De Tijdspiegel. Jaargang 37
(1880)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 161]
| |||||||||||||
Staatkunde en geschiedenis.Sociale studiën.
Proletariaat.
|
1o | de sociale ellende en het onvoldoend inkomen of loon; |
2o | de zucht naar genot en opschik; |
3o | het gemis aan opvoeding en van het religieus bewustzijn; |
4o | de slechte methode en organisatie der eigenlijke leerperiode; |
5o | de vermenging der beide seksen, gepaard aan hoogst gebrekkig toezicht, in de werkplaatsen; |
6o | de betrekkelijke eenzaamheid, een slecht voorbeeld der ouders, verderfelijke raadgevingen, etc. |
Nu zegt men wel: de prostitutie is noodzakelijk; men moet haar tolereeren en reglementeeren in naam der publieke gezondheid, en geneeskundige capaciteiten, die hun beroep niet in den zin van Hippocrates opvatten, verlangen eene organisatie, zonder op de moraal of de gezonde wetten der politiek te letten. Moet men dan ter wille van den vrede in een aantal bevoorrechte familiën, de eer der wettelijk gesloten verbintenissen en de handhaving van de bestaande sociale orde, de prostitutie buiten de deur plaatsen en rustig laten voortwoekeren? Mag men dan bij voortduring de groote steden als de kloaken beschouwen, die overal het vergif verbreiden en de moreele atmosfeer
verpesten? Is dan de jeugdige arbeidster verplicht, zich op te offeren, om de jonge dame van goeden huize een zorgeloos leventje te verschaffen? Het schijnt wel, alsof men zich aan het voorbeeld van Creta spiegelt en elk jaar aan den Minotaurus eene zekere hoeveelheid menschenvleesch offert. Natuurlijk, de prostitutie is noodzakelijk, indien men niets doet, om haar te bestrijden, indien men voortgaat, haar steeds nieuw voedsel te verschaffen, indien men haar als het ware aanmoedigt, om nog dieper wortel te schieten. Daarom juist ligt het zwaartepunt der vraag op sociaal gebied, geldt hier het ‘to be or not to be’ voor de maatschappij en hare toekomst, is het niet voldoende, de prostitutie als een bijzonder euvel te beschouwen, dat volgens een bijzonder recept behandeld moet worden, maar moet zij in hare sociale beteekenis als eene noodzakelijke uiting der sociale ellende op elk gebied opgevat en toegelicht worden.
Ryan en Talbot rekenden uit, dat onder de lagere volksklasse in Engeland één gevallen of verwaarloosd meisje tegenover 3 zoogenaamd brave personen staat; in Hamburg schat men de verhouding als 1 tegenover 9. Thwaites zegt, dat de manufactuur-industrie Londen jaarlijks tallooze jeugdige arbeidsters toevoert, die afwisseling zoeken, geen arbeid meer konden of wilden vinden, mishandeld werden en onder den invloed van de agenten der prostitutie geraakten. Getallen zijn moeilijk met eenige zekerheid aan te geven en loopen bij de verschillende vorschers uiteen, omdat het aan nadere ontleding ontbreekt. De omvang der prostitutie, hetzij zij in publieke huizen georganiseerd is, hetzij zij in de vormen der clandestine optreedt, hangt af van de heerschende opvatting der algemeene moraal, van de samenstelling der maatschappelijke tegenstellingen, van den zedelijken ernst der bevolking en van de macht der verschillende elementen, die de ontaarding en ontzenuwing noodzakelijk voorbereiden. Wat den man aanleiding geeft, om eene misdaad te begaan, spoort eene vrouw aan, om zich in den maalstroom der ondeugd te storten; ieder roeit met de riemen, hem door de natuur geschonken, en strijdt in de maatschappij om het zelfbehoud, zich vastklampende aan de stroohalmen, die hem wellicht nog kunnen helpen en redden.
Een zeer juist beeld ontwerpt Logan, city-missionary, in zijn An exposure of female prostitution; dit werk kunnen wij gerust naast Colqu' houn's of Waldlaw's studiën plaatsen. Eigenaardig is het, dat de stad Rochdale zelf geen publiek huis van den eersten rang bezit, maar in de behoeften van Manchester voorziet, derhalve in dezelfde verhouding tot de groote stad staat, als Mühlhausen in Den Elzas tot Straatsburg. Ook op dit gebied is de centraliseerende richting mode. Het stiefmoederlijk bedeelde Ierland, dat met de grootste ellende te kampen heeft, voorziet voor een groot deel in de vleeschelijke behoeften van het trotsche Albion.
Wanneer een meisje, om een karig loon te verdienen, van 's morgens
4 à 5 uur bijna onafgebroken tot 's avonds laat moet werken; òf in ellendige hokken met 5 à 6 lotgenooten in het zweet des aanschijns arbeidt, om nog niet zooveel te verdienen, dat zij hare dagelijksche behoeften voldoende bevredigen kan; òf wanneer zij in modemagazijnen, enz. van slechten kost in een armzalig logies leven moet: dan spreekt het wel vanzelf, dat zij vroeg oud wordt, indien de phthisis haar spaart, en twee eigenschappen bijna niet of met groote moeite tot volle ontwikkeling komen, nl. plicht- en eergevoel. Het plichtgevoel en hare eer gebieden haar te lijden, te volharden en langzaam weg te kwijnen; de levenslust en de jeugd spiegelen haar verlichting, genot, wellicht een huwelijk en tijdelijke verlossing voor. Beiden geraken voortdurend met elkander in botsing, en in dien zwaren strijd, door niemand bijgestaan, zinkt zij maar al te dikwijls.
En daartegenover staat, wat James Greenwood terecht het ‘Know-nothing and Do-nothing principle’ noemt, of liever: ‘The monstrous evil in question has grown to its present dimensions chiefly because we have silently borne with it and let it grow up in all its lusty rankness under our noses.’
Erger is het nog natuurlijk met de fabrieksmeisjes, terwijl Parent Duchâtelet zeer terecht zegt: ‘L' inconduite des parents et les mauvais exemples de toute espèce qu'ils donnent à leurs enfants, doivent être considérés pour beaucoup de filles et en particulier de Paris, comme une des causes premières de leur détermination. Jetées pour la plupart sur la voie publique dès la pointe du jour ou confondues dans les ateliers avec les jeunes gens de leur trempe, elles prennent bientôt des habitudes licencieuses, et forment prématurément des liaisons immorales; leur innocence est perdue avant même que la nature ait parlé. Ces malheureuses sont déjà prostituées au sein du travail et sous les yeux de leurs parents.’
Potton, een der uitstekendste specialisten op dit gebied, meent, dat voortdurend door de noodzakelijkheid nieuw voedsel aan de corruptie verleend wordt, en dat vooral de tegenwoordig met steeds kortere tusschenpoozen wederkeerende industrieele crises de ruïne voor de moraal zijn, omdat zij als het ware alles omverwerpen, zonder voldoenden tijd tot herstel te laten. Zonder verdienste, vragen dan de jeugdige offers, blozende van schaamte en geplaagd door den honger, tegen het vallen van den nacht de middelen om te leven aan de prostitutie, verlangen zij van haar, wat de arbeid meedoogenloos van de hand wijst. Eens in dien modderpoel geraakt, ontbreekt het veelal aan kracht, om tot een beter leven terug te keeren. Zoo is in Lyon de verhouding van 1 gevallene tegenover hoogstens 10 brave meisjes als regel aan te nemen, en komt op elke 50 ingezetenen minstens ééne geprostitueerde. ‘L'hospice de l' Antiquaille’ verpleegde in 1841 aldaar 521 geslachtskranke vrouwen, waaronder 293 fabrieksmeisjes.
Eene latere ontleding van 626 gevallenen toonde aan, dat:
23 nog niet ouder dan 12 jaren waren; 98 beneden 20 jaar; 312 tusschen 20-25 jaar; 128 tusschen 25-31 jaar, en 88 boven 31 jaar.
De clandestine voedt zich bijna geheel van de industrie, en onder de zieken rangschikte men ⅓ tot de zijde-industrie; de groote meerderheid der ongehuwde moeders behoort tot de arbeidende klasse en moet veelal met 1 fr. per dag voor kost en logies uitkomen. Het is waar: deze klasse is onwetend, zelfs menigmaal gevoelloos en totaal onverschillig, maar dat was niet altijd het geval en is een gevolg van de ellende, die zich van geslacht tot geslacht meer merkbaar maakt. Lucht, licht en leven ontbreken, want wat haar aangeboden wordt, kan daarmede niet vergeleken worden en heet slechts zoo.
Overdreven is deze voorstelling niet, want èn Potton èn Villermé èn Frégier deelen nog vrij wat hartverscheurender toestanden en tooneelen mede, en de studiën van alle drie werden bekroond.
Ducpétiaux constateert in dit opzicht de harmonie tusschen Engeland, Frankrijk en België, vond echter in Engeland eene grootere mate van weerstandskracht, alvorens de meisjes zich aan de prostitutie overgaven, maar tevens de walgelijkste gemeenheid, zoodra zij gevallen waren; hij beweert, dat de Protestantsche landen wel is waar ten opzichte van het onderwijs op den hoogsten trap der sociale ladder staan, maar ten opzichte der moraal aan de Katholieken de eerste plaats moeten gunnen, hetgeen niemand verwonderen moet, daar onderwijs en opvoeding twee verschillende zaken zijn. Vele fabrieksmeisjes uit de omgeving van Aken tot en met Vaels blijven de geheele week in de fabrieken; 's Maandags gaan zij naar de werkplaatsen, voorzien van aardappelen, brood, boter en vet voor zes dagen, en 's Woensdags brengen de moeders nog het een en ander van de markt mede; 's nachts hullen zij zich in doeken en zakken en hokken in de fijnspinnerij opeen, terwijl zij 's winters in de verwarmde grofspinnerij en weefzalen op zakken liggen, die met afval, enz. volgestopt zijn. Overdag, dus ca 14 uren, zijn zij aan stof en den invloed der verpeste atmosfeer blootgesteld en 's nachts genieten zij in dezelfde ruimten rust, terwijl zij buitendien nog op de loonen een ongunstigen invloed uitoefenen, daar zij minder verlangen dan de stedelingen. Voorwaar, heerlijke toestanden! Omtrent Viersen werd medegedeeld, dat weduwnaars zonder dochters, alléénstaande jonggezellen en mannen met zwakke vrouwen jonge meisjes na het weefgetouw in de woning lokken.
Ook wordt de vrouw veelal naar de fabriek gezonden en zorgt het meisje zoolang voor de keuken; financieel is deze speculatie zeer gelukkig. De meester tracht het meisje te verleiden en stuit op geringen tegenstand, en zoo komt het voor, dat 16jarige meisjes in echtbreuk zwanger bevonden worden. Razend van ijverzucht, rent de vrouw 's avonds naar huis, tiert en schreeuwt, maar moet zich in de noodzakelijkheid schikken, want op deze wijze wordt het dubbele verdiend en het is niet anders mogelijk. Ongunstiger is het nog in de industrieele mid-
delpunten met 30 à 40 rijke fabrikantenfamiliën, duizenden arbeiders en eenige agenten van politie. De groote katoenspinnerij op actiën te Gladbach gaf op eens aan 500 meisjes werk; woningen waren niet voorhanden, maar slaapzalen werden in de fabriek ingericht, eene strenge tucht werd ingevoerd, en wie niet 's avonds te 10 ure tehuis was, bleef buitengesloten. Dit was het signaal voor de leus: ‘vogue la galère’. De vlasspinnerij te Viersen liet Engelsche meisjes overkomen, om aan de Duitsche zusters dit moeilijk werk te leeren; deze garde liet aan de hartstochten vrij spel, stak hare Duitsche zusters door haar voorbeeld aan, en het scheen wel, alsof de wereld uit hare voegen geraakte, zoo werd er voortaan in de geheele streek huisgehouden. Niemand was meer aan de slaapzalen te binden, en ontucht, bandeloosheid en liederlijkheid voerden onbeperkt gezag. Op jeugdigen leeftijd verlaten de meisjes het ouderlijk huis; zelven verdienen zij haar onderhoud; vrij willen zij over den niet door de fabriek in beslag genomen tijd beschikken, en wat zij zien, is niet van dien aard, dat zij zoo licht tot inkeer komen. Gesteld nu eens: een zoodanig meisje huurt eene slaapplaats bij een meesterknecht, die als solide bekend staat; welnu, twee dagen later heeft zij reeds weder de woning verlaten, want zij had in het vertrek van het echtpaar, tevens dat der oudste dochter, geslapen, terwijl de volwassen zonen door deze ruimte moesten, om hun vertrek te bereiken. Dikwijls slapen de meisjes met de geheele familie in eene en dezelfde ruimte; nu en dan zijn alkoven voor haar gereserveerd. Is dit laatste het geval, zoo maken liederlijke gezellen jacht op haar; er wordt sterke drank gedronken, op de harmonica gespeeld, en het beeld der liederlijkheid gaat spoedig alle beschrijving te boven. Veelal zien de verhuurders dit gaarne, omdat zij daarbij verdienen; of de kinderen van dat alles getuige zijn, schijnt niet in overweging genomen te worden. Bij Gladbach zijn de graanvelden door de minnende paren 's zomers totaal verwoest; bij Lennep worden 's winters in de afgelegen fabrieken orgiën gevierd, die den dichtsten sluier behoeven. Zulke Augiasstallen kunnen niet op kunstmatige wijze gezuiverd worden; daartoe wordt meer verlangd.
En toch zijn dit slechts enkele staaltjes uit het boek der practijk, geringe proeven, hoe de maatschappij er werkelijk uitziet, en wegwijzers, die de diepte en de ware bronaâr van het kwaad aanduidenGa naar voetnoot(*).
Wat echter aan dit alles de kroon opzet, is, dat nog heden ten dage bij velen der lagere volksklasse de meening heerscht, dat, ingeval eene besmettelijke ziekte het gevolg van bandelooze liederlijkheid is, zij door den omgang met een kuisch meisje genezen kan worden, en dat deze waan vaak tot het verkrachten van kinderen aanleiding gegeven heeft. Zoo werden geheele familiën in het ongeluk gestort.
Begint nu een fabrieksinspecteur op al deze toestanden en verhoudingen te letten, maakt hij zonder aanzien des persoons gebruik van de hem wettelijk verleende macht, zoo ontstaat zeer spoedig een conflict met de fabrikanten, en daarvan is maar al te dikwijls terugroeping of verplaatsing het gevolg. Dan duurt het niet lang, of een ervaren bureaucraat, ook wel een man van fijne beschaving, vervult dit hoogst belangrijk ambt, en spoedig is ieder tevreden, want de fabriek wordt niet meer op ongelegen tijden en onverwachts bezocht; het oog, dat tot de kern doordringt, ontbreekt, en de oude sleur begint te herleven. Wij weten zeer goed, waarom juist het arbeidsrecht op zooveel tegenstand stuit: men wil de waarheid niet, omdat zij lastige reorganisatiën noodzakelijk maakt; het lastdier wordt bepakt, en de drijver verzekert: ‘Bezwaren zijn er niet’Ga naar voetnoot(*).
De prostitutie zal steeds op dezelfde hoogte staan, waarop zich de moraal van een volk geplaatst heeft. Kan de Staat als zoodanig haar het recht van bestaan ontzeggen, zoo zal dit toch niet verhinderen, dat het euvel zoolang niet alleen voorhanden blijft, maar ook overal zichtbaar wordt, als het de voedende stoffen van de haar verafschuwende maatschappij ontvangt. Het individu draagt daartoe op zichzelf weinig bij, en toch moet' ieder direct of indirect een deel der schuld voor zijne rekening nemen. Wil men nu de beterschap bevorderen, zoo moet men beginnen met de erkenning van het gezag van den Staat, met de uitbreiding van dat gezag, voor zoover hij die macht behoeft, en met de beperking der individueele vrijheid. Indien ieder in staat ware, aan het gezond verstand de heerschappij te laten en deelneming zoowel als medelijden voor de ongelukkigen te koesteren; of indien de mensch matig ware in spijs en drank, vooral ten opzichte van de voeding met vleeschspijzen en het gebruik van zoogenaamd opwekkende dranken, die de zinnen kittelen, sterk prikkelende vermakelijkheden wilde vermijden, aan pracht en luxe den oorlog verklaarde, zich dagelijks kon baden in koud water, in een gezonde atmosfeer leven, gelijkmatig arbeiden met lichaam en geest, waarbij voldoende beweging der spieren niet verzuimd werd; of indien hij een zorgvuldige opvoeding genoot, behoorlijk onderwezen werd, op jeugdigen leeftijd in het huwelijk trad met haar, die zijn hart bezat, van de overdrijvingen van kerk, staat en maatschappij verschoond bleef en door alle drie in den arbeid en de harmonische ontwikkeling der hem door de natuur verleende krachten gesteund werd: zoo zouden vraag en aanbod op het gebied der prostitutie tot een minimum zinken, en konden normale toestanden, overeenkomstig recht en gerechtigheid, den toon aangeven.
Geld is echter de spil, waarom alles draait; voor geld kan men alles koopen, met geld zijne kunstmatig geprikkelde hartstochten botvieren, door het geld de kunstmatige sociale orde handhaven en aan het geld de betere natuur, het ideaal, ten offer brengenGa naar voetnoot(*). Voor
geld is de gezonken deern veil; kortom, de vloek der maatschappij kleeft aan het geld. Vele familiën voeden de dochters systematisch voor een slecht bedrijf op, en op de vorming van het karakter wordt in het algemeen niet gelet. De mannelijke jeugd wordt veelal opgevoed met het beginsel, dat in het verkeer met geprostitueerden op zichzelf geene overtreding der algemeene zedewet gelegen is, mits de grenzen niet overschreden worden; de vrouwelijke jeugd wordt aan de gevaren der groote stad blootgesteld, zonder de minste voorbereiding en ontbloot van alle wapenen tot tegenweer. Zij moet aan behoeften ten opzichte van het toilet en het leven voldoen, die niet door den arbeid bestreden kunnen worden, en daar de arbeidsmarkt uitgebreid is, moet zij zich een karig loon laten welgevallen, want anders wordt zij door de concurrentie op zijde geschoven. Anderen rekenen reeds bij voorbaat op het loon, dat de prostitutie haar kan opleveren, en lachen om haar, die zoo slecht kunnen rekenen en niet alle factoren, die op het loonniveau invloed hebben, in gelijke mate laten gelden. Wel is waar vernietigt de prostitutie het karakter, verlamt de arbeidskracht en doodt het leven, maar is dan het lot van vele gehuwden zooveel beter, is vagabondage met of zonder blanketsel niet de mode van den nieuwen tijd? Steeds weder weerklinkt het: ‘après nous le déluge’ en ‘vogue la galère’. En dan zingt het publiek in navolging der operette:
Betreden wij nu eens de Berlijnsche wereld, om de heerschende toestanden te leeren kennen. Het ongedwongen en gezellig verkeer in de familiën vermindert op onrustbarende wijze, en de maatschappelijke parade ter voldoening aan bepaalde plichten en ter nakoming van denkbeeldige sociale lasten neemt in gelijke mate toe. Afdoeners en uitwendige vertooningen, om met den schijn op een goeden voet te staan en de maatschappelijke gezelschapsleugen te dienen, ziedaar alles, wat geboden wordt. Hier en daar nog sporen van het voormalig
salonwezen, dat met het intellect coquetteerde; hier en daar nog natuur en waarheid, in het kleed der réserve gehuld en vrij wel aan de buitenwereld onttrokken; hier en daar nog de oude Pruisische degelijkheid, maar in het algemeen toch meer en meer eene verzameling van zoogenaamd fraaie toiletten, die een aantal menschelijke vormen bedekken, zoodat overal hetzelfde modern waas op den voorgrond treedt, dat met het discours in bewonderenswaardige harmonie staat. Inhoud is geheel bijzaak; kennis wordt niet begeerd, maar alleen op routine, handigheid en tournure wordt gelet.
Een gevolg van dien maatschappelijken toestand is, dat de huwelijken schaarsch worden; de zorgen zijn menigvuldiger, de afstanden grooter, de tijd is meer bezet en de grond ter ontwikkeling van een gezellig verkeer, dat de beschaving op den voorgrond plaatst, wordt allengs ongunstig en dor. Wie zijne vrouw aan het gezelschapsleven der wereld te danken heeft en zich later teleurgesteld voelt, heeft geen recht van klagen, want hij speelde in de loterij en trok eene niet; wie een man van de parade haar hart vereert en later andere eigenschappen ontdekt, verkeert in hetzelfde geval. Hoe zou een huwelijk uit liefde gesloten kunnen worden, wanneer de verbintenis op uitwendige en niet op inwendige grondslagen berust, wanneer berekening, zinnelijke drijfveeren of de macht der gewoonte, der sleur en van den schijn het gemoed beheerschen? De maatschappij plaatst zich tegenover de moraal, en toch moet de moraal niet voor haar, maar zij daarentegen voor de moraal wijken. Liefde onderwerpt zich meestal gaarne aan de wet, al is zij ook minder vrij; maar het vooroordeel der maatschappij is machtiger dan de wet. Wat de stad niet meer of onvoldoende aanbiedt, wordt 's zomers in de badplaatsen gezocht; beide seksen lijden daaronder en de algemeene moraal moet het gelag betalen, want tegen haar wordt gezondigd en wel in verhouding tot den omvang der maatschappelijke ontaarding.
Nu leven in Berlijn een ontzaglijk groot aantal ongehuwde mannen en vrouwen tusschen 20 en 30 jaren, die òf aan den economischen arbeid deelnemen, òf zich voor een toekomstig beroep voorbereiden, en die voortdurend met elkander in aanraking komen. Schopenhauer zegt: ‘Das Weib bedarf eines Herrn; ist sie jung, so ist es ein Liebhaber, ist sie alt, ein Beichtvater.’ Hare weerstandskracht is onder de gegeven omstandigheden gering. Buitendien verkeert het huwelijksleven in een betrekkelijk zeer ongunstigen toestand, hetgeen reeds ten deele uit het buitengewoon groot getal echtscheidingen blijkt, laatvooral de samenstelling der familiën veel te wenschen over en worden deze en andere nadeelen door niets geparalyseerd of zelfs eenigermate verminderd. De geestelijkheid is te zwak vertegenwoordigd, om zich met de pastoraal in den eigenlijken zin des woords te kunnen belasten, en van steun en hulp in ander opzicht is slechts zelden sprake.
Reeds wees ik op de wanverhouding tusschen de gedomicilieerde en
fluctueerende bevolking en op de gebreken, die aan de verdeeling der woning kleven; welnu, van de chambregarnisten zijn 24,8% vrouwen en daaronder 10% naaisters, kleermaaksters, modistes, winkeldochters, zoogenaamde handelsvrouwen, waschvrouwen, enz.; 26,% weduwen en 6,1% vrouwen zonder beroep; 19½% der slaapplaatsen worden door vrouwen bezet, terwijl een getal van ca 43,000 dienstboden en dienstbare geesten als normaal aangenomen wordt. Van de mannelijke bevolking nemen 1 van 1,45 en van de vrouwelijke 1 van 3,40 bewoners deel aan den economischen arbeid; derhalve is de industrieele kracht zeer sterk ontwikkeld. Wij vinden verder 98,995 mannelijke en 29,016 vrouwelijke arbeidgevers, 142,823 mannelijke en 73,382 vrouwelijke arbeidnemers; wij vinden onder deze vrouwen 5047 gehuwden, 25,380 weduwen en 71,971 ongehuwden, en onder deze mannen 8371 weduwnaars en 122,959 ongehuwden, terwijl het garnizoen op 20,000 man geschat moet worden; wij vinden ca 2700 kellners en kellnerinnen en kunnen het getal vrouwen, die op de eene of andere wijze dienen of dienstbaar zijn, op ca 64,000 personen vaststellen; van dezen wonen 32% bij den dienstgever; 39% hebben een eigen logies; 8% houden bij bloedverwanten verblijf, en 21% huren slaapplaatsenGa naar voetnoot(*). Deze welsprekende cijfers werden in 1869 door Schwabe gepubliceerd.
Vroeger kreeg eene kellnerin een vast loon en genoot kost en logies van den dienstgever, die haar onder zijn toezicht hield; zij mocht met de gasten schertsen, hen tot drinken aanmoedigen en hen zooveel mogelijk bezighouden, maar geene zedeloosheid, gemeenheid of vrijpostigheid begaan. Later boden zich personen van hoogst twijfelachtig gehalte aan, die geen loon begeerden, maar alleen om de fooien dienden en aan een eigen logies de voorkeur gaven. Daarmede zonk deze bezigheid en sedert dien tijd is zij een vorm van prostitutie geworden; de verdiensten zijn goed en het baantje wordt verreweg boven de gewone vormen der onzedelijkheid verkozen. Toen de rijkswet alle bordeelen in Duitschland ophief, lieten zich de in Dresden en Leipzig voorhanden zijnde prostituées als kellnerinnen inschrijven; het bordeel is nu eene restauratie met vrouwelijke bediening, draagt een anderen naam, maar bezit geheel hetzelfde karakter en sticht nog meer onheil. In Brunswijk werd de bijzondere straat met bordeelen totaal gezuiverd, maar wie daar slechts eenigermate bekend is, weet, dat de immoraliteit sedert dien tijd eer toe- dan afnam. De juiste vorm van behandeling dezer quaestie wordt nog gezocht, maar is nog niet gevonden; men volgt in beginsel Von Mohl (Polizeiwissenschaft), stuit echter op zwarigheden, die niet zoo gemakkelijk op te lossen zijn en
een ernstig onderzoek vereischen, alvorens zij met eene phrase ter zijde geschoven worden.
Cadet (Le mariage en France) heeft gelijk: ‘Si l'on nous dit que la prostitution est un mal nécessaire pour sauvegarder les femmes honnêtes, nous répondrons que c'est dans les villes où elle règne qu'on fait le plus violence à la chasteté’; maar de toepassing der tegenovergestelde leer vindt den heftigsten tegenstand en de vindingrijkheid der booswilligen overtreft, helaas! maar al te dikwijls de kracht der welmeenende oppositie.
In 1855 werd de vrouwelijke arbeid per dag met 50 penningen betaald; tegenwoordig is het loon hooger, maar toch niet in vergelijking met de prijzen voor kost en logies. Vergeten wij daarenboven niet, dat groote steden zelden voor allen toegankelijk natuurgenot aanbieden, zelden andere en betere indrukken kunnen verschaffen, dat daar meer kracht uitgegeven en sneller geleefd wordt, dat in den moeilijken strijd des levens het egoisme meestal bovendrijft en het fijner gevoel afgestompt wordt. Eens in de groote stad, kent het meisje wel nu en dan de ‘Sehnsucht’ naar huis, maar terugkeeren zou zij toch niet willen, want zij leerde zaken zien en genieten, waarvan zij in het eenvoudig dorp niet droomde en zij voelt zich, wat meer zegt, vrij. Ook wanneer zij inwendig met haar lot ontevreden is en zich zuchtende voortsleept, schrijft zij in opgewonden stemming naar huis en haalt nog menige vriendin over, om haar voorbeeld te volgen. Is zij in eene ietwat gunstigere materieele positie, zoo wil zij haar leven niet geheel aan den ondankbaren arbeid wijden, maar ook de genoegens der groote stad smaken. Zij zoekt aanraking met mannen, in de hoop op den waren Jozef te stuiten en een huwelijk te kunnen sluiten. Het huwelijk schijnt haar eene ware verlossing. Eens op het hellend vlak aangekomen en van nature zwak, begint zij te zinken en, eens gezonken, is voor haar in de meeste gevallen alle illusie verdwenen. Het vertrouwen werd bedrogen, het door haar gebracht offer wel aangenomen, maar om later bittere teleurstelling teweeg te brengen, en met ware verachting en waanzinnige woede stort zij zich dieper en dieper in smaad en ellende, om ten slotte in den modderpoel te verzinken. Dat is het beeld van het beste type. Lijden en lijden, steeds weder lijden is het leven van de zoodanigen, die het goede wilden, maar niet konden volbrengen, die met hoog gespannen verwachting de groote stad betraden en veelal misbruikt werden. Zij waren lichtzinnig; zij dragen een deel der schuld, maar zij verdienen niet de verachting, terwijl de hoofdschuldigen onbekommerd en glimlachend voortgaan met het leven te spelen en niet achterwaarts blikken, om de ruïne te zien, die zij op hun weg achtergelaten hebben en waarvan de maatschappij de nadeel en maar al te ras bespeurt.
Paul Heyse betreedt in zijne novelle Lottka het omvangrijk gebied van het maatschappelijk vooroordeel, en het door hem gekozen beeld
is, gelijk wij van hem gewoon zijn, onmiddellijk aan het leven ontleend, zoodat wij, als het ware, met eene even diepgevoelde als fijn en juist doordachte schildering der natuur te doen hebben. Lottka's moeder bezat te Berlijn een geheim speelhuis, tevens een rendez-vous der zoogenaamde fashionable wereld met dubbelzinnig karakter. Als kind was Lottka getuige van tooneelen, die steeds walging zullen blijven opwekken, zoolang er nog van zedelijken ernst in de maatschappij sprake is, en zat zij aan de speeltafel, starende op het goud, dat van hand tot hand ging, om ten slotte in het bezit harer moeder over te gaan. Drinkende van den haar aangeboden Champagne, sliep zij onder het losbandig en uitgelaten gelach van het lichtzinnig gezelschap in, onbewust van hetgeen rondom haar voorviel. Een zoodanig tooneel en eene zoodanige omgeving zijn door het eerste bedrijf van Sardou's Fernande, meer dan voldoende en ook wenschelijk is, bekend geworden. Met het toenemen der jaren zocht Lottka's moeder hulp en steun bij een jeugdiger geslacht en dacht zij er tevens aan, om hare ontluikende dochter, eene schoonheid van den eersten rang, aan haar wanbedrijf op te offeren; maar nauw was Lottka in het tijdperk der wordende rijpheid getreden, of zij ontvlood die dierlijke omgeving en zocht haar brood met eere door middel van arbeid te verdienen.
Gelijk te verwachten was, beantwoordde het resultaat niet aan de gestelde verwachtingen, want werd zij in de arbeidswereld door eenig wellusteling van voorheen herkend, zoo begon de vervolging opnieuw en was ook het geloof in het onschuldig karakter bij anderen geweken. Hoe kon zij eraan denken, het maatschappelijk vooroordeel te trotseeren, het wantrouwen te overwinnen en zich van lastige verleiders te ontslaan! Gering is de steun, dien de ware deugd in de maatschappelijke wereld ontmoet, en machtig is het rijk der zelfzucht en van het egoisme; straffeloos kunnen de belagers der eer van onschuldigen hun laaghartig werk uitoefenen, en gewoonlijk blijven de medemenschen onverschillige toeschouwers, steeds bereid, om het ergste te gelooven en steeds geneigd, om te oordeelen en te veroordeelen. Een vloek rustte op Lottka's geboorte, een vloek op hare jeugd en een vloek op hare toekomst. Wie zou het wagen, haar hart en hand aan te bieden, en indien dit geschiedde, mocht zij een offer aanvaarden, dat in elk geval en onder alle omstandigheden met zoovele nadeelen en zoo onoverkomelijke bezwaren verbonden was? Een zoodanig huwelijk wordt door de maatschappij veroordeeld, oefent een ongunstigen invloed op de loopbaan des mans uit en roept strijd en verdeeldheid onder bloedverwanten en vrienden te voorschijn. Wel veracht een man van karakter het oordeel der wereld, maar zelfs voor het geval, dat hij steeds het wezen boven den schijn plaatst en aan het inwendig geluk boven uitwendige vormen de voorkeur geeft, werpt toch deze daad van moed eene breede schaduw op het levenspad der vrouw en tevens van het gezin. De vrouw, fijngevoeliger en tevens teerhartiger, brengt
gaarne een offer, maar neemt ongaarne een offer van dien aard aan; zij draagt het leed blijmoedig, maar wil niet de aanleiding zijn, waardoor de man verhinderd wordt, de hem door de natuur verleende talenten in het belang zijner eigene familie geheel tot ontwikkeling te brengen. De vrouw wil gaarne, zoo mogelijk, den weg helpen bereiden, niet echter in den weg staan. Nog beteekent protectie meer dan kennis; nog staan naam en familie boven werkelijke verdiensten, en nog wordt meer op het uit- dan op het inwendige gelet. Wat eene daad van moed op sexueel gebied beteekent, behoef ik niet nader aan te toonen; wat de gevolgen in de meeste gevallen zijn, ligt voor de hand. De man, door de rede gesteund en trotsch op zijn gevoel van plicht en eer, zal met energie en volharding de hinderpalen trachten te overwinnen en de gevolgen dragen; het gevoelsleven der vrouw lijdt echter en dat lijden knaagt aan het geluk van het gezin.
Lottka spaarde, om naar elders te vertrekken, maar aan de grenzen werd zij als een landloopster behandeld, omdat haar papieren uit den aard der zaak niet in orde waren. Zij werd naar Berlijn teruggezonden en aan hare moeder uitgeleverd. Aan de verleiding bood zij ook verder weerstand, maar met walging vervuld, gebukt onder het leed en in het bewustzijn van den toestand van ellende, waarin zij verkeerde, deed de geringste aanleiding de weegschaal naar links overhellen, en uit overtuiging koos zij den dood boven een leven in oneer en schande. Wel is waar kon zij den man harer eigene keus tot echtgenoot verkrijgen, werd het offer haar vrijwillig uit liefde aangeboden en wachtte haar de belooning na jarenlangen strijd, maar in haar antwoord schemerde duidelijk door, hoe zij het leven beschouwde:
‘“Nennen Sie das Vorurtheile?” sagte sie, ohne ihn anzusehen. “Möchten Sie einen Apfel essen, den Sie im Schmutz auf der Strasse gefunden haben? Sie können ihn zehnmal abwaschen, der Widerwille bleibt. Und wer weiss auch, welcher Fuss schon darauf getreten hat, und ob nicht etwas Schlamm durch die Schale gedrungen ist, wenn auch der Kern ganz sauber wäre? Nein, nein, nein! Es ist nun einmal so; schlimm genug, dass es so ist; man soll es nicht noch ärger machen.”’
Zich voor hem opofferen, wilde zij gaarne, maar zijn offer kon en mocht zij niet aannemen, omdat de roeping van den man eene andere is, dan die der vrouw. In haar antwoord wees zij op het beginsel der maatschappij, die zich Christelijk noemt, al is zij het slechts voor een zeer gering deel, en wat zij deed, geschiedde met bewustzijn, na rijp beraad en met het oog op de werkelijkheid. Heyse schildert met het hem in zoo hooge mate eigen talent, en wat aan zijn greep uit het leven buitengewone waarde verleent, is de macht der waarheid, zonder aanzien des persoons getoetst aan de werkelijkheid en zonder overdrijving in den juisten kunstvorm gehuld.
C. Vosmaer wijst in zijne Wandelingen door de wereld op den
uitgang uit de algemeenheid en de intrede in de individualiteit, physisch en moreel eene zoo belangrijke en kritieke periode. ‘Ik had lust’, zegt hij, ‘het kind der natuur te bespieden in haar zielenleven.’ Hij schildert het eenvoudige landmeisje, de slanke, lenige en veerkrachtige deern, het beeld van slechts even gerijpte jeugd, het natuurkind met een merkwaardige sierlijkheid en harmonie van verhoudingen in hare vormen.
‘Straks bukte zij, en zich in een kleinen waterplas spiegelend, ging ze de dicht en rijk groeiende, los golvende, blonde haren bijeenvlechten. Eerste daad van een noch duister, maar zachtkens uit zijn natuurslaap oplevend zelfbewustzijn. Wat ging er bij die handeling om in het hoofd van dat natuurkind, geboren en opgewassen in de eenzaamheid? Wat al vizioenen kwamen in dien tooverspiegel des waters haar voor den geest? Wat voor nikkers keken van onder door het heldere medium haar in de oogen? Kind, wat doet gij! Het is de eerste voetstap, dien gij zet uit uw Eden, uit uw volstrekte en onbewuste onschuld, uit uw natuurstaat. Helder is toch noch de spiegel waarin gij kijkt, helder als uw gemoed tot nu was; maar gij hebt de betoovering verbroken, van nu af moeten er wolken over heen gaan, moet die heldere oppervlakte, door het slib, dat op den bodem ligt, verduisterd worden.
Zooals ik haar bespied had bracht ik haar snel met eenige trekken op mijn teekenboek, maar nauwelijks snel genoeg of zij zag het plotseling, en trok met een donkeren blos over hals en wangen, de pas gevlochten haren uiteen, als door een duister instinkt gedreven om mij een bewijs te geven van het argelooze harer daad, maar juist daardoor de kleine wereld van haar binnenste openbarend.......
Ik. Wat doet gij gewoonlijk?
Zij. De geiten hoeden, en sprokkelen, en dan werk ik in huis...
Ik. Hebt gij niet op school geleerd?
Zij. Een korten tijd; - wij wonen te ver af, en zij kunnen me niet missen voor de beesten.
Ik. En blijft ge hier zóó leven?
Zij. Ik weet het niet: ik wilde liever weg; 't is hier doodsch.
Ik. Kunt gij dan niet hier vandaan?
Tranen verduisterden hare oogen. Ik bukte mij om een plant te plukken, en deed alsof ik het niet bemerkte. Toen weer een lang stilzwijgen.......
De moeder. Mijnheer is een schilder: - schilders komen hier veel.
Ik. Dat niet: ik kom een dag leven in de natuur, de stad ontvluchten met haar drukte en gewoel, en buiten uitrusten.
De vrouw. Zijt ge dan niet tevreden in de stad?
Tevreden? Wat is tevredenheid? Is het stilstand, die niet meer werkt, die niet meer wenscht, dan is zij apathie. Of de gemoedsstemming, die wel vrede kon hebben met wat is, maar waarbij het streven naar iets beters niet is uitgesloten? Dan ben ik tevreden.
Maar geen stilstand, geen afgesloten leven; oneindig is het streven des geestes. Het geheele leven is streven, en misschien is zelfs sterven hetzelfde, en slechts eene zeer gewone letteromzetting van streven.
Ik. Tevreden? ja - maar in de stad verliest men zichzelven, men moet zich terugvinden in de vrije velden en bosschen.
Het meisje (blozend). De stad! eenzaam en stil is het leven hier. Wat ziet of geniet men hier? Hoe vroolijk en druk en heerlijk is de stad! Hoe gelukkig is het onder de menschen te wonen.
Ik (tot de vrouw). Zijt gij tevreden met uw leven hier?
De vrouw (verwonderd). Waarom zou ik ontevreden zijn? Wij hebben niets te verlangen; de grond geeft plaggen om te branden, en ons bebouwd veld geeft vruchten; mijn man verdient veel geld met het delven van keien, waarmee de grond hier gevuld is; met de zon staan wij op en werken totdat de zon ondergaat; wij eten, slapen en werken goed, wat wilt gij meer?
Ik. En hindert u de eenzaamheid niet?
De vrouw. De afzondering geeft vrijheid; wij leven vrij en gerust, en hebben het noodige.
Het meisje. Niet altijd,..... of het noodige is heel weinig.
Ik. Verlangt gij dan niets?
De vrouw. Wij verlangen zon en regen voor ons veld, en keien in overvloed in den grond.
Ik. Gelukkige eenvoud. - En zal die jongen, die uw kleed maar vast blijft houden, er ook zoo over denken? Een flinke knaap, moeder!
De vrouw. Ja, flink is de jongen, niet waar? Zoo wou ik hem houden, wat hebben wij anders aan de kinderen? Mijn oudste, mijn zoon is naar de stad, hij werkt daar, - maar voor ons is het alsof hij niet leeft.
Ik. Wat kunt gij er aan doen? Het is een noodzakelijkheid van het leven. De vleugels zijn om te vliegen, dat is, om het nest der ouders te verlaten.
De vrouw. Had hij hier niet kunnen werken met ons?
Het meisje. Wat zou hij hier gedaan hebben? Moeder, moeder! ach, wanneer gaan wij ook naar de stad! Daar is alles schitterend, zeggen zij, en vroolijk, en meer dan duizend menschen wonen daar.
Onvoorzichtig kind, wat gaat gij beginnen! Wilt gij uwe schoone wereld verlaten? Ja, de jonge maagd zal dat paradijs van onbewustheid, van onschuld verlaten, - in dien éenen blos van verrukking, op 't hooren van den naam der stad, is het al te bespeuren. Welk drama ligt er voor haar in gereedheid? Wolkjes komen op, aan den gezichteinder zijn ze al gerezen, om den helderen spiegel, waarin zij straks tuurde, te overschaduwen. Zooals duizenden vóor haar, zooals de menschheid met haar, zal zij het Eden der volstrekte onschuld verlaten en de wereld ingaan, om daar in de beschaving, in het kunstmatige, in eene versierde en mismaakte zedelijkheid te zwoegen,
te worstelen, te lijden, te struikelen en voort te strompelen; misschien, zoo 't haar gegeven zal zijn, zich op te richten.’
Ook Vosmaer schildert naar het leven; zijne kunstenaarshand teekent met ware kleuren, en overal treedt het licht van den physiologischen achtergrond helder en duidelijk te voorschijn. Hij kent het leven en is een gids, dien wij met vol vertrouwen kunnen en mogen volgen.
Het is niet van belang ontbloot, eens na te gaan, hoe de positie der meisjes is, die zich aan een onzedelijken levenswandel schuldig maken in vergelijking van haar, die aan den economischen arbeid deelnemen.
Onder de hier en daar in de bladen verstrooide statistische mededeelingen van Dr. Schwabe te Berlijn ontdekken wij menige hoogst belangrijke opmerking. De verdienstelijke statisticus sloeg zijne omgeving op de nauwkeurigste wijze gade en spoorde tot aan zijn onverwacht einde het opkomend geslacht aan, zijn voorbeeld te volgen. Geen punt van algemeen belang ontsnapte aan zijn oog; geen gebied achtte hij te laag voor een onbevooroordeeld en onpartijdig wetenschappelijk onderzoek, en geen arbeid was hem onaangenaam of viel hem te zwaar. De maatschappij moet weten, hoe het er in haar midden uitziet, en moet leeren onderscheiden, wat gezond en wat rot is; slechts daardoor is het mogelijk, beterschap teweeg te brengen, geneesmiddelen op te sporen en onbekommerd om het oordeel der wereld nuttig werkzaam te blijven. De ware volksvriend werkt zonder te tieren of te schimpen, vraagt niet naar goed- of afkeuring, zoekt geen eigen eer, sluit zich niet aan bij eenige partij, noch is afhankelijk van het loon, door eenige partij hem met egoistische bijoogmerken wellicht aangeboden. Hij verricht, wat plicht en eergevoel hem gebieden. In de voetstappen van Schwabe trad Dr. Huppé, maar ook hem werd niet veroorloofd, lang aan het werk te blijven.
Schwabe onderzocht in de eerste plaats de steeds toenemende huwelijksannonces en ontleedde 400 aanvragen uit de Berlijnsche Vossische Zeitung. Hij vond, dat driemaal zooveel mannen als vrouwen door middel van eene annonce in het huwelijk zochten te treden. Terwijl 81% der vrouwen ten opzichte van den leeftijd geene voorwaarden stelden, was dit met 56% der mannen het geval; terwijl 6% der vrouwen op jeugdige mannen prijs stelden, wenschten 32% der mannen vrouwen, jong van jaren. Bij beiden werd meer waarde gehecht aan de mate van ontwikkeling dan aan de confessie; 13% der mannen verlangden eene fatsoenlijke familie, terwijl 33% der vrouwen daarvan het huwelijk afhankelijk maakten; 7% der mannen eischten opgave van het vermogen, terwijl 41% der vrouwen op het vermogen letten; 53% der mannen behoorden tot den handels- en fabrikantenstand.
In het algemeen kon men zeggen, dat bij de mannen, voor zoover er van humbug of onzedelijke drijfveeren geene sprake was, het gemis aan gelegenheid, om meisjes te leeren kennen, op den voorgrond trad, en dat bij de vrouwen meer practische zin aan den dag gelegd werd
De mannen dachten meer aan de voorrechten van den huiselijken haard, de vrouwen daarentegen aan de financieele en maatschappelijke positie. De Israëlieten, die van de huwelijksbureaux gebruik maken, plaatsen tegenover de kans van stijgen op de sociale ladder de macht van het eigendom of het geld, en beschouwen een zoodanig huwelijk geheel als eene handelszaak.
Het spreekt wel vanzelf, dat deze uiting van het modern maatschappelijk leven nog niet aan de kinderschoenen ontwassen is en dat het onderzoek, uit den aard der zaak, gebrekkig en onvolledig moet zijn; maar met het oog op de heerschende algemeene moraal en de zienswijze omtrent het wezen van het huwelijk is dit gebied geenszins van belang ontbloot.
Schwabe schatte het aantal geprostitueerden te Berlijn op ca 14000, waarvan 2224 onder het toezicht der politie stonden. Hiervan waren niet minder dan 1482 aan de arbeidende, 305 aan de beambten- en 222 aan de zelfstandige handels- en nijvere klasse ontsproten. Oorspronkelijk waren 794 dienstboden, 355 fabrieksmeisjes, behoorden 936 tot de zoogenaamde huisindustrie en hadden 139 in winkels verkocht. Deze opgaven kunnen wij met de berichten van Parent-Duchâtelet omtrent Parijs vergelijken. Nog belangrijker echter is de nadere ontleding van deze getallen.
423 ongelukkigen of geprostitueerden bezaten een eigen woning; 794 waren chambregarnisten en van dezen genoten 411 kost en logies; 743 huurden slaapplaatsen; 123 hadden geene woning, en 141 huisden bij de ouders. Niet minder dan 44,5% stamden uit Berlijn en 55,5% waren van elders gekomen.
De huurprijzen of de prijzen voor kost en logies werpen eenigermate licht op de verdiensten. 152 meisjes waren in staat, 11-20 thaler per maand uit te geven; 208 voorzagen met 21-50 thaler in hare behoeften, en 25 besteedden per maand 51-100 thaler. Al zijn deze statistische opgaven ook onvolledig, zoo kunnen zij toch voor een groot deel tot grondslag der bestaande toestanden aangenomen worden. Zij zijn niet toevallig opgelezen, maar aan de werkelijkheid ontleend en als regel te beschouwen. Wel is waar worden zij gedurende de slechte tijden belangrijk gewijzigd, maar toch in evenredigheid tot de daling der prijzen van hetgeen tot onze onmisbare levensbehoeften, tot kleeding en woning behoort. Daar de publieke huizen verboden zijn en fatsoenlijke lieden slechts bij wijze van uitzondering kost en logies aan geprostitueerden verleenen, zoo recruteert de stand der verhuurders of liever verhuursters zich gewoonlijk uit de klasse der gevallenen, en is dit als het ware de retraite op hooger leeftijd. Zoo ontstaat datgene, wat door de opheffing van bordeelen moest uit den weg geruimd worden, nl. de verbreiding der prostitutie over de geheele stad en in alle huizen en de verdere ontwikkeling van het stelsel van vaste adressen, van de verfoeilijke koppelarij en van de handhaving der oude toestanden
in andere vormen. Wanneer wij nu de beschaafde maatschappij nauwkeurig willen ontleden, dan moeten wij, helaas! met Schiller zeggen: ‘Auf der anderen Seite geben uns die civilisirten Classen den noch widrigeren Anblick der Schlaffheit und einer Depravation des Charakters, die desto mehr empört als die Cultur selbst ihre Quelle ist.’
Op de arbeidsmarkt wordt de arbeidskracht der vrouw gemiddeld per maand met 30, 36, 45, 54 en 60 Rm. betaald. Eerstgenoemd bedrag is de gewone goede verdienste, laatstgenoemde som verdient een goed onderwezen boekhoudster en eene ontwikkelde eerste kracht in de confectieGa naar voetnoot(*). Fabrieksmeisjes bereiken het minimum der normale loonskala voor winkeljuffrouwen niet. Wordt per stuk betaald, zoo kunnen zij, die fijne handwerken tehuis maken, nog iets meer dan het maximum verdienen, indien zij smaak bezitten, goed technisch onderwijs genoten, onvermoeid werkzaam zijn en over uitstekende oogen, gepaard aan natuurlijken aanleg, te beschikken hebben. Dan echter zijn noch arbeidgeefster, noch arbeidneemster aan elkander gebonden en is eene zoogenaamd vrije overeenkomst mode. Tegen Kerstmis is de arbeidstijd langer van duur, maar de daaropvolgende feestdagen verslinden weder de meerdere verdiensten. In gewone tijden zijn de verdiensten bij matige behoeften en noeste vlijt zoo ongeveer voldoende, hoewel natuurlijk de instandhouding en aanvulling der garderobe, zoowel als de wasch, voor haar, die steeds voor anderen werken, met groote bezwaren en kosten verbonden zijn. Kunnen zij in het ouderlijk huis of bij welgezinde bloedverwanten en vrienden verblijf houden, zoo is er zelfs van sparen op geringe schaal sprake. Ingeval van ziekte, plotseling ontslag, het heerschen van eene handelscrisis of bijzondere verliezen verandert de toestand.
Nu is de vindingrijkheid op het gebied der sexueele moraal gewoonlijk grooter dan op dat van andere hulpbronnen ter verbetering der materieele positie; daartegenover staat echter de onbestendigheid der loonen en van de arbeidsmarkt, de macht der mode, van gril en luim. Ook willen zij de ouders ontlasten, derhalve hun niet meer tot last zijn, en tevens òf zich eene onafhankelijke positie voor later leeftijd verschaffen, òf bijtijds voor het uitzet zorgen. Dienstboden met een loon van 100-200 Rm., vrij kost en logies, het verval en het Kerstfeest, zijn er beter aan toe, mits zij niet aan trouwen denken, maar missen hare persoonlijke vrijheid, zonder tegenwoordig meer tot de familie, die haar in dienst nam, gerekend te worden. Omdat de dienstbaarheid geheel op den voorgrond staat en de persoonlijke verhouding zelden meer in de hand gewerkt wordt, moeten zij eene betere sociale positie trachten te verwerven en de gevaren, aan dat
streven verbonden, zijn niet zoo gemakkelijk te vermijden en te overwinnen. Buitendien oefent het nog steeds heerschend stelsel van fooien een ongunstigen invloed op het karakter uit; men wil verdienen, niet met geschenken in geld beloond worden. In Baden worden fooien niet zelden geweigerd, omdat daar nog velen dienen, om het huishouden te leeren en niet, om in eigen onderhoud te voorzien, en omdat daar het point d'honneur sterk ontwikkeld is. Het gevoel van dienstbaarheid demoraliseert op den duur. Onze sociale orde wordt te veel op het geld gebaseerd, en omdat geld meer waard is dan geboorte, rang, zielenadel, onafhankelijkheid en eer, tast de dienstbare de heerschappij van het kapitaal aan en eischt de ware aristocraat de heerschappij van het recht, zonder daarbij aan het geld te denken. Het geld is eene grootheid zonder karakter, zonder naam, zonder individualiteit, die slechts dan nut sticht, wanneer zij als hulpmiddel beschouwd wordt, om anderen met de voorrechten der beschaving bekend en bevriend te maken. Het geld in zijne hedendaagsche beteekenis is de natuurlijke vijand van het Christendom, opgevat als de leer van Christus.
‘Le christianisme c'est un vivant qu'on a voulu attacher à des morts: coupez les liens qui le retiennent et il se relèvera.’
De publieke moraliteit zal verschillen, al naar gelang de sociale positie der arbeidende factoren gunstiger of ongunstiger is, en al naar gelang het kapitaal meer of minder dienstbaar gemaakt wordt aan de verdere ontwikkeling der economische krachten. Wij kennen een arbeidersproletariaat, dat ten koste der algemeenheid en der harmonische ontwikkeling van het vermogen van anderen wil genieten en teren, zonder daarvoor eigen arbeid in de plaats te geven, dat afbreekt en ondermijnt, wat tot de steunpilaren der Christelijke maatschappij behoort; wij kennen een geldproletariaat, dat van geërfd kapitaal leeft en geniet, zonder dat kapitaal te gebruiken, om de algemeene economische ontwikkeling te vermeerderen en door middel van eigen arbeid en eigen streven met de zonder moeite en verdiensten verkregen voorrechten in het belang van het algemeen te woekeren; wij kennen een intellectueel proletariaat, dat de hooge roeping van kunst en wetenschap ontwijdt en in plaats van de algemeenheid te dienen en de beschaving te bevorderen of mede te werken aan de verbreiding der cultuur, voor zichzelven oogst, wat anderen gezaaid hebben, zonder opnieuw te eggen, te ploegen, te zaaien en de opgekomen vrucht van onkruid te zuiveren. Al naar gelang het proletariaat, van welken aard ook, meer of minder wortel schiet, zal de moraliteit van een volk hooger of lager staan; met de heerschappij van den arbeid wint ook het moreel gehalte der natie.
Berlijn is ten opzichte der vrouwelijke bevolking, voor zoover zij aan den economischen arbeid deelneemt, in eene ongunstige positie, omdat een betrekkelijk gering getal aldaar een ‘tehuis’ heeft, derhalve vele alleenstaanden in eene woelige wereld met een betrekkelijk karig loon in
alle behoeften moeten voorzien; Frankfort a./M. verkeert in eene omgekeerde verhouding, maar daartegenover staat, dat Berlijn alle krachten inspant, om alle zustersteden te overvleugelen, terwijl Frankfort het verleden beweent, van ouden roem teert en eerst weder rustig en kalm naar een nieuw zwaartepunt zoekt. Berlijn jaagt naar kapitaalvorming, Frankfort zou er met minder kapitaal en meer energie beter aan toe zijn. Bij eene vergelijking der moreele en sexueele toestanden moeten dergelijke punten wel degelijk in aanmerking genomen worden. Buitendien is een weinig beweeglijk karakter, een naar buiten afgesloten en hoogst eenzijdig levensbeginsel, de heerschappij van enkele, wijdvertakte familiën, die bij voorkeur onder elkander huwen, en de africhting voor het handelsbedrijf, zonder op de breede basis voor opvoeding en onderwijs te letten, op den duur niet bevorderlijk aan de ontwikkeling der publieke moraal en hare fijne onderscheidingen, indien wij onze moraal althans niet doctrinair opvatten en uitsluitend aan uitwendige vormen vastknoopen.
Een alleenstaand meisje in eene groote stad betaalt voor kost en logies 8-15 thaler per maand en verbruikt al licht 1 à 2 Rm. per dag. Voor haar is het van veel belang, ten opzichte van het toilet niet al te zeer aan groote uitgaven gebonden te zijn. Wel wordt zij veelal door gewetenlooze principalen op de hulp van zoogenaamde vrienden gewezen, die voor huur en toilet zorgen en tevens het amusement en het Zondagsvermaak betalen, zoodat het leven in schande haar gemakkelijk gemaakt wordt, maar zoolang de financieele berekening niet uitsluitend op den voorgrond staat, begint de demoralisatie eerst allengs veld te winnen en haar als het ware te beheerschen. Huurt zij eene slaapplaats met anderen, zoo steekt het kwade voorbeeld spoediger aan. Aanvankelijk is er sprake van liefde en een huwelijk, daarna komt de voorbijgaande liaison aan de beurt en eindelijk wordt er alleen aan genot en financieele verlichting gedacht. Hoe dikwijls verlangen de ouders niet nog geldelijke ondersteuning, die op deze wijze verkregen wordt! Hoe menigmaal wenschen de meisjes niet uit ijdelheid, te toonen, hoe goed zij het in de groote stad hebben en hoezeer alles aan de door haar vroeger gestelde verwachtingen beantwoordt! Dan moet het dorp zich verbazen en tevens over de trouwe dochter, die hare geboorteplaats niet vergeet, zich verheugen. De vlijt wordt minder, maar de hulpbronnen van elders vloeien in ruimere mate; het lichaam verlangt naar rust, het zenuwleven naar nieuwe prikkeling, het geweten naar verdooving, en de gewoonte wordt tot eene tweede natuur. De principaal begrijpt, waarom de lust en liefde tot den arbeid verminderen, waaraan de nalatigheid, onverschilligheid, het slecht humeur en de afmatting toe te schrijven zijn, en hij steunt met zijn werk steeds minder en minder op haar, vertrouwt haar niet veel meer toe en zorgt bijtijds voor eene plaatsvervangster.
Een deel versterkt direct de prostitutie, de meerderheid echter
vereenigt beide middelen van bestaan met elkander en de overigen, die deugdzaam blijven, vinden in die atmosfeer en die omgeving geen voedsel voor haar gemoedsleven en kwijnen voort. Vele fabrikanten, die meisjes bezighouden, klagen over toenemende zedeloosheid, en ondervinden maar al te dikwijls in hunne fabrieken de nadeelen der zwangerschap, waardoor goede ambachtskrachten weken lang den arbeid in den steek moeten laten, om later, verzwakt door de veelal slechte verpleging en onvoldoende voeding, terug te keeren en zich met zorg en moeite voort te sleepen.
Is de eisch naar belooning in verhouding tot de algemeene winsten der zaak, uit den door hen geleverden arbeid voortvloeiende, niet gerechtvaardigd, zoo is toch het verlangen naar bestendigheid, wat de positie betreft, naar steun op moreel gebied in den uitgebreidsten zin en naar de toepassing van het Christelijk beginsel ongetwijfeld juist. Men huurt niet alleen de arbeidskracht, maar geniet de hulp van den mensch, die als zedelijk en redelijk wezen op een menschwaardig bestaan een onbetwistbaar recht bezit.
Het ligt voor de hand, dat onder de gegeven omstandigheden de macht der verleiding grooter is, dan die der redding of bewaring, en dat op deze wijze zoowel het proletariaat als het sociale deficit meer voedsel ontvangt, dan in het belang der maatschappij is. De meeste pogingen, om in dien toestand beterschap te brengen, zijn door de heerschende maatschappelijke vooroordeelen belemmerd of zelfs verijdeld; men speelt als het ware met het vuur.
Nu wijst men op den invloed der Kerk en de kracht van het geloof, maar daarnevens verrijzen de materieele eischen, zoowel als de wenschen naar degelijk en grondig practisch onderwijs. Wordt het niet aan de hulpbehoevende meisjes gemakkelijk gemaakt, om te blijven staan, zoo zal er van langzame genezing der sociale en moreele kwalen geen sprake zijn, want niet de boetedoening als zoodanig helpt, maar wel de daad der werkdadige liefde.
Ebers plaatst in zijn Homo Sum de opvatting der Anachoreten in zekeren zin tegenover het echt Christelijk huis van Petrus, dat steeds werkt en helpt, dat ieder op de voor hem bestemde en tevens geschikte plaats tracht aan den arbeid te zetten en dat niet volgens eenig dor schema handelt, maar met de eischen van het leven rekening houdt. Kleine oorzaken, groote werkingen! Waar de hand der voelende en handelende liefde bereid is, al arbeidende, te voorkomen en zoo mogelijk het gevaar weg te schuiven, of wel met vaste hand de zwakke langs de klippen in de zekere haven te geleiden, daar zal werkelijk iets tot stand komen; waar echter gewacht wordt, totdat het wellicht te laat is en de natuur des menschen aan formules gehoorzamen moet, daar is de hulp te gering, om in de maatschappij bespeurd te worden of om inderdaad hervormingen van ingrijpenden aard tot stand te brengen. Uitgaande van het beginsel, dat met
den zedelijken ernst staat of valt, komt het vooral op het initiatief aan.
Tegenover de maatschappij in haar tegenwoordigen vorm staat de arbeidende vrouw bijna hulpeloos en vindt zij, omringd van gevaren, steun noch raad; in den individueelen chaos is de stem van het individu te zwak, om het egoisme met gunstig gevolg te bestrijden, en wordt hoogstens een eigenaardig isolement te voorschijn geroepen. De bestrijding van het proletariaat in alle vormen is echter noodzakelijk, omdat deze macht het wezen der maatschappij ondermijnt en de demoralisatie bevordert. Daarom moeten allen, die tegen de demoralisatie te velde trekken, deze vraag in hare eminente sociale beteekenis opvatten. Zij kunnen dit van Christelijk en van behoudend standpunt doen, zij kunnen dit ook op radicale wijze willen doorzetten. Hoe meer de reeds bestaande, fijngesponnen organisatiën zich hiermede onledig houden, hoe geringer het gevaar van revolutionnaire uitingen is.
- voetnoot(*)
- Gunstiger zijn de toestanden in het ‘Bergisch-Märkische’, vooral bij Solingen en Remscheid, waar het karakter van het voorvaderlijk handwerk meer gehandhaafd kon worden en de oude zeden in eere staan. Daar voelt men zich nog mensch, en met zeker gevoel van welbehagen en tevredenheid zingt men met den dichter:
‘Hör' ich Hämmer kräftig schwingen,Klopft mir froh bewegt die Brust,Denn das helle EisenklingenIst mein Leben, meine Lust;Wenn die Luppen lichtroth glühen,Funken blitzend, hell und rein,Zischend aus den Flammen sprühen,Bin ich stolz, ein Schmied zu sein.’
- voetnoot(*)
- Het is bekend, dat de Pruisische minister V. d. Heydt bij het vernemen der verschillende tafereelen van industrieele ellende ontzet uitriep: ‘Indien het er in de grootindustrie zóó uitziet, dan is het beter, dat zij van de aarde weggespoeld worde, dan dat zij op deze wijze ons volksleven vergiftige en onze nationale toekomst in gevaar brenge!’
Volgens de officieele opgaven van 1874 arbeiden in Duitschland, met uitsluiting van Elzas-Lotharingen, niet minder dan 226,000 vrouwelijke personen boven 16 jaar in de fabriekmatige grootindustrie. Daarvan zijn:24% tusschen 16-18 jaar, waarvan 0, 5% gehuwd 42% tusschen 18-25 jaar, waarvan 20, 5% gehuwd 34% tusschen 25 jaar, waarvan 79% gehuwd;
In de grootindustrie treden alzoo in loonarbeid 72% mannen en 28% vrouwen op.
- voetnoot(*)
- In Holstein is het op het platteland en in de kleine steden nog veelal bij burgerlieden gebruikelijk, om de huwelijksgeschenken in geld te geven. De gasten komen den avond vóór het huwelijk, den zoogenaamden ‘Polterabend’, gezellig bijeen en brengen hulde aan de scherts en den dans. Voordat het gezelschap uiteengaat, plaatsen zich bruid en bruigom aan de deur, om onder vroolijke kwinkslagen de vrijwillige bijdragen voor de inrichting van den eigen haard in ontvangst te nemen.
Iets zuidelijker huist nog een boerenstand, die de volgende practische methode toepast: het hemd van echt linnen, aan het benedeneinde netjes versierd, is bij de bemiddelde boerendochters iets langer dan het kleed en de overige rokken, zoodat het voor allen zichtbaar is. Betreedt nu de boer het danslokaal, zoo weet hij terstond, wie in staat is voor een goed uitzet zorg te dragen, want uit de lengte en de qualiteit van het hemd wordt afgeleid, dat er van schijn geen sprake is, maar dat integendeel van top tot teen alles even degelijk en rijk zal zijn. Elders weder dient het aantal rokken en strooken tot maatstaf: al naar gelang van hoedanigheid en versiering of wel kleur moet men met eene zekere som vermenigvuldigen en die som als zilver of goud opvatten. Op deze wijze is elk bedrog, evenals elke teleurstelling, buitengesloten. De boeren zijn van nature practisch, maar gaan open te werk; bij de overige standen is de vorm anders, maar het wezen hetzelfde. Zij willen echter veelal meer schijnen, dan zij zijn, en lachen daarbij om anderen, zonder echter anders te handelen.
- voetnoot(*)
- In de bezochte badplaatsen wil een groot deel der dienstboden alleen 's zomers dienen. 's Winters gaan zij òf met het bespaarde naar huis, om op de verkregen lauweren uit te rusten, òf verkiezen zij de stad met hare tallooze vermakelijkheden. Op deze wijze is ook onder deze volksklasse dezelfde beweging als onder de hoogere mode geworden, en worden dezelfde ondeugden eenvoudig verplaatst en in andere vormen gehuld. De algemeene zedelijkheid lijdt onder dien toestand.
- voetnoot(*)
- Ofschoon ik over een aantal van 1871/74 door mij te Berlijn ontlede en samengestelde budgetten op het gebied van den vrouwelijken economischen arbeid zoowel in de fabriek- als in de huisindustrie beschik, wenschte ik hier uitvoerige tabellen te vermijden en bepaal ik mij daarom tot de slotsom.