigene geestverwanten werden daar zijn deel. Met leedwezen had Brousson gezien, dat de meeste predikanten sedert de herroeping van het Edict van Nantes Frankrijk verlaten en hunne gemeenten daardoor van allen steun beroofd hadden. Die ontrouw van de zijde der leeraars kon hij niet stilzwijgend aanzien, en ernstig klonk zijn protest daartegen in zijn Lettres aux Refugiés de France, toen hij schreef: ‘Vous devez considérer si, par votre retraite et par votre longue absence, vous remplissez tous les devoirs de vos saintes charges. Il est vrai que les hommes vous ont défendu de prêcher, mais Dieu vous le commande. C'est Dieu qui vous a ordonné d'annoncer son Évangile, il n'y a que lui, qui ait le droit de vous imposer silence, et vous devez lui obéir plutôt qu'aux hommes. J'avoue que presque tous ceux qui étoient commis à votre conduite ont abjuré la vérité. Mais vous savez que c'est la persécution ou la terreur, qu'elle jetoit dans les esprits qui ont arraché de leur bouche cette abjuration contre les sentiments de leur coeur...... Ha! que la défiance que plusieurs de vous témoignent doit leur faire craindre que l'esprit de force ne s' éloigne entièrement d'eux..... Ne craignez ni les hommes, ni les démons, votre foi sera la victoire du monde... Si depuis longtemps vous eussiez pris le soin de faire connoître à vos peuples et aux ennemis que vous étiez tout disposés à préférer votre devoir à votre vie, vos peuples auroient eu peut-être plus de fermeté et vos ennemis ne vous auroient pas peut-être poussés à bout. Si dans la suite vous vous fussiez dérobés à la recherche des persécuteurs; si vous eussiez d'abord fait votre retraite dans les bois, dans les cavernes et dans les fentes des rochers, que vous fussiez ensuite allés de lieu en lieu, que vous eussiez exposé vos vies pour continuer à instruire et à rassurer les personnes que le premier choc de l'ennemi avait effrayées et que vous eussiez souffert le martyre avec fermeté lorsque la Providence vous y eût appelés, comme ont fait d'autres fidèles qui ont exercé vos saintes charges en votre absence; peut-être que ces exemples de constance, de zèle et de piété auraient relevé le courage de vos troupeaux et arrêté la fureur de vos ennemis. Quand Dieu permet, que les Pasteurs meurent pour l'Évangile, ils prêchent plus hautement et plus efficacement dans le sépulcre, qu'ils ne faisoient durant leur vie, et cependant Dieu ne manque pas de susciter d'autres ouvriers en sa moisson.’ (P. 44 sqq.) Dit schrijven werd hem door velen hoogst kwalijk genomen. Harde en onrechtvaardige verwijtingen werden hem gedaan. Hij moest zelf dan maar het voorbeeld geven en weder in Frankrijk terugkeeren. Waardig klonk zijn antwoord op deze beschuldigingen. ‘Il me semble’, schrijft hij, ‘que lorsqu'on nous exhorte à faire notre devoir, il n'est pas à propos de répondre qu'on doit le faire pour nous et de nous | |
[pagina 213]
| |
décharger sur autrui de ce que nous sommes obligés de faire nousmêmes. Je souhaiterois néanmoins que Dieu m'eût donné le talent qu'il vous a donné et celui que j'ai reçu de sa grâce, et je voudrois en même temps pouvoir faire valoir l'un et l'autre. Mais Dieu fait ses dons comme il lui plaît. Je combats à ma manière et vous devez combattre en la vôtre. ‘Si je pouvois faire en France ce que je fais dans ce païs, je crois que Dieu, qui par le passé m'a donné le courage de m'exposer plusieurs fois à de terribles dangers, pour les intérêts de sa gloire et pour ceux de son Église, m'accorderait toujours le même secours de son esprit, afin que je pusse continuer à m'acquitter de mon devoir. Mais je ne vois pas qu'en France je pusse faire pour l'Église ce que je fais hors du Royaume. Si toutefois Dieu me fait connoître, ou que je puisse continuer en France ce que je fais, ou que j'y puisse travailler plus utilement que dans ce païs pour l'avancement de son règne, je ne refuse point d'y aller, et d'abandonner de nouveau ma vie pour son service.’ (Pag. 46, 47.) Toch trok ook zijn hart hem naar zijn vaderland en zijn ongelukkige landgenooten heen. Langen tijd nog aarzelde hij, wat te moeten doen, maar toen zijne brieven, waarin hij opwekte tot volharding en moed en troost schonk aan duizenden, Frankrijk niet meer bereikten, en een tal van andere reizigers, besloten hebbende naar Frankrijk terug te keeren, erop aandrongen, dat hij hen vergezellen zou, was zijn besluit genomen. Hij zou thans zijn broeders onder 't kruis in eigen persoon den troost des Evangelies komen brengen en met moed de gevaren tegengaan, die hem wachtende waren. Eene ernstige ziekte verhinderde hem echter, dat plan vooralsnog uit te voeren. Een half jaar later eerst kon hij, ofschoon nog niet ten volle hersteld, zich op reis begeven. In gezelschap van den Predikant Debruc, den eenigen uitgeweken leeraar, die naar Frankrijk terugkeerde, gelukte het hem, zonder tegenstand in de Cevennen aan te komen. Daar ontmoette hij zijn vriend Vivens, die hem eenigen tijd vroeger derwaarts was vooruitgereisd en in een spelonk zich verborgen hield, ten prooi aan de grootste moedeloosheid. Die spelonk diende thans ook, gedurende de eerste maanden, Brousson tot schuilplaats en nachtverblijf.
Met den terugkeer van Brousson in Frankrijk vangt de belangrijkste periode van zijn leven aan. De schier bovenmenschelijke ijver, krachtsinspanning en volharding, door hem, in vereeniging met andere getrouwen, aan den dag gelegd, doen ons met diepen eerbied op dezen prediker der woestijn het oog vestigen. Huis aan huis trad hij binnen, las den Bijbel, verklaarde het gelezene, vertroostte en bemoedigde. Niet dan door de uiterste behoedzaamheid in acht te nemen, gelukte 't hem, | |
[pagina 214]
| |
aan de vervolgingen zijner vijanden te ontkomen, maar eindelijk toch noodzaakten dezen hem, met Vivens en eenige anderen naar een hoogen berg in de Cevennen te vluchten, waar zij, bijna geheel ingesloten door de sneeuw, een gedeelte van den winter in een schaapskooi doorbrachten. Het was daar, dat de bergbewoners tot hem kwamen met de dringende bede, als predikant op te treden, hun 't Evangelie te verkondigen en het avondmaal te bedienen. Tot dusverre had Brousson zich daarvan onthouden, van oordeel zijnde, dat hij daartoe onbevoegd was. Maar thans, nu eene, zij 't dan ook kleine gemeente, hem daartoe zelve riep, zag hij daarin eene roeping Gods, die hij meende te moeten volgen. Zou hij daardoor de gevaren voor eigen leven vermeerderen, Brousson vreesde ze niet. Het formuliergebed, bij de bevestiging van predikanten in Frankrijk in gebruik, sprak hijzelf uit en rekende zich van dien oogenblik af als gerechtigd tot de verkondiging des Evangelies en de bediening van doop en avondmaal. In de maand Januari van 't jaar 1690 verlieten Brousson en Vivens hunne schuilplaats, om, ieder in een afzonderlijk gedeelte van het gebergte, hun predikend leven te beginnen of voort te zetten. Brousson, onbekend met de landstreek, werd vergezeld door een 25jarigen jonkman, die reeds vele bewijzen had gegeven van moed en liefde voor de zaak van het Protestantisme. Wij zien thans onzen held gedurende een tijdvak van ongeveer drie jaren zwervende van de eene plaats naar de andere; drie à vier malen per week in den nacht zijn geloofsgenooten om zich verzamelende, om hun in eenvoudige, maar hartelijke taal het Evangelie te prediken. Zijne vrije nachten gebruikte hij voor zijne reizen; zijne middagen, om verborgen in een of andere spelonk op een plank, die hij overal met zich droeg en die men noemde ‘la table du désert’, zijne preeken, herderlijke brieven of andere godsdienstige geschriften te schrijven. Bij dat alles vond hij nog tijd zijn reisgezel te onderwijzen, hem lezen en schrijven te leeren en hem op te leiden tot het werk der Evangeliebediening, dat later ook door dezen met grooten zegen werd verricht. Is het wonder, dat zulk een ijver niet zonder rijke vruchten bleef; dat de geestdrift der vervolgden toenam, en de godsdienstige samenkomsten steeds talrijker werden, maar tevens, dat de haat der vijanden tegen de moedige predikers zich verdubbelde? De gevangennemingen vermenigvuldigden; valsche getuigen deden dienst, om degenen te veroordeelen, van wie men wist, dat zij onder de Protestanten den grootsten invloed bezaten. Op Brousson inzonderheid had men 't gemunt. De grootste voorzichtigheid moest hij in acht nemen, want geen plek, waar niet de Intendant De Basville zijn spionnen had, om zich van dezen gevreesden prediker meester te maken. De eindelooze vervolgingen, die hem dag noch nacht rust lieten; de vermoeienissen, die hij moest doorstaan; de smart, van telkens opnieuw trouwe metgezellen onder het zwaard der vervolgers te zien vallen, zijn waarschijnlijk de oorzaken, die hem brachten tot een daad, die | |
[pagina 215]
| |
later een der hoofdpunten van beschuldiging tegen hem werd en waarvan hij zich niet vrij kon pleiten. In 1691 namelijk had de Koningin van Engeland haren gezant, den Graaf Van Schomberg, gezonden naar Brousson met het aanbod, om een leger ter beschikking van de Hugenooten te stellen. Brousson verwierp het in 't eerst met fierheid, maar Vivens, die reeds sedert eenigen tijd met Engeland in betrekking had gestaan en aan den Graaf Van Schomberg beloofd had, den weg te zullen aanwijzen, waarlangs een Engelsche troepenmacht zich van de Cevennen meester kon maken, stelde alle pogingen in 't werk, om Brousson over te halen tot het aannemen van Engeland's voorstel. Deze bezweek eindelijk voor den aandrang van zijn vriend en belastte zich met het schrijven van een reeds door Vivens opgemaakt ontwerp, waarin vrij uitvoerig was uitgewerkt, op welk een wijze het Engelsche leger de Cevennen zou kunnen bemachtigen. Aan Brousson's reisgezel werd opgedragen, het aan den Graaf Van Schomberg te doen toekomen. Maar deze had de onvoorzichtigheid, het aan een gids van eenige Fransche vluchtelingen toe te vertrouwen. Ongelukkigerwijze werden dezen door de Fransche soldaten aangehouden; de brief van Brousson werd bij den gids gevonden en aan De Basville toegezonden. Van dat oogenblik af werden de pogingen verdubbeld, om zich van Brousson en Vivens meester te maken. Op beider hoofd werd een hooge prijs gesteld, die telkens verhoogd werd. Vivens werd spoedig ontdekt en, na een moedige verdediging gedood. Niet alzoo Brousson. Twee jaren lang werd hij als een wild dier achtervolgd; telkens, als door een wonder, ontsnapte hij 't gevaar, dwalende door de bosschen en door het gebergte, een schuilplaats zoekende in de holen en spelonken onder den grond. Meestal vond hij geen andere rustplaats dan op stroo of op mesthoopen, op takkenbossen of onder het kreupelhout; des zomers was hij blootgesteld aan de stralen der zon, des winters aan de sneeuw en 't ijs der bergen, niet zelden lijdende aan ondragelijken honger en dorst. En toch, te midden van al die ellenden, werden zijn moed en ijver niet uitgedoofd. De geliefde prediker der woestijn liet, waar hij maar eenigszins kon, zijne bezielde en bezielende taal zijn verdrukte geloofsgenooten hooren. Men hing aan zijne lippen en, als 't maar even bekend was geworden, dat Brousson prediken zou, kwam men van alle kanten te zamen, gevaren en dood trotseerende. De zegen op zijn werk vuurde zijn ijver aan. Kon hij niet prediken, dan greep hij naar de pen, om op deze wijze zijn broeders den troost des Evangelies te brengen. Het vruchtelooze der pogingen, om Brousson in handen te krijgen, deed De Basville in 1693 weder een hoogeren prijs stellen op 't hoofd van dezen gehaten prediker; ja, volgens een uitgevaardigd besluit was 't genoeg, om de uitgeloofde som van 5000 ponden te verkrijgen, indien men maar de noodige inlichtingen verschafte, die tot gevangenneming konden leiden. De aanbrenger behoefde zijn naam niet te noemen, | |
[pagina 216]
| |
noch zijn dank voor den verradersprijs te betuigen. Thans was een langer verblijf in Frankrijk voor Brousson onmogelijk. Al zijn schuilplaatsen waren bekend, nieuwe troepen naar de provincie, waar hij zich ophield, gezonden; zijn signalement was overal verspreid, en men vervolgde hem met zulk een zorg, dat zijne pogingen, om Languedoc en de Cevennen te verlaten, reeds een paar malen schipbreuk geleden hadden. Zijne lichaamskrachten waren onder al de ellenden, die hij de laatste vier jaren had doorgestaan, geheel uitgeput. Een tijdelijke rust was dringend noodzakelijk; daarbij riepen familieplichten hem naar Lausanne, waar zijne vrouw en zijn zoon in treurigen toestand verkeerden. Het gelukte hem den 17den December 1693, Lausanne te bereiken. Welk een dank zijn hart vervulde, getuigt een schrijven, vandaar aan zijne ongelukkige geloofsgenooten gericht. ‘Les merveilles’, schrijft hij, ‘que Dieu a faites en ma faveur sont si grandes et en si grand nombre que je ne saurois les exprimer. Elles font le sujet de l'étonnement de nos ennemis et de l'admiration de tous les fidèles. Dieu a voulu faire voir, en me conservant si longtemps au milieu des flammes et en m'en délivrant ensuite heureusement, ce qu'il sait faire en faveur de ceux qui le craignent et qui mettent en lui leur confiance. Je bénirai sans cesse son Saint Nom pour tous les bienfaits dont il lui a plu de me combler, et je le prie de tout mon coeur qu'il lui plaise encore de me continuer et de m'augmenter sans cesse ses grâces, afin que tout le temps de ma vie je puisse travailler, selon mon désir, à l'avancement de son Règne, à sa propre gloire, à mon propre salut et à la consolation de ses élus.’ (P. 77.)
Had Brousson reeds vier jaren het predikambt in Frankrijk uitgeoefend, nimmer was hij wettig, met oplegging der handen, als predikant bevestigd. Thans was het zijn wensch, dat dit in Zwitserland geschieden mocht. Noch de Zwitsersche predikanten, noch de Academiën van Bern, Lausanne en Genève hadden bezwaren tegen dit verzoek. Men was van oordeel, dat art. 31 van de Geloofsbelijdenis voor de Gereformeerde kerken, in verband met den buitengewonen toestand, waarin Frankrijk verkeerde, voldoende gronden waren, om aan den wensch van Brousson te voldoen. Dientengevolge werd hij dan ook den 24sten Maart 1694, na een proefpreek uitgesproken en een examen ondergaan te hebben, als predikant, met oplegging der handen, ingezegend. Hij doorreisde thans Zwitserland en Duitschland, op onderscheidene plaatsen den kansel beklimmende, en begaf zich vervolgens naar Londen. Zijn verblijf aldaar was echter niet van langen duur, daar de gemeente van 's-Hage hem met eenparige stemmen tot herder en leeraar beriep, welke beroeping door hem aangenomen werd. Slechts ruim een jaar vervulde hij aldaar zijne betrekking op de meest eervolle | |
[pagina 217]
| |
wijze, de achting en liefde van de gansche gemeente ondervindende. Maar zijne geschokte gezondheid maakte een verblijf in zuidelijker streken noodzakelijk. Daarbij, zijn hart trok hem naar zijne ongelukkige broeders onder het kruis. Vergeefs waren de pogingen, die men in de Haagsche gemeente, waar het aantal der refugiés aanmerkelijk toenam, aanwendde, om hem te behouden. In September van het jaar 1695 verliet hij ons vaderland. Te 's-Hage zijnde, werd door hem onder meer uitgegeven een bundel preeken, onder den titel van La manne mystique du désert, in de kerken der woestijn tusschen 1689-1693 uitgesproken. Een proeve van zijne predikwijze geeft Nègre ons in een stuk, ontleend aan zijn toespraak over Joh. 10:4. Klinkt de allegorische schriftverklaring ons vreemd in de ooren, de ernst, de gemoedelijkheid, de overtuiging, die er uit zijn woorden spreken, kunnen niet anders, dan diepen indruk op zijn hoorders gemaakt hebben. Voor zoover uit het door Nègre aangehaalde blijkt, stond bij hem het leven op den voorgrond en was het hem inzonderheid om de navolging van Jezus te doen. ‘Si nous voulons’, zoo laat hij zich hooren, ‘être les brebis de Jésus-Christ, il faut que nous le suivions, c'est-à-dire, il faut que nous suivions ses commandements. Dieu nous a châtiez d'une manière terrible à cause de nos péchez, mais si nous ne nous convertissons il achèvera de nous détruire. Ha! Dieu ne veut pas pour son peuple des mondains, des yvrognes, des impudiques, des injustes, des gens de mauvoise foi, des usurriers, des plaideurs, des vindicatifs, des gens irréconciliables, des profanateurs du jour du repos, des jureurs, des renieurs et des blasphémateurs. Il crible maintenant son froment mystique afin que tout le mauvois grain tombe. Si nous voulons qu'il nous reconnoisse pour son peuple et pour ses enfans, il faut que nous portions son image, qui consiste dans la justice et dans la sainteté! Il faut que nous soyons saints, comme nôtre Dieu est saint......’ In Frankrijk teruggekeerd, waren zijne vervolgers hem spoedig op het spoor. Reeds te Sedan, waar hij de Protestanten, die zich aldaar en in de omliggende dorpen bevonden, door zijne prediking opbeurde, was men de woning te weten gekomen, waar hij zijn intrek genomen had. Aanstonds werd zij door troepen omsingeld. Overmoed werkte tot zijn redding mede. Doodbedaard treedt hij den officier van het detachement te gemoet, hem vragende, wat men verlangde. Meenende, dat het de eigenaar van het huis was, maar tevens den gids van Brousson bespeurende, die met een stok in de hand scheen gereed te staan, de woning te verlaten, hield de officier dezen voor den persoon, dien men zocht, en liet hem arresteeren. Men deed daarop huiszoeking, om zich van de boeken, die Brousson had medegebracht, meester te maken. Brousson maakte van die gelegenheid gebruik, om in een benedenkamer zich schuil te houden. Reeds meende hij, dat hij gered was, toen hij den officier aan een paar kleine kinderen hoorde vragen, of | |
[pagina 218]
| |
zij ook wisten, waar Brousson geslapen had. Op 't ontkennend antwoord verliet deze met zijn troepen de woning. Maar juist bemerkt een dier kinderen Brousson en loopt den officier achterna, uitroepende: ‘Monsieur, ici, ici!’ wijzende op de deur der kamer, die Brousson juist verlaten had. Maar de officier, het kind niet begrijpende, vervolgt met zijne soldaten zijn weg. Brousson was gered, maar begreep, dat een overhaaste vlucht noodzakelijk was. Als stalknecht verkleed, gelukte het hem, zonder herkend te worden, de wachten te passeeren, die aan de ingangen der stad op post stonden. Gedurende vele maanden zwierf hij thans de provinciën van het zuidelijk Frankrijk door, in tal van godsdienstige samenkomsten als voorganger optredende. Zijne wankelende gezondheid werd, naar zijn eigen getuigenis, door den ijver en de volharding zijner trouwe geloofsgenooten staande gehouden. Het is bekend, dat ook van dit tijdperk uit de geschiedenis van het Protestantisme uit Frankrijk het bekende woord geldt: ‘Het bloed der martelaren is 't zaad der kerk.’ Het aantal Protestanten wies. Van uren ver kwam men te zamen tot gemeenschappelijk gebed en 't aanhooren van een woord van opbeuring en versterking. Maar juist die ijver en belangstelling deden Brousson des te meer betreuren, dat het de verstrooide Protestanten aan predikanten ontbrak. Noodzakelijk achtte hij het daarom, voor de kerken onder 't kruis eene afzonderlijke organisatie te ontwerpen en richtte omtrent dit punt onderscheidene brieven (Lettres pastorales) aan de verschillende gemeentenGa naar voetnoot(*). In iedere stad en in ieder dorp moesten de hoofden der huisgezinnen eenige ouderlingen verkiezen, die met de behartiging der belangen der gemeente belast werden. Aan een dezer ouderlingen moest de uitoefening van het ambt van predikant worden opgedragen met het recht, om te doopen, avondmaal te bedienen en huwelijken in te zegenen. Deze aldus gekozenen moesten mannen zijn, onbesproken van gedrag, maar tevens zuiver in de leer. In eenige punten wijst Brousson uitdrukkelijk aan, welke geloofsbelijdenis van hen gevorderd moest worden. Kind van zijn tijd, als hij bleef, verwonderen wij ons niet over deze gehechtheid aan de leer van den anders inderdaad vrijzinnigen man. Door deze en meer andere bepalingen, die hij in zijne kerk-organisatie opnam, wilde hij bovendien aan Lodewijk XIV toonen, dat, had deze het op de uitroeiing van het Protestantisme aangelegd, de vervolgingen ijdel waren en de Protestanten, ondanks alle maatregelen, tegen hen genomen, wel niet tot oproer oversloegen, maar zich even min onderwierpen. Omstreeks September 1696 bevond Brousson zich in Normandië, maar bespeurende, dat zijn verblijf aldaar ontdekt en men zijn schuil- | |
[pagina 219]
| |
plaats op 't spoor was, week hij andermaal naar Zwitserland uit, vanwaar hij opnieuw zich naar 's-Gravenhage begaf. In treurige verdeeldheid trof hij de Fransche Refugiés hier te lande aan, eene verdeeldheid, die ontstaan was door verschil van meening omtrent de pogingen, die men opnieuw zou aanwenden, om de tusschenkomst der Protestantsche vorsten ten gunste der onderdrukten in te roepenGa naar voetnoot(*). De elf maanden van zijn verblijf hier te lande besteedde de nooit zich rust gunnende man, om al het mogelijke te doen, ten einde de breuk te heelen en de Protestantsche vorsten tot interventie te bewegen. Scheen 't aanvankelijk, dat zijn pogingen doel zouden treffen, de hulp, die hij verwachtte, bleef uit, terwijl de toestand zijner landgenooten in Frankrijk zoo mogelijk met den dag nog treuriger werd. Hij besloot tot hen opnieuw terug te keeren, niettegenstaande zijne echtgenoote alle pogingen deed, om hem over te halen in 's-Hage te blijven. Maar zijn geweten was hem te machtig, de liefde voor zijne onderdrukte kerk te groot. ‘Il faut’, schrijft hij aan zijne vrouw, ‘il faut que l'esprit l'emporte sur la chair. Il faut que nous nous soumettions à la volonté de Dieu. Il faut que nous nous souvenions que nous ne sommes au monde, que pour le glorifier, afin d'avoir un jour part à sa gloire et à sa félicité céleste. (Hoe gaarne zouden wij deze laatste woorden in zijn schrijven hebben gemist!) Il faut que je suive sa vocation et le mouvement de ma conscience: et il faut que vous fassiez à Dieu un sacrifice de toutes les considérations de la chair et du sang pour acquiescer à sa volonté....’ Het heilige moeten was voor hem een levensbeginsel, en aan dat moeten gehoorzamende, is hij weder naar Frankrijk gegaan, maar thans, om er den dood te vinden. In het laatst van 1697 betrad hij den Franschen bodem en vertoefde twee maanden in Le Vivarais, waar de bevolking in overspannen, ecstatischen toestand zich bevond. Het ‘profetisme’ was daar ontstaan, waarvan de Camisarden-Krijg het gevolg was. Het is bekend, dat het werk van den Rotterdamschen Predikant Jurieu over de Vervulling der profetiën of de ophanden zijnde verlossing der Kerk in Frankrijk grooten opgang maakte. Op Willem III was aller oog geslagen. Men hoopte, dat hij, het hoofd van het Protestantsch Europa, Lodewijk XIV tot herstel van het Edict van Nantes dwingen zou. Hij zou dus de man zijn, door wien de verwachting der profeten vervuld zou worden. Die hoop werkte tot opwekking van eene ziekelijke zinsverrukking, die met openbaringen, visioenen en hemelsche verschijningen gepaard ging, zooals bij een overspannen zenuwleven vaak pleegt plaats te grijpen. Op het door lijden en ontbering overprikkelde gemoedsleven van Brousson maakte dit een diepen indruk. Te midden van dit ‘profetisme’ ontving hij kracht tot den strijd, dien hij thans opnieuw moest tegengaan. Door het sluiten van den vrede te Rijswijk waren ook zijne verwach- | |
[pagina 220]
| |
tingen diep teleurgesteld, maar toch gaf hij de hoop nog niet op, om Lodewijk XIV tot betere gezindheid jegens de Protestanten over te halen. Hij, de edele, rechtvaardige man kon, in zijn bijkans te kinderlijken eenvoud, niet gelooven, dat de Vorst het stelselmatig op den ondergang van het Protestantisme had toegelegd. Onbekendheid met het wezen van het Protestantisme, meende hij, deed Lodewijk XIV aldus handelen. Was de Koning maar goed bekend met het geloof der Gereformeerden, met wat zij bedoelden, hij zou de vervolgingen wel staken. In die overtuiging zond hij een vijftal requesten aan den Koning, waarin hij, onder meer, de geloofs- en zedeleer der Gereformeerden uitvoerig uiteenzette. Afdrukken van deze requesten liet hij door het geheele land verspreiden, terwijl hij zich in persoon naar Nîmes begaf, om ze daar op het postkantoor te bezorgen. Zijn aankomst te dier stede en daarmede zijn terugkomst in Frankrijk waren spoedig bekend. Een groote prijs werd opnieuw door De Basville op zijn hoofd gesteld. De spionnen ontdekten de woning, waarin hij zich ophield, maar Brousson was juist een paar uren van te voren vertrokken. Van nu af aan was hij nergens in den omtrek meer veilig. Waar hij zich ophield, overal ontdekte men zijn spoor. Dragonders doorzochten alle woningen, waar men maar vermoeden kon, dat hij zich bevond. Nog eenmaal gelukte het hem, in een put zich schuil te houden, en, niettegenstaande men ook dezen onderzocht, als door een wonder te ontkomen, Hij nam de wijk naar Oranje, waar, bij den vrede van Rijswijk, aan Willem van Oranje de vrije uitoefening van den Gereformeerden godsdienst was toegestaan, en werwaarts velen uit de Cevennen en Languedoc zich begaven ter bijwoning der godsdienstoefeningen, van welke niet weinigen, toen De Basville dit vernomen had, bij hun terugkomst in de gevangenis werden geworpen of naar de galeien gezonden. Ook in Oranje was Brousson niet veilig. Van Mei tot October zwierf hij de provinciën rond, als een roover achtervolgd. Den 16den van laatstgenoemde maand kwam hij in den avond te Olóron, in de nabijheid van Pau. De volgende dag was de laatste dag zijner vrijheid. Toen hij den 18den des morgens op 't punt van vertrekken stond, werd hij gearresteerd en als gevangen man naar Pau gevoerdGa naar voetnoot(*). Toen De Basville zijne arrestatie vernam, deed hij een kreet van vreugde hooren. Aan zekeren Fléchier schreef hij: ‘C'est seulement pour vous confirmer la bonne nouvelle que Brousson est pris. M. Pinon, l'intendant du Béarn, me l'a mandé..... Je meurs de peur que ce malheureux, qui est bien fin, n'échappe. Il a fait bien du mal et en eût beaucoup fait encore; jamais fanatique n'a été plus dangereux.’ Om van Brousson's veroordeeling des te zekerder te zijn, zond hij aan den Intendant van Béarn den vroeger door ons genoemden brief van Brousson aan Van Schomberg, om zoo zijn gevangene van hoogver- | |
[pagina 221]
| |
raad te kunnen beschuldigen. Maar zijn haat tegen Brousson ging nog verder. Hij wilde het genot hebben, den man, dien hij zoolang vruchteloos getracht had in handen te krijgen, zelf te veroordeelen, en gaf diensvolgens aan Pinon last, om Brousson naar Montpellier over te brengen. Het is daarbij niet onmogelijk, dat De Basville vernomen had, dat Pinon niet ongunstig jegens Brousson was gestemd. Diens oprechtheid en vroomheid hadden op den Intendant van Béarn diepen indruk gemaakt, en toen de persoon, die Brousson verraden had, het bloedgeld bij Pinon kwam halen, schroomde Pinon niet, hem in edele verontwaardiging toe te voegen: ‘Misérable, ne rougis-tu pas de voir les hommes quand tu trafiques de leur sang? Retire-toi, je ne puis supporter ta présence.’ Onder sterk militair geleide, aan hetwelk Pinon opgedragen had, den gevangene met zachtheid en onderscheiding te behandelen, werd hij naar Montpellier gevoerd. Van eene gelegenheid, om tijdens zijn transport derwaarts te ontvluchten, maakte Brousson geen gebruik. Hij had zijn eerewoord gegeven. Misschien ook weerhield hem de zucht naar den marteldood. Vrij van 't verlangen naar de martelkroon is Brousson niet geweest. Weinige weken voor zijn gevangenneming schreef hij: ‘Dieu me donne de ne faire cas de rien, pourvu que j'achève avec joie ma course et le ministère qu'il lui a plu de me confier.’ Het is een vlek in den grooten man, wij erkennen het, maar een vlek, die eigen is geweest aan ieder tijdperk van vervolging, en die in elk geval getuigt van de hartstochtelijkheid eener liefde, die waarlijk meer bewondering verdient, dan dat men er uit de hoogte op nederziet. Zijn aankomst te Montpellier scheen een zegetocht. Duizenden verdrongen zich op den weg, om den geliefden leeraar, aan wien men zooveel verschuldigd was, nog eenmaal te zien. Nog altijd had Brousson zijn goed vertrouwen op Lodewijk XIV niet verloren. Dat de smeekschriften zonder gevolg gebleven waren, had zijn oorzaak, zoo hij meende, hierin, dat ze niet in handen van den Koning gekomen waren. Hij verzocht daarom, tot den Koning zelven geleid te worden, ten einde dezen in persoon den stand van zaken te kunnen mededeelen. Dit werd hem, zooals te verwachten was, geweigerd, waarop hij nog eenmaal in een uitvoerig request het gedrag van hemzelven en dat zijner geloofsgenooten verdedigdeGa naar voetnoot(*). Overigens werd hij in de gevangenis met onderscheiding behandeld. Niet alleen, dat De Basville hem niet in ketenen liet slaan, maar hij zond hem ook spijzen van zijn eigen tafel. Op deze wijze wilde hij trachten, zijn gevangene gunstig voor zich te stemmen en hem over te halen, het een en ander omtrent de Protestanten mede te deelen en welke de voornaamste personen waren, die aan de verboden samenkomsten deelnamen. Maar vruchteloos waren zijn pogingen; Brousson verklaarde, dat ‘un ministre de l'Évangile ne sçauroit violer le secret de son ministère et exposer | |
[pagina 222]
| |
à quelque danger ses frères qui n'ont fait que prier Dieu, sans blesser son honneur, sa conscience et le devoir de sa charge’. Eene andere poging van De Basville, om hem door den Priester Crouzet tot afval van zijn geloof te brengen, had, het laat zich begrijpen, geen beteren uitslag. Het proces werd inmiddels met allen mogelijken spoed voortgezet. De Basville had erop aangedrongen. ‘Je meurs de peur’, had hij geschreven, ‘que ce malheureux, qui est bien fin, n'échappe.’ Reeds den 4den November werd het vonnis uitgesproken en Brousson schuldig verklaard op de drie volgende punten: 1o. van verboden samenkomsten gehouden te hebben; 2o. van deelgenomen te hebben aan de bijeenkomst te Toulouse in 1683; 3o. van aan Van Schomberg een brief geschreven te hebben, waarin hij dezen den besten weg aanwees, om met een leger Frankrijk binnen te rukken. De laatste beschuldiging was de zwaarste, en Brousson kon, gelijk wij reeds opmerkten, zich hiervan niet vrij pleiten. Hij erkende haar dan ook, zoowel in zijn verhooren, als in zijn laatste request aan den Koning, waarin hij den Vorst nederig om vergeving smeekte. Zeker, er valt veel tot verontschuldiging voor deze daad te zeggen. Zijn vaderland te verraden, Brousson had er niet aan gedacht. Het was juist de liefde voor zijn vaderland geweest, die hem in een onbewaakt oogenblik aan den aandrang van Vivens had doen gehoor geven. Maar ons plaatsende op het standpunt van den tegenstander, laat het zich toch, meen ik, begrijpen, dat Brousson's verontschuldigingen niet tot geheele vrijspraak konden leiden. Naar mijne overtuiging heeft Nègre dit te weinig in het oog gehouden, al stem ik hem volkomen toe, dat de fout van Brousson volstrekt geen smet op zijn karakter werpt. Het vonnis luidde, dat Brousson schuldig werd bevonden en veroordeeld, om levend geradbraakt te worden, na eerst de ‘ordinaire en extra-ordinaire’ pijniging ondergaan te hebben. De Basville wist dit vonnis in dezen zin te wijzigen, dat aan den veroordeelde het Retentum bewezen werd, hierin bestaande, dat hij geworgd zou worden, alvorens men hem radbraakte. Waarom dit Retentum hem bewezen? Niet uit gevoel van medelijden, maar volgens de woorden van De Basville zelven, ‘afin de finir promptement le spectacle’. Met stille gelatenheid hoorde Brousson zijn vonnis aan, na vooraf tot zijn rechters aldus gesproken te hebben: ‘Considérez, Messieurs, dans quelle perplexité d'esprit je me suis exposé depuis plusieurs années. Je savois qu'on me cherchoit partout. Je me suis exposé à toute sorte de calamité, étant dans l'obligation d'habiter les déserts des Cévennes où j'étois privé la plupart du tems du nécessaire. Croyez-vous de bonne foy, Messieurs, que si je n'avais agi par un bon principe, je me fusse exposé à tant de malheurs? C'est le bon Dieu qui m'a comblé de ses grâces et qui m'a donné le courage de prêcher son Évangile partout où je suis passé. Je n'ai jamais prêché la sédition ni la révolte contre | |
[pagina 223]
| |
mon Prince. Si quelqu'un venoit armé dans mes assemblées, je lui reprochois sa méfiance de la toute-Puissance de Dieu; ce que je vous dis, Messieurs, n'est pas pour implorer votre clémence, je sçai que ce seroit en vain et que vous avez résolu ma perte, mais je suis bien aise de me justifier de ce dont vous m'accusez et de faire voir mon innocence.’ Is 't wonder, dat zulke kloeke, bezadigde taal diepen indruk maken moest? Zijn kalme onderworpenheid verloor hij niet, toen hij terstond ter pijnbank werd gevoerd en men hem onder de hevigste folteringen een nieuw onderzoek deed ondergaan. Zijn eenig antwoord op de vragen, hem gedaan, was dit: ‘Vous n'avez qu'à faire tout ce qu'il vous plaira; quand vous fracasseriez tous mes os, vous ne m'en feriez pas dire davantage.’ Daarop zijn oogen ten hemel slaande, bad hij: ‘Seigneur, aye pitié de ta pauvre créature, ne m'abandonne pas dans l'état pitoyable où tu me vois, et donne-moi toujours la force et le courage de pouvoir supporter les maux qu'on me va faire souffrir pour la gloire de ton saint nom.’ Ziende, dat alle verdere pogingen vruchteloos waren, deed men hem van de pijnbank opstaan, waarna men hem aanstonds heenvoerde naar het schavot. Vast was zijn gang, geloovig en vertrouwend zijn oog ten hemel gericht. Aan den voet van het schavot stortte hij nog eenmaal in een hartelijk gebed zijn hart voor God uit. Zonder eenige hulp beklom hij de moordplaats. Bij het toehalen brak het koord, waarmede hij geworgd zou worden. Daar naderde de Abt Crouzet, om hem in dit voorval de hand der Voorzienigheid te doen opmerken die hem nog in de gelegenheid wilde stellen, in de laatste oogenblikken den Katholieken godsdienst te omhelzen. Brousson dankte den geestelijke voor zijne goede bedoelingen. Nog weinige oogenblikken verliepen..... en alles was volbracht. Duizenden waren, tranen stortende, getuigen geweest van den dood van hun moedigen, getrouwen voorganger en vriend. In dichterlijke taal werd zijn heldendood bezongenGa naar voetnoot(*). De Katholieken zelven bewonderden zijn standvastigheid, zijn zachtmoedigheid, zijn vroomheid; Crouzet verklaarde, dat hij als een echt Christen gestorven was, en de beul getuigde later, dat hij onder de meer dan tweehonderd veroordeelden, die hij ter dood had gebracht, geen tweeden had aangetroffen, aan Brousson gelijk; dat, tijdens de pijniging, de rechters veel meer ontdaan en bleek waren dan de veroordeelde zelf; dat, hij mocht dan ketter zijn of niet, deze man als een heilige gestorven was. Een kort overzicht hebben wij gegeven van het leven van een der grootste predikers der woestijn, door de hand van Nègre met zorg en kennis van zaken, volgens de authentieke bronnen, geschetst. Het kan, meen ik, zijn nut hebben voor het tegenwoordig geslacht, met de geloofshelden van den vroegeren tijd wat meer bekend te worden. | |
[pagina 224]
| |
Ik weet het wel: tijden van geloofsvervolging wekken altijd de geestdrift op en de kracht tot moedsbetoon en volharding; en uiterst moeilijk is het te zeggen, of, indien die tijden wederkwamen, de geestdrift en dat moedsbetoon zich niet opnieuw openbaren zouden. Maar dit is zeker, dat ze in onzen tijd al bitter weinig gevonden worden. De liefde voor het ideaal en het geestelijke wordt schaars gevonden. Het heilig vuur van geestdrift is uitgebluscht. Is het niet zeldzaam, dat men voor zijn overtuiging zelfs een zuur gezicht van den tegenstander niet vreest? Voor zijn overtuiging iets over te hebben, voor haar iets op te offeren, zich voor haar eenige moeite of eenigen strijd te getroosten, hoe weinigen zijn er, die er den moed, de liefde voor hebben! Koude berekening en gemakzucht hebben de plaats ingenomen van den heiligen ijver voor de dingen des geestes, van de belangstelling in de zaken van het gemoedsleven. Die lauwheid en flauwheid voor den godsdienst en de godsdienstige vrijheid openbaren zich op het gebied van het staatkundig en kerkelijk leven beiden, terwijl men meent, met de telkens vernieuwde verklaring, dat de waarheid toch zegepralen moet, al heel wat belangstelling aan den dag te leggen. Mij dunkt, een persoonlijkheid als Claude Brousson voor den geest te plaatsen, moet ons klein maken in eigen oogen, maar ook bezielend op ons werken. Hoe gaarne zouden wij den biograaf onzen dank betuigen voor de moeite, aan zijn werk besteed! Helaas! slechts kort heeft hij de uitgave ervan mogen overleven. Niet tevergeefs heeft hij intusschen geleefd voor zijne landgenooten! Mocht het blijken uit de belangstelling, die zijn werkje ook in ons vaderland genieten moge, dat hij ook niet vergeefs heeft geleefd en gewerkt voor ons, en hij ook bij ons, Protestanten, heeft opgewekt warme liefde voor en zucht tot navolging van den grooten geloofsheld: Claude Brousson. Spankeren, Juli 1879. a.c.j. van der kemp. |
|