zoo oud en alledaagsch voor de menigte, zoo nieuw en hard voor de hoofdpersoon, is reeds zoo dikwijls in alle talen der beschaafde wereld verhaald en weder verhaald, met zooveel talent en kracht behandeld, dat er niet heel veel nieuws meer van te zeggen valt. Wie haar opnieuw verhalen gaat, loopt gevaar van hij den lezer herinneringen op te wekken en hem vergelijkingen te ontlokken, die gunstiger zijn voor het vroeger dan voor het thans gelezene; al maakt de auteur 't niet slechter dan zijn voorganger, juist het onbestemde der herinnering is in zijn nadeel. ‘In 't Vuur’ maakte op ons dien indruk; de domheid en jaloezie der huisvrouw, de toegenegenheid van den heer des huizes, de liefde der aan de gouvernante toevertrouwde meisjes, de afgunst van dienstboden, de in het nadeel der gouvernante uitgelegde inclinatie - ziedaar elementen, uit de honderden romans over dit onderwerp, van Sue's Miss Mary af, overbekend; hunne herkenning schaadt de wezenlijk verdienstelijke wijze, waarop Mejuffrouw Van Rees het oude thema uitwerkte. Ook van de laatstgenoemde novelle, de lotgevallen verhalende van een eenvoudig landmeisje, wier zoogenoemde ontbolstering door Haagsche verwanten ondernomen wordt, lijdt aan dezelfde kwaal. Dit neemt echter niet weg, dat de geheele bundel op eene welwillende ontvangst van het publiek aanspraak heeft.
Wie den Heer Van Maurik zijne Amsterdamsche schetsen niet heeft hooren lezen, maar zijn dramatischen arbeid kent, vindt den schrijver van De bittere pil, Pakketten voor dames en Janus Tulp terstond en geheel in ‘Uit het volk’ terug. Zijn trant is ‘komiek’, wezenlijk en echt ‘komiek’, en het bundeltje heeft waarlijk geene aankondiging of aanbeveling noodig, om een gunstig onthaal te vinden. Wie deze schetsen leest, begrijpt gemakkelijk, dat zij, die bij voorbeeld den ‘Avond vol kunstgenot’ of ‘Een vriendendienst’ hooren voorlezen, zitten te ‘gieren van 't lachen’, gelijk men 't noemt. Wij moeten er echter bij zeggen en hopen, dat de Auteur met dezen wenk zijn voordeel zal willen doen, dat zijne kunst niet zeer hoog staat. In zijne schetsen, evenals in zijn tooneelwerk, is de Heer Van Maurik bas comique. Uitheemsche woorden, door lieden uit den kleinen burgerstand krom uitgesproken, uit den mond des volks opgevangen, platte of plastische uitdrukkingen behooren tot de meest voorkomende uitingen van zijnen geest. En zijne gaven van opmerking en reproductie, die hem sommige eigenaardige Amsterdamsche typen, als de porster, den bankopsluiter, het personeel van den laagsten-rangs-schouwburg, zoo scherp en getrouw doen naschetsen, staan werkelijk zeer hoog; gingen zij gepaard met fijnen humor of dieper gevoel, dan zou uit die samenwerking meesterwerk kunnen voortkomen, dat meer dan de lachspieren van lezers en hoorders beroeren kon. Wat de Auteur in dit opzicht te kort schiet, komt het best uit in zijne laatste schets: ‘Zoo'n vrek’, waarin hij een ernstiger toon poogt aan te slaan, doch zonder weer-