De Tijdspiegel. Jaargang 36
(1879)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijGeschiedenis van den dag.De gevolgen van den vrede van Berlijn.Ofschoon wij den verjaardag van den vrede van Berlijn reeds eenige maanden geleden hebben gevierd - 13 Juli - is deze toch nog niet geheel uitgevoerd. De Montenegrijnen hebben nog altijd niet geheel, wat hun toekomt aan den kant van Albanië; er bestaat nog een Arab-Tabia-quaestie tusschen Rusland-Bulgarije aan den eenen en Rumenië aan den anderen kant; schoon de Grieken meer dan Jobsgeduld aan den dag gelegd hebben, kibbelen zij met de Turken nog altijd over de verwezenlijking van het 13de protocol van het Berlijnsche tractaat. Er is voor de uitvoering van den vrede een nieuw oorlogje noodig geweest; met weemoed herinnert men zich den bloedigen, ongelijken strijd van de Oostenrijksche soldaten tegen de burgers van Bosnië en Herzegowina. Wanneer Oostenrijk iets onderneemt, loopt het natuurlijk nooit glad af, maar gelukt het eerst het doel te bereiken, wanneer er eenige fouten zijn begaan; de ‘bezetting’ werd ondernomen met te weinig troepen, want men had er niet op gerekend, dat de Oos- | |
[pagina 395]
| |
tenrijkers als Duitschers zoowel door de Slavische als door de Mohammedaansche bevolking werden verwenscht; de haat sprak uit de bloedige gevechten; het arme volk gevoelde, dat het van onderdrukker verwisselde en van de vervulling der vurig gekoesterde nationale wenschen geen sprake kon zijn onder de Oostenrijksche ‘administratie’. Eerst naderhand, toen van weerszijden veel bloed jammerlijk was vergoten, werd voor het leggen van garnizoen in de provincie Novibazar en het bezetten van de militaire en handelswegen een overeenkomst met Turkije geslotenGa naar voetnoot(*). De Grieken hebben zich nog het meest te beklagen, maar men bekommert zich in Europa weinig meer om hen, die eens door hun vrijheidskreten alle hoofden en harten in beweging brachten. Gelijk de andere stukjes van den vrede van Berlijn zal ook de Grieksche quaestie wel terecht komen. Zonder eenig bezwaar kunnen wij dus thans een algemeenen blik werpen op den toestand, zooals die door den vrede van Berlijn is in het leven geroepen. Het onderzoek moet tweeledig zijn. Vooreerst plaatselijk, in zoover het den toestand der afzonderlijke provincies of vorstendommen betreft, en ten tweede algemeen, met het oog op den politieken toestand van het Balkan-schiereiland, de verhouding van de staten onderling en ook tot de Europeesche mogendheden.
Wij moeten ons niet voorstellen, dat de berichten, die wij van de Balkan-staten in de eerste jaren zullen ontvangen, bijzonder opwekkend zullen zijn. Wij hebben hier te doen met volksstammen, die in vergelijking van West-Europa eeuwen in beschaving en ontwikkeling ten achter zijn; voor een deel moet dat worden toegeschreven aan de Turksche onderdrukking; niet dat het Turksche bestuur op zichzelf, althans in vroeger jaren, vóórdat men begon met de nabootsing van de Europeesche staatsinstellingen, zoo hard was; integendeel, het had veel voor; de lasten waren niet zwaar; van den militairen dienst waren de niet-Mohammedanen bevrijd tegen een matig hoofdgeld; de vrijheid van eeredienst bestond in ruimer mate, dan dit in vele Europeesche landen het geval was. Tegenover deze lichtzijde stond echter een nog grootere schaduwzijde; het geloof was een onoverkomelijke hinderpaal, zoowel voor den socialen als voor den materieelen vooruitgang; het land bleef in bezit van de Mohammedaansche heeren en de Christelijke onderdanen konden het niet veel verder brengen dan het knechtschap. Het nationaal be- | |
[pagina 396]
| |
wustzijn is een sterke kracht tot ontwikkeling, en dit bewustzijn moest uit den aard der zaak steeds gedempt zijn en bij de minste poging tot ontplooiing worden gestuit; vandaar het drukkende gevoel, dat zich nu en dan in buitensporigheden uitte en het volk het denkbeeld gaf van dwingelandij. Ook de vurigste Turkenvrienden zullen verder wel willen toestemmen, dat de Turksche heerschappij, al was zij niet hard in de gewone beteekenis, negatief veel kwaad heeft gedaan en een vloek geworden is voor het land. Wat heeft de Porte gedaan voor de ontwikkeling van haar onderdanen, hetzij op intellectueel, hetzij op stoffelijk gebied? Hoeveel scholen heeft zij gesticht, hoeveel wegen heeft zij in bruikbaren staat gebracht? Het zou overbodig zijn, hier naar het bewijs te zoeken. Nu de Turksche druk heeft opgehouden, wordt zulk een volk niet op eens toegerust met de noodige gaven, om zichzelf te besturen; het moet het leeren op den langen en moeilijken weg des levens; het zal in het eerste gevoel van ontwaken, in jeugdige dartelheid, dwaasheden begaan, struikelende vallen en weer opstaan. Er komt bij, dat de regeeringsvorm, die aan deze volksstammen ten gevolge van zeer zonderlinge omstandigheden is gegeven, weinig overeenkomt met de eischen der natuur; zij hebben allen zeer vrijzinnige staatsregelingen, terwijl het toch wel een uitgemaakte zaak zal zijn, dat liberale constituties alleen geschikt zijn voor volken, die op een hoogen trap van ontwikkeling zijn gekomen; een streng monarchale regeeringsvorm zou voor een eeuw althans meer den vooruitgang bevorderen. Toch is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat de volken van het Balkan-schiereiland er ook komen op den thans door hen ingeslagen weg, al mag deze wat langer en moeilijker zijn. Het jeugdige Griekenland kan in dat opzicht tot voorbeeld dienen. Wat waren de Grieken na den grooten vrijheidsoorlog anders dan een groote bende roovers en zeeschuimers, aan weinig tucht en nog minder orde gewoon? Verhalen van rooverijen bleven dan ook in de eerste jaren na de onafhankelijkheidsverklaring aan de orde van den dag; de constitutioneele regeeringsvorm was een bespotting van dit op zichzelf voortreffelijk stelsel. En vergelijk dien toestand eens met het heden; het Grieksche koninkrijk heeft zoolang bestaan, dat het de zwaarste beproevingen heeft doorleefd. Van rooverijen hoort men niet meer, tenzij een enkele maal op de grenzen, waar zij bijna het karakter hebben van een guerilla-oorlog tegen de Turken; de openbare veiligheid is over 't geheel grooter dan in het onder zooveel gunstiger omstandigheden levende Italië; de afgevaardigden mogen in de Kamer kibbelen, de ministeries snel, al te snel wisselen, Griekenland heeft dat gemeen met staten, die zich beleedigd zouden achten, wanneer zij met Griekenland werden vergeleken. Aan den constitutioneelen regeeringsvorm is het door alle stormen trouw gebleven en tijdens den laatsten Russisch-Turkschen oorlog | |
[pagina 397]
| |
heeft het bewijzen gegeven van zelfbeheersching, die bewondering verdienen. Het is voor een volk op dien trap van ontwikkeling reeds veel waard, wanneer het niet meer zijn toevlucht neemt tot daden van geweld en de revoluties beperkt blijven tot Kamerintriges. Wat ons vooral veel hoop kan geven voor Griekenland's toekomst, is de uitbreiding van het lager onderwijs. Neemt men nu in aanmerking, dat de Grieken, wat oorspronkelijken aanleg betreft, vooral niet boven de Serven, Bulgaren en Rumenen staan, dan krijgt men tevens goeden moed voor de andere Balkan-staten en zal men zich niet ongerust maken, wanneer wij vernemen, dat het er schuins toegaat en de verwarring groot is; volken worden niet in één jaar gebouwd en de geschiedenis, ook van de meest beschaafde naties, kan ons leeren, dat alle wezenlijke ontwikkeling in de natuur langzaam gaat. In de eerste plaats komt het aan op den oorspronkelijken aanleg en het vermogen van ontwikkeling van een volksstam, en in dit opzicht legt de ethnoloog een gunstig getuigenis af; het ontbreekt den Grieken, den Bulgaren, den Serven, den Rumenen noch aan kracht, noch aan verstand; zij zijn bestand tegen den strijd van 't leven en zullen hun plaats veroveren. Naast de ontwikkeling van Griekenland plaatsen wij die van Servië en Rumenië, die, hoe dikwijls zij ons ook met bange vrees hebben vervuld, toch geen slecht figuur maken, wanneer wij slechts de omstandigheden in aanmerking nemen. De gestadigheid van de ontwikkeling der Balkan-staten zal veel hiervan afhangen, of zij hun wederzijdsch belang zullen begrijpen en zich bij elkander aansluiten. In den laatsten tijd hebben er feiten plaats gehad, welke van een goeden geest getuigen; de verschillende vorsten hebben elkander de hand gereikt, of staan op het punt om dat te doen. De leidende gedachte daarbij is vereeniging tegen den gemeenschappelijken vijand, den ouden onderdrukker: Turkije. Reeds nu is het een onmogelijkheid, dat de Turksche macht verder reikt dan de sterk ingekrompen grenzen van het Ottomanische Keizerrijk, want dit is niet meer bestand tegen de macht der Zuid-Slaven; op zijn hoogst kan het zich nog een tijd lang tegen die macht verdedigen, om in 't eind ook dat te moeten opgeven. Tegen die aansluiting bestaan echter natuurlijke bezwaren, die overwonnen zullen moeten worden. De bloedmenging is namelijk verschillend en daarmee ook de geaardheid. De Grieken zijn ontstaan uit het overblijfsel van de oude Grieken en de Zuidwaarts voortdringende Slaven; de eersten ondergingen meer den invloed der laatsten, dan het voortleven der gewijzigde Grieksche taal zou doen vermoeden. Toch heeft de vermenging een volk gegeven, dat genoeg oorspronkelijkheid heeft, om er een nieuwen naam aan te schenken, dien van Hellenen. Geheel anders met de Bulgaren; dezen, oorspronkelijk behoorende tot | |
[pagina 398]
| |
den Ural-Altaïschen stam - minder wetenschappelijk Mongolen genoemd, waartoe ook de Turken behooren - hebben niet alleen hun taal ingeboet bij de vermenging met de Slaven, maar ook grootendeels hun geaardheid; men verkreeg een volksstam, die sterker Zuid-Slavisch was gekleurd dan de Grieken en zich ook weder van de zuivere Zuid-Slaven onderscheidde. Nu heeft de ervaring reeds geleerd, dat de Grieken en Bulgaren zich moeilijk met elkander vereenigen; er bestaat zelfs een afscheiding, een antipathie, overal waar zij met elkander in aanraking komen. De Grieken, zich verheffend op de oude traditie, welke aan dien naam is verbonden, beschouwen zich als de meerderen van de Bulgaren en wenden steeds pogingen aan, om de Bulgaren te Helleniseeren. Nergens is dat echter gelukt; beide volksstammen zijn op zichzelf gebleven, en wanneer er sprake is van overwicht, dan hebben eer de Bulgaren dan de Grieken terrein gewonnen. De Grieken droomen van de wederoprichting van het Grieksch Keizerrijk, met Konstantinopel als hoofdstad, in welk rijk de Bulgaren slechts een ondergeschikte rol kunnen vervullen. De Bulgaren daarentegen hebben ook hun droomen van grootheid, ontleend aan Zuid-Slavische traditie. De Russische politiek heeft van dien naijver tusschen de Grieken en Bulgaren altijd een handig gebruik gemaakt, en aangezien de Grieksche droomen niet geheel met haar eigen wenschen overeenstemden, de Bulgaren voorgetrokken en de Grieken tegengewerkt. De oprichting van het Bulgaarsch Exarchaat in 1870, d.w.z. van een zelfstandige Bulgaarsche Kerk, was het werk van Rusland. Hadden beiden, èn de Grieken èn de Bulgaren, niet hun eigenaardigen werkkring, men zou veel meer van botsingen hebben gehoord; de Grieken vindt men echter als handeldrijvend zeevarend volk voornamelijk aan de kusten en verder in de steden; de Bulgaren daarentegen op het platteland, meest akkerbouwend. In de laatste jaren breidden de laatsten zich echter bestendig ten Zuiden van den Balkan uit en de grenslijn, door de Russen bij den vrede van San Stefano getrokken, was niet zoo heel onjuist, uit een ethnographisch oogpunt beschouwd; wel woonden binnen die lijn ook een aantal Grieken, maar over 't geheel genomen vormden de Bulgaren de meerderheid. Men heeft in den laatsten oorlog het geduld bewonderd, waarmee de Grieken rustig hebben toegezien; maar men moet hen niet te veel prijzen; er was een bijzondere reden, waarom zij dus handelden; het doel van den oorlog was voor Rusland in de eerste plaats de oprichting van een Bulgaarschen staat, die zoowel tegen Turkije als tegen Griekenland was opgewassen en eventueel een bruikbaar werktuig zou zijn voor de verwezenlijking van de Russische plannen. Dat wisten de Grieken en daarom waren zij in hun hart Turkschgezind. Men kan dit met volle recht een kortzichtige politiek noemen; van de Turken hebben de Grieken nooit iets te wachten - dat leeren ook | |
[pagina 399]
| |
weder de onderhandelingen over de uitvoering van den vrede van Berlijn ten opzichte van de Grieksche grensquaestie - en de ontwikkeling van de Bulgaren kan niet meer worden tegengehouden, althans niet door Griekenland. Het verstandigste voor de Grieken was dus, dat zij wat minder droomden en wat meer rekening hielden met de werkelijkheid. Het Balkan-schiereiland behoort voortaan aan de Zuid-Slavische volksstammen; dat land kan, in vele opzichten gezegend, bij een vruchtbaren grond en een krachtig volk, welvarend, ja, rijk worden - maar op voorwaarde, dat de verschillende volksstammen over hun betrekkelijk gering verschil van bloedmenging en dientengevolge ook van geaardheid heenstappen, en zich bij elkander aansluiten; over en weer zal daartoe wat water in den wijn moeten worden gedaan. De naijver, welke tusschen de Grieken en Bulgaren bestaat, ligt ook in den aard van de andere volksstammen, eveneens ten gevolge van verschil van bloedmenging en aangeboren nationale wenschen, maar hij is daar ten gevolge van minder directe aanleiding nog niet zoo duidelijk aan het licht gekomen. Bulgaren en Serven, Serven en Montenegrijnen, Bulgaren en Rumenen, doen dikwijls denken aan een bedorven familie, waar de huisgenooten veel van elkander, maar weinig van zichzelf eischen; zij verlangen veel voor zichzelf, maar gunnen hun buurman weinig. Er is echter voor het oogenblik nog niet veel van te zeggen, welk een richting hun ontwikkeling in dit opzicht zal nemen; dat zal niet alleen afhangen van henzelf, maar vooral ook van de omstandigheden. Het ontbreekt dezen volksstammen geenszins aan verstandelijken aanleg, en wanneer de hartstocht hun geen al te groote parten speelt, zullen zij langs den weg der ervaring spoedig tot inzicht komen, dat zij geen beter vriend hebben dan zichzelf, d.i. hun welbegrepen eigenbelang, en dat zij, die zich uitgeven voor hun vrienden, Rusland, Oostenrijk, Engeland, hen slechts gebruiken willen voor hun eigen politieke plannen, onder voorwendsel van de ‘Christelijke’ belangen te dienen.
Wij spraken daar van de schijn-vrienden van de Balkan-volken, de groote Mogendheden. En waarlijk, men behoeft niet veel van de geschiedenis van de Oostersche quaestie te weten, om de Europeesche politiek te verklaren voor een der walgelijkste dingen, die door menschen gemaakt worden. Ook de vrede van Berlijn draagt daarvan weder de overtuigendste bewijzen. Bevrijding van de Christenvolken van het juk der Turken was altijd het voorwendsel. De rechte weg, welke daartoe leidde, was, dien volken gelegenheid te geven zóó sterk te worden, dat zij zich tegen hun onderdrukker konden verdedigen. In plaats van echter dat beginsel te volgen, maakte men staatjes, te groot om te sterven en te klein om te leven. | |
[pagina 400]
| |
De wenschen van Griekenland naar uitbreiding van grondgebied zijn billijk; had men het land ruimer grenzen gegeven, het zou zich beter hebben kunnen ontwikkelen; het verlangt geen aanhechting van vreemd grondgebied, maar land, waar de overgroote meerderheid der bevolking Grieksch is en vereeniging met het eigenlijke vaderland wenscht. Ook te Berlijn echter heeft niemand zich om de Grieken bekommerd, omdat niemands belang meebracht, hun eischen nauwkeurig te onderzoeken, laat staan te vervullen; Candia bleef onder Turksche heerschappij en voor den vorm gaf men Noordwaarts een kleine uitbreiding, die alle kenmerken droeg, dat men daarmede zich van de zaak wilde afmaken. Bij nader onderzoek bleek, dat noch de Turken, noch de Grieken zulk een grens wenschten. Rusland, dat de bevrijding der Bulgaren voorgaf als een heilige zaak, werkte de Grieken zooveel mogelijk tegen; de Engelschen deden eveneens, en alleen de Fransche gevolmachtigden bemoeiden zich eenigszins met de Grieksche belangen. Zoolang de oorlog duurde, werden de Grieken stil gehouden met beloften; toen de oorlog afgeloopen was, werden zij met een kleinigheid naar huis gezonden. De Bulgaren hebben even min reden, om op den vrede van Berlijn te roemen. De grenzen van den vrede van San Stefano waren in zoover dwaas, dat de Turksche Regeering van de landzijde werd afgesloten van gebied, waarover zij de volle souvereiniteit behield; ook was aan den kant van de Aegeïsche zee en Oostelijk aan den kant van Albanië bij Bulgarije gerekend, wat het niet toebehoorde en òf Grieksch òf Illyrisch wasGa naar voetnoot(*). Wijziging van de grenzen van San Stefano was dus billijk, maar de hoofdgedachte van het Bulgarije, zooals Rusland het voorstelde, was zoo juist, dat de Mogendheden geen kans zagen, om hun oorspronkelijk plan te verwezenlijken en het Turksche Rijk het Balkangebergte tot Noordergrens te geven; hoe men ook rekende, het was en bleef waar: de Bulgaren strekten zich uit tot een goed eind Zuidwaarts van den Balkan. In plaats van nu op den ethnographischen grondslag te bouwen - in de gegeven omstandigheden de eenige redelijke oplossing - ging men aan het knoeien, maakte twee Bulgarijen, een met een schatplichtig Vorst, en een onder den naam van Oost-Rumelië, dat een zelfstandige provincie van Turkije zou vormen onder een door den Sultan benoemden Gouverneur; Turksche troepen zouden in deze provincie niet mogen zijn, tenzij dezen door den Gouverneur werden geroepen, om opstand te dempen. Om de Balkan-linie voor Turkije te behouden, zou de Sultan het recht hebben, om langs bepaalde militaire wegen zijn troepen naar het gebergte te voeren en daar versterkingen | |
[pagina 401]
| |
aan te leggen. Wanneer de Balkan-linie dus ooit zou moeten worden verdedigd door de Turken, hadden zij Bulgaren voor en Bulgaren achter zich, wat de Balkan-linie natuurlijk tot een zeer twijfelachtig bezit maakt. De natuurlijke loop der zaken brengt nu mee, dat Zuid-Bulgarije of Oost-Rumelië voortdurend in een halfslachtigen, onzekeren toestand verkeert; het moet en zal steeds verlangen naar vereeniging met Noord-Bulgarije; de Gouverneur zal het òf met den Sultan, òf met de Bulgaren niet kunnen vinden, naarmate hij al of niet de nationale Bulgaarsche beweging in de hand werkt. Vooreerst te klein en dan nog niet in het bezit van de Balkan-linie, is het nieuwe Vorstendom Bulgarije niet sterk genoeg, om zich bij een botsing tegen de Turken te verweren en moet reeds daarom streven naar verandering van zijn grenzen. Men zou kunnen meenen, dat deze regeling geschied was, omdat men Turkije zooveel mogelijk wilde ontzien. De onafhankelijkheid, de versterking van Turkije was immers altijd het hoofddoel van de Westersche politiek, getuige o.a. het tractaat van Parijs van '56? Wanneer men echter daarnaast de wijze ziet, waarop met Turksch land wordt omgesprongen, hoe nu het eene, dan het andere brok wordt afgesneden, dan kan men in ernst niet meer aan dat beginsel gelooven. Rusland plukt in Azië; Engeland legt de hand op Cyprus en grijpt naar Klein-Azië; Oostenrijk neemt Bosnië en Herzegowina; de groote heeren nemen derhalve, wat hun het best aanstaat; zij snijden uit het lijf van den Sultan, wat hun past, maar de Bulgaren en Grieken behoeven daarom nog niet te hebben wat hun toekomt; hier geldt het de vervulling van nationale, derhalve natuurlijke wenschen; daar is het alleen heerschzucht, die drijft, gelden zoogenaamde strategische gronden. Wanneer men echter de handelwijze der Mogendheden ten opzichte van de Bulgaren vergelijkt met andere feiten, dan komt men spoedig tot de gevolgtrekking, dat het beginsel van de Europeesche politiek een ander is, en wel het streven om de Balkan-staten zoo te maken, dat zij nimmer machtig genoeg worden, om een eigen staatkundige gedragslijn te volgen en zelfstandig op te treden; al die Balkan-staatjes kunnen op zichzelf niets en zijn bij de minste verwikkeling afhankelijk van hun groote buren, die een nauwlettend scherp toezicht houden, of zij zich soms bewegen buiten de aangewezen maat. Daarom was een Vorstendom Bulgarije, zooals de Bulgaren dat wenschten - groot genoeg, om onafhankelijk te zijn - te groot; daarom moest Bulgarije in twee deelen worden gesplitst, waarvan het een bijna afhankelijk was en het ander in een op den duur geheel onhoudbaren toestand gebracht werd, terwijl de Balkan-linie buitendien aan Turkije zou blijven behooren als een muur, waarop de vereeniging steeds moest afstuiten. Hetzelfde verschijnsel hebben wij bij de ‘bezetting’ van Bosnië en Herzegowina door Oostenrijk. Dat de Oostenrijkers noch door de | |
[pagina 402]
| |
Slavische, noch door de Mohammedaansche bevolking worden begeerd, heeft de hardnekkige strijd bewezen, dien de verovering van deze provincies kostte. De Oostenrijkers worden door de Serven gehaat, zooals zij overal gehaat worden, waar de Duitsche bevolking niet het overwicht vormt. Na de verovering houdt de bevolking zich rustig, niet omdat zij met het Oostenrijksche bestuur tevreden is, maar omdat zij moet bukken voor de overmacht en met ijzeren hand wordt vastgehouden. Mocht Turkije het land niet behouden, dan kwam het op nationale en andere gronden aan Servië toe, dat daardoor een gewenschte uitbreiding zou hebben verkregen. Het groote Rijk der Habsburgen was echter bang voor een machtig Servisch vorstendom op zijn grenzen; het wilde geen uitbreiding van de Zuid-Slaven in de richting van zijn grondgebied in Dalmatië, waar eenzelfde sympathetische Slavische bevolking gevonden wordt. Ja, veel meer; de annexatie van Bosnië en Herzegowina was niet genoeg; in het tractaat van Berlijn werd tevens bepaald, dat Oostenrijk het recht zou hebben, om garnizoen te leggen en de militaire en handelswegen te bezetten van het district Novibazar. Neemt men nu de kaart van het Balkan-schiereiland voor zich, dan wordt de Oostenrijksche staatkunde duidelijk. Met art. 25 van den vrede van Berlijn heeft Oostenrijk een wig gedreven tusschen de staten van het Balkan-schiereiland, waardoor het in staat is, elke beweging aldaar te beheerschen. Door zijn strategische stelling in Novibazar zijn Servië en Montenegro van elkander afgescheiden en is tevens de gelegenheid geopend, Zuidwaarts tot aan de Aegeïsche zee troepen te zenden. In dat art. 25 leest men als tusschen de regels: geen verandering meer onder de Zuid-Slaven zonder toestemming van Oostenrijk. Streefde Rusland steeds naar het protectoraat over de Christenen in Turkije, het is, als wilde Oostenrijk zeggen: zulk een protectoraat geeft niet veel; ik wil liever vastheid in land, in militaire stelling, ten einde de beweging onder die Christenen naar mijn belang te kunnen leiden. Vatten wij nu het een bij het ander samen, dan blijkt, dat de vrede van Berlijn weder gebouwd is op een onzuiveren grondslag - een feit, dat wij in elk tijdperk van de ontwikkeling der Oostersche quaestie waarnemen. Overal vinden wij een halfslachtigen toestand, ontevredenheid en daardoor in de toekomst onrust en woeling. Uitputting aan den eenen en vrees voor Turkije aan den anderen kant, doet voor het oogenblik zwijgen, maar tevreden zijn de Zuid-Slaven niet, noch Grieken, noch Bulgaren, noch Serven. Wanneer zij eenige jaren hebben gearbeid, zich hersteld van druk en ramp en oorlog, en gesteld dan, dat er geen vrees meer is voor Turkije, omdat het te veel is verzwakt, dan zullen de Zuid-Slaven met des te meer kracht herziening vragen van het tractaat van Berlijn, dat hun belangen beweert te regelen, maar schier overal een op den duur onhoudbaren toestand heeft in het leven geroepen. Wellicht, dat juist deze overtuiging den | |
[pagina 403]
| |
naijver, die er tusschen de verschillende volksstammen bestaat, dempt en de aansluiting bevordert; een verbond van de Balkan-staten onderling, een verbond, gegrond op wederzijdsch belang, is werkelijk de beste, de eenige weg voor een oplossing van de Oostersche quaestie, welke in het belang is van de Zuid-Slaven zelf.
Wij komen tot de groote politieke verhoudingen. De Duitsche bladen waren er indertijd zeer mee ingenomen, dat het congres tot regeling van de Oostersche quaestie werd gehouden in de Duitsche hoofdstad, dat dit congres werd gepresideerd door den Duitschen Rijkskanselier en de vrede van Berlijn met gulden letteren in het geschiedboek zou worden gegrift, als een stuk van veel scherpzinnigheid, dat voor een reeks van jaren Europa met den algemeenen vrede zou zegenen. Wij hebben nooit veel met dien vrede opgehad; het eenige lichtpunt was, dat de Russisch-Turksche oorlog tot een einde werd gebracht en een vrede werd geproclameerd, die niet meer voorloopig was dan andere vreden. Wat die vrede gegeven heeft voor het Balkan-schiereiland zelf, hebben wij boven reeds gezien; maar ook daarbuiten heeft die vrede volstrekt niet die gevolgen gehad, welke men zich, ook te Berlijn, daarvan had voorgesteld. De vrede heette een middelweg, welke gevonden werd na veel intriges, voornamelijk van den kant van Rusland en Engeland; in de Russische politiek bestonden echter twee stroomen, waarvan de een werd vertegenwoordigd door Gortchakoff, de andere door Schouwaloff; de eerste wilde van den vrede van San Stefano weinig prijs geven en althans op de hoofdpunten daaraan vasthouden, op gevaar af, dat de oorlog zou worden hervat; de Russische troepen stonden voor de muren van Konstantinopel; de macht van Turkije was geheel gebroken, en de kans kon dus nooit gunstiger zijn; wel lag de Engelsche vloot in de nabijheid van de Turksche hoofdstad, maar het was bekend, dat Engeland geen leger had, dat zich, ook zelfs met het Russische leger, kon meten. Schouwaloff, Russisch ambassadeur te Londen, was vóór den vrede en bereid zich daarvoor veel opofferingen te getroosten; daardoor werd de kracht van Gortchakoff verlamd en het gelukte aan de vereenigde Engelsche, Duitsche en Oostenrijksche krachten, den vrede van San Stefano overboord te werpen op de meeste punten, waarmee het Russisch belang was gemoeid. Voornamelijk kwamen hier in aanmerking de bepalingen betreffende Bulgarije, de uitgebreidheid van dit Vorstendom en den tijd der Russische bezetting. Het lag in den aard der zaak, dat Rusland zijn invloed op den loop der dingen op het Balkan-schiereiland ook later wilde doen gelden en daarvoor verlangde een zekere positie, welke dien invloed verzekerde. Men voert geen langdurigen, kostbaren oorlog voor niet, en het is | |
[pagina 404]
| |
geheel overeenkomstig de Russische traditie, dat het lot der Zuid-Slaven Rusland in de eerste plaats aangaat. Men heeft wel eens verteld, dat Rusland en Oostenrijk in 't geheim overeengekomen waren, dat de een de Oostelijke, de andere de Westelijke helft van het Balkan-schiereiland onder zijn hoede zou nemen. Bewezen is dit niet, maar men heeft het algemeen voor waarschijnlijk gehouden. Welnu, wat Oostenrijk betreft, is dit program geheel verwezenlijkt; het heeft Bosnië en Herzegowina, de militaire stelling in Novibazar en kan de gebeurtenissen op het Balkan-schiereiland gemakkelijk beheerschen. Welk een verschil met Rusland! Bulgarije, de Russische schepping, waarvoor jaren lang was gearbeid, werd verminkt; er werden zulke bepalingen genomen, dat Rusland direct geen blijvenden invloed op dit Vorstendom zou uitoefenen, en zelfs werd de Balkan-linie behouden. Neemt men daarbij in aanmerking, dat Oostenrijk voor zijn winst geen schot gelost, geen druppel bloed vergoten had, dan zal men moeten erkennen, dat het onderscheid al te groot is. De verdeeldheid onder de Russische gevolmachtigden en daarbij de ongunstige binnenlandsche toestand van Rusland zelf konden alleen zulk een vrede mogelijk maken. Wat is echter natuurlijker, dan dat er in Rusland ontevredenheid ontstond over het resultaat van den oorlog, en deze grooter werd, naarmate men er meer over nadacht? Duitschland en Oostenrijk, waarmee Rusland in de laatste jaren in nauwe betrekking was geweest, hadden saamgespannen, om Rusland te verhinderen de vruchten te plukken van den oorlog; hun toeleg was het geweest, Rusland geheel van de regeling der zaken op het Balkan-schiereiland uit te sluiten. Oostenrijk was niet voor de eerste maal trouweloos geweest; na de ervaring tijdens den Krimoorlog had men weinig anders kunnen verwachten, maar - moest Duitschland de handlanger zijn van zulk een politiek, Duitschland, dat alleen door de houding van Rusland in '70 geworden was, wat het is? Dat men in Rusland op deze wijze redeneerde, kan niemand onverklaarbaar vinden. De bittere aanvallen op de Duitschers in de Russische bladen hadden een redelijken grondslag, al konden de Duitschers zich dat niet voorstellen. En de ontevredenheid over den vrede van Berlijn en voornamelijk op Duitschland bleef niet bij het volk, zij drong hooger en vond weerklank in de omgeving des Keizers. Op welke wijze door de Russische Regeering aan die ontevredenheid lucht werd gegeven, is niet nauwkeurig bekend; zeker is 't, dat zij geuit is, en wel op zoo nadrukkelijke wijze, dat de Duitsche Rijkskanselier meende, zijn maatregelen te moeten nemen en naar Weenen reisde, om daar met Andrassy een overeenkomst te sluiten, waarvan de hoofdinhoud schijnt te zijn, dat beide Mogendheden zich verplichten, elkander bij te staan bij een eventueelen aanval van Rusland of een verbreking van het tractaat van Berlijn door deze Mogendheid. | |
[pagina 405]
| |
Op het oogenblik, dat wij deze regelen schrijven, vertoeft de Russische Kroonprins te Berlijn, na vooraf ook een bezoek te hebben gebracht aan het Weener hof; men zoekt in dat vorstelijk bezoek een poging, om de oude vriendschapsbanden weer aan te halen en de Weener overeenkomst onder een schijnbare herstelling van het Drie-Keizersverbond te begraven. Men spreekt ook van een bijeenkomst van den Keizer van Rusland en Keizer Wilhelm te Berlijn, bij gelegenheid van zijn reis naar Frankrijk, om de Keizerin te Cannes te bezoeken; maar toch neemt dit den indruk niet weg, dat tusschen Rusland en Duitschland een andere verhouding is ontstaan, een betrekking van vijandschap, die voor de toekomst niet zonder vrees doet zijn. 't Is mogelijk, dat de verhouding van de vorsten weder dezelfde wordt, maar tusschen de volken is een klove ontstaan en in de Weener overeenkomst zien wij een feit van zooveel gewicht, dat daarmede een nieuwe bladzijde mag worden geopend in het boek der geschiedenis. Niet dat men nu morgen of overmorgen zal hooren van een oorlog tusschen Rusland en Duitschland; daarover kunnen nog jaren verloopen, kan het levende geslacht zelfs ten grave gaan, want de omstandigheden moeten vooral voor Rusland heel wat veranderen, vóór het een nieuwen en zulk een oorlog kan ondernemen. De Russische bladen vertellen nu reeds, dat de weg naar Konstantinopel ligt over Berlijn en Weenen, en al heeft dat als krantengeschrijf op zichzelf niet veel te beteekenen, in dat gezegde ligt in korten, kernachtigen vorm het antwoord van de Russen op den vrede van Berlijn, en als men onpartijdig wil zijn, ook tegenover Rusland, kan men dat antwoord niet onrechtvaardig noemen. Het beste bewijs, dat de verhouding van Rusland tot Duitschland een andere is geworden, hoogstwaarschijnlijk een andere blijft, in weerwil van de vorstelijke bezoeken, is het ontslag van den Russischen ambassadeur te Londen, Graaf Schouwaloff; deze toch is, zooals wij boven gezien hebben, de man, die van Russische zijde den vrede van Berlijn heeft mogelijk gemaakt, omdat hij op dat oogenblik het meest het vertrouwen genoot van den Czaar, een vertrouwen, dat hij blijkbaar op dit oogenblik niet meer heeft. De daden hebben haar onvermijdelijke gevolgen, en geen diplomatie en geen redeneering kan die opheffen; de vrede van Berlijn zal allerminst daarop een uitzondering maken. Wellicht heeft in dien vrede gesproken die hoogere macht in de geschiedenis, welke bij het groote congres te Berlijn zoo weinig is erkend - de macht der werkelijkheid; boven de hoofden der diplomaten voerden de Germaansche en Slavische geesten met elkander een verwoeden strijd; de laatsten moesten het onderspit delven en zij gingen heen, om hun vleugelen te doopen in den eeuwenouden haat der beide rassen en dan terug te keeren. Wanneer? Heeft Bismarck de gevolgen van den vrede van Berlijn niet doorzien, of heeft hij ze gewild? Vermoedelijk het eerste, maar dan rijst | |
[pagina 406]
| |
de vraag, of hij daarmee een dienst heeft bewezen aan zijn vaderland. Duitschland is nu meer dan ooit verplicht, zich gewapend te houden tot de tanden en wie weet voor hoe langen tijd. Dat het rijk op den duur dien last niet zal kunnen dragen en door zijn enorme militaire uitgaven zal worden uitgemergeld, wordt door velen voor waarschijnlijk gehouden. Het bondgenootschap met Oostenrijk achten wij voor Duitschland een twijfelachtig voordeel. Zeker, dat verbond is ter goeder trouw gesloten en moet, als tegen Rusland gericht, door de Duitschers en Hongaren in Oostenrijk uit den aard der zaak worden toegejuicht. De meerderheid der Oostenrijksche bevolking bestaat echter uit Slaven, en dezen zijn geen zeer bruikbare elementen, om in een oorlog tegen Rusland goede diensten te bewijzen. Het mag het tegenwoordig Ministerie te Weenen gelukken, om de getalsterkte van het leger voor den tijd van tien jaren vast te stellen, maar daarmee is nog niet uitgemaakt, dat de West- en Zuid-Slaven in den krijg tegen de Noord-Slaven met die geestdrift zullen vechten, welke noodzakelijk is, om de overwinning te behalen. Voor het oogenblik is het zelfs nog een onopgeloste vraag, of het mogelijk zal zijn, de Duitschers en de Slaven zoover te brengen, dat zij bij gelijke rechten naast elkander kunnen leven. Tot heden onderdrukten de Duitschers in Cis-Leithanië, de Hongaren in Trans-Leithanië de Slaven en genoten privilegiën, die op den duur onhoudbaar zijn. In de laatste jaren is zoowel het nationaliteitsgevoel als de ontwikkeling der Slaven zeer toegenomen; noch het Duitsche, noch het Hongaarsche element is versterkt, integendeel, het wordt door het Slavische teruggedrongen. Nemen de Slaven straks èn in Oostenrijk èn in Hongarije die positie in, waarop zij rechtens aanspraak kunnen maken, dan kan hun egoïsme hen drijven, om op het Balkan-schiereiland uitsluitend hun invloed door te drijven; maar het is moeilijk aan te nemen, dat de Slaven in Oostenrijk zich zullen laten gebruiken, om voor Duitschland de kastanjes uit het vuur te halen en zich door den Duitschen Rijkskanselier op 't sleeptouw te laten nemen. Ligt niet een transactie met Rusland ten opzichte van de Oostersche quaestie veel meer in den aard der dingen, wanneer men de zaak uit het oogpunt van het ethnologisch belang beschouwt, dat ten slotte in de geschiedenis altijd overwegend is? De Duitschers beschouwen 't als heiligschennis, te twijfelen aan de wijsheid en het doorzicht van hun Rijkskanselier, maar wie den vrede van Berlijn van een meer algemeen standpunt beschouwt, kan die wijsheid hier niet groot vinden; die vrede is het redmiddel van het oogenblik, dat in de toekomst te grooter gevaren met zich brengt. Voor de waarschijnlijk meer schijnbare dan wezenlijke toenadering van Rusland tot Duitschland en Oostenrijk na de Weener overeenkomst bestaat een politieke reden; het doel van Rusland is, Engeland te iso- | |
[pagina 407]
| |
leeren, dat bij de oplossing van de Oostersche quaestie meer de directe vijand is van Rusland en veel scherper toezicht houdt dan Oostenrijk en Duitschland. De Russische intriges te Konstantinopel, om Turkije over te halen tot een verbond, hebben weder een aanvang genomen en zijn aanvankelijk met een goeden uitslag bekroond. De ruwheid en onbeschaamdheid, waarmee de Engelsche ambassadeur te Konstantinopel optreedt en zich aanstelt als voogd over den Sultan, heeft kwaad bloed gezet bij de Turken en nu het Engelsche geld uitblijft, dreigen de Engelschen aan den Gouden Hoorn nog meer gehaat te worden dan de Russen - iets, wat zich overigens gereedelijk laat verklaren. Reeds dreigde de Engelsche vloot naar de Turksche wateren te stevenen en is daarmee den Sultan opnieuw afgeperst, een begin te maken met de zoogenaamde hervormingen in Klein-Azië, maar ook dit schijnt te zijn geschied op raad van Rusland, dat op dit oogenblik geen botsing wil. Booze tongen vertelden, dat de hervormingsdrang van Engeland slechts een voorwendsel is, om, behalve Cyprus, ook nog een bezitting te krijgen aan den vasten wal van Klein-Azië, niet om Turkije daardoor te helpen, maar eventueel zichzelf te helpen tegen de Russen en den weg naar Indië vrij te houden. In meer dan één opzicht maakt de houding van Engeland een stuitenden indruk; Engeland heeft Gibraltar genomen, Malta, Cyprus, kocht de helft van het Suez-kanaal, beschouwt met zijn maritieme stations de Middellandsche zee bijna als een Engelsche zee; maar als Rusland, het onmetelijke rijk, geheel vrijen toegang eischt tot de Middellandsche zee, òf den sleutel vraagt tot zijn huis, òf een geheel open deur, dan doet men in Engeland, of de geheele wereld onrecht wordt aangedaan, en met den vrede van Berlijn hebben de andere Mogendheden weder meegewerkt, om dien inderdaad hoogst onrechtmatigen en op den duur onhoudbaren toestand te bestendigen. De Oostersche quaestie is geen quaestie van recht - neen, want het recht wordt om strijd met voeten getreden - maar van macht. Geleid door een man als Beaconsfield, die door zijn zucht naar vertoon, door zijn bemoeiziekte al te duidelijk zijn Semietische afkomst verraadt, spant Engeland al zijn macht in, om overal, in Europa, in Azië, in Afrika, zijn willekeurige macht te handhaven. De overdrijving echter van dat beginsel moet leiden tot verzwakking, en ook aan de Engelsche overheersching zal een eind komen. Voor 't oogenblik is de bemoeizieke politiek van Beaconsfield in Engeland populair en heeft deze de meerderheid van het volk op de hand, maar er behoeft niet veel te gebeuren, om de zwakheid van deze staatkunde aan het licht te brengen; verschillende omstandigheden werkten mede, om die politiek te doen zegevieren; verkeeren echter de tijden, dan keert ook snel de openbare meening in Engeland. De oppositie, welke nu reeds sinds geruimen tijd door de liberale minderheid in Engeland tegen de staatkunde der Regeering wordt gevoerd, steunt op goede gronden, al | |
[pagina 408]
| |
heeft zij de politieke windrichting tijdelijk tegen; immers, niemand ontkent meer, zelfs de handlangers niet van Beaconsfield, dat het Turksche rijk dat tijdperk van verval is ingetreden, waarin geen hervormingen meer baten en geen maatregelen de snelle ontbinding meer kunnen tegengaan. Ware Engeland met Rusland in overleg getreden, om ten opzichte van de Oostersche quaestie tot overleg te geraken, zooals de Engelsche liberale staatslieden wilden, men zou tot een vrede hebben kunnen geraken, die werkelijk dien naam verdiende; nu heeft men den knoop nog vaster getrokken, nieuwe zaden gezaaid van ontevredenheid, onmogelijke toestanden bestendigd, daarnaast nieuwe in het leven geroepen. De staatkunde der groote Mogendheden was en is inderdaad klein. Noorman.
18 November '79. |
|