De Tijdspiegel. Jaargang 37
(1880)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 337]
| |
Letterkunde.Korte mededeelingen uit het gebied der nieuwere letterkunde.
a) Gedenkschriften.
| |
[pagina 338]
| |
relevant et soignant Madame de Polignac, qui avait peine à reprendre ses sens, ne cessait de s'écrier: “Sire, je suis la fille d'Helvétius!” Et avec ses paroles vaniteuses, disait M. de Talleyrand, elle a pensé nous refroidir tous.’ De volgende hoofdstukken, IX en X, houden zich vooral bezig met de voorbereiding van de kroning en met die plechtigheid zelve. Daarin is zeker vrij vermakelijk het volgende: ‘Quand il fallut marcher de l'autel au trône (in de Nôtre-Dame), l'impératrice eut un moment d'altercation avec ses belles soeurs qui portaient son manteau avec tant de répugnance, que je vis l'instant où la nouvelle impératrice ne pourrait point avancer. L'empereur, qui s'en aperçut, adressa à ses soeurs quelques mots secs et fermes qui mirent tout le monde en mouvement.’ Het is goed, aanteekening te houden van de verzekering van de schrijfster op bl. 67: ‘Prenant mon mari à part, elle (l'impératrice) lui confia que, dans la matinée de cette journée (twee dagen vóór de kroning), un autel avait été préparé dans le cabinet de l'empereur, et que le cardinal Fesch l'avait mariée en présence de deux aides de camp. Après la cérémonie, elle avait exigé du cardinal une attestation par écrit de ce mariage...... On a dit, depuis, que tout mariage religieux qui n'a point pour témoin le curé de la paroisse où il est célébré renferme, par cela même, une cause de nullité. Il faudrait, dans ce cas, que le cardinal lui-même eût consenti à cette fraude. Cependant la conduite qu'il tint dans la suite ne le donne point à penser, car, lors des scènes assez vives auxquelles le divorce a donné lieu, l'impératrice alla quelquefois jusqu'à menacer son époux de publier l'attestation qu'elle avait entre les mains, et le cardinal Fesch, consulté, répondait toujours qu'elle était en bonne forme, et que sa conscience ne lui permettait pas de nier que le mariage n'eût été consacré de manière qu'on ne pouvait le rompre que par un acte d'arbitraire autorité.’ Dit getuigenis is ondubbelzinnig en schijnt betrouwbaar. Maar hoe durft Metternich in zijn onlangs uitgekomen Mémoires, enz. dan te schrijven: ‘Nous savions aussi (I, bl. 95) qu'il était résolu à rompre son mariage avec l'Impéra trice Joséphine, mariage d'ailleurs entaché d'irrégularité’? Onbeschaamder evenwel is nog het volgende (bl. 97): ‘Cette question (du divorce) n'existait pas pour l'Église... Napoléon avait contracté un mariage civil sous la condition formelle que cette union pourrait être rompue; ce mariage était donc sans valeur aux yeux de l'Église... La dissolution du prétendu premier mariage n'était donc plus qu'une simple formalité’. En de inzegening van Kardinaal Fesch? Zij kan Metternich niet onbekend zijn gebleven. Maar Metternich is ook een dier geveinsden, die den mond vol hebben van geweten, beginselen, plichtgevoel, om ter gelegener ure met te meer gerustheid naar goedvinden te kunnen handelen. Al is de inzegening van Fesch hem onbekend gebleven, hoe heeft Metternich kunnen voorbijzien, dat, wanneer de vereeniging met Josephine in de oogen der Kerk geen huwelijk is, | |
[pagina 339]
| |
de Paus in de Nôtre-Dame willens en wetens een keizer met zijn bijzit heeft gekroond? De hoofdinhoud van het elfde kapittel laat zich samenvatten in deze twee woorden: Bonaparte amoureux. Het zijn huishoudelijke tooneelen uit de Chronique scandaleuse van het eerste keizerrijk, alleen belangrijk, omdat zij doen onderstellen, dat Josephine, wier jaloerschheid tot die tooneelen aanleiding gaf, als vrouw nog niet onverschillig jegens Napoleon was geworden. Later is haar gevoel afgestompt en is er meer onverschilligheid gekomen. Evenwel, toen de Keizer het hof maakte aan de zeventienjarige Stéphanie de Beauharnais, nicht van de Keizerin en aangenomen dochter van Napoleon, straks Stéphanie van Baden, kwam bij Josephine weder iets van de oude gevoeligheid boven. Geheel de beschrijving van Napoleon's huiselijk leven, indien men zich zoo kan uitdrukken, is bij uitnemendheid in staat, hem als mensch van zijn laatste prestige te berooven. Men moet al een zeer fanatisch Bonapartist zijn, om het na de lezing van deze Mémoires te blijven. Ziehier eene deugdzame vrouw, alles behalve van geest beroofd, Napoleon van den aanvang af een goed, ja, een warm hart toedragende, maar die hem niet eenige jaren van nabij kan zien, zonder hare liefde meer en meer in weerzin te voelen veranderenGa naar voetnoot(*). Niet slechts in afkeuring, maar in weerzin. Napoleon was niet alleen slecht; hij was bovendien, misschien juist daarom, het tegenovergestelde van een gentleman. Hij heeft nooit geweten, hoe om te gaan met vrouwen; hij heeft nooit liefgehad. Hij was een débauché tot in zijn eigen huis. Niemand, die zichzelf eerbiedigt, zou een man als Napoleon, enkel als mensch beschouwd, onder zijne kennissen willen tellen. Als mensch was hij een kleingeestige komediant; en het is misschien een der belangrijkste menschkundige vraagstukken uit de nieuwere geschie- | |
[pagina 340]
| |
denis, hoe men te gelijk een genie en een Philistijn kan zijn. Want ook dat laatste was hij in den vollen zin des woords. Voor de kennis van den mensch in Napoleon, ook van den mensch in den regent, zijn deze Mémoires onmisbaar. Veel van de kleingeestigheid, die wij in zijne persoonlijke levensbetrekkingen waarnemen, bespeuren wij evenzeer in zijne politiek. De Templiers, schrijft hij 1 Juni 1805 aan Fouché (p. 163), zullen ten tooneele gevoerd worden. ‘Cela est bien, mais je ne crois pas qu'il faille laisser jouer des pièces dont les sujets seraient pris dans les temps trop près de nous. Je lis dans un journal qu'on veut jouer une tragédie de Henri IV. Cette époque n'est pas assez éloignée pour ne pas réveiller des passions. La scène a besoin d'un peu d'antiquité, et sans porter de gêne sur le théâtre, je pense que vous devez empêcher cela, sans faire paraître votre intervention.’ Nu ik den naam van Fouché heb genoemd, maak ik van de gelegenheid gebruik, om de aandacht te vestigen op een zeer belangrijke parallel tusschen hem en Talleyrand, bl. 187 vlgg. Evenals in het eerste deel treft ook in dit tweede de bijzonder gunstige meening van de schrijfster over de vrouw van Koning Louis. Zij, die zoo streng pleegt te zijn voor bijna geheel de kliek der Bonapartes, heeft nauwelijks genoeg woorden van lof voor Hortense. Het is waar, dat zij geen Bonaparte was. Juli 1812 (bl. 254) heet het: ‘En parlant de la reine, je ne puis assez te dire quel charme je trouve à l'intimité de sa société C'est vraiment un caractère angélique, et une personne si complètement différente de ce qu'on croit. Elle est si vraie, si parfaitement ignorante du mal’, enz. Daarentegen zien wij (bl. 304 vlgg.) dien bon Louis in een licht, dat geen licht mag heeten en hem den naam van een vuilen, tirannieken echtgenoot doet verdienen. Ik zou niet durven overnemen, wat Madme De Rémusat van hem verhaalt en mag naar geen ander adjectief zoeken. Om tot Napoleon zelven terug te keeren: over hem heeft zij woorden gevonden, die waarschijnlijk zullen blijven: (bl. 365 vlgg.): ‘Bonaparte croyant tirer un plus grand parti du mal que du bien, c'étaient les mauvaises parties de la nature humaine qu'on pouvait le plus avantageusement découvrir. Il aimait à apercevoir les côtés faibles, dont il s'emparait. Là où il ne voyait point de vices, il encourageait les faiblesses, ou, faute de mieux, il excitait la peur, afin de se trouver toujours et constamment le plus fort.’ | |
[pagina 341]
| |
Het gunstigst leert men den mensch in Napoleon kennen uit sommige zijner brieven aan zijn stiefzoon: Eugène de Beauharnais (zie bl. 263, vlgg. noot). Want wij moeten onze aanhalingen staken en noemen ten slotte nog slechts: bl. 210 (het bestelen van particuliere woningen door Fransche veldoversten in Duitschland, het voorbeeld gevende, een zeventig jaar later door Duitsche veldoversten gevolgd in Frankrijk); bl. 257 (de ongeloofelijke vleierei, waartoe de autoriteiten in Frankrijk zich jegens Napoleon verlaagden); bl. 375 vlgg. (waar Madme De Remusat - evenals weleer Madme De Courcelles - haar eigen portret teekent; bl. 388 (een kostelijke, en bij mijn weten nog nooit verhaalde, ontmoeting van Napoleon en Delille); bl. 394 vlgg. (een croquis van Chateaubriand, maar al te zeer gelijkgevende aan Sainte-Beuve); bl. 400 (een karakteristiek woord over Madme De Stael: ‘Le repos lui a manqué; c'est une privation sans remède pour le bonheur et même pour le talent’). Met belangstelling blijven wij de volgende deelen te gemoet zien. Deze Mémoires oefenen een eigenaardige aantrekkingskracht uit, waarvan men niet terstond het geheim weet te vinden. Groot historisch belang hebben zij niet, even min als die volstrekte betrouwbaarheid, die aanteekeningen kunnen bezitten, wanneer zij door een geloofwaardig ooggetuige opgeschreven zijn onder den onmiddellijken indruk der gebeurtenissen. De stijl van deze Mémoires valt niet bijzonder te roemen; zij schijnen geschreven au courant de la plume en aan geen strenge herziening onderworpen te zijn geweest. De letterkundige oordeelvellingen, die erin voorkomen, onderscheiden zich niet altijd door innerlijken samenhang en ondervinden den invloed van het denkbeeld, dat de achttiende eeuw in Frankrijk zich had leeren vormen van de zeventiende. De aantrekkingskracht dezer gedenkschriften is vooral van zedelijken aard. Zij onderscheiden zich en boeien door een toon van waarheid, die weldadig aandoet. Madme De Rémusat blijft van het begin tot het einde volmaakt natuurlijk, terwijl toch veel haar in de verzoeking moest brengen, om onnatuurlijk te worden, om te poseeren. Hoe licht had een vulgaire schrijfster het intiemere leven van Napoleon kunnen maken tot een voetstuk, waarop zij zichzelve had geplaatst. Madme De Rémusat spreekt dikwerf over zichzelve, maar nooit zonder noodzaak; doet meermalen de plaats uitkomen, die zij innam aan het keizerlijk hof, maar nooit op een wijze, die van ijdelheid getuigt. Zij verhaalt, wat er te verhalen valt, zonder ophef, zonder opsmuk. Hare waarheidsliefde openbaart zich verder in de nauwkeurige analyse, die zij geeft van karakters, inzonderheid van het karakter van Napoleon. In karakterontleding zijn de Franschen meesters. In hun theater, in hunne romans, in hunne Mémoires moeten de eigenschappen der menschen bestudeerd worden; de eigenschappen, die even zoovele krachten zijn, door welker vereenigde, elkander wijzigende werking | |
[pagina 342]
| |
de daden der menschen worden voortgebracht. Wie een blind optimisme omtrent de menschelijke karakters huldigen wil, late de verstandigste Fransche schrijvers ongelezen, ook Madme De Rémusat. Zij wordt misleid noch begoocheld; zij stelt zich niet met de oppervlakte tevreden, maar dringt tot de roerselen der menschelijke handelingen door. Met hare opmerkingsgave en haar doorzicht was zij uitnemend geplaatst, om van deze hare deugden het meest partij te trekken. Zelfs een La Bruyère zou niet La Bruyère zijn geworden, wanneer hij het leven der groote wereld niet had gekend. Hoe beschaafder, hoe minder individueel de vormen zijn van den kring, waarin men zich beweegt, hoe duidelijker zich voor den scherpzinnige de gewaarwordingen vertoonen, die achter die conventioneele vormen inderdaad aanwezig zijn. Daarom geeft vooral het leven aan een hof de rechte kennis van menschen. Daar is een gevaar aan verbonden. Met de kennis van menschen is de kennis van den mensch moeilijk te verbinden. Met andere woorden: niet allen, die de menschen weten waar te nemen, zijn of blijven dichterlijk genoeg gestemd, om tot de ideale opvatting van het wezenlijke en normale in den mensch te geraken. Toch zijn empirie en poëzie de twee groote en in gelijke mate onmisbare werktuigen van den menschelijken geest. Naast de atomistische of wetenschappelijke beschouwing der dingen blijve staan de samenvattende, de eenheid scheppende of dichterlijke. Aan het genoemde gevaar is Madme De Rémusat ontkomen; zij heeft het ideale beeld van den mensch in zich en betreurt het, wanneer een menschelijk wezen er niet aan beantwoordt. Ten slotte nog een wensch. Ik zou willen, dat boeken als deze Gedenkschriften met afdoende waarborgen van echtheid in het licht werden gegeven. Al wat wij hier omtrent deze Mémoires hebben doen opmerken, berust natuurlijk op de onderstelling, dat wij hier inderdaad het werk voor ons hebben van Madme De Rémusat, hofdame in het paleis van Napoleon. Deze onderstelling berust uitsluitend op de verzekering van den heer Paul de Rémusat, kleinzoon van de schrijfster. Ik heb niet de eer, den heer Paul de Rémusat te kennen, en weet dus niet, òf en in hoever hij geloof verdient. Indien wij eens het slachtoffer waren van een mystificatie! Indien dit boek een bewerking ware van de hand diens kleinzoons, een bewerking van zekere aanteekeningen, nagelaten door de grootmoeder! Indien die bewerking eens een politieke daad ware van den anti-Bonapartistischen senator, een laatste slag op het hoofd van de reeds ter aarde liggende Bonapartistische partij! De eenige waarborg voor de echtheid dezer Mémoires in het algemeen ligt in de omstandigheid, dat Chateaubriand ze gezien heeft in manuscript, dat (zie mijn eerste opstel) vermeldt in zijne Mémoires d'Outre-Tombe en ze kenschetst op een wijze, die het boven allen twijfel verheft, dat hij in het algemeen over het boek spreekt, dat wij thans de Mémoires de Madme de Rémusat noemen. Maar dat stelt ons natuur- | |
[pagina 343]
| |
lijk omtrent de bijzonderheden niet gerust. Heeft Paul de Rémusat het handschrift zijner grootmoeder volstrekt geëerbiedigd, of hier en daar veranderd? De vraag is niet van belang ontbloot. Want deze Mémoires leeren ons eigenlijk niets nieuws dan juist dit eene, dat de mensch in Napoleon zoo laag stond. Stond hij werkelijk zóó laag? Dat zouden wij willen weten, en, formeel, is die vraag één met deze: zijn de Mémoires in elk opzicht afkomstig van een ooggetuige? | |
2. Souvenirs de Frederick Lemaitre publiés par son fils avec portrait, Pari, aul Ollendorf, 1880, 348 bl.Aangenaam geschreven herinneringen van een groot tooneelspeler, dien velen onzer hebben gezien, dien wij kennen ook door Lewis. De zoon geeft een doorloopend verhaal, waarin de Souvenirs van zijn vader ingeweven zijn. Indien men ooit het recht heeft gehad, om van een vocatie voor het tooneel te spreken, dan is het hier. Al de moeilijkheden, waarmede Lemaitre in zijn jeugd te worstelen heeft gehad en die ons hier worden medegedeeld, hebben hem niet afgeschrikt. De gelegenheid, waarbij Lemaitre het eerst zijn genie als tooneelspeler openbaarde, is zelve bijna een scène de comédie. In Maart 1823 had hij in het Théâtre de l'Ambigu comique gedebuteerd met het melodrama l'Homme à trois visages. Bl. 82 vlgg.: ‘Puis, vinrent successivement quelques ouvrages sans importance, et enfin l'Auberge des Audrets.... Lorsque la lecture, qui eut lieu au théâtre, fut terminée, je partis découragé en songeant que ce rôle de Macaire devait être ma première création. Comment faire accepter au public cette intrigue sombre et ténébreuse développée dans un style rien moins qu'académique? Comment, sans faire rire, rendre ce personnage grossièrement cynique, cet assassin de grand chemin, effrayant comme l'ogre du conte de Perrault...?.... J'en étais arrivé à ne plus savoir vraiment à quel parti m'arrêter, lorsqu' un soir en tournant et retournant les pages de mon manuscrit, je me mis à trouver excessivement bouffonnes toutes les situations et toutes les phrases de Robert-Macaire et de Bertrand, si elles étaient prises au comique.’ En zoo werden zij door Lemaitre opgevat en teruggegeven, tot groote vreugd van het publiek en van de directeuren van den schouwburg, die uitstekende recettes maakten. En de auteurs? Zij hadden niets minder bedoeld dan een nieuwen Cid te maken, en bleken nu ten slotte een bespotting te hebben geleverd van hun eigen genre: ‘Les auteurs... prirent leur parti en hommes d'esprit et se consolèrent d'autant plus facilement de n'avoir pu faire répandre au public les larmes qu'ils avaient rêvées, sans pouvoir arriver à les verser eux-mêmes, en voyant les recettes s'élever tous les soirs à un chiffre jusqu' alors inconnu. Seul, leur troisième complice, un certain docteur Polyanthe... me voua une rancune implacable. Il allait criant partout que j'avais assassiné sa pièce! Celui-là du moins, avait des entrailles de père.’ | |
[pagina 344]
| |
Van den omvang van Lemaitre's talent als acteur maakt men zich een voorstelling, wanneer men naast het verhaal van dezen genialen trek de voorrede legt van Victor Hugo voor zijn Ruy-Blas, in 1838: ‘Quant à M. Frédérick Lemaitre, qu'en dire?.. Rêveur et profond au premier acte, mélancolique au deuxième, grand, passionné et sublime au troisième, il s'élève au cinquième acte à l'un de ces prodigieux effets tragiques du haut desquels l'acteur rayonnant domine tous les souvenirs de son art. Pour les vieillards, c'est le Kaïn et Garrick mêlés dans un seul homme; pour nous, contemporains, c'est l'action de Kean combinée avec l'émotion de Talma. Et puis, partout, à travers les éclairs éblouissants de son jeu, M. Frédérick a des larmes, de ces vraies larmes qui font pleurer les autres... Dans Ruy-Blas, M. Frédérick a réalisé pour nous l'idéal du grand acteur.... Pour M. Frédérick la soirée du 8 Novembre n'a pas été une représentation mais une transfiguration.’ Van Lamartine en van Théophile Gautier zou men woorden kunnen aanhalen, die van niet minder bewondering voor Lemaitre getuigden. Heeft het hem aan de toejuichingen van de uitnemendsten gelijk van de menigte niet ontbroken, zijn leven is daarom nog niet een aangenaam leven geweest. Deze Souvenirs laten een treurigen indruk achter. Lemaitre heeft veel geleden, en dat op onderscheidene wijzen. Ook heeft hij de noodlottige werking meer dan eens ondervonden van die macht, die in Frankrijk grooter is dan ergens elders, de macht der routine. Op zijn zeventigste jaar heeft hij een zoon van veertig verloren. Zelf is hij op hoogen ouderdom bezweken aan een vreeselijke kwaal: kanker in de tong. Men had den aard zijner kwaal zorgvuldig voor hem verborgen gehouden. Op een morgen vond hij dien zonder eenige omschrijving genoemd in een dagblad. Men mist ongaarne in deze Souvenirs wenken, waarmede jonge tooneelspelers hun voordeel hadden kunnen doen. |
|