De Tijdspiegel. Jaargang 37
(1880)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij[Tweede deel] | |
[pagina 1]
| |
Staatkunde en geschiedenis.Sociale studiën.
De Sociale Hervorming.
| |
[pagina 2]
| |
tige hulpmiddelen ook in de engste bergpassen en het laagst gelegen dal veel herkennen en onderscheiden van hetgeen onder andere omstandigheden voor hem tot het verborgene zou behooren. Dan verheugt hij zich over het feit, dat daar in de diepte zoo wakker gestreden wordt, om naarboven te komen, en hoe meer dat streven op den voorgrond treedt of zichtbaar is, hoe grooter die vreugde. Onwillekeurig gelooft hij, dat de blik van den hoogsten top, die tot in den Hemel reikt, geheel onbelemmerd is, zoodat van daar de pelgrimstocht zoowel in de diepte als in de hoogte gadegeslagen kan worden. In het algemeen kan gezegd worden, dat het vertrouwen in, de hoop op en de geestdrift voor den waren in- en uitwendigen vooruitgang een zaak des geloofs is. Evenzeer berust het betoog der noodzakelijkheid en doelmatigheid van elke grondige en duurzame hervorming ten slotte op het geloof, al is het ook veelal mogelijk, dat geloof in het kleed der wetenschap te hullen, van vreemde bijmengselen te ontdoen en aan het hoofd van den kalmen en gematigden vooruitgang te plaatsen. Zonder geloof geen ideaal! Voor het inwendig leven des volks is de godsdienst onontbeerlijk, zoodat wij met den kreet: ‘Meer godsdienst!’ instemmen en van geen sociale of eenige andere hervorming heil verwachten, indien zij niet met de versterking van het godsdienstig leven der natie gepaard gaat. Is het religieus karakter de grondslag der algemeene ontwikkeling, zoo spreekt het wel vanzelf, dat deze godsdienst aan drieledige behoeften moet kunnen voldoen. Geen godsdienst is denkbaar zonder kerkleer; geen godsdienst mag de natuur en de algemeene wetten, die haar beheerschen, minachten of over het hoofd zien; geen godsdienst mag de kunst over boord werpen. De kunst staat niet tegenover de religie, maar beiden kunnen nog steeds elkander de hand reiken, aanvullen en veredelen. Bewonderen wij niet nog heden ten dage den Christelijken ernst, in de klassieke werken der eerste Vlaamsch-Nederlandsche school neergelegd? Voelen wij ons nog niet bij voortduring aangetrokken door den naïeven, vromen en daarbij zoo hoog poëtischen zin der eerste Italiaansche meesters? De Kerk heeft behoefte aan een leer, die in het geloof en de gehoorzaamheid wortelt; zij kan het zoogenaamd pantheïstisch element niet ontberen, en heeft zonder de huldiging van het symbool, de ontwikkeling der phantasie en het ideaal der eenheid op den duur geen recht van bestaan. Zij behoeft van het beginsel der inwendige wrijving geen afstand te doen en de wet der beweging niet op te offeren, omdat zij, al strijdende en lijdende, de loutering, veredeling en verzoening bevordert en in de hand werkt; maar zij mag niet zóóver gaan, dat zij de ondermijning der hechte grondslagen duldt en haar steunpilaren aan sloopershanden prijsgeeft, niet omdat zij, als zoodanig, daardoor | |
[pagina 3]
| |
zou ineenstorten, maar omdat dit de onontwikkelde en onbeschaafde menigte op een dwaalspoor brengt, ongelukkig en ontevreden maakt. De Kerk is ook in onze moderne wereld de bemiddelaarster tusschen staat en maatschappij en als zoodanig de sociale macht bij uitnemendheid. Aan haar komt op dit gebied een moeilijke en zware taak toe, n.l. de verzoening der tegenstellingen door middel der werkdadige liefde, en gedurende den socialen strijd is het oog van velen op haar gericht en worden hooge eischen aan haar gesteld. Zij moet de bevoorrechten op de moreele, intellectueele en materieele plichten, onafscheidelijk aan de beschaving verbonden, wijzen en op den zedelijken ernst als leidende gedachte opmerkzaam maken; zij moet tot het hart van het volk doordringen, zonder nevenbedoelingen of bijoogmerken, en met energie tegen elke opruiing opkomen. Het sociale vraagstuk is geen magenquaestie, en zonder opheffing van het volk is elke hervorming denkbeeldig. Alzoo is de eerste taak: verbreiding van het godsdienstig leven, verbonden met de macht der beschaving. Wij vinden in onze maatschappij, voor zoover er van het Germaansche element sprake is, - en dat begint meer en meer een hoofdpartij in het Europeesch concert te spelen -: 1o. de eigenaardige overblijfselen van en de herinneringen aan de antieke wereld; 2o. de Germaansch-historische traditie, en 3o. de Christelijke beschaving. Deze drie machten, indien wij ze aldus mogen noemen, vertegenwoordigen de hoofdbeginselen der toekomst, en al naar gelang een van deze drie groepen den boventoon voert, zal de richting der verdere ontwikkeling, ten opzichte van vorm en kleur, eenigszins verschillen. Daar zij elkander, wat het wezen betreft, aanvullen, is het geenszins ondenkbaar, dat zij afzonderlijk voortgaan en gemeenschappelijk den strijd wagen; derhalve mogen wij van haar verwachten, dat zij de algemeene beschaving een stap vooruitbrengen. Verder zijn er een groot aantal onverschilligen, die het heden voor lief nemen, vooral dan, wanneer juist zij de meeste voorrechten genieten; over het verleden de schouders ophalen, en aan de systematische voorbereiding van een betere toekomst òf in het geheel niet òf meer indirect en partieel medewerken. Onder hen bevinden zich vele bruikbare elementen. Eindelijk verwerpen een zeker aantal personen elke positieve gedachte; zij plaatsen als het ware de negatie op den troon en zouden de beschaving bedreigen, indien de menigte, zonder voldoend tegenwicht te vinden, voor hen partij trok en de macht in handen kreeg. Steunende op de ongetwijfeld in rijke mate voorhanden zijnde gebreken in de bestaande toestanden en verhoudingen en uitsluitend voldoening vindende in de oppositie, beperkt zich hun arbeid tot het verzamelen van revolutionnaire brandstoffen, die volgens een bepaalde methode dienstbaar gemaakt worden aan het zaaien van haat en tweedracht tusschen de verschillende klassen der maatschappij. Onder een krachtig bewind dragen zij | |
[pagina 4]
| |
er tegen wil en dank toe bij, om de heerschappij der conservatieve gedachte voor te bereiden en het gezag te bevestigen, want hun wroeten maakt de burgerij op den duur geneigd, om de bevoegdheden der regeering uit te breiden en maatregelen van tegenweer goed te keuren. Ook sporen zij aan, om de grieven te onderzoeken, en dat onderzoek geeft aanleiding tot tegemoetkomingen, indien daardoor het recht gebaat en de scherpe hoeken afgesleten kunnen worden. Genieten zij, binnen niet al te uitgestrekte grenzen, vrijheid van spreken, zoo verteren zij gaandeweg elkander; worden zij met geweld in toom gehouden, zoo bindt hen het martelaarschap. Voor ons blijft het testament van den Brandenburgschen Markgraaf Johan Cicero het uitgangspunt: ‘Gij zult’, zegt deze vorst daarin tot zijn zoon, ‘uw troon niet beter kunnen bevestigen, dan door aan onderdrukten hulp te verleenen, de rijken te bestraffen, zoodra zij onrecht doen, en allen gelijke rechten voor de wet te schenken.’ Dit vorstelijk woord is nog steeds ons wachtwoord: gelijke rechten, maar geen gelijkheid; gerechtigheid, maar geen gelijkheid. Het wezen van den staat berust op het beginsel der vrijheid. Hoe hooger de algemeene ontwikkeling van het individu is, hoe meer nut de staat van zijn talenten zal kunnen trekken. Het is derhalve in het belang van den staat, om de ontwikkeling zooveel mogelijk in de hand te werken, om de individuen tot den hoogst mogelijken trap van beschaving te brengen. Daartoe zijn onmisbaar: 1o. goed en goedkoop onderwijs; 2o. vrije beweging, en 3o. individueele vrijheid. De liberale partijen hadden steeds en hebben ten deele nog voornamelijk op deze politieke vraag het oog gericht en voor deze voorrechten een lans gebroken; zij riepen daartoe onvermoeid alle man op het dek en noemden dat alles veelal het hoogste goed der natie. Het wezen der maatschappij berust op het eigenbelang; de grondslagen der sociale orde zijn gebaseerd op het individueel bezit. Daardoor ontstond de afhankelijke positie der niet-bezittende klasse; daardoor werd de heerschappij van het geld mogelijk. Het komt er nu op aan, om de belangen van beiden, staat en maatschappij, met elkander in harmonie te brengen, om de verhoudingen van beiden tot elkander te regelen, om de eenzijdige ontwikkeling tegen te gaan. Naar de beste oplossing dezer vraag wordt gezocht, en met haar moet zich hoofdzakelijk de sociale hervorming bezighouden. Dat zij nog niet gevonden is, blijkt uit het bestaan der politieke en sociale oppositie, en dat zij nog lang niet voor oplossing vatbaar is, daarvoor staat ons het wezen der menschelijke natuur borg. De liberalen vatten het wezen van staat en maatschappij meer in zuiver politieken zin op en plaatsen de politieke vraag geheel op den voorgrond, om het licht in het beginsel der vrijheid te kunnen concentreeren; de gematigde socialisten - de sociaal-democratie heeft met hen niets te maken - nemen het wezen der maatschappij tot uitgangspunt en gedoogen ter wille der | |
[pagina 5]
| |
sociale verhoudingen en toestanden de beperking der individueele vrijheid, terwijl hun licht in de behandeling der sociale vraag gezocht moet worden. De vragen, die daarbij opgelost moeten worden, zijn: 1o. de vraag naar het wezen, de behoeften en de rechten van het huisgezin; zij omvat de moraal, de economische positie van vrouw en kind, den socialen arbeid van den man, de woning, kleeding, voeding, kortom al hetgeen voor het familieleven noodzakelijk is en de ontwikkeling van het huisgezin in den staat op het oog heeft; 2o. de vraag naar het eigendom in de verschillende vormen; het wezen en karakter van het kapitaal; de macht en invloed van het privilege; de middelen, om tot een toestand van betrekkelijk geluk en algemeene welvaart te geraken; de grenzen der individueele vrijheid, enz.; 3o. de zoogenaamde vrije concurrentie of de positie der economische elementen tot en tegenover elkander; de rechten van de zwakken tegenover de sterken; het recht van vereenigen; de macht der coalitie, enz. Het sociaal belang van deze vragen verschilt, naarmate een staat meer handels- dan wel industriestaat is, meer door den handwerksman dan wel door den modernen fabriekarbeider bewoond wordt, meer een politieke dan wel een sociale taak te vervullen heeft. Letten wij eens bijv. op de sociale of liever politieke positie van Nederland. Als handelsvolk waren de Nederlanders spoediger rijp dan de meeste andere natiën en meer in het bijzonder dan hun naburen en oorspronkelijke stamgenooten. Zij werden niet beheerscht door het streven naar politieke heerschappij en hadden even min een oog voor de metaphysische neigingen der Duitschers. Te machteloos, om naar den roem der militaire grootheid te haken, en te practisch, om de theoretische gedachte te koesteren en te kweeken, wierpen zij zich met energie en volharding op de materieele voordeelen en voorrechten. Zij leerden het genot waardeeren, dat met het bezit onafscheidelijk verbonden is, en wisten de dingen dezer wereld zeer goed aan hun wenschen en hun begeerten dienstbaar te maken. Hunne geschiedenis bezit niet dat tragisch karakter der Duitsche, en hun geest nam niet die hooge vlucht; hun lijden was van anderen aard, en op hun verblijden werd een andere stempel gedrukt. Wel ontwikkelde zich ook bij hen een mystiek, een eigenaardige ideale richting, maar ook daarin valt een hemelsbreed verschil op te merken en kan men van een zelfstandigen, nationalen karaktertrek gewagen. Op economisch gebied verwacht men van Nederland de ontwikkeling, bevestiging en verdediging der handelsvrijheid, de studie der handelswetenschappen en de beoefening der vrije, economische handelsleer; niemand echter zoekt daar vertegenwoordigers der nieuwere sociaal-politieke leerstellingen, voorstanders der socialistische hervormingstheorieën of aanhangers der abstracte sociale gedachte. En trouwens, hoe ware dat ook mogelijk, daar de gegevens daartoe ontbreken en het practisch belang daarvan niet ingezien wordt of kan worden? | |
[pagina 6]
| |
In den industriestaat kan en moet er sprake zijn van een monarchie der sociale hervorming, zal het sociaal karakter van den arbeid in zekeren zin den toon aangeven, is een organisatie der loontrekkende arbeiders denkbaar en spelen de maatschappelijke klassen een andere rol. Daar zijn strenge tucht en een krachtig, niet al te zeer aan banden gelegd bewind noodzakelijk en heilzaam. Het is dwaas, in Duitschland propaganda te maken voor hypothesen, die door kundige vorschers uit Engelsche toestanden en verhoudingen afgeleid werden en dientengevolge niet voor de Duitsche historische ontwikkeling berekend zijn. Aan dat euvel lijdt de beweging, in den naam van Marx begonnen en op fanatieke wijze in revolutionnairen zin voortgezet, hoewel Marx de sociale hervorming als het resultaat der historische evolutie beschouwt. Het is dwaas, het materiaal der Duitsche beweging weder voor Nederland te prepareeren en op grond daarvan de Nederlandsche arbeiders eenvoudig op een dwaalspoor te brengen. Trouwens, dat de pogingen, om de Nederlandsche arbeiders te verheffen en, hetzij door middel van positieve vereenigingen, hetzij door middel van negatieve voorspiegelingen, in te palmen, zoo bijzonder gelukkig geweest zijn, zal waarschijnlijk niemand beweren, hoewel enkele proefnemingen op kleine schaal geslaagd kunnen heeten. Of een volk bezit een eigen nationaliteit, en dan zal elke hervorming overeenkomstig zijn geschiedkundige ontwikkeling op de hem eigen, nationale wijze met nationale middelen tot stand komen; òf de natie heeft de haar kenmerkende, nationale eigenschappen verloren, en dan zal noch de copie van vreemde recepten, noch de internationale phrase haar weder op de been helpen. Een gezonde en levensvatbare natie, die hare krachten uit den aard der zaak steeds op enkele punten zal concentreeren, neemt gaarne in den uitgebreidsten zin des woords kennis van hetgeen elders geschiedt, om te weten, wat er op het wereldtooneel voorvalt, in welke verschillende richtingen de algemeene ontwikkeling zich beweegt en wat van het bestudeerde en waargenomene overweging verdient, maar aapt niet na of warmt koudgeworden spijzen nog eens op, om ze onder een andere, tot dit doel vervaardigde etiquette weder als eigen waar te verkoopen. De sociale vraag als familievraag is voor Nederland van practisch belang, omdat zij het familieleven behandelt en alle partijen in gelijke mate bezighoudt. Tot haar gebied behoort de beweging tegen het gebruik van sterken drank, ten deele als sociaal en ten deele als nationaal euvel te beschouwen. De op touw gezette beweging ziet eenigermate het heerschend systeem van voeding en het klimaat voorbij, zoodat zij te doctrinair te werk gaat en dientengevolge op dit gebied geen hervorming tot stand zal brengen. Van de beweging tegen de prostitutie vreezen wij hetzelfde, hoewel zij van den steun der kerkelijke partijen meer nut zal kunnen trekken. Wij waardeeren natuurlijk gaarne alle pogingen, hoe gering ook, om beterschap voor te bereiden, indien zij een nationaal karakter dragen. | |
[pagina 7]
| |
De sociale vraag als loonarbeidersvraag is voor Nederland met het oog op de geringe concentratie der industrie van ondergeschikt belang. Een organisatie der fabriekarbeiders is zelfs op het geduldig papier ondenkbaar; in Katholieke districten zou de veronderstelling van deze eventualiteit met uitsluiting van de Kerk hoogstens onze lachspieren in beweging brengen; in Protestantsche districten is elk gevaar van die zijde niet waarschijnlijk, zoolang althans het volk op godsdienstig leven blijft prijsstellen en de Kerk tegen elke atomistische richting front maakt. Lassalle's productieve associatie met staatshulp was een leus en geen ernstige gedachte, derhalve uitsluitend een practisch middel ter agitatie. Van meer belang is het onderzoek van Rodbertus. Hij wil den arbeider meer, dan tot heden 't geval was, aan de vermeerdering van den nationalen rijkdom laten deelnemen en tracht dit met het loonstelsel en den normalen arbeidsdag te bereiken. De normale arbeidsdag is echter niet alleen als een bepaalde hoeveelheid tijd, maar evenzeer als een zekere hoeveelheid werk op te vatten. Gesteld eens, dat men weet, in hoeveel tijd een bepaalde hoeveelheid werk van goede hoedanigheid verricht kan worden, zoo kan men ook de waarde van dien arbeid bepalen en daarmede in overeenstemming beloonen. Dat loon of liever de ontworpen loonschaal staat natuurlijk in verband met den marktprijs, stijgt en valt binnen zekere grenzen, zoodat het wezen van den handel daardoor niet aangetast wordt. De normale arbeidsdag is, gelijk wel vanzelf spreekt, voor elk bedrijf verschillend en moet op het verbruik van arbeidskracht, den graad van intellectueele ontwikkeling en eventueele benadeeling der gezondheid nauwkeurig acht geven. De loonschaal en de normale arbeidsdag worden nu en dan, op grond der ontworpen berekening en van den feitelijken toestand, door de vereeniging van arbeidgevers vastgesteld en aan de vereeniging van arbeidnemers medegedeeld. De staat zorgt voor het onderwijs, vooral wat de technische vaardigheid en de kennis van het handwerk betreft, houdt het toezicht op de wijze van uitvoering der wettelijke voorschriften en bepalingen, hoort ingeval van klachten beide partijen en handhaaft voor het overige het recht. Uit de correspondentie tusschen Rodbertus en den architect Peters blijkt, hoe bezwaarlijk de vaststelling der loonen is, en toch is een zoodanig stelsel nog het eerst van allen in het bouwvak toe te passen. Demmler te Schwerin zocht als architect, volgens een eenigszins gewijzigde methode, dezelfde beginselen toe te passen. Enkele kundige grootgrondbezitters trachtten de grondgedachte op landbouwkundig gebied ten uitvoer te brengen. Het uitgangspunt vormt een mathematische formule, maar in de practijk is deze, overigens in beginsel juiste, basis nog niet rijp voor algemeene toepassing. Met weinige uitzonderingen hebben de arbeiders tot nog toe de verdere ontwikkeling der loonvraag tegengewerkt en is van deze zijde in dit opzicht weinig te verwachten. ‘Hooge loonen, weinig arbeid, veel pre- | |
[pagina 8]
| |
tensie en holle phrasen’ zijn de stokpaardjes der hedendaagsche arbeiders. De vele werkstakingen belemmerden de onpartijdige behandeling der loonvraag, oefenden een hoogst ongunstigen invloed op de ontwikkeling der industrie uit en bevorderden de demoralisatie der arbeidende klasse. Door haar werden de leeglooperij, de sociale ellende en de algemeene ontevredenheid in de hand gewerkt; op dit gebied werd ook door de liberalen sterk gezondigd. Gemeenschappelijk overleg is tegenwoordig niet of zelden meer mogelijk. Onder de conservatieven is echter de belangstelling in de loonvraag niet uitgebluscht, en zoo wordt aan de oplossing dezer vraag bij voortduring gewerkt. Voor Nederland is de handwerkmansvraag van meer belang. Handhaving der atomistische leer beteekent op dit gebied achteruitgang. De strijd in Duitschland over de beste regeling van deze vraag omvat twee uitersten, nl.: 1o. Miquel treedt op voor het herstel der gilden op vrije basis, op grond van het eigen initiatief en in overeenstemming met de door de ‘Gewerbe-Ordnung’ erkende beroepsvrijheid, en 2o. de ultra-conservatieve richting wil het herstel der oude gilden met invoering der vroegere beperkingen. Gelijk gewoonlijk is de middelweg de beste, nl. de regeling van het technisch onderwijs van staatswege met invoering van den verplichten leertijd bij een meester, verbonden met het bezoek der behoorlijk ingerichte herhalingsschool gedurende de avonduren en handhaving van het vakexamen. Is de bekwaamheid gebleken, dan is vrijheid wenschelijk, maar van de bekwaamheid hangt de solide uitvoering der opdrachten en de verdere ontwikkeling der kunstindustrie af. Hiervan moet Nederland notitie nemen. Hooge loonen in geld zijn zelden bevorderlijk aan de algemeene ontwikkeling, maar werken de verkwisting in de hand. Naast het loon in geld kan en moet de behartiging der wonings- en familievraag, der weezen-, weduwen-, zieken-, invaliden- en pensioenskassen, der kredieten winkelvereenigingen op den voorgrond staan, zoodat in dien vorm verhooging van loon verleend kan worden. Verder moet de arbeidgever in persoonlijke relatie met den arbeidnemer staan, hem met raad dienen, hem leiden en opvoeden, hem belangstelling in zijn lot en dat der zijnen toonen, en hem een goed voorbeeld geven. Het mag den arbeidgever niet onverschillig zijn, of de arbeiders al of niet op godsdienstig leven prijsstellen, de goede zeden en gewoonten in eere houden, onder den invloed van volksmenners geraken of zich buiten de bestaande maatschappij plaatsen. Socialisten mogen zij zijn, leden der sociaal-democratische partij niet. De eigendomstheorie bezit voorloopig geen practische waarde en is uitsluitend een onderwerp van studie en wetenschappelijke discussie. Onze taak is het, door de vrije, systematische ontwikkeling der voorhanden zijnde productieve economische kracht de algemeene welvaart uit te breiden en den nationalen rijkdom te vermeerderen. Het nivelleeren staat gelijk met de oplossing van de maatschappij. Hoe meer personen | |
[pagina 9]
| |
aan de algemeene welvaart deelnemen, hoe beter; hoe meer door inwendige hervormingen de scherpe hoeken afgesleten en de tegenstellingen verminderd worden, hoe beter. Een andere eigendomsverdeeling zou op dit oogenblik de sociale ellende vermeerderen. Wij kennen allen de oppervlakkige behandeling der sociaal-democratie van de grond-quaestie en haar fiasco op agronomisch gebied. Reeds uit de historische ontwikkeling van de landbouwkundige wetgeving in de meest verschillende staten is de noodzakelijkheid der ‘petite’, zoowel als der ‘grande culture’ af te leiden. Bepaalde streken behoeven de grootst mogelijke verdeeling en parcelleering, terwijl weder andere streken als het ware van nature voor het grootgrondbezit en de gemeenschappelijke bewerking bestemd zijn. Vergelijken wij slechts de heerschende toestanden in het westen onder de Napoleontische en die in de oostelijke provinciën onder de Pruisische wetgeving, de verschillende bepalingen van het landrecht en de wijze van ontwikkeling der collectivistische idee op landbouwkundig gebied, dan komen wij ongetwijfeld tot andere resultaten dan de sociaal-democratie. Juist in de wijze van behandeling der agronomische vragen ligt de kracht der Duitsche sociaal-conservatieve richting. Voor de oorspronkelijke gedachte der abstracte sociaal-democratische richting was veel te zeggen, voor de practische opvatting der bestaande arbeiderspartij hoegenaamd niets. Dergelijke vragen zijn voor geen agitatie geschikt. De economische richting in Nederland is van nature de ontwikkeling der vrijhandelsleer en de behandeling der koloniale vraagstukken van het standpunt des handels, en voor ons is en blijft Nederland een bolwerk voor den vrijhandel. Elke staat heeft een eigen nationale taak te vervullen en aan bijzondere eischen te beantwoorden; zonder dat zij die roeping uit het oog verliest en hetzij zij meer in politieken, hetzij meer in socialen zin werkzaam is, steeds mag van de intellectueele bevolking verwacht worden, dat zij een wetenschappelijke richting, die in socialen geest naar een oplossing der maatschappelijke problemen zoekt en reeds op menig resultaat te wijzen heeft, met achting behandelt. Het is een treurig verschijnsel, dat nog veelal socialisten en sociaal-democraten in één adem genoemd worden, als ware de radicaal-revolutionnair-internationaal-anti-religieuse en alles-nivelleerende toekomstrepubliek, met de phrase: ‘Vrijheid, gelijkheid en broederschap’, als leus, de natuurlijke consequentie van alle socialistische theorieën. Corypheeën der wetenschap, gelijk Professor Adolph Wagner, de ex-ministers Rodbertus en Von Schäffle; conservatieven als Von Scheel en Nasse; gematigde liberalen als Lujo Brentano en Schmoller, enz. hebben niets gemeen met de sociaal-democratie. De Duitsche socialistische school en de Duitsche sociaal-democratische partij staan niet op hetzelfde standpunt. Wèl erkent de eerstgenoemde, onafhankelijk van partij of richting, elke goede en verdienstelijke daad of elk ideaal streven; wèl geeft zij on- | |
[pagina 10]
| |
verbloemd haar oordeel over alle politieke en sociale factoren in de maatschappij te kennen, en karakteriseert zij met de haar eigen scherpte de bestaande toestanden en verhoudingen, om dan de oorzaken en gevolgen nader toe te lichten, maar zij heeft nooit gemeene zaak met de negatieve elementen in onze maatschappij gemaakt of van haar wetenschappelijke basis afstand gedaan. Integendeel, haar streven was en is hierop gericht, om uit de verschillende socialistische elementen gaandeweg een zuiver conservatieve hervormingspartij te vormen, die met helder oog en vasten wil een nationale, monarchale en historische sociale politiek inaugureert. Marx en Lassalle zochten de philosophische ontwikkelingstheorie van Hegel naar de radicale zijde in een ander vaarwater te brengen, om volgens de aangegeven methode, uitgaande van een zeer betwistbare hypothese, de heerschappij van het proletariaat te kunnen proclameeren. Zij aanvaardden de hulp der voorhanden zijnde revolutionnaire en demagogische elementen en plaatsten de radicale phrase op den voorgrond. Eens op een hellend vlak aangekomen, is de rit naarbeneden snel afgelegd. Vele, zooal niet de meeste wetenschappelijke socialisten volgden de historische methode, door Savigny in de rechtswetenschappen aangegeven. Enkelen, waaronder Wagner en de jurist Jhering, gingen meer aggressief te werk en construeerden een philosophisch-economisch systeem. Geheel zelfstandig en onafhankelijk formuleert Von Scheel nu en dan zijn wetenschappelijke studiën en gedachten. Zouden wij de school van Hildebrandt - Knies c.s. ooit van demagogie kunnen beschuldigen? Voorzeker, neen. De wetenschappelijke studie verdient steeds waardeering, al is men met de richting niet ingenomen of deelt men noch de methode van onderzoek, noch de wijze van groepeering, noch het resultaat. De demagogie daarentegen is niet kieskeurig ten opzichte der toe te passen middelen, schuilt gaarne onder het dak van een ander en is steeds bereid, om de menigte, die van toeten noch blazen weet, voor haar wagen te spannen. Zij verdient de minachting, ook afgescheiden van het kleed, waarin zij zich hult, omdat zij met de hartstochten speelt; niet wil hervormen, maar afbreken; niet aan de gevolgen denkt, maar eenvoudig negeert, en niet wil louteren, beschaven, veredelen en opheffen, maar uit de door haar op roekelooze wijze geschapen, chaotische verwarring voordeel tracht te trekken. Het verwisselen van de school ter beoefening der wetenschap met de agitatie der blinde demagogie is een ongeoorloofde wijze van bestrijding, die, systematisch volgehouden, menig wakker strijder ten koste der algemeene beschaving vóór den tijd in het zand doet bijten of in de hoogste mate verbittert. Het natuurlijk en ook gemakkelijk verklaarbaar nadeel der volledige en eenzijdige politieke emancipatie, zonder de verhouding tot de sociale positie nader te regelen, is: het verbreken van het noodzakelijk even- | |
[pagina 11]
| |
wicht tusschen de verschillende standen onderling, of liever de heerschappij der bourgeoisie en de vernietiging der eigenlijke aristocratie. Onder bourgeoisie versta ik niet de burgerij als zoodanig, maar die klasse in de maatschappij, die direct uit het bezit privileges afleidt, zonder daarmede intellectueele verdiensten te verbinden of als het ware in dat bezit het middel te zien, om intellectueel en moreel tot den hoogst mogelijken trap van ontwikkeling te geraken. Onder de eigenlijke aristocratie versta ik niet de zoodanigen, die alleen op een bewijs van adeldom in den vorm van een stuk papier trotsch zijn of uit de geslachtslijst het recht bewijzen, om tot de geldaristocratie te behooren, maar voornamelijk hen, die door intellectueele en moreele eigenschappen uitblinken, derhalve hun sociale positie in den edelsten zin werkelijk weten te adelen. De intellectueele aristocratie is de eenige, die op den duur recht van bestaan heeft en tevens in staat is, om de ontwikkeling en den algemeenen vooruitgang te leiden. Een intellectueel aristocraat is, uit overtuiging en uit eigen vrijen wil, slaaf der wet; hij kan haar willen hervormen, zal haar echter nooit omverwerpen; hij veracht de agitatie, omdat zij slechts ten doel heeft, door middel van overreding of andere kunstgrepen de normale ontwikkeling te belemmeren en twist en tweedracht te zaaien; hij wijst alle pretensies, van welke zijde dezen ook mogen komen, eenvoudig van de hand, omdat zij nooit bevorderlijk kunnen zijn aan de harmonische ontwikkeling der natie. Wat loutert en veredelt, is hem lief en dierbaar; wat de demoralisatie en ontaarding in de hand werkt, is hem een gruwel. Hij verlangt gekuischte vormen en manieren, beschaafde taal, een bescheiden optreden en het rusteloos streven naar hoogere ontwikkeling. Voor hem is het leven een voortdurende worsteling, want zijn taak is nooit voltooid. Byron meent, dat de uitwendige ruwheid der lagere en de plompe nonchalance der hoogere standen nog over het hoofd gezien kunnen worden, omdat zij niet altijd het gevoel en het begrip van fatsoen beleedigen; daarentegen is de armzalige, aanmatigende, levenmakende en als het ware aangeboren gemeenheid der bourgeoisie, die de ruwheid van het volk met de belachelijke vooroordeelen en de gevoelloosheid van sommige voornamen verbindt, een ziekelijk verschijnsel van den onaangenaamsten aard. Het bonte lappenpak, een mengsel van tegenstrijdigheden, bedekt geenszins het gemis der edelste eigenschappen, die tot het menschzijn behooren en de waarde van den mensch bepalen. Heine karakteriseerde den adel van het geld en door geboorte ten tijde van Louis Philippe (1837) en betoogde met de hem eigen scherpte, dat de philosofen der 18de eeuw zich vol afschuw van de scheppingen der Revolutie zouden afwenden. De paleizen waren geslecht, maar daarvoor in de plaats waren de kinderachtige hutten van het eigenbelang verrezen; de oude, trotsche aristocratie was onttroond, maar een nieuwe, nog kleingeestigere aristocratie had zich tot de toonaangevende macht | |
[pagina 12]
| |
verheven, zonder door eene idee of door het zuiver ideaal geloof aan de deugd beheerscht te worden, maar steeds bedacht op winstbejag, uitbreiding van het bezit en materieele voorrechten. Geld werd de God, dien men aanbad, en dat geld stelde in staat, om de grootste ondeugden in zich op te nemen. Kort vóór de groote Revolutie bestond het privilege der geboorte op het papier; het getal voorouders en niet hun verdienste bepaalde den graad der voortreffelijkheid. Later nam de beurs de rol over; zij bepaalt de waarde van het papier, en uit het bezit van aldus geadeld papier wordt de voortreffelijkheid der geld-aristocratie afgeleid. De geld-aristocratie bezit ‘esprit de corps’, want zij bezorgt baantjes aan haar leden en nakomelingen; zij sticht menigmaal industrieele en handelsondernemingen, niet om in een bestaande behoefte te voorzien, maar meer in den zin van ‘publieke weldadigheid’. Naast de publieke weldadigheid voor gegoeden of liever de bedelarij voor zonen van goeden huize, is er bij haar nog plaats voor de publieke weldadigheid voor minderbedeelden en armen, die zelfs gaarne en dikwijls op zeer ruime schaal beoefend wordt, maar zelden aan de gestelde verwachtingen beantwoordt. De heraldiek der geld-aristocratie wordt met dezelfde nauwkeurigheid bestudeerd als die der oude aristocratie, maar zij omvat niet de wapens, eertijds door een bevoegde kunstenaarshand op geniale wijze tot roem van alle geslachten ontworpen en in keurige vormen gegoten, maar uitsluitend een zichtbaar product uit het industrieel of handelsleven. Er is dan geen sprake meer van de zinrijke, met schitterende edelgesteenten versierde kroon, geplaatst onder het kruis, door twee reusachtige zwaarden gevormd, maar van het prozaïsch debat over zoogenaamd practische belangen, in of buiten de tegenwoordigheid der op het papier geformuleerde majesteit. De bourgeoisie kan en zal in zoogenaamd vrije staten al licht den toon aangeven en heerschen, mag in sociaal-politieken zin hoogstens slechts een druk op het algemeen bestuur uitoefenen. De bourgeoisie is de schaduwzijde der politieke emancipatie zonder sociale organisatie; zij vindt echter gelukkig nog dikwijls een voldoend tegenwicht in den adel, den militairen en den beambtenstand. In laatstgenoemd geval zal het voor de intellectueele aristocratie op den duur gemakkelijker zijn, om haar taak te vervullen, en kunnen de pretensies van onbeschaafden tot het noodzakelijk minimum beperkt worden, zonder dat daaronder het onderzoek van gerechtvaardigde eischen of wenschen behoeft te lijden. Volgens het socialistisch beginsel wordt de beperking der individueele vrijheid tot het huwelijk uitgestrekt, daar de belangen der gemeenschap geheel op den voorgrond staan, derhalve het individu zich onder het gezag van die gemeenschap, waartoe het behoort, moet plaatsen. Intusschen zijn, zoowel door de Kerk als door de aan de middeleeuwen ontleende wetgeving, beperkingen van verschillenden aard niet onder de zeldzaamheden te rangschikken. Het huwelijksrecht staat natuurlijk | |
[pagina 13]
| |
in nauw verband met de moreele zienswijze des volks, zoodat de mate van beperking in de meeste gevallen daarmede in overeenstemming is. Absolute vrijheid is op dit gebied in geen enkelen staat voorhanden. Wij nemen de monogamie als den heerschenden vorm aan, die wettelijk en kerkelijk als de alleen mogelijke of liever veroorloofde echtverbintenis beschouwd wordt; wij onderscheiden beperkingen ten opzichte van den graad van bloedverwantschap, van den leeftijd, van de sanitaire belangen en van het politiek en sociaal karakter van den staat. In het algemeen echter en voornamelijk, wat de laatstgenoemde beperkingen betreft, heeft het individualistisch beginsel gezegevierd, zoodat de persoonlijke vrijheid geëerbiedigd wordt. Of dit van economisch standpunt gerechtvaardigd is, gaat ons hier op het oogenblik niet aan. Geloochend kan echter niet worden, dat volkomen vrijheid op het gebied van het huwelijk de atomiseerende richting in de maatschappij bevordert en de langzame oplossing der nog bestaande gemeenschappen in de hand werkt. Wij moeten nogmaals opmerken, dat de individueele zoowel als de collectivistische opvattingen in gelijke mate licht en schaduw verspreiden. De beschaafde individualist is ook verstandig genoeg, om de rechten en plichten tegenover de maatschappij, den staat, zijn familie, zijn sociale positie en zichzelf naast elkander te plaatsen, derhalve zich eenigszins vrijwillig te binden. Zelden beantwoorden overtredingen der toonaangevende moraal aan de gestelde verwachtingen; meestal wordt het lijden daardoor vermeerderd. Of de onbeschaafden van dwang verschoond moeten blijven, is een moeilijke vraag, want op geen gebied worden de wetten en voorschriften zoo gemakkelijk ontdoken en zijn beperkingen van ingrijpenden aard zoo moeilijk te handhaven. In het belang van den staat of de gemeenschap is de beperking der individueele vrijheid; het individu daarentegen is daarvan niet gediend. Een gematigd beperkende richting zou ook hier niet nadeelig zijn, en daarom is de aansluiting aan die organisatiën, die in dien zin reeds werkzaam waren, zeer aan te bevelen. Daardoor wordt echter de ontucht niet vermeden, en juist haar invloed is voor de algemeene maatschappij van het grootste nadeel, zoodat elke sociale hervorming hiermede moet beginnen, de ontucht te bestrijden en de behoefte aan de overtreding der moraal te verminderen. Het beste middel van zuiver practisch standpunt is vooralsnog: zoo weinig mogelijk tegen de ondeugd te oreeren; zooveel mogelijk de handhaving van het moreel leven te vergemakkelijken; bij wijze van uitzondering te moraliseeren, en alle pogingen in het werk te stellen, om door middel van positieve hervormingen de bestaande toestanden te verbeteren. Het kind verlaat de school, vindt tehuis geen aangename omgeving, wordt verwaarloosd en houdt verblijf op straat. De zorg en opvoeding van het kind is een hoofdzaak; derhalve moet het kind aan een zoodanige omgeving onttrokken en op nuttige wijze beziggehouden | |
[pagina 14]
| |
worden. Wie zich het kind aantrekt, beheerscht het toekomstig geslacht. De arbeider heeft de dagtaak volbracht, weet zich niet bezig te houden en drinkt uit gewoonte en verveling. Enkele ware menschenvrienden zoeken daarin verandering te brengen, maar worden door de radicale elementen maar al te dikwijls in die poging tegengewerkt. Professor Woltmann hield voor weinige jaren te Berlijn éénmaal 's weeks een cursus voor het volk in het rijksmuseum voor schilderijen, om het zin voor het schoone, eerbied voor de kunst, liefde voor de groote werken van beroemde mannen en vereering voor hetgeen ver boven het dagelijksch leven staat, in te boezemen. Anderen weder maken het volk met de nationale monumenten, enz. nader bekend, of arbeiden ter bevordering der algemeene beschaving. Vele liberalen wedijveren met edelaardige conservatieven, om het volk vatbaar voor verdere ontwikkeling te makenGa naar voetnoot(*). De publieke vermakelijkheden, de maatschappelijke inrichtingen en de nationale feesten zijn als een thermometer op het gebied der moraal te beschouwen. De Fransche republiek zag dat in en organiseerde: ‘la fête de la fondation’, ‘celle de la jeunesse’, ‘des époux’, ‘de la reconnaissance’, ‘de l'agriculture’, ‘des vieillards’, etc. Dan werden patriotische liederen gezongen, over de moraal van den burger voordrachten gehouden, broedermaaltijden aangericht, volksspelen ten beste gegeven en de onderscheidingen aan de scholieren uitgereikt. De gedachte was beter dan de uitvoering. Wij onderscheiden: 1o. physieke bezigheden: het zwemmen, de gymnastiek, de dans, de gemeenschappelijke wandelingen, kleine uitstapjes in de vrije natuur, algemeene volksspelen, enz.; 2o. intellectueele behoeften: de muziek, de zang, het bezoek der musea, het gezellig verkeer, goede lectuur, enz.; 3o. moreele eischen: religieuse en nationale feesten, bekroning voor bijzondere verdiensten, het tooneel, enz. Het practisch ideaal is en blijft: men eere en beloone de deugd; huldige de schoone kunsten; ontwikkele en leide de phantasie; verlevendige de gedachte aan het tijdperk van grootheid en roem, aan nationale verdiensten, voortreffelijke daden van vaderlandslievende burgers; koestere eerbied voor de ouden van dagen, en streve naar harmonische ontwikkeling. Onvermoeid ijvere men met energie en beleid voor de idealen der menschheid en voor haar trapsgewijze beschaving, waardoor zij alleen in staat wordt, om met volkomen zelfbeheersching de banden te slaken en de vrijheid te dragen. Hoe meer dat streven | |
[pagina 15]
| |
heerscht, hoe schitterender het licht, dat van kunst en wetenschap zal uitgaan; hoe grooter het geluk en de algemeene welvaart; hoe menschlievender de wet en het recht, en hoe bezielender de geestdrift, die aan alles eerst leven en beweging geeft. Dan zal ook de geschiedenis haar taak volbracht hebben en niet meer ter ernstige waarschuwing, maar uitsluitend ter opheldering en verklaring dienen. a.j. domela nieuwenhuis. |
|