De Tijdspiegel. Jaargang 37
(1880)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 11]
| |||||||||
Staatkunde en geschiedenis.Sociale studiën.
Getuigen en redden.
| |||||||||
[pagina 12]
| |||||||||
velen overeenkomstig het antwoord, mij eens door een goed liberaal gegeven: ‘Gij zinspeelt op Schäffle's “Bau des socialen Körpers”; welnu, ik heb een afschuw van al hetgeen vies is, en het volk is vies.’ Wij onderscheiden nu echter den ‘philanthropisch’ en den ‘Christelijk’ socialen arbeid en plaatsen daartegenover het individueel egoisme, dat den zedelijken ernst mist, met onverschilligheid gadeslaat, hoe duizenden in de naaste omgeving onmenschelijk lijden, het liefst met rust gelaten wordt en hoogstens aan de publieke weldadigheid deelneemt, zonder er bepaald op te letten, of dergelijke gaven heil of onheil aanrichten, opheffen of vernederen. De dichters der oudheid noemen den strijd der helden arbeid; de Schrift spreekt van het leven des Christens, dat moeite, zorg en arbeid is, als van eene ridderschap en vergelijkt den strijd tegen de zonde, gepaard aan het werk der liefde, met het beroep van den krijgsknecht. Al deze eigenschappen vinden wij weder in de zending. Zij treedt op voor de ontwikkeling der materieele, intellectueele en moreele cultuur, die in de absolute harmonie van het ideaal wortelt; zij gaat het zedelijk verval en de algemeene ellende, ook op het gebied des geestes, te keer, zoekt overal de sociale ziekteverschijnselen op en werkt onvermoeid, onbekommerd, of zij de trappen der rijken of de holen der armoede moet betreden, of de moreele verwildering op het tooneel van verkwisting, luxe en pracht, dan wel op dat der materieele ontzenuwing voorkomt; zij bestrijdt de barbaarschheid, zonder naar de vormen te vragen, waarin deze zich vertoont, maar steeds gereed, om te helpen en te redden, om de sociale tegenstellingen te verzachten, om de bestaande kloof te dempen en om de lijdende menschheid te dienen. In de eerste plaats moet zij het euvel leeren kennen, de kwaal onbevooroordeeld behandelen, de taal der lijdenden geheel en al verstaan. In de tweede plaats mag zij zich niet in eene ziekelijk spiritualistische of in eene onnatuurlijk ascetische richting bewegen en even min een confessioneel standpunt op den voorgrond plaatsen; want zij vraagt niet naar de leer, maar naar de liefde, niet naar den persoon, maar naar de daad, niet naar de theologische opvatting, maar naar de algemeene organisatie, die de Christelijke beschaving en niet het Christelijk dogma op het oog heeft. Wij zouden bijv. dwalen, indien wij de wereldhistorische beteekenis van den godsdienst der Brahmanen, Boeddhisten, Mohammedanen of Israëlieten gingen loochenen en ons boven geloofsgenooten van anderen aard wilden plaatsen; wij begaan een onrecht, indien wij, gelijk zelfs in Palestina veelal tegenover de Joden geschiedt, belijders van andere geloofsvormen trachten te verhinderen, voor hun geloof uit te komen. Wanneer de Israëlieten hun geschiedboeken opslaan, dan vinden zij weinig bladzijden, die over de leer der liefde van zoogenaamde Christenen handelen, voor zoover er althans van de toepassing van het hoofdgebod: ‘Hebt uwen naaste lief als uzelven’, sprake is, en het pleit voor de gezondheid der wortelen van hun | |||||||||
[pagina 13]
| |||||||||
stam en voor den geest van den Talmud, dat zij aan die tallooze stormvlagen het hoofd wisten te bieden en, niettegenstaande de vervolging, zoo ontzaglijk veel op het gebied der wetenschap konden volbrengen. Men denke niet, dat de Israëlieten in de moraal beneden ons staan, of op sociaal gebied tot ons moeten opzien, of in de liefde het onderspit delven. Indien wij de afvalligen van het geloof buiten rekening laten, beschamen zij ons. Ds. Hirzel, Predikant te Sternenberg (in 1871 als predikant te Zurich gestorven), aanvaardde zijne taak in eene gemeente, die physiek, economisch, moreel en intellectueel totaal verwaarloosd was en op een zeer lagen trap der sociale ladder stond. Hij begon overal orde te stichten, riep spaar- en andere kassen in het leven, regelde de verschillende toestanden en verhoudingen, en het gelukte hem, door de toepassing der werkdadige liefde binnen weinige jaren eene arbeidzame, vrij welvarende en in elk opzicht tevredene gemeente aan andere handen over te dragen. Zijn collega Gustav Werner te Reutlingen werkte geheel in denzelfden geest, en is door zijne vereenigingen voor verwaarloosde kinderen meer algemeen bekend geworden. Beiden verschilden in de theologie van meening, want de een was orthodox en de ander modern, maar zij hadden geen tijd, om te theologiseeren en over de leer te twisten, want zij arbeidden daartoe te veel in den wijngaard des Heeren, en daar zij het beginsel der liefde in sociale vormen tot een levendmakend geloof wisten te verheffen, zoo kon het wel niet anders, of dezelfde leer werd op elk gebied toegepast (V. Böhmert: Der Socialismus und die Arbeiterfrage). Voorwaar, een beter en aantrekkelijker beeld dan dat van Ds. Bramesfeld uit Bielefeld, die in het Verein für innere Mission der Grafschaft Mark woordelijk de volgende woorden voordroeg: ‘Ter wille der moraal moest niemand een gevallen meisje als min in dienst nemen. Kon eene moeder haar kind niet zelve voeden of met kunstmatige voeding in het leven houden, zoo moest zij maar in Godsnaam een Abrahamsoffer brengen.’ Ongetwijfeld beter dan die vier hofpredikanten, die tijd hadden voor een heftig dispuut over den boom der kennisse des goeds en des kwaads, en wel of er van een appel- dan wel van een pereboom sprake was, om ten slotte bij meerderheid van stemmen de keus op eene gouden renet te vestigenGa naar voetnoot(*). Voorzeker van meer belang dan die kerkvergadering, | |||||||||
[pagina 14]
| |||||||||
waar het thema behandeld werd, of de vrouw eigenlijk wel tot de menschen behoorde. De Talmud zegt: ‘Het is goed, uwe studiën met een ambacht te vereenigen; zoo blijft gij van zonden vrij.’ In de derde plaats omvat de zending het gebied der sociale vraag, minder de armverzorging dan wel al hetgeen de sociale ellende bij hoog en bij laag teweegbrengt, en op dit gebied heeft zij in te halen, wat eene reeks van geslachten verzuimd heeft. Toen aan de theologen te Tübingen aangeboden werd, om het hun door eene wijziging in de academische regeling mogelijk te maken, de lessen in de economische wetenschap bij te wonen, namen de Katholieken de gelegenheid waar en antwoordden toestemmend, terwijl de Protestanten dat onnoodig vondenGa naar voetnoot(*). Toen Döllinger en Emanuel von Ketteler op het belang der sociale vraag voor de geestelijkheid wezen, wierp zich een groot deel der aankomende priesterschaar op deze studie, en de vruchten van hun ijver zijn èn in Beieren èn in Rijnpruisen-Westfalen reeds nu te bespeuren. Slaan wij die beweging èn in de bijzondere pers èn in de Katholieke vereenigingen gade, zien wij den invloed van die beweging op het gebied der practijk en vergelijken wij daarmede, wat door de Protestanten gedaan wordt, zoo kunnen laatstgenoemden zich niet met de eerstgenoemden meten, ofschoon de | |||||||||
[pagina 15]
| |||||||||
Protestanten weder vrij wat meer ten uitvoer brengen dan de radicalen. De Protestanten kunnen echter de leer niet op den achtergrond plaatsen, hetgeen in het maatschappelijk leven absoluut noodzakelijk is. De sociaaldemocraat Bebel (Biographie) roemt de Katholieke gezelleuvereenigingen zeer; de geheele inrichting was goed, de lectuur vrij wel naar wensch, de toon ongedwongen, de geest ten opzichte van andersdenkenden zeer liberaal, en een ieder werd op hoogst nuttige, leerrijke en aangename wijze bezig gehouden. De Domvicaris Kolping in Keulen stichtte niet minder dan 400 vereenigingen van dien aard. Nog beter, om niet te zeggen voorbeeldig, zijn de Katholieke casino's ingericht. Daarentegen verklaart Bebel, zich met de Protestantsche jongelingsvereenigingen niet te kunnen vereenigen; de inrichting liet veel te wenschen over; de lectuur was hoogst eenzijdig en gebrekkig; steeds werd er van den godsdienst of liever over de leer gesproken en op de richting gelet, en een ieder zocht in de meest mogelijke onverdraagzaamheid zijn heil, zoodat de naam ‘Muckerthaler’ (femelaar) wèlverdiend was. Bebel was in die dagen nog geen partijman en sociaaldemocraat, rookte en danste niet, zocht zich met loffelijken ijver op elke mogelijke wijze te ontwikkelen, om hetgeen aan de hem verleende opvoeding ontbroken had eenigermate aan te vullen, en noteerde een en ander als gezel op zijne reizen door Duitschland. Ik moet uit eigen ondervinding Bebel in hoofdzaak gelijk geven, vond echter bij vele Protestanten, die op dit gebied werkzaam waren, het streven om zich van al die overdaad te ontlasten, maar als theologen onderschatten zij de practische beteekenis der economische wetenschappen, waren aan geene tegenspraak gewend, meenden steeds op den kansel te staan, waar wellicht de zalving tehuis behoort, en bezaten niet genoeg menschenkennis. Gunstige uitzonderingen zijn natuurlijk voorhanden. De democratische ‘Arbeiterbildungsvereine’ en de organisatie der sociaaldemocratie zijn op de leest der Katholieke vereenigingen geschoeid, maar negeeren al hetgeen met het godsdienstig karakter en de historische traditie van hun model in nauw verband staat, omdat zij de sociale ziekteverschijnselen volgens de mechanische, in plaats van volgens de moreele methode willen genezen. De leus moet met Jahn zijn: ‘frisch, fromm, fröhlich, frei’; alleen onder deze leus kunnen wij strijden, alleen met deze leus den tegenstand overwinnen en de sociale hervorming tot stand brengen. Wil de inwendige zending als sociale macht, en van deze is hier slechts sprake, aan hare roeping beantwoorden, zoo moet zij tolerant zijn, eene hechte organisatie met fijngesponnen vertakkingen weten tot stand te brengen, met de philanthropisch sociale richting trachten saam te werken, alle elementen, die niet absoluut in tegenovergesteld vaarwater roeien, voor zich zoeken te winnen en haar troepen in twee deelen splitsen, nl. in een vast korps goed geschoolde en standvastige | |||||||||
[pagina 16]
| |||||||||
strijders en in de zoogenaamde vrijscharen, die steeds nieuwe aanhangers winnen en zelfstandiger kunnen handelen, omdat zij minder gebonden zijn en als het ware in alle richtingen gelijktijdig uitvliegen. In Engeland trad in het begin der coöperatieve beweging Maurice met zijn orgaan The Christian Socialist op het tapijt, en trachtten een aantal jonge advocaten met hem, op het moreel en intellectueel karakter der arbeidende klasse een gunstigen invloed uit te oefenen en op den idealen zin te werken. Zij waren te theoretisch gevormd en niet eenvoudig genoeg, en zoo behield de neutrale, zuiver practische en democratische richting de overhand. De coöperatieve beweging was voor Engeland het uitgangspunt der hervorming op het gebied van den arbeid, en uit haar komt de verdere ontwikkeling voort; derhalve ware het zaak geweest, in haar reeds aanstonds de ideale gedachte te planten, die het wezen der intellectueele aristocratie uitmaakt. Neutraliteit op kerkelijk en geestelijk gebied, practische zin en uitsluitende sympathie voor de democratie zijn ontegenzeggelijk loffelijke eigenschappen, en indien daarbij nu nog de zorg voor de materieele behoeften komt, zoo is de moderne vrijheid kant en klaar; maar ons schijnt dat niet voldoende, want wat daaraan ontbreekt, verleent aan het leven eerst de hoogere waarde. De Kerk, verbonden met de intellectueele aristocratie, moet ervoor zorgen, dat zij steeds à la tête der beweging blijft marcheeren en naast de materieele gedachte met energie en beleid de ideale op den voorgrond plaatst. Zij moet zich verjongen en in andere vormen aan de haar gestelde, hooge eischen voldoen. In de vorige eeuw onderwierpen de Fransche encyclopaedisten de bestaande orde aan hunne geestige en scherpe critiek, en onder hun mokerslagen stortte het staatsgebouw als een kaartenhuis ineen, maar onder de puinhoopen werd ook de intellectueele aristocratie begraven. Het rijk der Rede hield geen stand. In onze eeuw begint het verlangen naar de concrete daad te heerschen; de natuurwetenschappen hervormen al hetgeen met de natuur te doen heeft en op de natuur is aangewezen; zij tasten de philosophische speculatie aan en rekenen met feiten; zij beginnen van binnen naar buiten het wezen der maatschappij te herscheppen, maar kunnen voor den menschelijken geest noch het ideaal, noch de mythe, noch de poëzie ontberen. Uit de daardoor noodzakelijk geworden combinaties geraken wij met vrij wat meer zekerheid tot de kennis der wetten, die ons beheerschen, en worden wij vrij wat voorzichtiger met gevaarlijke experimenten in de menschelijke maatschappij, zoolang wij de gevolgen niet kunnen voorzien. Wij geraken geheel en al op het gebied der practijk en handelen meer zonder ons om holle theorieën te bekommeren, begroeten echter allen, die dezelfde eigenschap openbaren, met sympathie, omdat wij weten, wat ertoe behoort, alzoo den arbeid achten; wij onderzoeken het historisch ontwikkelingsproces en beginnen nu op deze grondslagen de reten en scheuren te dichten, de | |||||||||
[pagina 17]
| |||||||||
oude vormen te wijzigen, de harmonie te herstellen, kortom, aan het omvergeworpen gebouw der middeleeuwen een ander karakter te geven. Begrijpt de Kerk hare taak, zoo concentreert zij hare kracht op het gebied der werkdadige liefde, houdt het ideaal in het oog en wordt de ethische macht bij uitnemendheid, die de tegenstellingen met elkander verzoent, het religieus bewustzijn ontwikkelt en leidt en ons voortdurend op onze plichten opmerkzaam maakt. O. Hjelt (Die Verbreitung der venerischen Krankheiten in Finnland) zegt, dat in Finland door bekendmakingen in de kerken aan alle geslachtskranken de uitnoodiging gericht wordt, om zich naar het hospitaal te begeven en zich gratis te laten verplegen. Ook Kopenhagen schijnt in dit opzicht zich aan het voorbeeld van Finland te willen spiegelen. Nu is het klimaat in Finland gunstig, de wijze van voeding, zoowel als de leefwijze, normaal en gezond, maar daarentegen bevordert het handelsverkeer, in verband met de scheepvaart, de ontucht, terwijl de gezondheidstoestand juist op dit gebied relatief gunstig genoemd wordt (Ignatius: Mouvement de la population en Finlande de 1869 à 1874). Finland is een eigenaardig land, een der schilderachtigste streken van Europa met prachtige, nog ongeschonden wouden; het landschap draagt een grootsch, maar somber karakter, is echter rijk aan afwisseling, aan tegenstellingen en aan water. Ver van elkander liggen de bewoonde plaatsen, die meestal uit een klein getal familiën bestaan en geheel in deze antieke natuur passen. Het hoofd van elk gezin is tevens onderwijzer der kinderen, omdat de school gewoonlijk te ver verwijderd is; hij kan de gedrukte Schrift lezen en de sagen van zijn volk met geestdrift vertellen en vertolken. Zijn de Laplanders klein en leelijk, zoo zijn de Finnen groot en mannelijk schoon. De Russen lieten aan het volk zijne eigene wetgeving en zijne eigene gebruiken en gewoonten, eerbiedigen de Zweedsche taal, ook voor ambtshandelingen en laten op de school de Luthersche leer onderwijzen. Het volk is dapper, matig, vroolijk van aard, arbeidzaam, rondborstig, eerlijk, vredelievend en eenvoudig; het is niet zeer toeschietelijk, zeer conservatief, levert aan Rusland goede soldaten en kent niet dien dorst naar geld, die elders meer en meer den toon aangeeft. Liefde voor de poëzie is daarentegen bij allen voorhanden en gedurende den arbeid wordt ijverig gezongen, zoo mogelijk onder begeleiding der citer; de boeren, ook het vrouwelijk geslacht, vervaardigen eenvoudige liederen, lyrische ontboezemingen en gedichten ter verheerlijking der liefde, waarbij echter het zinnelijk element geheel op den achtergrond treedt. Beiden, het epos en de lyriek, worden gekoesterd en gekweekt en de Kalewala is de geliefkoosde sage, die het Noordsch karakter trouw bewaart. Aan de kust nu is deze volkspoëzie bijna geheel uitgeroeid, omdat de tonen der natuur door de geestelijkheid uit onverstand en misplaatsten ijver als overblijfselen uit een heidensch | |||||||||
[pagina 18]
| |||||||||
tijdperk beschouwd werdenGa naar voetnoot(*). Geen wonder, dat wij dan lezen, wat Hjelt ons bericht, want neem ik een volk zijn eigenaardig karakter, zoo ontneem ik het zijne weerstandskracht. Welke macht oefent in Duitschland niet de muziek uit; tegenover de romance van het Zuiden staat het kernachtig, door en door gezond volkslied der Duitschers, tonen, aan de natuur als het ware ontlokt en met het juiste muzikale gevoel gezongen; dit is eene kracht, die de moraliteit schraagt. Wat is er van het oud-Nederlandsche volkslied overgebleven? Hoe dikwijls hoort men niet èn in België èn in Nederland bekende melodieën, maar met gemeene woorden? Aan het eigenaardige moet de Kerk vastknoopen en dat eigenaardige zelfs verder ontwikkelen en met nieuwe steunpilaren voorzien. Nam niet de Kerk oorspronkelijk veel van het heidendom over? Wist zij niet menige sage aan haar doel dienstbaar te maken? Niet ten onrechte wordt beweerd, dat de Engelsche revolutie van 1688 het ‘merry England’ gedood heeft. Charles I en II stonden uitdrukkelijk toe, dat na afloop der godsdienstoefening een ieder zich naar welgevallen mocht vermaken; de nationale volksspelen, de dans en al hetgeen tot de onschuldige vreugde behoorde, waren veroorloofd, en zelfs werd het aan de vrouwen vergund, de kerken met groen en bloemen te versieren. Dit was in het oog der Puriteinen heiligschennis. George I wilde de nationale feesten herstellen; hij wenschte ‘a plea for national Holidays’. Uit de volksvermakelijkheden kan men reeds afleiden, hoe het met de volksmoraal staat en indien men er niet toe bijdraagt, om de deugd in een aantrekkelijk gewaad te hullen, maar zich ertoe bepaalt, tegen de ondeugd te velde te trekken, zoo is beterschap onmogelijk. Ook hierin wist de Katholieke kerk te voorzien, daar zij op de verbeelding werkt en daar zij meer speelruimte laat. Onder de leus getuigen en redden hebben de behoudende Protestanten in Nederland den strijd tegen de prostitutie op de door Heldring reeds gevestigde grondslagen ingeleid, en zijn zij sedert eenigen tijd met het getuigen door middel van agitatie en het redden door middel van den invloed der asylen begonnen. Wij hebben hier alzoo te doen met reeds bestaanden en op grond van langjarige ondervinding met energie voortgezetten arbeid en tevens met eene nieuwe beweging, die de verbetering van den bestaanden zedelijken toestand op het oog heeft. Hoewel in eene bepaalde theologische richting werkzaam, wordt een humaan standpunt op den voorgrond geplaatst en het ‘wie niet tegen ons is, is voor ons’ niet wedersproken. | |||||||||
[pagina 19]
| |||||||||
Is de arbeid op het omvangrijk gebied der sociale ellende steeds ondankbaar, zoo is dat in nog veel hooger mate het geval, zoodra er van de prostitutie sprake is, want teleurstelling en zorg worden nog vermeerderd door hoon en verdachtmaking. Is het in de sociale maatschappij moeilijk, overdrijvingen te vermijden, zoo zijn de grenzen in de zoogenaamde moreele wereld nog bezwaarlijker te herkennen. Is men in het algemeen feitelijk vies van het volk, zoo is men nog viezer, wanneer er aan hen gedacht wordt, die gewoonlijk door den socialen nood, door gebrek aan opvoeding, door een zwak karakter en door verslapping van het zedelijk gevoel genoodzaakt werden, het caudinische juk te passeeren. Niemand denkt eraan, hoevelen onder dezelfde omstandigheden en in dezelfde positie vóór den Rubicon zouden blijven staan, maar zij, die staande bleven, omdat zij niet verzocht werden, oordeelen over de gevallenen, alsof het Evangelie der Liefde niet bestond. Cabet spreekt van ‘cadavres ambulants’; beter ware het van ‘moderne slavernij’ te gewagen, want, om het genot van enkelen te vermeerderen, zijn anderen gedoemd, om physiek en moreel in het ongeluk gestort te worden. De geschiedenis leert, dat vuur en ijzer niet in staat zijn, om het euvel uit te roeien, hetgeen hoogst natuurlijk is, daar men niet bij hen begon, die offers verlangden, maar bij hen, die zich offeren moesten; de Fransche senaat moest in 1865 over een decreet, betreffende de afschaffing der prostitutie, beraadslagen en had zijn tijd beter kunnen besteden, want te decreteeren zijn de zeden niet; Ds. Orth eischte in de Berlijnsche synode de toepassing van zweepslagen, zich op Johannes VIII beroepende, en men had hem gerust Salzmann's roman Karl von Karlsbergen kunnen vereeren, om hem met tafereelen uit een langvervlogen verleden bekend te maken, daar ook dat systeem zonder eenig resultaat beproefd werd. Los de sociale vraag op, en de prostitutie zal niet langer de gemoederen bovenmatig bezig houden. De Staat kan direct niet veel doen, want de maatschappij moet beginnen. Toen in Bockenheim, kort na elkander, twee postbeambten in den strijd tegen zoogenaamde ‘Louis’ bezweken, dienden de verontwaardigde huiseigenaars eene petitie bij de Regeering in, waarin zij op verwijdering van den nalatigen commissaris van politie aandrongen en het verleenen van huisvesting aan geprostitueerden ten strengste afkeurden. Een deel der onderteekenaars had vergeten, dat zij zich reeds lang daaraan schuldig maakten en een ander deel was later gaarne bereid, om aan geprostitueerden te verhuren, want de tijden waren slecht, de woningen stonden leeg; wie kon beweren, dat juist deze huurders van de prostitutie leefden, daar zij hun bedrijf in Frankfort uitoefenden en slechts een gemeenschappelijk besluit, met de verplichting zich onderling te steunen, had kunnen helpen. Zoo worden dergelijke vragen maar al te dikwijls behandeld. | |||||||||
[pagina 20]
| |||||||||
Professor Reclam zegt niet ten onrechte, dat het publiek nooit tevreden is met het toezicht der politie en met de regeling der openbare moraliteit. Men verlangt, dat de politie almachtig, alwetend, onfeilbaar en nergens bemerkbaar zij; de persoonlijke vrijheid van ongehuwden mag niet beperkt worden, maar de wetten of voorschriften moeten toch streng zijn; gehuwden willen niet lastig gevallen worden op straat, of publieke huizen in hunne nabijheid dulden, omdat dit hun eigendom in waarde vermindert en hun oog beleedigt; maar wat buiten hunne omgeving geschiedt, kan hun niets schelen. IJverige bezoekers van bordeelen veranderen na hun huwelijk in heftige tegenstanders, vooral indien zij als huwelijksgift huizen bekwamen, die nabij publieke huizen gelegen zijn. Zoo wordt de moraal geheel afhankelijk van de tijdelijke, materieele en sociale positie der burgerij; de politie moet aan de tegenstrijdigste eischen voldoen; wordt hare macht uitgebreid, zoo heerscht er een algemeen geschreeuw; wordt hare macht beperkt en schiet zij dientengevolge te kort ten opzichte van de in haar gestelde verwachtingen, zoo is het geschreeuw nog grooter. Ondersteund wordt de politie bijna in het geheel niet, maar wel met wantrouwen gadegeslagen, tegengewerkt en lastiggevallen. Het particulier egoisme, dat zich niet kan of wil schikken en onderwerpen; dat van anderen veel verlangt en toch zelf niet medewerkt; dat zich door geen hooger beginsel laat leiden, en dat niet wil gehoorzamen, treedt op moreel gebied nog meer dan elders op den voorgrond, en daarom begroeten wij het streven der Kerk met sympathie en wenschen, dat zij met de politie samenwerke, om naast de rust en orde ook de zuivering door te zetten; maar daarom hopen wij ook, dat zij alle overdrijvingen trachte te vermijden en nooit haar practisch doel uit het oog verlieze, want dan alleen is op den duur de heftige oppositie te overwinnen. Alzoo in de eerste plaats betuigen wij sympathie voor het streven der leaders van de nieuwe beweging, en beschouwen wij hun optreden als eene daad van moed en in zekeren zin ook als een offer ter wille van eene goede zaak. In de tweede plaats hopen wij, dat zij hunne taak verder uitbreiden en haar een door en door sociaal karakter geven, en eindelijk rekenen wij erop, dat zij ook ten opzichte der toepassing noch exclusief noch doctrinair zullen worden en hoe langer hoe meer positieve eischen stellen, daar het bestrijden uitsluitend de eerste periode van ontwikkeling kan en mag beteekenen. Vóór mij liggen: De strijd tegen de prostitutie in Nederland, door Mr. W. van den Bergh; Het maandblad, getuigen en redden, geredigeerd door Ds. H. Pierson, en de strijdschriften tusschen Ds. Pierson en Dr. A.P. Fokker, terwijl mij de debatten van het Utrechtsch congres en de pogingen ter oprichting van vereenigingen, enz. bekend zijn. Buitendien moet ik het Evangelisch jaarboekje Magdalena, 1879, vermelden, niet zoozeer om op de daarin meer letterkundig gedachte bijdragen het oog te vestigen, dan wel met het oog op het jaarver- | |||||||||
[pagina 21]
| |||||||||
slag van het asyl Steenbeek. De uitgave van een zoodanig jaarboekje is een geschikt middel, om vrienden voor de zaak te winnen en de reeds voorhanden zijnde vrienden met blijvende belangstelling te vervullen. Dit zijn op zichzelf kleinigheden, maar zij oefenen een gunstigen invloed uit en zijn bevorderlijk aan het doel, dat beoogd wordt. Voor menigeen wordt daarin het een of ander aangeboden, dat hem aantrekt of boeit, dat zijne opmerkzaamheid trekt en hem tevens tot krachtige ondersteuning aanspoort. Het blijft daarenboven in meer beperkten kring. Mij schijnt dit verreweg verkieslijk boven de beknopte blaadjes, die door de Duitsche asylen onder de leden verspreid worden, ofschoon eene zoodanige uitgave meer kosten vereischt. Daar de leden echter over het geheele land verspreid zijn en het asyl ver van de middelpunten des lands verwijderd is, zoo moet dit als een band voor de leden onderling beschouwd worden. Ds. Pierson plaatst op den voorgrond: 1o de heiligheid van het huwelijk is onschendbaar; de grenzen tusschen kuischheid en ontucht mogen nooit worden uitgewischt; 2o de moraal moet het sexueele leven beheerschen, en niet omgekeerd het sexueele leven de wet stellen aan de moraal; 3o de openbare macht moet repressief te werk gaan ten aanzien van de prostitutie en mag haar door geen daden, zelfs ook maar ten deele, wettigen. Derhalve geen laissez-aller, maar nog veel minder transactie met het kwaad; 4o het sanitair toezicht in den bestaanden vorm moet worden afgeschaft, als a. in strijd met de zedelijkheid; b. niet in overeenstemming met het recht; c. van betwistbaar nut uit een hygiënisch standpunt; 5o alleen de Christelijke liefde is in staat, gevallenen te redden, omdat zij den standaard der strengste zedewet onverbiddelijk omhoog heft en tevens kan afdalen tot de diepst gezonkenen; de Christelijke levensbeschouwing van het menschelijk hart is de eenige, die volkomen rekening houdt met de werkelijkheid en zich geen illusies behoeft te maken, om den moed niet te verliezen. Van de drie systemen: niets doen, reglementeeren, bestrijden, kiest hij het laatste, voorloopig het ‘wat dan’ onbeantwoord latende. Zich aansluitende aan de besluiten van het congres van Genève, later door andere jaarlijksche bijeenkomsten van gelijken aard gevolgd, en steunende op le bulletin continental par Aimé Humbert à Neuchâtel, krijgt de beweging eene Europeesche beteekenis, zonder natuurlijk daardoor aan het nationaal karakter afbreuk te doen. In het algemeen hebben congressen eene zeer relatieve waarde en bieden zij meer gelegenheid, om zich uit te spreken en elkander te ontmoeten, dan om wetenschappelijke vragen op te lossen; de resolutiën strekken daarvan mede ten bewijze, vooral wanneer zij eenstemmig genomen worden en, zonder het agitatorisch belang gering te schatten, beschouw ik ze toch meer als eene zaak van mode dan van algemeen nut. Het publiek is er echter van gediend. De kracht der beweging ligt hoofdzakelijk in de leus, maar het bestrijden is eene negatieve gedachte, die ons niet | |||||||||
[pagina 22]
| |||||||||
voldoen kan, omdat van dit ‘wat dan’ te veel afhangt. Afschaffing der prostitutie en handhaving der bestaande sociale orde zijn twee zaken, die niet met elkander te vereenigen zijn, want het eene vloeit uit het andere voort; afschaffing der bordeelen en plaatsing onder scherpe contrôle, onder toepassing van een voldoend sanitair toezicht, en verplichte, kostelooze verpleging in behoorlijk ingerichte hospitalen zouden derhalve als het eerste station op den weg naar het ideaal beschouwd moeten worden. Gelijktijdig echter moet men met het leggen van dammen en dijken gaan beginnen, om de bronnen te verstoppen. Lecour wijster zeer terecht op, dat de openbare prostitutie afneemt, terwijl de geheime terrein wint, hetgeen zeer verklaarbaar is; dientengevolge is het zaak, de geheime op te sporen en zooveel mogelijk te knakken. Ds. Pierson is zich het negatief karakter der leus wel bewust en zoekt daarom ook positieve middelen op, gelijk uit zijn woord tot predikanten blijkt, waarin tevens wenken voor onderwijzers gegeven worden. Hij omschrijft de taak des godsdienstleeraars met betrekking tot het onderwijs en de pastoraal en voegen wij er gerust bij, hij wenscht de organisatie der redding, in verband met de Kerk, tot sterking van het geloof. Hij gaat verder en speelt aan op de verdere ontwikkeling der doorgangshuizen, het plaatsen van gevallenen bij solide familiën, die op eenvoud prijs stellen, de roeping der politie, de noodzakelijkheid van een hospitaal voor zieken, verbonden met het asyl, en op den werkkring in plattelandsgemeenten. Wij zijn nu een stap verder gekomen en kunnen ons in het algemeen aansluiten. Dit Christelijk beginsel der liefde vatten wij iets algemeener op en laten ook voor de Israëlieten een plaatsje over. Van de 15% onechte kinderen, die te Berlijn geboren werden, behoorden in verhouding tot het zielental slechts 2% tot de Joden; van de 4% doodgeboren kinderen, niet meer dan 1%, een gevolg van de opvatting, dat men de vrouw gedurende de zwangerschap moet ontzien en goed verplegen, omdat zij niet meer alleen is. Tegen den tijd der geboorte plaatst de gemeente eene gesloten bus bij het echtpaar, onverschillig of het rijk dan wel arm is, en na de bevalling wordt hierin het dankoffer nedergelegd. De verschillende bussen worden afgehaald en door elkander geplaatst, om eerst veel later geopend te worden, opdat niemand meer wete, wie als gever gelden kan. Uit dit fonds worden de armen gedurende den tijd der zwangerschap, der bevalling en genezing rijkelijk ondersteund, maar ook bij hen ontbreekt de bus niet, want het geluk en de zegen kennen en onderscheiden niet naar stand of rang. Bij de Israëlieten zijn 90% der huwelijken bij beide echtgenooten het eerste huwelijk, tegenover 80% bij de andere confessiën. Van dezen zijn bij de Joden 85% normaal, d.i. de man niet boven 40 en de vrouw niet boven 30 jaar, tegenover 72% bij de overigen. Onder de overledenen zijn 32% der Israëliëten gehuwd en 10% weduwnaar | |||||||||
[pagina 23]
| |||||||||
of weduwe; bij de overigen 18% resp. 8%; van de kinderen stierven bij de eerstgenoemden 17% en bij de laatstgenoemden 25%. Dit is in verhouding tot het zielental, voor allen aldus onder gelijke omstandighedenGa naar voetnoot(*). De stad telt 90% der bevolking Protestanten en daarvan bezoeken nog geen 2% de kerk; de belangstelling is geweken; van kerkelijke tucht is geen sprake meer; de oude vormen zijn niet meer bruikbaar, en zonder nieuwe vonken, die het oude vuur weder aanblazen, valt zij in atomen uiteen. Eene verdere ontleding der drie confessiën op sociaal, moreel en intellectueel gebied geeft stof tot nadenken. Dat deze afvalligen in staat zouden zijn, om de absolute vrijheid te dragen, moeten wij aan de hand der feiten ontkennen: dat dit de schuld der orthodoxie en wel in gelijke mate als die van het modernisme is, staat vast; zij trachten elkander te verslinden en vergeten, dat beiden in dien strijd de beste krachten verliezen, èn omdat de arbeid naar buiten daaronder lijdt, èn omdat de onpartijdigen voor dit theologiseeren zonder practischen achtergrond niet de minste sympathie koesteren. Bedenkelijk schijnt mij menige raad van Ds. Pierson aan de predikanten, want kuischheid in gedachten veronderstelt bij kinderen volkomen onschuld. Op een stoomboot beneden op de trap naar de kajuit stond eene moeder, terwijl haar dochtertje boven op het dek bij de trap stond uit te kijken. ‘Mama, Mama,’ riep het kind, ‘kijk, kijk, die menschen baden.’ ‘Zijn het mannen of vrouwen?’ vroeg de moeder haastig. ‘Hoe kan ik dat weten,’ was meesmuilend het antwoord, ‘ze hebben immers geen kleeren aan.’ Het publiek verheugde zich over deze naïeveteit en wedijverde in beleefdheid en vriendelijkheid voor moeder en kind. Hetgeen wij ‘ons geneeren’ noemen, kennen de mindere standen niet of in vrij wat geringer mate, zoodra zij onder elkander zijn, zonder dat daaronder juist de goede zeden zullen of wel behoeven te lijden, want in ‘het bedenken of denken aan’ ligt toch het kwaad en het komt er daarom op aan, om het karakter onschuldig te houden. Staat niet opgeteekend: ‘Sij (de Friezen) draagen een rij-rok, met een gesp of bij gebrek desselven, met een doorn toegehaakt. De | |||||||||
[pagina 24]
| |||||||||
andere deelen des lichaams zijn bloot. Sij sijn tot die gewoonte gebragt, datze in de koutste plaatsen geen gewaad als vellen hebben en wasschen zich in de stroomen. Het werd seer schandig gehouden een vrouw bekent te hebben voor de twintigste jaar. Sij baaden zonder onderscheit in de vloeden: gebruiken korte vellen, het voorste des lichaams bloot zijnde. Tot haar twintig jaaren gingen ze naakt, ook in de bitterste koude.’ Het klimaat en de zoogenaamde beschaving protesteeren tegen deze mode, niet echter, mijns inziens, het beginsel der zedelijkheid als zoodanig, want dat staat op zichzelf in verband met natuur en eenvoud; daarentegen komt dat beginsel op tegen elke mode, die, aan den demi-monde ontleend, op kunstmatige wijze, hetzij door gedeeltelijke onthulling, hetzij door tooi en andere eigenaardigheden, de zinnen prikkelt en de gedachte aan den zinnelijken lust opwekt. Wat met de wet der schoonheid in overeenstemming is, kan niet zondig zijn, omdat het van nature onschuldig is. De orthodoxie in Stuttgart wilde er zich tegen verzetten, dat de marmerstatuen naar de antieken in de promenade rondom het koninklijk slot opgesteld zouden worden, om den smaak van het publiek te ontwikkelen en te veredelen; van hoog ernstige zijde werd haar te kennen gegeven, dat ware kunst de moraliteit niet ondergraven kan, maar haar daarentegen loutert; zij zijn in den tuin van het slot geplaatst; niemand neemt er aanstoot of ergernis aan, en er wordt zelfs niet aan gedacht, om over het Venusbeeld te schertsen of te lachen. Er was een tijd, dat de kerkelijke hiërarchie de antieken in japonnetjes liet hullen, maar toen eerst waren zij bevorderlijk aan de opwekking van onkuische gedachten. Anders zou de edele plastiek ondermijnd worden, want haar ideaal is het naakte. Het werd opgemerkt, dat publieke vrouwen - meestal ongeschikt, om een goed model te vervangen - indien zij model wilden staan, er niet of met groote moeite toe konden besluiten, zich in eenig atelier te ontkleeden, terwijl zij zich wel aan een ieder te koop aanboden en, eens kunstmatig geprikkeld, tot de grootste gemeenheden in staat waren; daarentegen zijn er modellen, die zich gaarne ontkleeden, maar hare kuischheid bewaren en bij de minste beleediging der goede zeden, al ware het slechts door één enkel woord, zich weder in haar gewaad hullen. Het spreekt wel vanzelf, dat zoo iets alleen in de zuivere kunstwereld kan plaats vinden en dat deze nimfen eerst moeten weten, wien zij voor zich hebben en wien zij in dit opzicht kunnen vertrouwen. In het Zuiden ismen geenszins zoo angstig, en toch zijn er de zeden in het algemeen daarom niet slechter. Wij moeten hier streng onderscheiden. Het ballet, dat zich aan de Grieksche kunst aansluit en de pantomime als kunst opvat, is niet onzedelijk; het modern ballet, voor zoover het op den cancan steunt, is onzedelijk en buitendien of juist daarom onschoon. Het volkstooneel, dat het gezonde kluchtspel op- | |||||||||
[pagina 25]
| |||||||||
voert en de grenzen der kunst niet overschrijdt, is bevorderlijk aan de goede zeden, terwijl het café chantant, evenals elke ordinaire Thespiskar, het zedelijk verval begunstigt. De beste wenken worden misverstaan, en aan het onderwijs den natuurlijken eenvoud te ontnemen acht ik eene gevaarlijke onderneming, die groote teleurstellingen bereidt; met het onderwijs moet de poëzie als het ware verbonden zijn, en vastknoopende aan de natuur en hare verschillende vormen, kan het geloof met den vollen gloed der overtuiging verkondigd worden, zonder iets van de practische wereld over 't hoofd te zien of aan de zuiver ideale gedachte te kort te doen. Men wil toch met het geloof, den eerbied, het gezag en de vereering verbinden. De afschaffing van den zusterkus bij aannemelingen zal er voorzeker toe bijdragen, om het prestige der geestelijkheid te vermeerderen. Daarentegen maakt Ds. Pierson op een aantal punten opmerkzaam, die ten volle de algemeene aandacht verdienen, en terecht merkt hij op, dat het twisten over de leer overbodig is, omdat hij, die het meeste doet, ook wel het meest in den naam der waarheid kan spreken, want op de daden komt het hoofdzakelijk aan. In het verslag der Magdalena deelt Ds. Pierson mede, dat de asylisten gedurende den herbouw van het asyl Steenbeek geene aanleiding tot klachten gaven, hoewel zij herhaaldelijk met het werkvolk in aanraking kwamen en veelal zonder toezicht gelaten moesten worden. Zij werden noch door de arbeiders beleedigd, noch met minachting bejegend. Met dit resultaat kan men ongetwijfeld tevreden zijn. Van belang is voorts het bezoek van eene meisjes-naaivereeniging in nederig toilet; want de aanraking met haar, die in eere haar brood verdienen en tevreden zijn, is het beste middel, om anderen aan te sporen naar een gelijk lot te streven en zoo mogelijk duurzaam aan de sociale ellende te ontsnappen. ‘Onze maatschappelijke toestanden’, zegt Ds. Pierson, ‘helpen ons volk vernederen en bederven, zoodat Steenbeek ook de roeping heeft niet alleen om te redden, maar ook om te getuigen.’ Daartoe zijn de kleine doorgangshuizen te Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Groningen gewis behulpzaam. In het oog vallend is het, dat de geachte voorganger nooit met eene enkele asyliste alleen spreekt, maar altijd in tegenwoordigheid van eene vrouw; dat hij deze methode ook aan hen, die op redding bedacht zijn en het gevaar niet schuwen, ten sterkste aanraadt, en dat hij dit zelfs aan een Duitsch collega aanbeval. De sleutel, die toegang geeft tot de woningen der rijken en de hutten der armen, die ons met een aantal raadselen op maatschappelijk en moreel gebied bekend maakt en die ons de kansen op beterschap der sociale orde als het ware onthult, berust ten deele bij de vrouw, die, onder het symbool van den palmboom, het leven voorstaat. Dit is ongetwijfeld eene treurige waarheid, maar zij is waar. Wie zich om de arbeiders bekommert, stuit, voordat hij er nog | |||||||||
[pagina 26]
| |||||||||
aan denkt, op de gevallene, want de arbeidende klasse stelt het hoofdcontingent; wie de samenstelling der familiën nagaat, de bronnen van bestaan der enkele leden en de wijze, waarop zij zich individueel ontwikkelen, onderzoekt, landt maar al te spoedig bij de gevallene; wie het maatschappelijk leven in alle vormen bestudeert, wie met en onder het volk leeft en wie met open oogen rondwandelt, moet dit gebied betreden. Alle draden, hoe fijn ook gesponnen en met hoeveel talent ook in elkander gevlochten, loopen ten slotte uit op de vrouwen, en helaas, maar al te dikwijls op de gevallene. De Katholieke Kerk heeft met onvergelijkelijk talent de vrouw begrepen; zij heeft den sleutel tot het gemoedsleven verkregen en weet met dien sleutel wonderen te verrichten; zij kent de macht der inconsequentie, der verbeelding en der natuurlijke zwakte. Een der fijnste kenners der vrouw op modern letterkundig gebied is Paul Heyse; zijne toonscala, indien men dit zeggen mag, is volledig. De vrouw moet alzoo bestreden worden met de wapenen, waarmede zij vecht, en in dien strijd komen bijna onmerkbaar, maar toch duidelijk genoeg, de kenteekenen te voorschijn, die ons veroorloven, een blik in haar gemoed te werpen. Bij de gevallene zal daarmede de mogelijkheid of onmogelijkheid der redding eenigermate te bepalen zijn. Is bij dat onderzoek eene vriendin tegenwoordig, zoo is de kans nog niet geheel verkeken, maar in tegenwoordigheid van eene haar vreemde vrouw wordt niet veel bereikt. Zij kan berouw toonen, eene opwelling van smart gevoelen, met ijver arbeiden en den besten wil bezitten, van duurzame beterschap is slechts dan sprake, als haar dat voedsel gebracht wordt, hetwelk zij individueel behoeft. Staat de bekeering direct op den voorgrond, zoo is reeds het wantrouwen gewekt. Eene werkelijk gevallene moet meestal eerst physiek volkomen hersteld zijn, alvorens zij vatbaar wordt voor eene inwendige hervorming. Geheel en al aan de vorige omgeving ontrukt en door niets aan hetgeen tot de verleiding bijdroeg herinnerd, zal zij langzaam aan regelmatigen arbeid moeten wennen; is zij sterk genoeg van karakter, om weder de maatschappij te betreden, zoo mag zij toch niet meer naar de oude woonplaats terugkeeren en, indien zij huwen kon, zou zij nog de meeste waarborgen voor de toekomst opleveren. De methode van Ds. Pierson schijnt mij niet gelukkig gekozen te zijn. De 12 bestaande Duitsche asylen behandelen ca 200 gevallenen, maar naar de verslagen te oordeelen zijn de resultaten gering. Verwaarloosden zijn gemakkelijker terecht te brengen. Ook de Duitsche asylen roepen de medewerking der vrouw in, om aan den reddenden arbeid deel te nemen, en wijzen daartoe op het voorbeeld van Engeland; zij wenschen, dat de vrouw openlijk partij trekke voor hare gevallen medezuster en met energie de hand aan den ploeg slaGa naar voetnoot(*). In de | |||||||||
[pagina 27]
| |||||||||
Mission der Frauen unter den Frauen wordt de arbeid der Engelsche vrouwen op populaire wijze besproken. Miss Sarah Robinson, de arbeidster onder de soldaten, begon in 1864 te Alderschot met eene religieuse toespraak aan 30 gevallenen, die echter dronken waren en derhalve op dit ongelegen en hoogst onpractisch gekozen uur niet bijzonder opmerkzaam toeluisterden. Den volgenden morgen herhaalde zij de poging in de woningen der ongelukkigen, die eene kolonie voor ca 100, twee per vertrek, vormden. Allengs leerde zij den besten weg kennen, om invloed uit te kunnen oefenen, en haar resultaten schijnen aan de gestelde verwachtingen te beantwoorden. Mrs Vicars te Brighton begon met de noodige dosis sentimentaliteit, maar zette het door, dat twee dames elke week de holen der ontucht moeten bezoeken en elke maand zich daartoe gemeenschappelijk in den Heere sterken. Vergeten wij echter niet, dat Parent-Duchâtelet o.a. zegt: ‘A Londres c'est le déchaînement de la prostitution, à Liverpool c'est la prostitution de la violence, à Manchester la prostitution de la misère, à Edinburgh la prostitution comme il faut’ (onder alle standen). Eene navolgenswaardige idee is een Christelijke inrichting als doorgangshuis, die door middel van naaien en wasschen grootendeels in eigen onderhoud voorziet. In Frankfort a/M. zorgt men voor een geregeld leven, regelmatigen arbeid en behoorlijke afwisseling in het asyl, dat onder de voortreffelijke leiding van Ds. Schlosser staat. De asylisten krijgen, gelijk elders, elk jaar een Kerstboom met geschenken. Ter stijving der kas begon men met het organiseeren van concerten, die weder de Evangelische zangvereeniging aanmoedigen. In Ds. Schlosser bezit de Duitsche inwendige zending een man van groote begaafdheid en kennis, die veel gezien en nog meer ondervonden heeft. Ook hij ziet de noodzakelijkheid in, om een gasthuis voor geslachtszieken op te richten, daar op hen de meeste invloed uit te oefenen is en daar juist zij in de stedelijke inrichting van dien aard eer verdierlijken, dan zich kunnen verbeteren. In dergelijke ziekenzalen is de toon meer dan gemeen en de zorg voor de zieken gering; het is meer voldoening aan de noodzakelijkheid dan behoorlijke verpleging. Kunnen de Katholieken te Mainz hunne strenge verbeteringsmethode op sommige gevallenen niet toepassen en wenschen dezen in een Protestantsch asyl geplaatst te worden, zoo brengen zij hen naar het asyl te FrankfortGa naar voetnoot(*). | |||||||||
[pagina 28]
| |||||||||
In welke richting moet zich nu de inwendige zending ontwikkelen? Wat de armverzorging betreft, zoo zal de Engelsche armenwet wel overal als voorbeeld kunnen gelden, en in dit opzicht is het jaar 1834 van groote algemeene beteekenis geweest; intusschen is deze regeling meer als noodweer, een middel ter bescherming van het bezit en de daaraan verbonden voorrechten, dan als eene bepaalde verdienste op te vatten, en buiten Engeland laten èn de opvatting van het wezen der armverzorging, èn de wijze van toepassing nog veel te wenschen over. Daarop volgt de algemeene ziekenverpleging, een gemeentelijk belang van buitengewoon gewicht. Dan komt het onderwijs, te beginnen met de bewaarschool en van trap tot trap steeds hooger stijgende. Op dit aanbeeld wordt genoeg geslagen en aan dezen strijd nemen alle partijen deel. Dan dagen de weezen, weduwen, bejaarden en invaliden aan den gezichteinder op. Eerst daarna begint de philanthropische arbeid, ingeleid door Pestalozzi, Falk en Fellenberg in Duitschland, Demetz in Frankrijk en Suringar in Holland. Gelijktijdig trad de inwendige zending in Duitschland met de zorg voor verwaarloosde kinderen, gevangenen, enz. op en werd door haar de roeping der vrouw als ziekenverpleegster etc. in een gunstig daglicht geplaatst. Zij groepeerde zich als het ware rondom het Rauhe Haus te Hamburg, eene stichting van Dr. Wichern, vond steun bij Zeller te Beugen, bij Recke in het Dal der Dussel en bij Fliedner te Kaiserswerth en verbreidde zich over geheel Duitschland. Dezelfde verschijnselen treden bij de Fransche Protestanten te voorschijn en deden de inrichtingen te Straatsburg (o.a. Bon Pasteur) geboren worden, die in menig opzicht boven de Duitsche organisatie de voorkeur verdienen. Eene tweede editie waren de jongelingsvereenigingen met de in den geest der zeemanshuizen gedachte Herberge zur Heimath, waar tegen matige vergoeding kost en logies aangeboden worden en evenzeer het exploiteeren der goê gemeente onmogelijk is. In Engeland zien wij Mrs. Fry het werk van Howard ten opzichte der misdadigers opvatten. De Blue Books met de tallooze beknopte mededeelingen en welsprekende getallen, met de getuigenissen van onbevooroordeelde artsen en waarheidslievende menschenvrienden, schudden de openbare meening eenigermate wakker en Mayhew (London Labour and London poor), John Shaw (Travels in England etc.), J. Rees (Mysteries of City life) en Sketches from the life of a Clergyman openden zelfs den blinden de oogen. Er werd eene hervorming en organisatie der kerspelen op touw gezet en men begon het vereenigingswezen | |||||||||
[pagina 29]
| |||||||||
op te bouwen, uitgaande van het beginsel, dat men de ellende moest opzoeken en niet tot zich laten komen, niets moest verzwijgen, maar licht over die duisternis verspreiden. Zwangeren en kleine kinderen kwamen het eerst aan de beurt; aan kleeding en voeding werd in de tweede plaats gedacht; vuur en licht bleven niet achter, en de omvangrijke coöperatieve beweging begon overal wortel te schieten; kortom, elke politieke partij moest met den socialen arbeid rekenen en daarbij tevens meer dan vroeger aan de loonarbeiders denken. Conservatieven als Mr. Cross en anderen begrepen de economische en rechtsvraag der naaste toekomst maar al te goed en streden om de eer, deze beweging te mogen leiden. Door de reorganisatie der politie onder Peel kreeg deze macht eene andere gedaante en achter haar kwam de Kerk aangesukkeld. De ontwikkelde grootgrondbezitter begon aan het landvolk te denken en kwam de pastorie te hulp. Zij bestreden gemeenschappelijk de ‘Village clubs’ met de verderfelijke ‘swearing rooms’ en dachten aan het herstel der volksfeesten of aan de organisatie van nieuwe nationale vermakelijkheden, o.a. aan het ‘harvest home’ (oogstfeest), aan de toepassing van het ‘alotment’, aan het parcelleeren van den grond en de verpachting aan landbouwers, en aan de arbeiderswoning. Herstel van het ‘merry England’, de verdeeling van den grond, de woning en een krachtig en gezond vereenigingswezen zijn de beste bondgenooten der ware zending; volksbibliotheken, onderwijs, bevordering der natuurlijke algemeene ontwikkeling gaan daarmede hand in hand. De stad kwam natuurlijk niet te kort en de zending trachtte in de fabrieken te geraken en in het centrum der corruptie hare netten uit te werpen. De moderne nomaden, mannen en vrouwen, jongens en meisjes en het internationaal proletariaat werden zoowel door de Kerk als door de humane philanthropie opgezocht, om niet te zeggen opgejaagd en bewerkt. ‘The unfortunates’ moesten gered, ‘the social Evil’ bestreden, ‘the ragged boys’ verlost en ‘the national Evil’ (dronkenschap) uitgeroeid worden. ‘Lodging houses’ voor ca 2 millioen gasten verrezen ten getale van meer dan 5000 uit den grond, maar de menschelijke cloaken zijn van dien aard, dat dit kinderspel is, vergeleken bij den omvang der sociale ellende in de meest verschillende vormen. Naast de Kerk en den arm der gerechtigheid werkten de neutraal humane geestesrichting en het beginsel ‘help yourself’. De Kerk deed veel, al overdreef zij ook met hare ‘Revivals’, maar zij had daarbij toch een goed doel op het oog. Bisschop Bloomfield opende de reeks van vereenigingen ter ondersteuning van den gewonen arbeid der parochiën of kerspelen met de ‘Metropolitan Relief Society’, die de armen door hare leden laat bezoeken en ondersteund wordt door de ‘Diocesan Missionary Society’ en de zending van het ijverige ‘St. Albansgild’. Onafhankelijk van deze instellingen arbeidt de door Nasmyth in 1835 gestichte ‘Home Mission’, hoofdzakelijk onderscheiden in ‘City | |||||||||
[pagina 30]
| |||||||||
Mission’ en de vereeniging van ‘Scripture Readers’. Eene uitgebreide reeks van vereenigingen van gelijken aard en met eenige bijzondere afdeeling van den arbeid belast, ten deele door vrouwen geleid, treden met de wapenen van het Christendom tegen de ellende en de barbaarschheid op en trachten den nood te lenigen. Het is een wedstrijd, om het kruis in dien chaos te planten, een wedstrijd, waaraan alle confessiën deelnemen. In meer engeren zin op het gebied der prostitutie ontstonden de ‘Houses of Refuge’, ‘Reformatories’, etc., gesteund door de ‘Midnight Meetings’ en de nuttige inrichtingen ter ondersteuning van den arbeid der vrouwen; wij rekenen evenzeer de onmisbare wasch- en badhuizen tot dit zeer omvangrijk gebied, want zindelijkheid is een hulpmiddel bij uitnemendheid; goed drinkwater, gezonde beweging in daartoe aangelegde wandelparken, goede muziek, gymnastiek, opwekkende vermakelijkheden en al, wat daartoe behoort, zijn mede van onberekenbare waarde. Wij zien eene drievoudige beweging, nl. 1o. langzame hervorming onder erkenning der sociale rechten van de lagere volksklassen, door tegemoetkoming op het gebied der wetgeving in de richting der ontwikkeling van het arbeidsrecht; 2o herleving van den kerkelijken invloed, door toepassing van het Christelijk beginsel der liefde, en 3o eene krachtige particuliere ondersteuning van de zelfstandige coöperatie. Al die pogingen zijn volstrekt niet voldoende, om het egoisme te overwinnen, zijn met grove gebreken behept en gaan naast, in plaats van met elkander, maar zij getuigen van den goeden wil en het verdienstelijk streven van een klein gedeelte der bevoorrechten. Wil de aristocratie nog eene toekomst hebben, zoo moet zij in die richting werkzaam zijn en met de verjongde Kerk de wapenen des geestes en de wapenen der liefde hanteeren, zoo moet zij den schijn vaarwel zeggen en er eene eer in stellen, intellectueele banierdragers aan de gematigde sociaal-conservatieve hervorming der naaste toekomst te leveren. Edele lords geven haar het voorbeeld èn op het gebied der zending, èn op het gebied van den arbeid; ijverige dienaars der Kerk waken en werken in liefde, maar zij staan nog veel te veel geïsoleerd en nog heet het ‘het land jonkert’, wanneer het graan in het stroo schiet. Ds. Pierson steunt op de orthodoxie in zijn kerkgenootschap en indien dat het geval is, zoo moeten èn de pastorale bezigheid der predikanten, èn de Evangelisatie, èn de individueele pogingen ter opheffing en ter bestrijding van nationale gebreken in overeenstemming met zijn streven gebracht worden. Zoo ontstaat verdeeling van arbeid. Nemen wij nu Dr. A. Kuyper's ‘Confidentie’ ter hand, zoo vinden wij daarin eene vergelijking van den arbeid der Christelijk Gereformeerde kerk met dien der voormalige staatskerk en van de middelen der beide geloofsgroepen; wij vinden daarin een plan ter organisatie van kerspelen voor de geloovigen in verhouding tot het zielental, met uitsluiting der naam- | |||||||||
[pagina 31]
| |||||||||
of schijn-Christenen. De afgescheidenen, meestal eenvoudige burgers, toonden te kunnen sparen en voor hunne meening iets over te hebben, en leverden na de vrije Schotsche zendingskerk het beste bewijs voor de macht der gemeenschap op het gebied der religie. Zij beschamen hen, die met sympathie de Hollandsche arbeidersbeweging gadesloegen, want zij brachten binnen weinige jaren een flink gebouw met talrijke geconsolideerde vertakkingen tot stand. Daar deze partij in de Kerk gezegevierd heeft, zoo moeten zij wel het kerkelijk leven op eene andere basis inrichten, de tucht herstellen en de leden ten opzichte van hunne moraal aan eene strenge contrôle onderwerpen, derhalve de kerkelijke organisatie geheel op dien voet inrichten. Slaan zij de handen ineen, zoo kunnen doorgangshuizen geopend worden en zullen geloovige familiën wel bereid zijn, arme gevallenen tijdelijk te huisvesten; zoo staat noch aan de Evangelisatie, noch aan de nachtelijke oefeningen iets in den weg; zoo kan zelfs de Engelsche methode in uitgebreiden omvang toegepast worden. Tevens gaat daarmede gepaard de agitatie tegen ‘la vanité de nos habitudes’, tegen de mode, etc. Dit zou een vast corps zijn op kerkelijk gebied. De politie is uit den aard der zaak tot de haar gegeven voorschriften beperkt en verkeert in het vrije Nederland nu juist niet in eene benijdenswaardige positie; zij moet derhalve op de hulp der maatschappij wachten. De Katholieken leeren ons nu, hoe men in de maatschappij eene macht vormt en wat eene gesloten eenheid vermag; zij zijn bijv. in Amsterdam met het bouwen van kerken, evenredig aan de uitbreiding der stad, druk aan het werk en rusten niet op de reeds verkregen rechten of lauweren uit, maar zijn onvermoeid bezig, om de veroverde positie te bevestigen en uit te breiden. De Protestanten zullen toch wel niet voor hen willen onderdoen, maar gaarne getuigen, wat van de Katholieken in de industrieele Rijnstreken gezegd wordt: ‘De kapelaan is de eenige, die van gemoed tot gemoed niet den arbeider spreekt, vrouw en kind raad en troost ten beste geeft, hun in het ongeluk bijstaat en met den zegen en de aalmoezen niet karig is. Hem is geen vertrek te klein, geen wever te arm, en geen hoogmoed houdt hem ervan terug, met en onder het volk zijn glas bier te drinken. Evenals vóór duizend jaren het Christendom met verbazingwekkende snelheid de harten hierdoor won, dat het zich aan de zwakken en onderdrukten als steun en staf aanbood, zoo bezit het Katholicisme zijne grootste kracht in de verhouding van zijn dienaren tot de harten der wevers. Het volk is gewoon, politieke en andere vragen met het gemoed op te lossen en wie de macht van het Katholicisme alleen in de domheid en het bijgeloof der menigte zoekt, kent niet de wortelen van den boom des tegenstanders. Hiërarchische wenschen van de kerk zijn haar onverschillig, maar dat de kerk front maakt tegen de zoogenaamde liberale fabrikanten en tegen den overmoed der bevoorrechten, dat trekt haar aan.’ Dit zegt een onbevoor- | |||||||||
[pagina 32]
| |||||||||
oordeeld vorscher op grond van eigen onderzoek. De Katholieken ondersteunen veelal de trouwe zonen der Kerk met financieele middelen, wel is waar niet met onbaatzuchtige gedachten, maar het geschiedt toch; zij steunen allen de Kerk. Waar het nu de redding of het behoud van menschen geldt, zullen toch de Protestanten niet willen achterstaan, en geld is voor de zending noodig, geld om mede te werken; want het redden moet met den socialen arbeid gepaard gaan en wat gewerkt wordt, moet verkocht worden, derhalve op eene markt kunnen rekenen. Ziehier de methode, om in tweeledig opzicht de zaak te steunen en tevens de leden, die niet redden, in den productieven arbeid te doen deelen. Gelegenheid om te naaien, te wasschen, te koken, te verstellen en wat voorts nog onder den vrouwelijken arbeid gerangschikt wordt, moet niet alleen bestaan, maar moet tevens in een deel der kosten voorzien. Onderwijs en godsdienstige leiding vullen het program aan. In het ‘Amalienhaus’ te Berlijn voor verwaarloosde vrouwen en kinderen geven o.a. jonge dames van goeden huize onderwijs in hetgeen tot den vrouwelijken arbeid behoort en zelfs in de eerste beginselen van het lager onderwijs en der godsdienstleer. In 1872 vond ik aldaar 53 bedden voor pensionnaires en ca 119 kinderen; 15 vrouwen kregen les op de naaimachine en 380 meisjes hadden die inrichting reeds bezocht. Het jaarlijksch budget omvatte ca 15000 thlr. De toon was ongedwongen, maar de richting trad ten opzichte van de leer wel wat al te veel op den voorgrond. In groote steden worden alléénstaande meisjes aan haar lot overgelaten; het aankomend mannelijk geslacht is voor een groot deel beter op de hoogte van hetgeen de waar op de markt heet, dan van de bouwstoffen ter verdere ontwikkeling, zoodat de verleiding deze meisjes in honderdvoudige vormen begeleidt, onverschillig waar zij gaan of staan. Daarom begon men met het oprichten van goedkoope restauraties voor dames, hier en daar verbonden met logies. Dit is eene gedachte der liberale richting. Vereenigingen bieden jonge meisjes tegen vergoeding onderwijs in alle handwerken en in de technische vakken van den vrouwenarbeid, in het teekenen, de stenographie, het schoonschrijven, enz. aan, verbinden daarmede eene kinderbewaarschool, leiden op voor het onderwijs en openen eene restauratie, terwijl jonge dames aldaar les in het koken ontvangen. Over het bezoek wordt hier en daar geklaagd, hoewel, naar ik getuigen kan, deze inrichtingen zeer aan te bevelen zijn en ook bij vereenvoudiging der leiding bloeien moeten. Zeer te betreuren is het, dat de principalen aan de meisjes geene huisvesting meer verleenen of haar in hunne familiën opnemen; hoe grooter de vensterglazen zijn en hoe langer 's avonds gearbeid wordt, hoe grooter de gevaren. Het beginsel, dat men uitsluitend de arbeidskracht huurt, gedeeltelijk per stuk betaalt en, terwijl men groote eischen aan het toilet stelt, de loonen zóó normeert, dat de vriend stilzwijgend als het ware in het contract opgenomen is, moet als onzedelijk verworpen worden. | |||||||||
[pagina 33]
| |||||||||
De dienstbodenvraag is van groot belang. Berlijn werd gedurende den goeden tijd grootendeels door één grootondernemer van dienstboden voorzien. Pommeren, Posen, West-Pruisen en Silezië leveren het hoofdcontingent, evenals Holstein en Brunswijk aan Hamburg. Aan de stations stonden de gedienstige geesten, om haar terecht te helpen en met de groote stad bekend te maken. De besteedsters in de meeste steden nemen het ook niet zoo nauw met de moraal en letten het meest op de verdiensten. Daartegen nam de inwendige zending afdoende maatregelen. De ‘Herberge zur Heimath’ neemt dienstboden tegen eene geringe vergoeding op, geeft haar gedurende de periode van wachten arbeid en verschaft haar diensten. Zij is met een groot zwart bord aan de voornaamste stations vertegenwoordigd. Op den duur wordt op deze wijze de besteedster overbodig en worden de schakels der keten normaal gesloten. Ook voor gezellen werden zulke ‘Herbergen’ ingericht. Kost en logies worden verleend en voor het overige wordt de individueele vrijheid volkomen geëerbiedigd, zonder dat het toezicht daaronder lijdt. Voor godsdienstige opbouwing bestaat natuurlijk gelegenheid. Dit is een gebied, waarop de inwendige zending moet treden, indien zij wil behouden, om niet later te moeten redden. Zij ging nog een stap verder en biedt tegenwoordig zelfs aan winkelmeisjes, etc. eene goede woning tegen matigen prijs aan. In Frankfort a/M. schonk eene rijke Israëlietische dame een gebouw, om alléénstaande meisjes een tehuis te verschaffen. Eene beschaafde vrouw, moeder genoemd, staat aan het hoofd; elk meisje verplicht zich, direct na afloop van den arbeid huiswaarts te komen en de wetten van het huis te eerbiedigen, is echter voor het overige vrij en kan 's Zondags vriendinnen ontvangen, uitgaan en bezoeken afleggen. Voor de bediening zorgen de meisjes onderling. Twee meisjes hebben het gebruik van één behoorlijk ingericht en ruim vertrek en 's avonds wordt in het algemeene salon voorgelezen. Eene kleine, maar goede bibliotheek, gezelschapsspelen en al hetgeen tot vermeerdering der gezelligheid en ter veraangenaming van het leven bijdraagt, zijn voorhanden. Het getal is beperkt, om niet het karakter van een gesticht aan deze huiselijke inrichting te geven, en ieder betaalt eene bepaalde som met inbegrip van de wasch, terwijl de spaarpenningen goed belegd worden. Verjaardagen en feestdagen worden extra gevierd. De resultaten waren zeer goed. Zijn echter de wetten des huizes te streng, zoo verkiezen de meisjes hare vrijheid, want fatsoenlijk en huiselijk willen zij blijven, zonder echter onder voogdij te staan. Juist in dat wonen bij familiën, die veelal vreemdsoortig saamgesteld zijn en de chambregarnisten op elke mogelijke wijze exploiteeren, of in het huren van slaapplaatsen met 4 à 5 anderen, die al licht ten deele los van zeden zijn, juist in dien toestand van verlatenheid te midden der woelige wereld ligt een groot gevaar. Wij meenen derhalve, dat de inwendige zending hen moet steunen, | |||||||||
[pagina 34]
| |||||||||
die op sociaal gebied de strijdende partijen hierdoor trachten te verzoenen, dat zij de verhouding der tegenstellingen bij de wet willen regelen en voor een bijzonder arbeidsrecht opkomen; dat zij de moraliteit als grondslag aannemen en dientengevolge tegenover een groot deel der arbeidgevers moeten staan, en dat zij de belangen des volks zonder aanzien des persoons behartigen. Wij meenen, dat de inwendige zending slechts dan de afschaffing der bestaande vormen van prostitutie mag prediken, indien zij in de aangegeven richting door positieve hervormingen den grond voor eene nieuwe basis gelegd heeft, en op practische wijze zonder partijdigheid aan de economen de hand reikt en met hen werkt ter opbouwing en ontwikkeling. Wij meenen, dat zij alle vormen der algemeene, particuliere en zuiver individueele gemeenschap moet bezielen met de hoogste gedachte van het Christelijk beginsel, om de eenheid te herstellen, die wij op den duur niet kunnen ontberen en toch sedert de heerschappij der atomistische richting verloren hebben. Wij meenen, dat zij niet stokstijf op haar program mag blijven staan, maar het principe der vooruitgaande beweging moet huldigen. Aldus voorbereid, meen ik meer in het bijzonder tot het gebied der prostitutie te kunnen overgaan. De inwendige zending wil afschaffing der bordeelen hoofdzakelijk van godsdienstig standpunt en gelijktijdige versterking van het geloof. Reeds het Protestantsch Theologorum drong in de 16de eeuw op die afschaffing aan, toen Mainz, Straatsburg, Keulen, enz. om de concentratie in bepaalde straten en strenge contrôle verzochten, en Luther was daarmede geheel in overeenstemming, met de Wittenbergers op de stichting van Magdalena-asylen wijzende (Ritter, Evangelisches Denkmal); wij beschouwen die afschaffing als een sociaal recht en vinden het beneden de waardigheid van den Staat, te dulden en te reglementeeren, wat in strijd is met de moraal, de belangen der burgerij en de algemeene beschaving, wat eene begunstiging is der bezittende klasse, die zich den luxe veroorloven kan, bordeelen te bezoeken en concubinen te houden. Beschamend is de klacht van Maxime du Camp: ‘La licence des moeurs semble avoir fait effort pour égaler celle que l'on a reprochée à la Régence et au Directoire. Nous sommes aujourd'hui en présence d'écuries d'Augias, où les gens de toute catégorie et de toute condition se sont empressés de verser leur fumier! Quel Hercule aura le courage et la force de nettoyer la cloaque? Le remède est seulement dans les réformes morales, mais - qui donc veut en entendre parler et ne sourit à ce mot là?’ Beschamend is het woord van een Chineesch gezant: ‘Vier hoofdkenmerken der beschaving vond ik in alle Europeesche hoofdsteden zeer sterk vertegenwoordigd; nl. spoorwegen, telegraaflijnen, dagbladen en de prostitutie.’ | |||||||||
[pagina 35]
| |||||||||
Mr. W. van den Bergh geleidt ons in zijn Strijd tegen de prostitutie met zekere hand door het doolhof van keuren en placaeten, biedt ons eene reeks gemeentelijke en andere verordeningen aan, laat de bestaande letterkundige bronnen een woordje meespreken en beschikt over een veelzijdig materiaal, dat hem een flink aantal bruikbare wapenen verleent, om goed toegerust het strijdperk te kunnen betreden. Zijn werk is een geschiedkundig overzicht der ontwikkeling van deze vraag op nationaal gebied en bevat enkele opmerkingen en gegevens betreffende den strijd tegen de prostitutie, maar zijn voorraadschuren zijn goed voorzien en het geheel is grondig bewerkt, terwijl de officieele stukken de waarde van het werk niet weinig verhoogen. De strijders op dit gebied zijn in ons land schaarsch vertegenwoordigd. Parent-Duchâtelet werd door de Heeren Schneevoogt, Van Oordt en Van Trigt op de hoogte gesteld en van materiaal voorzien, dat ook op de plaatselijke verordeningen let; Dr. A.A. Fokker behandelde de geschiedenis der syphilis in de Nederlanden, en Ds. Heldring streed met onverdroten ijver voor de goede zaak. Mr. W. van den Bergh voorziet met zijne doorwrochte studie in eene dringende behoefte en zijne verdiensten moeten ten zeerste gewaardeerd worden. Of hij niet meer op de historische ontwikkeling in andere landen had moeten letten, of hij niet naast de verordeningen der gemeenten het wezen, de inrichtingen, de feitelijke sterkte en de bevoegdheden, de gebreken en de middelen ter verbetering der politie had moeten behandelen, wil ik in het midden laten; of hij niet aan het asyl Steenbeek eene met het oog op den omvang van het euvel te groote beteekenis toekent, is mede te overwegen. Velen schreven recepten voor ter oplossing der sociale vraag en meenden geruimen tijd, het ei van Columbus gevonden te hebben, totdat later bleek, dat die recepten onder bepaalde omstandigheden voor bepaalde gevallen een middel waren, om wellicht beterschap voor te bereiden. Hij pleit voor de afschaffing der bordeelen, zonder echter ook het ‘wat dan’ te behandelen, want, toegegeven dat het geloof de menschen verbetert, zoo is door het geloof alleen nog geene wijziging in de sociale ellende gebracht. Rabelais laat Panurge zeggen: ‘Heere, ik ken spreeke anders geen taele dan kersten (Christen) tael; mij dunkt nogthans, als ik en seg u niet een woord, mijnne noot verklaert genoegh wat ik begeere. Geeft mij uijt bermhertigheijt ijets waarvan ik gevoet magh zijn.’ Lassalle meende ook: eerst maar voor de afschaffing van alle misbruiken geagiteerd, dan zou het overige wel volgen. Zóó ging het met het raadsel van Koning Johan van Saksen, dat het hof in vertwijfeling bracht, omdat niemand het raden kon, en toch scheen het zoo eenvoudig, één enkel woord, bestaande uit twee lettergrepen. De Koning schudde het hoofd, lachte, maar heeft, helaas, de oplossing mede in het graf genomen. Onze voorouders waren nu juist geen heiligen. In de Beschrijving der stat Amsterdam van haar eerste beginselen, oudtheijdt, vergroo- | |||||||||
[pagina 36]
| |||||||||
tingen, gebouwen en geschiedenissen tot op den jare 1665 staat o.a. opgeteekend: ‘Het is den schouts-dienaren vergund, bordeelhuizen of gemeene vrouwen te houden, alleen in de Pijl- en Halsteeg, nergens anders. Wie elders dit bedrijf uitoefent, wordt met pijp en trom in de Pijl- of Halsteeg gebracht’ (Keuren uit het jaar 1509), en ‘bordeelen zijn in koopsteden niet te ontberen; zij moeten echter tegen de toenemende hoererij waken en deze van stadswege regelen. Zelfs is het beter, indien zulke huizen voorhanden zijn ter ontlasting van anderen, mits uitsluitend te houden door schouts-dienaren.’ In 1596 werd het Spinhuis opgericht voor meisjes, die langs de straten ledig liepen bedelen. ‘Andere ook die bevonden wierden, zich tot hoerderije te begeven, wierden uijt de Hoer-Huijzen in deze heijlige plaats, tot groote onkosten der stadt ghehuijsvest om getucht en gebetert te worden.’ Het opschrift luidde: ‘Om schamele meijskens, maagden en vrouwen,
't Bedelen, leeg gaan en doolweg te schouwen,
Is dit Spinhuijs gesticht, zo men hier zien mach,
Elk laat zich niet verveelen of rouwen
Uijt charitaat hier aan de handt te bouwen,
Wie weet wat hem oft de zijn noch geschien mach.’
Zoo kreeg het voormalig St.-Urselklooster een stedelijk karakter, en moesten de oneerbaren uit herbergen en bordeelen, hier veelal ook door de ouders besteed, aan den arbeid gewend worden. P.C. Hooft schreef: ‘Schrik niet, ik wreek geen quaat maar dwing tot goet,
Straf is mijn handt, maar lieflijk mijn gemoet.’
Men onderscheidde drie klassen, nl. 1 en 2 voor hoerderije, dronkenschap en ongebondenheid. 3. Op vonnis van schepenen. Voorts particuliere vertrekken voor ‘eerlijcke luijden, dochters door lichtvaardigheijdt vervoert, of de drank te lief hebbende, ook wel voor getrouwde vrouwen.’ Dat de Reformatie duurzamen invloed op de algemeene zeden uitoefende, wordt nergens gemeld, en volgens oude reisbeschrijvingen ontbrak het nooit aan galante avonturen. Onze schilders kenden het volkskarakter getrouw en Jan Steen, Adriaan Brouwer, Ostade en anderen behoefden hunne phantasie niet buitengewoon te scherpen, toen zij de voorhanden zijnde natuur met tot heden ongeëvenaard meesterschap in de meest karakteristieke tafereelen wilden weergeven. Eene wandeling door de musea is even leerrijk als eene wandeling door het gebied der keuren en placaeten en tevens welsprekender. Maar | |||||||||
[pagina 37]
| |||||||||
het is waar, onze oude meesters werden daarvoor slecht beloond, want men hulde hen in niet altijd even kiesche anekdoten en scheen daarmede te willen zeggen, dat men het met paria's der maatschappij te doen had. De wetenschap heeft hun weder dit kunstmatig gefabriceerd kleed uitgetrokken, en wij kunnen ons gerust aan hunne leiding toevertrouwen, indien wij onze maatschappij willen leeren kennen. Een geestverwant van hen schilderde met onverbiddelijke waarheidsliefde de zeden en gewoonten gedurende onze bloeiperiode, toonde de zwakheden aan en deed ons over die zwakheden lachen, en aan Brederoo en de zijnen zal men gewis het juiste koloriet niet betwistenGa naar voetnoot(*). Wij behoeven alzoo niet ver te gaan, om te zoeken en te vinden. Onze letterkunde, onze kunst, ons tooneel, ziedaar wegwijzers. Fidicin (Diplomatische Beiträge, Bd. V) onderscheidt in de 18de eeuw officieel te Berlijn 4 klassen van huizen, aan de ontucht gewijd; nl.:
Bekend waren 100 bordeelen met gemiddeld 7-9 vrouwspersonen per huis (1780). Er was echter slechts van uitwendige middelen ter bestrijding sprake, want de pastoraal werd totaal verwaarloosd, het onderwijs was zeer onvoldoende en het ontbrak aan veredelende publieke vermakelijkheden. De geestelijkheid koesterde zeer verschillende meeningen. Luther predikte eens te Wittenberg: ‘Es hat der Teufel durch unseres Glaubens sonderliche Feinde etliche Huren hierher geschicket, die Jugend zu verderben. Dem zuwider ist meine, als eueren alten Predigers, an euch, lieben Kinder, meine väterliche Bitte, ihr wollet ja gewisslich glauben, dass der böse Geist solche Huren hierher sendet, die da krätzig, schäbig, garstig stinkend, venerisch sind, wie sich leider in der Erfahrung befindet; dass doch ein gut Geselle den andern warne. Denn eine solche venerische Hure zehn, zwanzig, dreissig, hundert guter Leute Kinder vergiften kann, und ist derhalben zu rechnen als eine Mörderin, viel ärger als eine Vergifterin. Helfe doch in solchem giftigen Geschmeiss Einer mit treuem Rath warnen... Darum rathe ich euch, Speckstudenten, dass ihr euch bei Zeiten trollet, ehe es der Landesfürst erfahre, was ihr mit den Huren treibet... Wenn ich ein Richter wäre, so wollte ich eine solche venerische Hure | |||||||||
[pagina 38]
| |||||||||
rädern oder ädern lassen. Denn es ist nicht auszurechnen, was Schaden eine solche unfläthige Hure thut bei dem jungen Blut, das sich so jämmerlich an ihr verdirbt, ehe es ein rechter Mensch ist geworden, und in der Blüthe sich verdirbt (Luther, sämmtl. Schriften, Bd. 22). Calvijn legde zijne gedachten in zijn wetsontwerp ter regeling der stedelijke toestanden neder en ruimde met gunstig gevolg den Augiasstal op; zijne leges morales steunen op de tien geboden en aan strenge tucht, zonder aanzien des persoons, ontbrak het niet, want discipline was het nervus rerum, geloof en matigheid in alle dingen, achting voor de autoriteit der wet, bescheidenheid, deemoed, handhaving der volksrechten en vrijheden zonder revolutie, en goede zeden werden met elkander vereenigd. In lateren tijd verslapte echter de tucht (Joh. Calvin als Staatsmann, Gesetzgeber und Nationalökonom von Dr. L. Elster). Een achtbaar geestelijke te Frankfort a/M., Peter Geltner, een anti-Zwinglianer, trad voor duiding der publieke huizen op, om erger schandalen te verhoeden en wederlegde de argumenten van zijn collega's op even ernstige als welmeenende wijze (Kirchner, Geschichte der Stadt Frankfurt.) Tot op den jongsten tijd bestaat die tweestrijd; terwijl de meeste geestelijken de afschaffing wenschten, stond in Zwitserland weder een achtbaar predikant als verdediger op; het lastige der zaak is, dat de argumenten gewoonlijk van zuiver theologischen aard zijn en dat slechts weinigen zich zelfstandig eene eigene meening vormen, zoodat ten slotte bij nader onderzoek slechts een paar ernstige strijders van beide richtingen overblijven. Keeren wij nu tot Mr. W. van den Bergh terug. Hij stipt terloops aan, dat de zoogenaamde aristocratie reeds in de 15de eeuw aan de ontaarding deelnam en met een deel der geestelijkheid en der kloosterlingen wedijverde, om deze pandemische ziekte steeds verder en verder te verbreiden. De tooneelen van bandeloosheid en raffinement ten opzichte der moraal, door Meiners (Vergleich der Sitten des Mittelalters und denen unseres Jahrh.) met sterke kleuren geschilderd, worden ook door hem aangeduid, hoewel hij terecht op de pogingen ter bestrijding en op het optreden der ‘Susteren ter Magdaleen’ wijst. Reeds van Sebastiaan Brandt weten wij, hoe ontaarding, schijnheiligheid, traag vertrouwen op Gods barmhartigheid, zelfzucht, zin voor pracht, luxe en genot en niet het minst de kunstmatige onderscheiding van stand en rang getuchtigd moeten worden; reeds in de volksliteratuur van den toenmaligen tijd, in de populaire geschriften van BebelGa naar voetnoot(*) (Triumph der Venus en Facetiën), wordt het zedelijk verval ten gevolge der scherpe sociale tegenstellingen met bijtende scherpte aan de kaak gesteld; | |||||||||
[pagina 39]
| |||||||||
want eenerzijds heerschten verkwisting en immoraliteit zonder weerga en andererzijds hartverscheurende armoede en ellende. Geen gevoel van schaamte hield er de aristocratie van terug, om in de salons het verfoeilijk Adam- en Evaspel op te voeren, om den onschuldigen dans met den dierlijken lust in verbinding te brengen en om de kleeding met opzet aan eene zoodanige verpeste atmosfeer dienstbaar te maken. De Fransche legers uit de 1ste en 2de helft der 13de eeuw hebben er niet weinig toe bijgedragen, om het reeds in het Zuiden van Frankrijk aanwezig vergif te verspreiden en voornamelijk Italië aan te steken. De geschriften van Robert van Blois en Amanien des Escas bewijzen ons, hoe diep de moraal zinken kan. Met de beschaving hield de ontucht gelijken tred. De steden bleven niet verschoond en de onbeschaamdheid ging zoover, dat wij in oude cassaboeken posten genoteerd vinden voor het verkeer met publieke vrouwen. Zoo teekent een eerzaam Straatsburger met den grootsten eenvoud op: ‘Hab' a gebickt, thut 30 pfenning.’ De geestelijkheid, verwend door de rijke kloosters en het ontzaglijk inkomen, reikte den adel in dit opzicht maar al te dikwijls de hand. Het Concilie van Costnitz werd door 7000 meretrices, virgines publicae, bezocht, ofschoon elk geestelijke zijne eigene minnares medebracht; gedurende dit Concilie verdiende ééne vrouw 800 goudguldens in echte munt; in Friesland werd hier en daar de geestelijkheid door de burgerij gedwongen, zich concubines te houden, om daardoor de vrouwen en dochters der inwoners voor verleiding te bewaren; in Berlijn mocht een geestelijke, op ontucht betrapt, doodgeslagen worden. Terwijl aldaar onechte kinderen van burgers geadopteerd konden worden, waren de kinderen van geestelijken van elke legitimatie uitgesloten. Nog in de 15de eeuw voorzagen adellijken hun gasten van concubines. Heette in dien tijd een onecht kind papenkind, zoo is later echter weder meer van soldatenkind sprake. Zimmermann (Ueber die Einsamkeit) onthult het leven der nonnen en noemt de nonnenkloosters publieke huizen; het inkleeden van eene non stond algemeen gelijk met het wijden tot publieke vrouw, en Nicolaus von Bibera, die zoo meesterlijk de satire in die dagen wist te hanteeren, wordt op eens ernstig en sentimenteel, als hij de Begijnen bezingen moet. Volgt hieruit nu iets tegen den godsdienst? Neen, want de leer stond tegenover de handeling van vele bedienaars en het verwijt geldt vrij wat meer de sociale orde, want de traagheid, zoowel als de willekeurige verdeeling van den rijkdom, waren hoofdzakelijk daaraan schuld, en slechts in zoover de Kerk van hare roeping afweek en deze tyrannie begunstigde, deelt zij die schuld. Niet de Kerk staat tegenover ons, maar het egoisme, hetzij in de Kerk, hetzij in den staat, hetzij in de maatschappij, het plichtverzuim en het cynisme. De Kerk zocht het verval tegen te gaan. Een priester, Broeder Stephan, een edel dienaar der Kerk, had | |||||||||
[pagina 40]
| |||||||||
medelijden met het rampzalig lot der gemeene vrouw en predikte haar het woord des heils. Hij spoorde haar aan, de duisternis der wereld te verlaten en in een klooster gemeenschappelijk het licht op te zoeken. Hij verlangde boete en berouw, het gebed en den arbeid. Zijne poging werd met gunstig gevolg bekroond, en als eerste proost der nieuwe orde in Duitschland ontving hij de regelen van St. Augustinus en de inrichtingen van het nonnenklooster S. Sixti te Rome. Zoo ontstond reeds in de eerste helft der 12de eeuw de orde der witte vrouwen S. Mariae Magdalenae de Poenitentia. In 1227 ontving de orde volgens eene nog voorhanden zijnde oorkonde van Paus Gregorius IX in Anagni bepaalde statuten, naar het schijnt op dringend en herhaald verzoek des stichters, die tot dien tijd met de organisatie en leiding onvermoeid bezig was. Intusschen was ook dit nog maar het voorspel, daar de eigenlijke regelen, vrijheden, rechten en aflaatprivilegiën eerst den 16den November 1232 verleend werden. Bisschop Conrad van Hildesheim trad voor Duitschland als defensor en Broeder Ulrich als proost op. Wij zien derhalve, dat de eerste periode van wording en ontwikkeling vrij lang duurde en meer aangeduid kan worden, dan met zekerheid te vervolgen is; dat de eerste sporen wel te bepalen, maar niet nauwkeurig te ontleden zijn, en dat de historisch zekere geschiedenis in 1232 begint. De voorschriften zijn zeer streng en de leden der orde moesten veel ontberen en zware plichten volbrengen. Zij mochten niets persoonlijk bezitten, moesten stilzwijgend den overste gehoorzamen en verlieten het klooster, waarin zij hunne gelofte afgelegd hadden, nooit meer. Van April tot den 14den September werd tweemalen, het overig gedeelte des jaars éénmaal daags, groente zonder vleesch gekookt; op feestdagen was de pot beter; daarentegen moest op vastendagen de spijze tot een minimum gereduceerd worden. Alle godsdienstige verrichtingen geschiedden stilzwijgend; zonder uitdrukkelijke vergunning der priores van het klooster mocht niet langer dan één uur daags eene bescheidene wisseling van gedachten plaats vinden. De kleeding bestond uit grof wit goed, zonder de geringste versiering, terwijl voor de gezondheid, zoowel als voor de zindelijkheid, voldoende gezorgd werd; het nachtleger bestond uit stroo met ééne ruwe deken; achtmalen 's jaars werd het haar geschoren. Overeenkomstig het verleden der zondares en het doel der beterschap waren de overtredingen, die konden voorkomen, verdeeld in licht, licht-zwaar, zwaarder, zwaarst. Tot de eerstgenoemden behoorden: het te laat komen in de bijeenkomsten, in de godsdienstoefening en tot den arbeid; onbescheiden bewegingen en woorden; langzaamheid in de vervulling van bekomen opdrachten, en stoornis der rust; de straf bestond in het vragen om vergiffenis en het lezen van een psalm. Tot de tweeden behoorden: het wegblijven uit godsdienstoefeningen; lachen en anderen aan het lachen brengen in het koor; noodelooze betuigingen en ongepaste antwoorden; nalatigheid, en het verruilen | |||||||||
[pagina 41]
| |||||||||
van kleedingstukken als anderszins; de straf bestond in eene lichte kerkelijke tuchtiging en het lezen van zoovele psalmen, als de priores beval. Tot de derden behoorden: ongehoorzaamheid; het zaaien van twist en tweedracht; onbeschaamdheid; het spreken met vreemden zonder bijzondere vergunning; het onbescheiden aanstaren der lieden; liegen, schimpen, vloeken en praatjes maken; het zich beroepen op reeds ontvangen straffen; het lasteren, en het onjuist beschuldigen van anderen. De straf bestond in het vragen om vergiffenis, driedubbele kerkelijke tuchtiging en vasten bij water en brood, indien de schuldige zichzelve aangaf; in het tegenovergestelde geval verscherping der straf. Klachten over spijs, drank en kleeding konden bij den proost ingediend worden en werden dan onderzocht; wie echter, zonder zich tot den proost te wenden, morde, verviel in dezelfde straf en moest 14 dagen lang datgene ontberen, wat haar niet voldoende voorkwam. Tot de vierden behoorden: het verwonden van eene medezuster; eene misdaad; godslastering, en diefstal. De straf bestond in strenge kerkelijke tuchtiging, tentoonstelling in het convent als een door den duivel bezeten wezen, uitsluiting van de gemeenschappelijke tafel en spijziging aan eene ongedekte tafel met grof brood en water, terwijl de resten niet met die der algemeene tafel vermengd mochten worden, ten teeken, dat de zondares niet meer tot het lichaam des kloosters behoorde. De kerk moest zij het eerst van allen betreden, maar uitgestrekt voor de deur blijven liggen, totdat allen zonder op haar te letten binnengetreden waren. Toonde zij na aanhoudende boete en deemoediging waarachtig berouw, zoo was vergiffenis door den proost en het algemeen kapittel mogelijk. Eindelijk had onverbeterlijkheid kerkerstraf ten gevolge. Door een tralievenster met zeer enge traliën had het verkeer met de buitenwereld plaats en de maatregelen ter verhindering van misbruik waren van dien aard, dat daarvan geen sprake kon zijn. Binnen de traliën werd de spreekster door 2 à 3 nonnen bewaakt en daarbuiten stonden twee mannelijke getuigen. Zonder getuigen was het verkeer zelfs tusschen de priores en den prior even min als tusschen de ondergeschikten veroorloofd. Geen monnik mocht den kloosterdrempel overschrijden. Éénmaal 's jaars werd het klooster gevisiteerd. De sacramenten werden in ambtsdracht met de allernoodzakelijkste woorden uitgedeeld. De administratie berustte bij den prior en een convent van zes broeders, waarvan drie tot priester gewijd moesten zijn. Strenge voorschriften bestonden omtrent de indeeling van den dag en den arbeid en omtrent al hetgeen tot de tucht en de goede orde behoorde. Op Zon- en feestdagen werd gerust. Hieruit blijkt, dat de voorschriften van St. Benedictus eigenlijk den toon aangaven en St. Augustinus aanvankelijk slechts genoemd werd. Overeenkomstig | |||||||||
[pagina 42]
| |||||||||
deze regelen bezat Erfurt een klooster, dat in 1235 den steun van den Paus en de erkenning van het eigendomsrecht der voorhanden zijnde goederen bekwam, aan den aflaat verdiende, aalmoezen in geld en levensmiddelen ontving en van de opbrengst der vervaardigde artikelen leefde. In 1246 brandde het af en eerst in 1258 ontmoeten wij de orde in een nieuw gebouw, nu echter overeenkomstig de voorschriften van St. Augustinus. De stad had daartoe bijdragen geleverd en Paus Alexander IV wijzigde daarom bij deze gelegenheid de statuten; maar allengs kreeg het klooster een ander karakter, nam voornamelijk de dochters van patriciërs op en bemoeide zich èn met de huisindustrie, èn met het onderwijs, èn met de ziekenverpleging. De priores werd de domina en bezorgde met het convent, of liever met den proost, geheel zelfstandig het beheer der goederen en dat des kloosters. Zoodra de burgerij zich de zaak aantrok, veranderde ook de inrichting. De Saksische stam is van nature zinnelijk en kwam menigvuldig in conflict met de zedewet. Intusschen schijnt op den duur ook de wereldsche zin binnen het gebouw niet geheel afgestorven te zijn, want volgens eene sage staat het Erfurter klooster met de heilige Elisabeth in verbinding, die aldaar de eerste school voor borduurwerk stichtte. In deze school borduurden de zondaressen een der oudste kunstwerken uit dien tijd, tafereelen uit de Maria-legende. Of de prachtige gobelins met 26 scènes uit het epos der liefde Tristan en Isolde ook van haar zijn, wil ik in het midden laten. Voor het overige verwijzen wij naar Mr. Van den Bergh (pag. 5), die de drieledige onderscheiding aan Römer ontleent, nl.: vrouwen en maagden, die de eere waardig waren, om de geloften te mogen doen, werden onder de h. Magdalena gerangschikt; vrouwen en maagden, die daartoe om de eene of andere reden niet toegelaten werden, stonden onder de h. Martha; vrouwen en maagden, die tot geringe hoop op verbetering aanleiding gaven of door ouders en aanverwanten aan het klooster toevertrouwd waren, behoorden aan den h. Lazarus. De opklimming van klasse tot klasse en het ontslag waren onder de voorschriften opgenomen. Daar deze kloosters meer op zichzelf stonden, kunnen wij de regelen niet als zoo strikt bindend beschouwen. De humane opvatting, die meer en meer veld won, had ten gevolge, dat het karakteristiek karakter niet altijd bewaard bleef, gelijk wij reeds zagen. Wij zien eerst nog meer speelruimte gelaten aan de oud-Germaansche opvatting, die in een brief van den Apostel Bonifacius aan Koning Ethelbald nader toegelicht wordt en die vooral bij de ‘Sassen’ in eere gehouden werd; wij zien allengs een systeem van kerkelijke boetedoeningen als anderszins toepassen en met de humane richting ook de heerschende meening zich wijzigen, zoodat de scherpe onderscheidingen wegvielen; wij zien het pauselijk recht in beginsel ook in het | |||||||||
[pagina 43]
| |||||||||
burgerlijk leven veld winnen en staan nog onder den invloed van dat recht. In den nieuweren tijd zien wij bij de Katholieken de bekeering, verbetering en verhoeding van het zedelijk verval door de vrije orde van den Goeden Herder op den voorgrond geplaatst, en het gesticht bijv. te Soeterwoude nabij Leiderdorp toont den vooruitgang in de wijze van opvatting van dien zwaren arbeid. De klasse der Magdalena's of goed bekeerden is geheel op den achtergrond geplaatst, omdat penitenten tot de zeldzaamheden behooren. Terloops herinner ik hier aan de psychologische novelle van Vosmaer: Mona (Vogels van diverse pluimage), om het begrip ‘boete’ op te helderen zonder in beschouwingen te vervallen. Voorts ontmoeten wij bewaarden en gevallenen, gesteund door de religieuses of consacrées, die door arbeid, gebed en voorbeeld zich en anderen op den weg ter zaligheid met onverdroten ernst en bewonderenswaardige zelfverloochening voorbereiden. Zij arbeiden en leven met de gevallenen en zijn haar tot troost en aansporing; zij stichten een onbegrijpelijk nut, want zij staan niet boven de anderen, maar kenden denzelfden strijd, dezelfde moeilijkheden, en overwonnen in ootmoed en geloof, zichzelven verloochenende om in werkdadige liefde de Kerk te dienen. Hier is een voorbeeld van de veerkracht en de verjongende kracht der Kerk; hier vinden wij eene inrichting, die èn ten opzichte der regelen èn ten opzichte der methode verreweg de voorkeur verdient, en hier zien wij, hoe in de historische richting van stap tot stap het beginsel der beweging, getoetst aan het geloof, zich ontwikkelt en baan breekt, hoe het oorspronkelijk karakter, wel is waar in gewijzigde vormen, maar toch zuiver en waar, gehandhaafd wordt ook bij het huldigen van den vooruitgang. Wij kunnen daarom bijv. de Gravin Hahn-Hahn met haar reddingswerk gelukwenschen. Tegen list en leugen, duurzame verstoktheid en sluwheid moet op het gebied der zonde gestreden worden, en door welgelukte proeven is de hier toegepaste methode gebleken, goed gekozen te zijn. Op het omvangrijk gebied der werkdadige liefde is de Katholieke kerk onze leermeesteres; zij handelt systematisch en versnippert geene kracht; zij bezit ‘le caractère essentiel’. Om erger kwaad te verhoeden, duldde de geestelijkheid veelal publieke huizen en beval zij zelfs nu en dan de reglementeering aan. Zij plaatste zich daarbij op het standpunt der utiliteit, uitgaande van het beginsel: de Kerk verbiedt den doodslag, maar zendt haar dienaren toch naar het slagveld, om geslagen wonden te genezen en troost en hulp te verleenen; de staat verbiedt het duel, is echter teruggekomen van de belachelijke bepaling, daarbij aanwezige artsen te bestraffen; de maatschappij verwerpt de prostitutie, maar wetende, dat uit hare bestaande orde dit euvel voortvloeit, tracht zij de gevaren te verminderen. Het is echter in elk geval kleingeestig, indien de bestrijders, de voorstanders van het hygiënisch toezicht, gemis aan ernst en menschenliefde voorwerpen of acht- | |||||||||
[pagina 44]
| |||||||||
bare vorschers van tegenovergestelde meening van frivoliteit beschuldigen, en de wijze, waarop de afschaffers, vooral in den laatsten tijd, juist in dit opzicht vechten, boezemt mij daarom niet de geringste sympathie in. Het dulden van bordeelen is mijns inziens eene fout, omdat daardoor eene begunstiging van particuliere ondernemers en uitzuigers te voorschijn geroepen wordt en omdat de ongelukkigen aan onmenschelijke slavenhouders geofferd worden. Wie bordeelen wenschelijk acht, om de overige vrouwelijke maatschappij te ontlasten, omdat hij de prostitutie voor een noodzakelijk kwaad houdt en slechts de gevaren voor de gezondheid wil verminderen, moet voor staats- of stedelijke bordeelen ijveren, want dezen geven uitsluitend waarborgen. Wie die noodzakelijkheid ontkent, maar tevens met de werkelijkheid rekent, is verplicht, de macht der geprostitueerden op eene andere wijze te fnuiken en de geheime prostitutie in alle schuilhoeken op te zoeken, moet echter op sociaal gebied kleur bekennen en tegen het individueel egoisme opkomen. Beiden echter moeten tegen de tegenwoordig bestaande bordeelen front maken, omdat zij de exploitatie van zwakken en verstootenen ten koste der algemeenheid beteekenen, omdat zij onder den schijn van recht de tyrannie tot koning proclameeren en een schandvlek der maatschappij zijn, de beste illustratie van menschelijke traagheid, onverschilligheid en baatzucht. Hügel en Müller hadden den moed, voor deze consequentie uit te komen en voor staatsinstituten te pleiten; zij beroepen zich daarbij op historische feiten, want hetgeen zij wenschen, is niet maar losjes uit de mouw geschud, en hoewel ik de tegenovergestelde meening belijd, zou ik mij schamen, hen verdacht te maken of als het type der frivoliteit voor te stellen en mij daarbij op het oordeel der pers te beroepen, die noch den tijd, noch de roeping bezit, om dergelijke zaken zorgvuldig te onderzoeken en onbevooroordeeld te ontleden, om beide tegenstellingen te wikken en te wegen en naast elkander op de weegschaal te plaatsen. Of men niet meer van haar verlangen mag, dan zij aanbiedt, of zij niet in eminenten zin zonder partijoogmerken de publieke meening moest opvoeden, leiden en voorlichten, om haar geheel zelfstandig te maken, is eene andere zaak, maar gaat ons hier niet aan. Met de Reformatie werden de moreele toestanden tijdelijk beter, want het geloof werd weder meer algemeen eene levendmakende kracht; er ontstond wrijving, leven en beweging. De verslapte zenuwen werden door den strijd gesterkt, de ingedommelde zielen wakker geschud en de geestdrift herleefde. Huss riep met bezieling uit: ‘O eeuw! de studiën bloeien, de geesten ontwaken, het is een lust om te leven.’ Er werd gestreden en geleden; Erasmus had de eieren gelegd, die de hervormers uitbroeiden; de politiek kwam erbij te pas en de sociale wereld liet de bazuinen weerklinken; een ieder dacht aan opwekking, nam deel aan den wedstrijd en vocht voor langgekoesterde idealen. | |||||||||
[pagina 45]
| |||||||||
Ééne enkele vonk had het vuur weder aangeblazen en het brandde, totdat de teleurstelling weder veld won. De Katholieken hadden de snaar te strak gespannen, zoodat zij breken moest, maar de Protestanten namen de taak over zonder te bedenken, dat zij dezelfde fouten moesten vermijden en voornamelijk van geestelijken hoogmoed en schijnheiligheid afstand hadden te doen, om op den duur de leiding te kunnen aanvaarden. Men tastte de schoone muze aan en vernielde kunstgewrochten van eeuwige waarde; men schafte de onschuldigste vermakelijkheden af en predikte de strenge Zondagsviering. Het zuiver dogmatisch geloof werd hoofdzaak; phantasie en gemoed stonden op den achtergrond. Prozaïsche predikanten traden op in de nuchterste kerkgebouwen en drongen aan op den letterdienst, terwijl eentonig orgelspel en hartverscheurend gezang dit alles de kroon opzette. Wanneer een zonnestraal nog hier en daar de gewijde ruimte doordringt, die eertijds ook met het oog op den smaak, den geest der bouwkunst en het wezen van den godsdienst in het leven geroepen werd, maar later aan eene zuivering blootstond, om aan ultra-Hervormde eischen te kunnen voldoen, dan laaft men zich weder, als het ware, aan de constructie van het gewelf en voelt met den bouwmeester de verschrikkelijke dissonance, die het gemoed verscheurt. De Katholieke kerk verslapte en ontaardde, omdat zij de hiërarchie najaagde; de Reformatie zuiverde zoolang de atmosfeer, totdat zij in de oude sleur verviel en met andere woorden in den droogsten vorm hetzelfde doel op het oog had. Ten tijde der Reformatie werd de Augiasstal van het Katholicisme gereinigd; nu staan wij vóór de cloaken, onder de Protestantsche hiërarchie tot ontwikkeling geraakt. De Reformatie was een keerpunt in de geschiedenis, maar toen zij met het reglementeeren begon, geraakte zij in hetzelfde schuitje. Wij hebben de treurige gevolgen der strenge Zondagsviering in Engeland vóór onsGa naar voetnoot(*); zij bevordert het ‘national Evil’ en tevens de huichelarij; wij kunnen ook in Nederland in dit opzicht de schaduwzijden van het Calvinisme gadeslaan. Eenzijdigheid baart reactie, en eene zoodanige reactie bevordert het zedelijk verval. Ik gun aan de Calvinisten hunne geloofsuiting in hunne leer; ik waardeer in het Katholicisme het ernstig streven, om op het gemoed te werken; ik erken de voortreffelijke moraal der Israëlieten, maar ik wensch, dat niemand zich als de reddende macht bij uitne- | |||||||||
[pagina 46]
| |||||||||
mendheid presenteert, want allen moeten op den weg der werkdadige liefde toonen, waarin de voortreffelijkheid bestaat. Dan ontmoeten wij elkander op sociaal gebied en kunnen gemeenschappelijk het volk van den socialen druk verlossen, zonder het ideaal en de aristocratische gedachte op te offeren. In de 15de eeuw bereikte de ontaarding het toppunt en werd de prostitutie eenigermate georganiseerd; in de 16de ontstond door het opkomen van den derden stand weder verbetering; in de 17de heerschte de invloed der Gereformeerde kerk en werden de bordeelen opgeheven, ontucht en onzedelijkheid bestraft. In de 18de heeft de ontwikkeling der Gereformeerde kerk haar grenzen bereikt, neemt de lichtzinnigheid toe en is overal afval waar te nemen. In de 19de is men op het vroeger standpunt teruggekeerd, zoodat de klachten toenemen, het geloof in de heerschappij der Kerk verdwijnt en de vierde stand aanklopt, om binnengelaten te worden en niet langer de paria's der maatschappij te spelen. De beweging vormt eene zich voortdurend kronkelende lijn, is te vergelijken met een barometer, en het zal nu moeten blijken, welk godsdienstig beginsel de nieuwe periode der toekomst zal beheerschen, wie de meeste veerkracht bezit, om de hoofdrol op het wereldtooneel duurzaam te spelen. De bijzonderheden omtrent elke periode van ontwikkeling kunnen wij bij Mr. W. van den Bergh naslaan. Hij dateert de feitelijke erkenning en organiseering der prostitutie van overheidswege van het tijdstip der inlijving bij Frankrijk en de invoering der Fransche wetgeving. Eene uitzondering maakt de stad Tilburg. Of de moraal daar hooger staat dan elders, wordt niet medegedeeld en toch ware het wenschelijk geweest, daaromtrent het een en ander te vernemen, omdat deze uitzondering wel is waar eene kleine, maar in de eerste plaats eene fabrieksstad is, waar bijzondere eigenaardigheden op den voorgrond treden. Brabant en Limburg mogen niet zonder nadere opgaven ten opzichte der heerschende toestanden en verhoudingen met Noord- en Zuid-Holland vergeleken worden. Ik moet hier opmerken, dat het bijv. niet voldoende is, te vernemen: Bouard, voormalig Burgemeester van Beaune, werd tot Voorzitter van de Parijsche bijeenkomst der gedelegeerden ter bestrijding der prostitutie gekozen, omdat hij zijn gemeentelijk ambt niet had willen aanvaarden, alvorens hij de zekerheid bezat, dat de publieke huizen gesloten zouden worden; want het komt op de werking van het alsdan gevolgd systeem aan, en het is ongetwijfeld noodzakelijk, te weten, hoe hij na de sluiting ten opzichte der geprostitueerden te werk ging. Potsdam is nog geene modelstad ten opzichte der moraal, al verkondigt de Burgemeester dier gemeente wijd en zijd, dat hij de onzedelijkheid aldaar uitgeroeid heeft. De debatten naar aanleiding der petitie over ‘die öffentliche Sittenlosigkeit’ in den Noord-Duitschen rijksdag, of de behandeling van dergelijke vragen in den Pruisischen landdag laten nog steeds | |||||||||
[pagina 47]
| |||||||||
veel te wenschen over en leveren tot nog toe hoogstens het bewijs, hoe weinig zelfs de sprekers zich om het door hen betreden gebied bekommeren. Maar al te dikwijls wordt het paradepaard bestegen, maar later komt het uit, dat Generaal KnopfGa naar voetnoot(*) het dier bereden heeft. Men kan niet voorzichtig genoeg zijn. De geschiedenis van het asyl Steenbeek (1847-1878), de oprichting van instituten, die de inwendige zending trachten bij te staan en op te kleine schaal op touw gezet werden, en de strijd van Heldring, om èn op wetgevend gebied, èn in de maatschappij hervormingen tot stand te brengen, zijn niet onbekend. Deze beweging groepeerde zich om de leer der Gereformeerde kerk, maar sloot de medestrijders van andere richtingen niet uit en had een zuiver practisch doel. Heldring was ‘wellicht grooter in het bestrijden der prostitutie, dan in het redden van prostituées’. Hij stichtte Steenbeek (1847) voor haar, ‘die reeds weggedreven of nog wegdrijvende’ waren, en Talitha Kumi (1856) voor kinderen ‘nog niet weggedreven, maar vaak zoo hopeloos’ (Bethel voor meisjes boven de 16 jaar); hij maakte de middelen bekend, die de redding op het oog hadden, gaf de wetsbepalingen aan, die herziening vereischten of verbetering konden teweegbrengen, besprak de gedragslijn der overheid ten opzichte der prostitutie, de oorzaken der onzedelijkheid in Nederland en de geneesmiddelen ter voorkoming en genezing. Het asyl neemt haar op, die vrijwillig komen, onverschillig van welke uiterlijke kerkbelijdenis, voedt haar op tot Christelijke dienstboden of leert haar door middel van arbeid zich door het leven te slaan, en handhaaft het Christelijk karakter in leer en wandel. Gewoonlijk blijven de asylisten 2 jaren, en 1025 genoten reeds de leiding, alzoo gemiddeld 34 per jaar, waarvan gemiddeld 12½% beneden 18 en ca 54½% beneden 23 jaren waren. Het kostgeld bedraagt fl. 25 entrée en fl. 2 per week als doorloopende bijdrage; voor den uitzet in een dienst zorgt het Bestuur. Doorgangshuizen bestaan in Amsterdam (sedert 1846 met het doel, gevallenen zelfstandig aan de maatschappij terug te geven en bij wijze van uitzondering in het asyl te plaatsen; het biedt ook stoffelijken en zedelijken steun aan ongelukkigen en staat in verbinding met een dameskrans, waar kleedingstukken voor boetvaardigen gemaakt worden), in 's-Gravenhage (meer kosthuis, besteedde 300 vrouwen), in Groningen en in Rotterdam. Voorts bestaan er een 100tal correspondentschappen. Noemen wij nog een klein asyl voor de drie voornoemde categorieën te zamen; de scholen voor fabriekarbeidsters te Leiden, Amsterdam, Haarlem, Utrecht, Rhenen, enz.; vrouwenlogementen te 's-Hage, Amsterdam, Leeuwarden, en damescomités tot ontvangst van dienstboden op uitgaansdagen, om het beeld vollediger te maken. Ziehier het voorhanden zijnde materiaal. | |||||||||
[pagina 48]
| |||||||||
Wij behoeven den strijd van Heldring en anderen ter bescherming van den dienstbodenstand, ter herziening van de wettelijke voorschriften voor minderjarigen, ter regeling der prostitutievraag, ter toelichting der slavernij in Nederland (V.d.B. pag 86/87) en ter verdediging van hun standpunt niet uitvoerig te behandelen, daar dit een algemeen bekend terrein is, dat door Mr. V. d. Bergh met de grootste nauwkeurigheid bewerkt werd, zoodat het voor de kennismaking met dit onderwerp zeer aan te bevelen is, zich nader met dit boek bekend te maken. De geachte Schrijver schaart zich aan de zijde van hen, die de afschaffing der bordeelen eischen en op grond van de moraal, het geloof en het voorhanden zijnde materiaal voor het herstel of liever voor de verbetering der bestaande zeden eene lans breken, en hij treedt met zwaar geschut in het strijdperk. Waar wij van zijne meening afwijken, daar is die afwijking feitelijk niet zeer groot; waar wij meer verlangen, daar zal allengs wel meer moeten aangeboden worden, omdat onze tijd in hooge mate een socialen achtergrond bezit, die met den dag meer op den voorgrond treedt. Intusschen brengen wij hulde aan zijn streven en meenen aan de door hem medegedeelde geschiedenis der opheffing van de publieke huizen te Berlijn nog te moeten toevoegen, wat in 1869 te Frankfort a/M. in dit opzicht plaats vond. De stad Frankfort a/M. bezat reeds in het jaar 1387 publieke huizenGa naar voetnoot(*), | |||||||||
[pagina 49]
| |||||||||
die onder het toezicht van den scherprechter stonden. Één scherprechter had twee huizen voor gemeene vrouwen onder zijn beheer; de vrouwen genoten zijne bescherming en moesten hem daarvoor eene zekere som betalen. Wemelde het in die dagen overal van bordeelen en was het zelfs mogelijk, dat de gevallenen eigen gilden vormden, die door beëedigde meesteressen geleid werden, zoo sprak het wel vanzelf, dat de vroolijke Mainstad geene uitzondering maakte. Gedurende de verkiezingsperiode des keizers, gedurende rijks- en vorstendagen en gedurende de jaarmarkten bevolkte zich de stad buitengemeen, en in gelijke verhouding nam het aantal gemeene vrouwen toe, zoodat de scherprechter dan ook verplicht was, bij zulke gelegenheden aan de stad het dubbele der voor gewone tijden vastgestelde som te betalen. Men noemde deze contributie de wekelijksche rente, omdat dit bedrag elke week voldaan moest worden. Gewoonlijk bedroeg het hoofdgeld 16 schillingen per week van elke meesteres, die dochters hield, en deze som steeg gedurende de jaarmarkten tot 4 goudguldens, omdat men aannam, dat de verdiensten dan zooveel grooter waren. Buitendien huisden een aanzienlijk getal in de wijnhuizen en in andere druk bezochte etablissementen van gelijken aard. Officieel werden zij naar eene bijzondere wijk verbannen, mochten noch vóór de deur, noch op straat zitten, de lieden opwachten noch aanspreken, noch zich bij openbare feesten onder de fatsoenlijke dansers mengen. Overtredingen werden streng bestraft. Wij zien derhalve, dat de stad feitelijk publieke huizen hield, deze instellingen door stedelijke beambten liet besturen en uit deze inrichtingen financieele voordeelen trok, waarbij zelfs het verschil tusschen gewone en buitengewone tijden ten koste der vreemdelingen op den voorgrond trad; wij zien eene bepaalde organisatie, gebonden aan bepaalde regelen en wij zien daarnaast de clandestine, in weerwil der vaderlijke zorg der regeering, bloeien. Eene eeuw later ging men een stap verder; de stad liet den ingang naar de stedelijke bordeelen 's morgens 9 uur openen en 's namiddags 4 uur sluiten en richtte een nieuw instituut met vreemde gemeene vrouwen op. Het schijnt echter niet alles naar wensch gegaan te zijn, want spoedig daarop liet zij in de bijzondere wijk een pranger plaatsen, en eenige jaren later werd eene vrouw uit Leipzig wegens ontucht en diefstal in de Main geworpen. Deze methode werd dikwijls toegepast; zoo bestond er ook in de stad een speelhuis, maar valsche spelers werden zonder vorm van proces op eene kar geladen en in de Main geworpen. Dat het hoogst noodzakelijk was, de orde te handhaven, blijkt uit de klachten over de toenemende clandestine, die van dilettantisme beschuldigd werd en door hare concurrentie de geprivilegeerde stedelijke maagden afbreuk deed. De stad stond echter in die dagen in Duitschland zoo slecht aangeschreven, dat men, om aan te duiden, hoe gunstig het terrein aldaar voor de prostitutie was, iemand evenveel geluk in zijn beroep toewenschte als een publieke | |||||||||
[pagina 50]
| |||||||||
vrouw te Frankfort a/M. gewoonlijk had, terwijl daarbij buitendien nog op het aantal gezinspeeld werd. Na de Reformatie en na de opheffing van het gedwongen celibaat werden de grenzen nauwkeuriger vastgesteld en kon men van de bewoners ten opzichte der moraliteit meer verlangen. De gilden verboden aan de meesters en de gezellen het dansen met publieke vrouwen, en ontuchtigen mochten niet meer aan het groote feest der stad, het ‘Hirschessen’ deelnemen; maar opdat zij niet te kort kwamen, zond men haar haar aandeel naar huis. De geestelijkheid ijverde voor de afschaffing en nadat vele beperkingen afgekondigd waren, zonder iets te baten, volgde in 1545 de opheffing. Sedert dien tijd weigerde de scherprechter de betaling der rente, maar voor het overige bleek de maatregel onvoldoende, daar later aan ontuchtigen het dragen van goud, verguld, fluweel, atlas en damast verboden moest worden en tevens het bezoek der kerken, alwaar zij naast eerzame burgers plaats namen, niet meer gedoogd werd. Bedreigingen en verordeningen volgden elkander op, maar feitelijk bleef alles bij het oude en moest gedurende de jaarmarkten de toestemming steeds weder verleend worden. De naburige dorpen herbergden tallooze gemeene vrouwen en het winstbejag belette elke reorganisatie, want de bevolking werkte niet mede. In de 17de eeuw werd de dans als onzedelijk verboden. Nu eens zegevierden de afschaffers, dan weder gaf eene andere zienswijze den doorslag, totdat eindelijk eene strenge verordening en feitelijke vergunning aan den voortdurenden strijd een einde maakte. Toen Pruisen de regeering der stad aanvaardde, werd de moreele toestand nauwkeurig onderzocht en den 26sten Augustus 1868, overeenkomstig de later te bespreken, ministerieele voorschriften van het jaar 1839, op voorstel der politie, de opheffing der bordeelen bevolen. In 1861 telde de stad 32 pensionnaires der publieke huizen, allen elders geboren en door 1 vrouwelijke en 3 mannelijke personen als particuliere ondernemers met 9 dienstboden geëxploiteerd. Ten tijde der opheffing waren er nog 22 aanwezig, hetgeen in vergelijking met den omvang der clandestine niet veel beteekent. De burgerij was geenszins met dezen maatregel ingenomen en beschouwt de afschaffing nog heden ten onrechte als een middel ter bevordering der algemeene onzedelijkheid. Zij vergeet, dat er nu 150 geprostitueerden ingeschreven zijn, onder uiterst scherpe contrôle staan en regelmatig, elke week éénmaal, geneeskundig onderzocht worden; dat de politie vrij wat meer het heft in handen heeft dan vroeger, en dat niemand meer door ontuchtigen op den openbaren weg of elders lastig gevallen wordt, indien hij haar niet opzoekt. Eene Pruisische institutie is nu eenmaal niet populair, maar men ziet over 't hoofd, dat de voorsteller een Frankforter is, die beide systemen door en door kent en de sporen op dit gebied reeds lang verdiend heeft. De opheffing gaf aanleiding tot verscheiden protesten en het komt mij niet overbodig voor, om enkele motieven aan te stippen. | |||||||||
[pagina 51]
| |||||||||
De voorstanders der bordeelen, tevens de belanghebbenden, beweerden; 1o, de afschaffing zou eene vermeerdering der onechte geboorten, van kindermoord, enz. ten gevolge hebben; 2o, de afschaffing was in strijd met het privaatrecht, tastte het privaatbezit aan, benadeelde de verdiensten, vernietigde een algemeen erkend bestaan en was ondankbaar, omdat de bordeelhouders steeds Pruisenvrienden geweest waren en de officieren goed en opmerkzaam bediend hadden. De politie wees er eenvoudig op, dat er nooit van concessie in den eigenlijken zin sprake geweest was, maar uitsluitend van toelating tot wederopzeggens toe en met de uitdrukkelijke bepaling, dat de sluiting te ieder ure uitgesproken kon worden. De herberging, inschrijving, enz. was slechts voorschrift en niet als eene rechtsbasis te beschouwen of als eene erkenning op te vatten. De eigenaars der bordeelen waren in het bezit van équipage, paarden, villa's, en muntten uit door liederlijkheid, prachtliefde, verkwisting en luxe, hetgeen uit de akten zichtbaar was en ook bewezen werd. Het gasthuis genoot eene niet onbelangrijke financieele bijdrage van de bordeelhouders, die echter een gering aantal zieken aldaar lieten verplegen, en daar de kosten der ziekte daaraan niet evenredig waren, zoo werd een overschot verkregen. Eene zoodanige ondersteuning niet meer te bekomen, moest het gasthuis als een voorrecht beschouwen, daar zij door eene belasting der ongelukkige offers verkregen werd. Wordt nu beweerd: a. de opheffing is eene ruïne voor het toekomstig geslacht; b. zij is eene ruïne der nationale welvaart, en c. bordeelen zijn eene ontlasting der gevaren, die anders het familieleven en het fatsoenlijk burgermeisje bedreigen, zoo is het antwoord: de politie meende oorspronkelijk te moeten toelaten met het oog op het aanzienlijk getal passanten, het omvangrijk garnizoen, de clandestine en de syphilis. Zij is van die gedachte teruggekomen. In het begin dezer eeuw bestonden er 30 bordeelen en waren de klachten over besmetting en verbreiding der prostitutie vrij wat sterker; de contrôle was scherp, maar de clandestine nam desniettemin voortdurend toe en was niet meester te worden. Elke huisknecht, portier en herbergier is in het bezit van adressen, die hij op verzoek aan de gasten mededeelt; de meeste naaisters zijn min of meer geprostitueerd; moeders verkoppelen hare dochters en beschouwen dit als eene goede verzorging (concubine of min); zucht naar genot en weelde bevordert de prostitutie buitengemeen, vormt met het geld de goden van onzen tijd; de vrouwelijke eer is eene hersenschim, en de religie geldt als een overwonnen standpunt. Acht meisjes van een Keur-Hessisch dorp verkochten o.a. aan een geldwolf heur haar, om voor 12 kreuzer een bontgekleurden halsdoek te kunnen koopen; zij stelden haar geweten gerust met het beroep op de erfzonde. De publieke vermakelijkheden zijn diep gezonken, prikkelen de zinnelijkheid en maken het bezoek der | |||||||||
[pagina 52]
| |||||||||
bordeelen overbodig. Het pad der deugd is smal en vol doornen, dat der zonde breed en licht te betreden, en de Staat mag zijne autoriteit niet op het spel zetten, door aan de ontucht den weg te wijzen. Wie bezoeken bordeelen? Dieven en vagabonden, die het gestolene snel verkwisten; jongelieden van goeden huize, nadat zij in eenig gezelschap zijn geweest; vreemdelingen en kooplieden, en gehuwde mannen, die met hunne vrouwen ontevreden zijn en elders de besmetting vreezen. Zal dit alles door de opheffing en regeling overeenkomstig eene andere methode vermeden worden? Zal daardoor beterschap te bespeuren zijn? Zoolang de maatschappij niet medewerkt, geenszins; maar zoolang is de Staat, d.i. in dit geval de politie, verplicht, bepaalde maatregelen te nemen, om de ontucht zooveel mogelijk te keer te gaan en voor de nakoming der wetten en voorschriften te waken. |
|