het lustslot, dat, door den Hertog opgetrokken, dezen gedurende de laatste jaren van zijn leven gemeenlijk tot verblijf verstrekte. Zij zijn van verschillenden inhoud, doch maken te zamen den indruk, dat Karel in het tijdvak van zijne regeering, waarin hij ze afzond, de belangen zijner onderdanen, in vroeger jaren maar al te zeer verwaarloosd, ter harte nam en ook, dat hij tot aan het einde van zijn leven (1793) toe aan Abel gehecht geweest is.
De diplomatische en parlementaire stukken, die de dépêches voorafgaan, zijn 127 in getal. Van deze hebben 65 ten opschrift: ‘négociations avec la république Française’, de overigen: ‘lutte parlementaire et diplomatique’, en zijn de eersten uit de jaren 1795-1799, de laatsten uit de jaren 1800-1805, allen mitsdien uit den tijd, gedurende welken Frederik Eugenius en Frederik II Hertogen van Wurtemberg waren.
Meer dan één lid der eerste coalitie tegen Frankrijk sloot in 1795 afzonderlijk vrede met dien staat. Hetzelfde deed in het volgend jaar Frederik Eugenius, na reeds vroeger met Moreau, die zegevierend naar Stuttgart oprukte, eenen wapenstilstand gesloten te hebben. 't Maakte vele onderhandelingen onvermijdelijk. Ziehier eenige zaken, waarover zij gevoerd moesten worden:
Wurtemberg had de verplichting tot betaling van eene schatting aan de republiek aanvaard, maar meende van zijnen kant recht te hebben op vergoeding van de schade, door de Fransche troepen op zijn gebied gedaan, nadat de wapenstilstand reeds afgekondigd was.
Mömpelgard (Montbéliard), het graafschap, hetwelk in den aanvang der 15de eeuw de toenmalige Graaf van Wurtemberg, Eberhard IV, door zijn huwelijk met de erfdochter van Graaf Stephanus van Montfaucon verkregen had, zou aan Frankrijk komen, maar eene schadeloosstelling, zoo aanzienlijk mogelijk, wenschte Wurtemberg daarvoor te bedingen uit geseculariseerd geestelijk goed.
Na den aftocht der Franschen rukten de Oostenrijksche en Rijkslegers Wurtemberg in en teisterden 't ‘in odium des Friedens-Schlusses’; Wurtemberg was van oordeel, dat de eer en het belang van Frankrijk vorderden, dat schadeloosstelling gegeven wierde voor de zesentwintig millioen livres, die afgeperst waren.
Het meerendeel der stukken, onder het opschrift: ‘négociations’ medegedeeld, heeft betrekking op onderhandelingen, over de genoemde zaken gevoerd.
Een ander gedeelte betreft onderhandelingen over andere dan deze zaken. Enkele vermeld ik:
Zekere vrouw Monet, handelaarster in mode-artikelen, had wegens geleverde goederen eene schuldvordering aan de Hertogin van Wurtemberg, die jaren lang onvoldaan gebleven was. In het belang dier vrouw, moeder van eenige kinderen, meende Talleyrand, de Minister van Buitenlandsche Zaken in Frankrijk, met Abel, den gevolmachtigden